Plan: | wijziging bestemmingsplan Buitengebied, Zeisterweg 55, Woudenberg |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.WZ2013bgbzeistw55-vo01 |
In 2010 werd het voormalige houthandel bedrijf aan de Zeisterweg 55 te Woudenberg, getroffen door de crisis en is in 2012 failliet gegaan. Medio 2012 heeft aannemersbedrijf Legemaat & Van Elst de locatie overgenomen en sindsdien is aannemersbedrijf Legemaat & van Elst B.V. op deze locatie gevestigd. Volgens het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied Woudenberg 2010”, vastgesteld op 23 september 2010 is een houthandel toegestaan, maar geen aannemersbedrijf.
Bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (herziening)" is inmiddels onherroepelijk. Deze herziening is op een aantal punten gewijzigd t.o.v.“Buitengebied Woudenberg 2010”. De functiewijziging is ook in de herziening niet mogelijk. Voorliggend wijzigingsplan betreft de planologische regeling om het aannemersbedrijf alsnog mogelijk te maken.
Vroeger was op de locatie aan de Zeisterweg 55 een boerderij gevestigd. De toenmalige agrariër ging naast de reguliere bedrijfsvoering in hout handelen. Later is men er begonnen met het vervaardigen van blokhutten welke als complete (bouw)pakketten werden verkocht. Het bedrijf groeide uit tot een productie- en verkooplocatie waar uiteindelijk 40 man werkte. Binnen het bedrijf werd ook hout gedompeld en verduurzaamd. In 2010 werd het bedrijf getroffen door de crisis en is uiteindelijk in 2012 failliet gegaan.
Legemaat & Van Elst (K.v.K. nummer 31003393) hebben met het aannemersbedrijf ruim 80 jaar aan de Maarsbergseweg 48 aan de rand van Woudenberg gevestigd geweest. In de jaren '90 is het bedrijf ingesloten door de nieuwbouwwijk Nieuwoord.
Het bedrijf had een opslaglocatie aan de overzijde van de Maarsbergseweg. Door groei van het bedrijf werden beide locaties te krap. Op de lange termijn zouden de bedrijfsmatige activiteiten problemen op leveren voor de nieuwbouwwijk.
Aangezien de locatie voor de vestiging van het aannemersbedrijf bij uitstek geschikt was voor wat betreft o.a. de bedrijfsbebouwing heeft Legemaat & Van Elst besloten, toen in 2012 de locatie Zeisterweg 55 te koop werd aangeboden ondanks de crisis de stap te wagen en deze locatie aangekocht. Dit om continuïteit voor de lange termijn voor het bedrijf en personeel te creëren.
Het perceel aan de Zeisterweg 55 is kadastraal bekend gemeente Woudenberg, sectie H, nrs 947 en 948 en ligt in het buitengebied van Woudenberg, circa 1 km ten westen van de kern Woudenberg.
Luchtfoto's: bron: google earth
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan “Buitengebied Woudenberg 2010” van de gemeente Woudenberg. Dit bestemmingsplan is op 23 september 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Woudenberg. Volgens dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming ‘Bedrijf’ met de aanduidingen ‘specifieke vorm van bedrijf - houthandel’, 'specifieke vorm van bedrijf - showmodellen', 'bedrijfswoning uitgesloten', 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied', 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied', 'wro-zone - wijzigingsgebied 3' en ‘bouwvlak’. Tevens heeft het plangebied deels de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' en 'Waarde - Archeologie - 3' . De maximum goothoogte en bouwhoogte bedraagt respectievelijk 4 en 8 meter.
Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (herziening)" vastgesteld op 27 juni 2013 is inmiddels onherroepelijk. Deze herziening is op een aantal punten gewijzigd t.o.v.“Buitengebied Woudenberg 2010”, maar maakt deze functiewijziging niet mogelijk.
Het voorliggende plan regelt planologische dat het aannemersbedrijf op deze locatie is toegestaan. Dit leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
Het bestemmingsplan "wijziging bestemmingsplan Buitengebied, Zeisterweg 55, Woudenberg" bestaat uit de volgende bescheiden:
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven.
