direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Schoolstraat 9
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Schoolstraat 9 in Woudenberg bevindt zich een vrijstaande bedrijfswoning met aan de achterzijde van het perceel enkele bedrijfsgebouwen. Op het perceel was voorheen een groothandel in groente en fruit gevestigd. Inmiddels is de locatie niet meer in gebruik ten behoeve van het bedrijf. De voormalige eigenaar van de groothandel heeft de locatie verkocht. Om de vrijstaande woning als reguliere woning te kunnen gebruiken is een bestemmingswijziging van 'Bedrijf-1' naar 'Wonen' noodzakelijk.

In het geldende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' is binnen de bestemming 'Bedrijf-1' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders onder voorwaarden de bestemming kunnen wijzigen in de bestemming (en) 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer' en/of 'Water' en daarbij het bouwvlak aanpassen.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt middels onderhavig wijzigingsplan toepassing gegeven. Daarmee kan de woning in de toekomst als reguliere woning worden gebruikt. Voorliggende toelichting bevat de onderbouwing ten behoeve van de wijzigingsprocedure om het initiatief mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de (voormalige) bedrijfswoning met direct omliggende gronden aan de Schoolstraat 9 in Woudenberg. De locatie ligt in de bebouwde kom van Woudenberg, nabij het (dorps)centrum. De directe omgeving van het plangebied laat zich kenmerken als bestaand woongebied, afgewisseld met solitaire locaties ten behoeve van bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen.

Aan de voorzijde (noordzijde) van het plangebied loopt de Schoolstraat waarvoor éénrichtingsverkeer geldt vanaf de N226 (Geeresteinselaan). Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich twee bedrijfsloodsen welke momenteel niet meer in gebruik zijn ten behoeve van de groothandel in groente en fruit die voorheen op het perceel gevestigd was. Voor het overige wordt het plangebied omsloten door bestaande reguliere burgerwoningen. Het gaat zowel om aaneengebouwde woningen, twee-onder-één-kapwoningen als vrijstaande woningen.

Het perceel Schoolstraat 9 waarop de planologische functiewijziging mogelijk wordt gemaakt, is kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie B, nummer 6040 met een oppervlakte van circa 520 m2. In de onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01_0001.png" Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01_0002.png"

Uitsnede kadastrale kaart (bron: Kadaster)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' dat op 21 december 2017 door de gemeenteraad van Woudenberg is vastgesteld. Op 20 december 2018 is door de gemeenteraad een correctieve herziening vastgesteld. Tot slot is op 26 maart 2020 een herstelbesluit genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2019 over het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.

Conform het geldende bestemmingsplan kent nagenoeg het volledige plangebied de bestemming 'Bedrijf-1'. Als gevolg van de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 1' en 'bedrijfswoning' is ter plaatse een bedrijf in milieucategorie 1 toegestaan met daarbij één bedrijfswoning. Een groot deel van het plangebied is aangewezen als bouwvlak waarbinnen gebouwen en overkappingen mogen worden opgericht. Tot slot kent het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1'.

Het beoogde initiatief waarbij de (voormalige) bedrijfswoning in gebruik wordt genomen als reguliere woning, past derhalve niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Binnen de geldende bestemming 'Bedrijf-1' is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt om aan voorliggend initiatief medewerking te verlenen.

De wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.6.1 van het geldende bestemmingsplan luidt als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01_0003.png"

Artikel 4.6.1 bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'

Voorliggend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden:

  • a. Met voorliggend initiatief vinden er geen fysieke wijzigingen plaats en worden geen extra woningen mogelijk gemaakt. Doordat de bedrijfsfunctie op de locatie Schoolstraat 9 is beëindigd, heeft ook de woning Schoolstraat 9 zijn functie als bedrijfswoning verloren. Met de functiewijziging naar reguliere woning, krijgt de woning weer een nieuwe duurzame functie. Omdat dit initiatief enkel betrekking heeft op een juridische functiewijziging van een bestaande woning, is er geen sprake van een (onevenredige) aantasting van de belangen zoals genoemd in de wijzigingsbevoegdheid. Daarnaast laat onderhavige toelichting bij het wijzigingsplan zien dat aan de betreffende gestelde voorwaaren wordt voldaan.
  • b. De woning Schoolstraat 9 met bijbehorende bebouwing betreft geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Bovendien vindt er met dit initiatief geen sloop van bebouwing plaats.
  • c. Voorliggend initiatief ziet enkel op een juridische functiewijziging van een bestaande woning.
  • d. In de regels van onderhavig wijzigingsplan worden de regels uit het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' voor dit plangebied van toepassing verklaard.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de gewenste ontwikkeling voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Het initiatief kan dan ook mogelijk gemaakt worden op basis van de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01_0004.png"

Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'

1.4 Opzet wijzigingsplan en toelichting

Het wijzigingsplan 'Schoolstraat 9' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding, (IDN nummer: NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • In Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • De gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • In Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Huidige situatie

Planlocatie

Het plangebied betreft de bestaande vrijstaande woning Schoolstraat 9 met de direct omliggende gronden. Zoals aangegeven beslaat het plangebied het perceel kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie B, nummer 6040 met een oppervlakte van circa 520 m2.

In de bestaande situatie is op de locatie Schoolstraat 9 in Woudenberg een vrijstaande bedrijfswoning aanwezig met aan de achterzijde van het perceel enkele bedrijfsgebouwen. Op het perceel was voorheen een groothandel in groente en fruit gevestigd. Inmiddels is de locatie niet meer in gebruik ten behoeve van het bedrijf. Onderstaand is het aanzicht op het plangebied vanaf de Schoolstraat opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01_0005.png" Aanzicht plangebied vanaf de Schoolstraat (bron: Street View)

Omgeving

Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Woudenberg, nabij het (dorps)centrum. De locatie Schoolstraat 9 ligt in het lint van de Schoolstraat. In dit lint komen afwisselend aaneengebouwde, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen voor. De directe omgeving van het plangebied laat zich kenmerken als bestaand woongebied, afgewisseld met solitaire locaties ten behoeve van bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen. Voor de Schoolstraat geldt éénrichtingsverkeer vanaf de N226 (Geeresteinselaan).

2.2 Toekomstige situatie

Zoals in paragraaf 2.1 aangegeven zijn de bedrijfsactiviteiten ter plaatse van het perceel Schoolstraat 9 inmiddels volledig beëindigd. Hiermee heeft de woning Schoolstraat 9 zijn functie als bedrijfswoning verloren. De voormalige eigenaar van de groothandel heeft de locatie verkocht. Om de vrijstaande woning als reguliere woning te kunnen gebruiken is een bestemmingswijziging van 'Bedrijf-1' naar 'Wonen' noodzakelijk. Met de functiewijziging naar reguliere woning, krijgt de woning weer een nieuwe duurzame functie.

In de nieuwe situatie wordt de huidige bedrijfswoning gebruikt als reguliere burgerwoning, waarbij de huidige garage dient als bijbehorend bouwwerk. De direct omliggende gronden, waarop dit wijzigingsplan ziet, worden in gebruik genomen als tuin. Als gevolg van onderhavig initiatief wijzigt er fysiek niets op het perceel. Alle bestaande bebouwing blijft behouden.

Dit wijzigingsplan ziet enkel op de (voormalige) bedrijfswoning met direct omliggende gronden. Het overige deel van het perceel Schoolstraat 9 behoudt voorlopig de bestemming 'Bedrijf-1'. Voor dit resterende deel, inclusief het achterliggende perceel aan de Middenstraat 2 t/m 4, vindt momenteel overleg plaats met de gemeente Woudenberg over een nieuwe invulling.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.

Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.

Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.

Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor de planologische functiewijziging naar een reguliere woonfunctie niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het wijzigen van de bestemming 'Bedrijf-1' in de bestemming 'Wonen' voor het plangebied Schoolstraat 9, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief ziet op een functiewijziging van een bestaande woning waarbij de planologische status wijzigt van bedrijfswoning naar reguliere woning.

Conclusie

Gelet op het voorgaande is er derhalve geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en hoeft de laddertoets niet te worden doorlopen.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (herijking 2016)

Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-208 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.

Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)

De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.

De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.

Wonen

De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen, levensloopbestendige woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.

Conclusie

Onderhavig initiatief maakt het mogelijk om de functie van de woning Schoolstraat 9 te wijzigen van bedrijfswoning naar reguliere woning. Het betreft een bestaande woning binnen de rode contour op loopafstand van openbaar vervoer en de voorzieningen in het centrum. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 - 2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht en herijkt op 12 december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.

Verstedelijking

Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Onderstaand is een uitsnede van de kaart 'Wonen en werken' opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid middels een gele druppel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01_0006.png" Uitsnede kaart 'Wonen en Werken' (bron: Provincie Utrecht)

Wonen

Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen, hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.12.