In de regels zijn bepalingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van deze toelichting, waarin het aan het plan ten grondslag liggende onderzoek en een planbeschrijving zijn opgenomen.
In hoofdstuk 2 wordt een planbeschrijving gegeven van de vorige en nieuwe situatie. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid. In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting van omgevingsaspecten gegeven. Hoofdstuk 5 gaat in op de bijbehorende planologisch-juridische regeling en hoofdstuk 6 gaat tot slot in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
Op de locatie was een houthandel gevestigd. Hieronder volgt een korte omschrijving van activiteiten die hier onder andere plaatsvonden:
Aannemersbedrijf Legemaat & van Elst B.V. realiseert onder andere nieuwbouw, verbouw- of restauratieplannen. De bestaande bebouwing blijft gehandhaafd. De bestaande gebouwen blijven gebruikt als kantoor, magazijn, werkplaats en opslag.
De volgende activiteiten vinden plaats:
Maatvoering conform bijgevoegde milieutekening zie Bijlage 3 Milieutekening.
Om dit planologische goed te regelen is dit wijzigingsplan opgesteld. De aanduiding "houthandel" wordt gewijzigd in "specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf" en de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - showmodellen" wordt verwijderd. Het maximum vloeroppervlakte van 2.544 m2 en de maximum goothoogte en hoogte, respectievelijk 4 en 8 m blijven ongewijzigd.
In de nieuwe situatie blijven het huidige kantoor en werkplaats ongewijzigd op dezelfde locatie. De functiewijziging heeft voor omliggende bedrijven en woningen geen verslechtering ten opzichte van de huidige situatie.
In het vigerende bestemmingsplan zijn de voorwaarden opgenomen waaraan voldaan moet worden om de functiewijziging mogelijk te maken. In de navolgende paragraaf wordt hier nader op in gegaan.
In deze paragraaf wordt het initiatief om het perceel Zeisterweg 55 van functie te wijzigen getoetst aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan.
In artikel 7.6.2 "Wijzigen bestemming Bedrijf naar andere vorm van bedrijf"staat vermeld:
Burgemeester en wethouders kunnen de functieaanduiding behorende bij de bestemming `Bedrijf` wijzigen ten behoeve van een ander type bedrijf, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
De voorgestane wijziging voldoet aan al deze opgestelde criteria.
Op achtereenvolgens 17 mei 2005 en 17 januari 2006 hebben de Tweede en Eerste Kamer ingestemd met de Nota Ruimte "Ruimte voor ontwikkeling". De Nota Ruimte is een Planologische Kernbeslissing (PKB). Sinds 1 juli 2008, vanaf de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening, wordt de Nota Ruimte aangemerkt als een structuurvisie.
De Nota Ruimte is een strategische nota op hoofdlijnen, waarin het nationaal ruimtelijk beleid zoveel mogelijk is ondergebracht. In deze nota gaat het om inrichtingsvraagstukken die spelen tussen nu en 2020, met een doorkijk naar 2030. Met de Nota Ruimte verschuift het accent in het nationale ruimtelijk beleid van "het stellen van beperkingen" naar "het stimuleren van ontwikkelingen". Kernbegrippen in de Nota Ruimte zijn de volgende.
Met de Nota Ruimte komt het accent te liggen op de ruimtelijke ontwikkeling en de dynamiek en minder op restricties. Het nieuwe beleid vraagt om initiatief van overheden, bedrijven en burgers, maar ook om waarborgen voor bijvoorbeeld natuur, landschap en cultuurhistorie.
Conclusie
Bij onderhavig plan zijn geen rijksbelangen in het geding en van dusdanige aard dat zij de verantwoording legt bij de lagere overheden.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is door de Gedeputeerde Staten van Utrecht vastgesteld op 4 februari 2013. Op 10 maart 2014 is door de Gedeputeerde Staten van Utrecht de "herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013" vastgesteld.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie wordt het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang geacht achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels geeft de provincie uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) welke tegelijk met de PRS is opgesteld
Mede vanuit de gedachte “lokaal wat kan, regionaal wat moet” vindt de provincie dat de kwalitatieve aspecten primair behoren tot het gemeentelijk domein. De gemeenten beschikken immers over de benodigde lokale kennis en zijn primair verantwoordelijk voor de integrale afweging van alle belangen. De rol van de provincie bestaat uit het stimuleren en faciliteren van gemeenten om deze kwaliteit te realiseren.
Voor wat betreft bedrijven wordt in deze Structuurvisie gekozen voor een nieuwe koers. In het algemeen is de provincie zeer terughoudend met het opnemen van nieuwe bedrijvenlocatie, het accent ligt op revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen. Nieuwe locaties, zowel in het stedelijk gebied als uitbreiding, kunnen alleen worden ontwikkeld als de noodzaak is aangetoond en er een concrete relatie is met de uitvoering van herstructurering of transformatie van bestaand bedrijventerrein.
Niet-agrarische bedrijven in het landelijk gebied
In het landelijk gebied komen ook niet-agrarische bedrijven voor. Voorkomen moet worden dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Daarom vindt de provincie 20% uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan dit niet genoeg zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak goed wordt onderbouwd, kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn. Indien niet-agrarische bedrijven stoppen, is vestiging van een ander bedrijf mogelijk, als de verkeersaantrekkende werking en landschappelijke verstoring niet toenemen en zo nodig worden beperkt.
Conclusie
Aangezien de verkeersaantrekkende werking (zie 4.9 Verkeer & parkeren) en landschappelijke verstoring niet toenemen (bestaande bebouwing blijft gehandhaafd), past de functiewijziging binnen het beleid van de provincie.
De partiële herziening van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, provincie Utrecht met IMRO-code NL.IMRO.9926.PV1402PRVph-VA01, is vastgesteld op 10 maart 2014.
In de partiële herziening zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie, windenergie, cultuurhistorie (kaart), rode contouren Utrecht en Rhenen, ecologische hoofdstructuur (EHS), militair oefenterrein met natuurwaarden en stiltegebieden. Voor windenergie is er ook een aanvulling op de bijlage bij de planMER voor de PRS opgesteld.
De Partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 heeft geen consequenties voor de functiewijziging ten opzichte van de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013.
Op 23 april 2013 is de Toekomstvisie Woudenberg 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie geeft en beeld van de gewenste toekomstige kwaliteiten voor wonen, werken en recreëren in Woudenberg. Een visie op ruimtelijke ontwikkelingen in de landbouw, natuur en landschap; economische ontwikkelingen in werkgelegenheid en bereikbaarheid; en maatschappelijke ontwikkelingen in de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente.
Om nu en in de toekomst te sturen naar de gewenste koers heeft de gemeente zogenoemde kwaliteitspijlers benoemd: overstijgende uitgangspunten voor gemeentelijk beleid. Ze hebben betrekking op:
Ten aanzien van bedrijven zet de toekomstvisie in op beheer, revitalisering, intensivering en/of herstructurering.
Conclusie
De functiewijziging past binnen het beleid van de gemeente, aangezien het aannemersbedrijf zich in reeds bestaande gebouwen vestigd.
De Structuurvisie Woudenberg 2030 geeft kaders aan voor de toekomst, om samen tot ontwikkeling en uitvoering te komen. Hierdoor zal Woudenberg ook in 2030 een vitale gemeente zijn.
Woudenberg wil voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven bieden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven. Het accent ligt op beheer, revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.
Conclusie
De functiewijziging past binnen het beleid van de gemeente, aangezien het aannemersbedrijf zich in reeds bestaande gebouwen vestigd.
De watertoets is met ingang van 1 november 2003 wettelijk verplicht voor ruimtelijke plannen die vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. In het Nationaal Bestuursakkoord Water-actueel (NBW-actueel, juni 2008) hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen onder meer afgesproken dat de watertoets ook wordt toegepast bij waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten die niet vallen onder de Wet ruimtelijke ordening. Dit houdt in dat in een vroegtijdig stadium overleg gepleegd wordt met de waterbeheerders. Doorgaans geldt bij het Waterschap Vallei en Veluwe een compensatieverplichting van 10% van de toename verharding/bebouwing.
Over het perceel loopt een primaire watergang, door een lange duiker (zie Bijlage 1 Primaire watergang).