Mobiliteitstoets

In de PRV is vastgelegd dat de toelichting op een ruimtelijk besluit waarin ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien, een mobiliteitstoets dient te bevatten. Hierin worden het aantal verplaatsingen beschreven dat deze ruimtelijke ontwikkelingen tot gevolg hebben. Ook wordt de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten beschreven.

Conclusie

Voor het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen hanteert de provincie de rode contour als grens voor onder andere woningbouw. Onderhavig plangebied valt conform de weergegeven kaart geheel binnen de rode contour. Verder is in paragraaf 4.5 een beschrijving van de verkeersaspecten opgenomen. Daarmee past onderhavig initiatief binnen de regels uit de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 en oplegger

Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 vastgesteld. Op 24 januari 2019 is daarbij ook de oplegger vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met de oplegger is geconstateerd dat de huidige structuurvisie op hoofdlijnen nog voldoet, wel is deze geactualiseerd op een aantal onderdelen. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.

Wonen
Middels de oplegger is deze paragraaf komen te vervallen en wordt verwezen naar het Woningbehoefte onderzoek 2018 en het beleid zoals opgenomen in de Woonvisie 2019+. Dit beleid komt in paragraaf 3.3.2 aan bod.

Ontwikkellocaties
De structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor verschillende projecten in de gemeente en andere nieuwe initiatieven in de toekomst. Deze dragen bij aan de ontwikkeling van het ruimtelijk-economisch structuurbeeld 2030. Een deel van de projecten betreft concrete ontwikkellocaties. Dit zijn verschillende plekken in de gemeente waar de komende jaren ruimtelijke veranderingen plaatsvinden en/of gewenst zijn. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingslocaties. Het onderhavige plangebied valt niet binnen een van de in de structuurvisie aangegeven ontwikkelingslocaties.

3.3.2 Woonvisie Woudenberg 2019+

Op 24 januari 2019 is de Woonvisie 2019+ door de gemeenteraad vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en recente beleidswijzigingen vragen om een actualisatie van de laatste woonvisie (2013).

De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de woonvisie 2019+.

1. Nieuwbouw op basis van behoeften;
2. Betaalbare woningvoorraad;
3. Wonen, zorg en welzijn laten aansluiten op ambities;
4. Duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.

Op basis van het recent (2018) uitgevoerde woningbehoefteonderzoek, dat elke 2 jaar geactualiseerd wordt, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen.

Behoefte aan woningen in alle segmenten
Door de groei van het aantal huishoudens in Woudenberg is er tot 2030 een behoefte in alle segmenten van de woningvoorraad, waarbij de nadruk ligt op het toevoegen van koopwoningen. De koopwoning voorraad van Woudenberg bestaat voor het grootste deel uit woningen in het segment grofweg tussen de € 200.000 en € 250.000. De uitkomsten van het WBO tonen aan dat er ruimte is voor toevoeging van woningen in zowel het duurdere segment vanaf € 500.000, evenals in het goedkopere segment, met een prijs tot ongeveer € 150.000.

Conclusie

Het initiatief ziet op een functiewijziging van de woning Schoolstraat 9 van bedrijfswoning naar reguliere woning. Er wordt daarmee geen extra woning mogelijk gemaakt. De bestaande woning kan door de gewijzigde status wel door een ieder worden gekocht/bewoond en niet enkel door degene van wie huisvesting daar noodzakelijk is gelet op de bedrijfsbestemming. Met de functiewijziging naar reguliere woning krijgt de woning bovendien weer een nieuwe duurzame functie. Dit draagt bij aan het focuspunt van een duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Effect te vergunnen activiteiten

Onderhavig initiatief maakt het mogelijk om de functie van de woning Schoolstraat 9 te wijzigen van bedrijfswoning naar reguliere woning.

4.1.2.1 Gebiedsbescherming

De dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden (Binnenveld, Rijntakken en Kolland & Overlangbroek) liggen op ruime afstand, circa 10 kilometer en verder, van het plangebied. Voorts is het plangebied geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het Natuurnetwerk Nederland is op enige afstand ten noorden en noordoosten van het plangebied gelegen.

Het plan voorziet in het herbestemmen van de (voormalige) bedrijfswoning met direct omliggende gronden als wonen ten behoeve van het gebruik als reguliere burgerwoning. Hierdoor is er geen sprake van enig mogelijk effect (externe werking) op beschermde natuur- en/of landschapsgebieden.