Aangezien het hier een functiewijziging betreft neemt het verharde oppervlak niet toe. De waterkwaliteit en kwantiteit zullen hierdoor niet verslechteren. Een watertoets is daarom niet noodzakelijk. Deze paragraaf is ter beoordeling gezonden aan het Waterschap Vallei en Veluwe.Op 21 november 2013 heeft mevrouw Lely-Nieuwenhuis van het Waterschap, behalve een kleine aanpassing een positief advies gegeven. De aanpassing is in deze watertoets verwerkt.
De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast ten gevolge van weg-, spoorweg- of industrielawaai. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van het bestemmingsplan dan ook aandacht te worden geschonken aan het aspect "geluid". In de Wet geluidhinder is een zonering van industrieterreinen, wegen en spoorwegen geregeld. Enerzijds betekent dit dat (geluids)eisen worden gesteld aan de milieubelastende functies, anderzijds betekent dit dat beperkingen worden opgelegd aan milieugevoelige functies. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten.
Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:
In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:
De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:
Aangezien een aannemingsbedrijf een niet geluidgevoelig object is hoeft er geen akoestisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Industrielawaai
Volgens de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is voor houthandel met zagerij de milieucategorie 3.2. Voor het vervaardigen van timmerwerk geldt SBI code 20.3 - categorie 3.2 en voor Bouwnijverheid: Burgerlijke- en utiliteitsbouw geldt SBI code 45.2 - categorie 3.1. De situatie zal niet verslechteren, maar naar verwachting door de juiste maatregelen te treffen zelfs iets verbeteren. Bij milieucategorie 3.1 behoord een minimale afstand van 30 meter. Aangezien de dichtstbijzijnde geluidsbron; de werkplaats zich op 32 meter bevindt van de dichtstbijzijnde woning, heeft dit geen nadelige effecten voor de functiewijziging en omgekeerd heeft de dichtstbijzijnde woning geen invloed op de bedrijfsactiviteit.
Op 16 juli 2013 is een melding milieuvergunning gedaan.
Conclusie geluid
Aangezien het in dit plan een bestaande situatie betreft en de milieucategorie van het huidige bedrijf 3.1 is, in plaats van 3.2 van het houthandelbedrijf is de nieuwe situatie voor de bestaande woning welke ook buiten de 30 meter contour valt een verbetering ten opzichte van de oude situatie. Het aspect geluidshinder leidt niet tot beperkingen voor de uitvoering van onderhavig plan.
Wet bodembescherming
Als sprake is van ernstige bodemverontreiniging dan is de Wet bodembescherming (Wbb) van kracht. Het doel van de Wbb is in de eerste plaats het beschermen van de (land- of water-)bodem zodat deze kan worden benut door mens, dier en plant, nu en in de toekomst. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.
Aangezien de bedrijfsbestemming niet wijzigt hoeft er geen bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Bij de aankoop van het perceel is een 0-meting uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er geen belemmeringen zijn. Het onderzoek is als Bijlage 2 0 situatie onderzoek toegevoegd bij dit plan.
Aangezien er soms mensen op de locatie verblijven, is er in oktober 2013 contact gezocht met de heer G. Haandrikman van HARO Milieuadvies uit Beilen. Hij heeft aangegeven dat een geuronderzoek in principe niet nodig is.
Tevens is ten behoeve van de wijziging voor perceel Zeisterweg 53 een 'V-stacks' berekening uitgevoerd (zie Bijlage 4 Geur). Uit deze berekening blijkt dat her bedrijf Zeisterweg 53 geen belemmeringen ondervindt van de werkplaats Zeisterweg 55 en dat er een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.
De geurgevoelige functies kantoor en de werkplaats wijzigen qua locatie niet. Hierdoor vormt het aspect geur geen belemmering voor het plan.
Sinds 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking en staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5). Volgens de Wet milieubeheer is het nodig een planontwikkeling te toetsen aan luchtkwaliteitseisen. Een uitzondering op deze verplichting om de gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen op de luchtkwaliteit mee te wegen, vormen bepaalde typen projecten die niet in betekende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtkwaliteit. Het begrip NIBM is uitgewerkt in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) (Stb. 2007, 440), en de bijbehorende Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen). De Regeling NIBM geeft voor een aantal categorieën van ruimtelijke ontwikkelingen een invulling aan de NIBM grens. Indien er binnen de getalsmatige begrenzing van de Regeling wordt gebleven, is er geen nader onderzoek nodig. Bij de ruimtelijke ontwikkeling is er dan automatisch sprake van een niet in betekende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Een project is NIBM als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft:
De Regeling NIBM geeft voor een aantal soorten van projecten een (getalsmatige) invulling aan de NIBM-grens. Het gaat daarbij om woningbouwprojecten, kantoorprojecten en enkele inrichtingen (bv landbouwinrichtingen). Als een project binnen de begrenzing van de Regeling NIBM valt, dan is geen verdere toetsing aan de grenswaarden nodig. Het project geldt dan als een NIBM-project en kan doorgaan zonder dat extra maatregelen worden genomen.
Voorliggend project voorziet is van dermate kleine omvang dat van een NIBM-project gezien worden. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van onderhavig plan.
Het wettelijk kader voor het aspect externe veiligheid wordt grotendeels bepaald door de "Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (2004)", de "Wet Kwaliteitsbevordering Rampenbestrijding (2004)" en het "Besluit Externe Veiligheid inrichtingen" met bijbehorende "Regeling externe veiligheid inrichtingen" (2004). In deze wetten en richtlijnen staat de verantwoording van het zogenaamde groepsrisico centraal. Het groepsrisico is afhankelijk van de kans op een ongeval met gevaarlijke stoffen en de bevolkingsdichtheid in de omgeving. Voor het bepalen van de mate van het gevaar en de routes van het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn zogenaamde risicoatlassen van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat beschikbaar.
Uitsnede risicoatlas (plangebied in rode cirkel)
Uit de bovenstaande uitsnede van de Risicokaart blijkt dat in de nabijheid van het perceel Zeisterweg 55 geen bedrijven of spoorwegen gelegen zijn die een veiligheidsrisico vormen. Voor een uitgebreide toelichting op het aspect externe veiligheid wordt verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Buitengebied 2010. Op het perceel Zeisterweg 55 worden geen voorzieningen aangelegd (zoals bijvoorbeeld een grote propaanopslag) welke een verhoogd veiligheidsrisico voor omwonenden tot gevolg kunnen hebben en de Zeisterweg wordt niet gebruikt als route voor gevaarlijke stoffen.
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Malta. Daarmee werd op Europees niveau besloten het niet-zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, de archeologische waarden, beter te beschermen. Het Verdrag van Malta werd op 1 september 2007 geïmplementeerd met de inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg, een wijziging van de Monumentenwet 1988. Met deze wetswijziging heeft de zorg voor het archeologisch erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Gemeenten zijn wettelijk verplicht bij vaststelling van een bestemmingsplan en bij het bestemmen de in dat plan begrepen grond rekening te houden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden. De drie belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming (a), het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) (b) en de introductie van het zogenaamde 'veroorzakerprincipe' (c). Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek naar eventueel aanwezige archeologische waarden. Door adviesbureau RAAP is voor de gemeente Woudenberg een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Op deze kaart zijn de bekende archeologische waarden en de verwachtingswaarden aangegeven. Daarbij is onderscheid gemaakt in gebieden met lage, middelhoge en hoge verwachtingswaarde.
Het wijzigingsgebied ligt deels in een gebied met een middelhoge archeologische verwachting en deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting.
Aangezien het hier om een functiewijziging gaat waarbij geen bodemroerende activiteit plaatsvindt is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.
Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Na enige wetswijzigingen is de wet momenteel vooral gericht op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. Indien plannen worden ontwikkeld voor ruimtelijke ingrepen of voornemens ontstaan om werkzaamheden uit te voeren, dient vooraf te worden beoordeeld of er mogelijke nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten zijn. De Natuurbeschermingswet biedt de minister de mogelijkheid gebieden aan te wijzen als beschermd natuurmonument. In of nabij deze beschermde natuurmonumenten is het, zonder vergunning van Gedeputeerde Staten, verboden handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen die schadelijk zijn voor het natuurschoon, de natuurwetenschappelijke betekenis van het natuurmonument, of voor planten en dieren in het natuurmonument.