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Door de uitspraak van de Raad van State wordt in het kader van dit wijzigingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten met betrekking tot stikstof.

Onderhavig wijzigingsplan ziet enkel op het wijzigen van de functie van de woning Schoolstraat 9 van bedrijfswoning naar reguliere woning. Door het wijzigen van de planologische status treden er geen fysieke wijzigingen en/of effecten op. De juridische functiewijziging leidt niet tot een toename van stikstofdepositie op omliggende Natura-2000 gebieden.

4.1.2.2 Soortenbescherming

De Wet natuurbescherming vormt het wettelijk kader voor de bescherming van een groot aantal inheemse bedreigde dier- en plantsoorten. Bij nieuwe ruimtelijke ingrepen en activiteiten dient te worden nagegaan of deze ingrepen en /of activiteiten eventueel negatieve gevolgen hebben voor aanwezige dier- en plantensoorten in de omgeving. De wet is bedoeld om soorten te beschermen, niet individuele planten of dieren. Het gaat erom dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. Te allen tijde geldt dat de algemene zorgplicht van toepassing is. Dit houdt in, dat handelingen die niet noodzakelijk zijn met betrekking tot de voorgenomen ingreep en die nadelig zijn voor de in en om het plangebied voorkomende flora en fauna, achterwege moet blijven.

Het plan voorziet in het herbestemmen van een bedrijfswoning met direct omliggende gronden ten behoeve van een reguliere woonfunctie. De bestaande bebouwing blijft daarbij behouden en er wordt geen nieuwe bebouwing opgericht. Er is geen sprake van een fysiek ingreep en flora- en faunaonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

4.1.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Wet natuurbescherming geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

4.2.2 Onderzoek / beoordeling

Onderhavig initiatief voorziet in het herbestemmen van een bedrijfswoning met direct omliggende gronden als wonen. Hierdoor is er niet langer sprake van bewoning door de bedrijfsvoerder, maar van reguliere burgerbewoning. Zowel in de huidige als nieuwe situatie wordt de woning met direct omliggende gronden gebruikt ten behoeve van de woonfunctie. Het feitelijke gebruik wijzigt niet. Voorts leidt onderhavige bestemmingswijziging niet tot bouwactiviteiten.

Op de kaart van het Bodemloket is zoveel mogelijk informatie verzameld over de kwaliteit van de bodem. Uit de informatie van het Bodemloket blijkt dat er in het plangebied geen bodemonderzoeken en/of bodemsaneringen bekend zijn. Ook is er geen sprake van dat in het plangebied in het verleden ' verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden.

Gelet op het voorgaande is het uitvoeren van een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde planologische functiewijziging.

4.2.3 Conclusie

Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten ter plaatse van het plangebied.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen, zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

De woning Schoolstraat 9 kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is van belang dat onderhavig initiatief niet voorziet in een (bouwkundige) wijziging van de aanwezige bebouwing dan wel toevoeging van bebouwing. Het plan heeft derhalve geen invloed op cultuurhistorische waarden. Er wordt met de gewenste ontwikkeling geen schade toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren. Gelet op vorenstaande geldt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderhavig plan.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied is gelegen in Archelogisch Waardevol Gebied, waarbij er een attentiezone geldt. Hierbinnen zijn bodemroerende werkzaamheden vanaf 100 m2 of dieper dan 0,3 meter vergunningplichtig. Deze waarde is in het geldende bestemmingsplan vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie 1' die op het plangebied van toepassing is.

Het planvoornemen voorziet niet in het oprichten van nieuwe bebouwing en/of het roeren in de bodem. Het betreft een planologische functiewijziging van het gebruik van de bedrijfswoning met direct omliggende gronden als reguliere burgerwoning. Mogelijke archeologische waarden in de bodem worden dan ook niet verstoord door de ontwikkeling. Gelet op vorenstaande is archeologisch onderzoek niet benodigd.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt er geen aantasting plaats van archeologische waarden. De aspecten cultuurhistorie en archeologie vormen derhalve geen belemmering voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Onderzoek / beoordeling

De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

4.5.1 Parkeren

Uitgangspunt van het parkeerbeleid van de gemeente Woudenberg is dat zowel het parkeren als het eventueel laden en lossen op eigen perceel moet plaatsvinden. Een en ander conform de parkeernormen uit de meest recente CROW-publicatie (Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie). Op basis van de kencijfers uit de CROW-publicatie is het benodigd aantal parkeerplaatsen berekend voor de vrijstaande woning Schoolstraat 9. Er is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'schil centrum'.

Voor een vrijstaande koopwoning geldt een parkeernorm van minimaal 1,7 tot 2,5 parkeerplaatsen per woning. De woning Schoolstraat 9 beschikt over een aanpandige garage waarbinnen 2 auto's kunnen worden gestald. Daarnaast is er aan de achterzijde van de woning voldoende ruimte om te kunnen voldoen aan de gestelde parkeernorm. Derhalve kan worden gesteld dat voldoende parkeergelegenheid aanwezig is op eigen terrein ten behoeve van de reguliere woonfunctie.

4.5.2 Verkeer

De locatie Schoolstraat 9 is voor aankomend verkeer te bereiken vanaf de N226 (Geeresteinselaan). Vertrekkend verkeer dient, vanwege éénrichtingsverkeer, te ontsluiten via de Schoutstraat, waarbij uiteindelijk de omliggende N-wegen kunnen worden bereikt.

De ontwikkeling voorziet in een functiewijziging van de bestaande bedrijfswoning. Het aantal wooneenheden neemt niet toe als gevolg van onderhavig initiatief. Daarmee zal er geen sprake zijn van een toename van het aantal verkeersbewegingen. De functiewijziging heeft dan ook geen gevolgen voor de verkeersintensiteiten op de wegen rondom het plangebied.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan hoeven, conform artikel 76, lid 3 Wgh, bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst te worden. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt niet wanneer in het wijzigingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen.

Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. De bestaande bedrijfswoning wordt immers herbestemd als reguliere burgerwoning. Evenmin ziet de beoogde ontwikkeling toe op de aanleg of reconstructie van een (spoor)weg of op een zone industrielawaai. Akoestisch onderzoek is derhalve niet benodigd. Gelet op het voorgaande gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen ten aanzien van onderhavig initiatief.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

De bestaande bedrijfswoning vormt in het kader van milieuzonering reeds een (milieu)gevoelig object. Het initiatief voorziet in het herbestemmen van de bestaande bedrijfswoning als reguliere burgerwoning. Een woning is kwetsbaar voor hinder vanuit de omgeving. Als gevolg van het initiatief is er echter geen sprake van toevoeging van een kwetsbaar object. Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt dan ook geen belemmering voor realisatie van onderhavig initiatief. Bovendien leidt het plan, gelet op het voorgaande, dan ook niet tot (extra) beperkingen ten aanzien van omliggende functies. Daarbij is, wellicht ten overvloede, ook van belang dat er in de directe omgeving veel andere reguliere burgerwoningen aanwezig zijn. Voor zover er sprake zou zijn van een beperking op de resterende bedrijfsgronden van Schoolstraat 9, geldt dat deze gronden eveneens in eigendom zijn van initiatiefnemer.

Alsnog is bekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de woning. Aan de hand van de in paragraaf 4.7.1 genoemde regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologisch regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.

De omgeving van het plangebied kan gekarakteriseerd worden als 'gemengd gebied'. Daarbij is van belang dat er in de directe omgeving verschillende solitaire locaties ten behoeve van bedrijven, detailhandel en maatschappelijke voorzieningen aanwezig zijn. Het dorpscentrum van Woudenberg is nabij. Ook is van belang dat de N226 op circa 80 meter van het plangebied is gelegen.

In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal milieubelastende bestemmingen, te weten:

  • Schoolstraat 9, bestemming 'Bedrijf-1' met functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 1';
  • Middenstraat 2 t/m 4, bestemming 'Detailhandel' met functieaanduidingen 'specifieke vorm van detailhandel-installatiebedrijf' en 'parkeerterrein'.

Ter plaatse van de Schoolstraat 9 vigeert de bestemming 'Bedrijf-1' op grond waarvan bedrijven in milieucategorie 1 zijn toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand en kan worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat.

Ter plaatse van Middenstraat 2 t/m 4 vigeert de bestemming 'Detailhandel' op grond waarvan zowel een gebruik ten behoeve van detailhandel als een gebruik ten behoeve van een installatiebedrijf is toegestaan. Voor detailhandelsbedrijven, inclusief een installatiebedrijf, geldt een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied. Derhalve wordt voldaan aan de richtafstand en kan worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat.

Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de geldende richtafstanden en is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd wanneer het gaat om de bedrijvigheid in de directe omgeving van het plangebied.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

 Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Met onderhavig initiatief is er geen sprake van het realiseren of toevoegen van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. De bestaande bedrijfswoning wordt immers herbestemd als reguliere burgerwoning. Het beleid is derhalve niet van toepassing en de functiewijziging hoeft niet getoetst te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Een nadere toets aan het aspect externe veiligheid kan achterwege blijven.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de planologische functiewijziging ter plaatse van de locatie Schoolstraat 9.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Provincie Utrecht

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van bodem, water en milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021. De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat.

De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie drie hoofdthema's:

  • Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen;
  • Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur;
  • Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater.

De provincie ontwikkelt in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten.

Het beleid van de Provincie Utrecht is er op gericht om geen permanente kunstmatige ingrepen in de grondwaterstand toe te staan. Bij ondergrondse of halfverdiepte bouw betekent dit dat er geen bemaling is toegestaan om grondwateroverlast te voorkomen. Hier dient bij het ontwerp rekening mee te worden gehouden in vorm van waterdichte constructies.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21).

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.

4.10.3 Beoordeling

Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. Aan de hand van de ingevoerde gegevens is bepaald dat het plan, vanuit de waterhuishouding bezien, voor het waterschap beperkt van belang is. De motivatie daarvoor is dat plannen zonder (nieuwe) ontwikkelingsmogelijkheden, zoals functiewijzigingen en actualisaties, nauwelijks tot geen effect hebben op de waterhuishouding. Dit betekent dat geen essentiële waterbelangen worden geraakt en het waterschap op basis daarvan een positief wateradvies geeft. De rapportage digitale watertoets is als Bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.

Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in het plangebied niet veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Het voornemen betreft immers enkel een planologische functiewijziging van bestaande bebouwing. Er vinden geen fysieke ingrepen plaats.

4.10.4 Conclusie

Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het initiatief ziet op een functiewijziging van de woning Schoolstraat 9 van bedrijfswoning naar reguliere woning. Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgenomen functiewijziging.

Plaats van het project

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Woudenberg en ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op circa 10 kilometer afstand. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Duurzaam bouwen

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.

Omdat het initiatief enkel ziet op een planologische functiewijziging waarbij geen fysieke ingrepen plaatsvinden, is het aspect duurzaam bouwen niet van toepassing.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

De regels en verbeelding van het wijzigingsplan zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Het wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'. Alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, gelden ook voor het voorliggende wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Overleg met omwonenden

Initiatiefnemer heeft in verband met de beperkingen ten gevolge van de corona crisis, besloten om de direct aanwonenden afzonderlijk te bezoeken voor toelichting/informatie over met name het wijzigingsplan voor het bestaande woonhuis. Hiertoe is mede besloten, omdat de functie en het feitelijke gebruik (als woning) van het woonhuis niet wijzigen.

Er zijn 17 adressen aan de Schoolstraat bezocht. Ook is één adres aan de Schoutstraat en één adres aan de Geeresteinselaan bezocht. Het verslag van het overleg met omwonenden is als Bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd. De conclusie van het overleg met omwonenden luidt als volgt:

Conclusie

Twee van de benaderde eigenaren/bewoners waren gedurende de periode 23-7 tot 13/8 niet thuis. Geen van de overige benaderden heeft bezwaar tegen de wijziging van de bestemming van de woning aan de Schoolstraat 9 te Woudenberg van ‘Bedrijf-1’ naar ‘Wonen/Tuin’.

De volgende aanvullende opmerkingen zijn gemaakt:

  • a. Twee eigenaren/bewoners verzochten om de gele parkeerstreep voor Schoolstraat 9 intact te laten;
  • b. Eén eigenaar/bewoner gaf aan bezwaar te hebben tegen woningen op het achterterrein in verband met de privacy (nu nog niet aan de orde);
  • c. Eén eigenaar/bewoner gaf aan te willen praten over de kwaliteit en duurzaamheid van de invulling op het achterterrein. Is toegezegd zodra er een definitief plan is.
  • d. Eigenaar Schoolstraat 11 heeft geen enkel bezwaar tegen reparatie bestemming zijpad.

Gelet op de inhoud van bovengenoemde opmerkingen heeft het overleg niet geleid tot inhoudelijke wijzigningen in onderhavig wijzigingsplan.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan 'Schoolstraat 9', heeft ter inzage gelegen van PM 2020 tot en met PM 2020. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.WZschoolstr9-ow01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.

Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn verwerkt in het wijzigingsplan.