De Habitatrichtlijngebieden en de Vogelrichtlijngebieden zijn aangewezen als beschermde natuurmonumenten. Deze gebieden vormen gezamenlijk de Natura 2000 gebieden. Bij werkzaamheden in of nabij een Natura 2000-gebied dient getoetst te worden of er negatieve effecten zijn op de natuurwaarden.
Op het perceel worden geen gebouwen gesloopt of gebouwd. Een ecologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
Hierna worden de verkeersbewegingen in de oude situatie aangegeven:
Hierna worden de verwachte verkeersbewegingen aangegeven:
Parkeren
Parkeernorm voor kantoorruimte aannemersbedrijf is minimaal 1,7/100 m2 BVO en maximaal 2,5/100 m2 BVO.
Er is aanwezig 405 m2 kantoorruimte en circa 460 m2 werkplaats. Dit resulteert in een minimaal aantal parkeerplaatsen van (865/100 x 1.7) 15 parkeerplaatsen en maximaal 22 parkeerplaatsen.
Parkeren ten behoeve bezoekers.
Oude situatie
Uitgangspunt is 300 bezoekers per week. Dit resulteert in gemiddeld 7,5 bezoekers per uur (300 bezoekers : 5 dagen : 8 uur). Uitgaande van een piekbelasting van 2 maal 7,5 zijn 15 parkeerplaatsen noodzakelijk voor bezoekers.
Nieuwe situatie
Uitgangspunt is 150 bezoekers per week. Dit resulteert in gemiddeld 4 bezoekers per uur (150 bezoekers : 5 dagen : 8 uur). Uitgaande van een piekbelasting van 2 maal 4 zijn 8 parkeerplaatsen noodzakelijk voor bezoekers.
In totaal zijn 22 + 8 = 30 parkeerplaatsen nodig.
Op het perceel zijn 35 parkeerplaatsen aanwezig en is er nog ruimte voor 15 parkeerplaatsen aanwezig. In totaal zijn er 50 parkeerplaatsen mogelijk en voldoet ruimschoots aan de parkeernorm.
De functieverandering betekend per saldo geen verslechtering in de verkeerssituatie. Er is op eigen terrein voldoende parkeerruimte aanwezig voor zowel personeel als bezoekers, zie Bijlage 3 Milieutekening.
Uit voorgaande paragrafen blijkt, dat vanuit milieuregelgeving, water, geluid, bodem, lucht, externe veiligheid, archeologie, flora en fauna en verkeer & parkeren geen belemmeringen zijn voor de uitvoering van onderhavig project.
In dit wijzigingsplan is aan het perceel Zeisterweg 55 te Woudenberg een functieaanduiding ten behoeve van het aannemingsbedrijf toegevoegd zoals deze is opgenomen in het bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg 2010' dat is vastgesteld op 23 september 2010 en bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (herziening)" vastgesteld op 27 juni 2013 .De aanduiding ten behoeve van de houthandel en showmodellen zijn verwijderd. Hierdoor wordt continuïteit voor de lange termijn voor het aannemersbedrijf en haar personeel gecreërd.
In dit wijzigingsplan wordt aangesloten bij de regels van het moederplan 'Buitengebied Woudenberg 2010 ' . De regels van het bestemmingsplan "Buitengebied Woudenberg 2010" en bestemmingsplan "Buitengebied 2013 (herziening)" blijven hiermee onverkort van toepassing; alleen de verbeelding is gewijzigd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.
De heer Legemaat van aannemersbedrijf Legemaat & van Elst heeft met de buren contact gehad over dit plan. Zij hebben aangegeven op voorhand geen bezwaren te hebben. Ook wordt er getracht met hun opmerkingen rekening te houden. Er wordt getracht alsnog een afspraak te maken om de plannen met hen te bespreken. (zie Bijlage 5 Overleg)
De procedure
In eerste instantie wordt het ontwerpwijzigingsbesluit met bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de genoemde periode kan een ieder bij het college van Burgemeester en Wethouders zienswijzen indienen omtrent het ontwerpwijzigingsbesluit. Wanneer geen zienswijzen worden ingediend, wordt het wijzigingsbesluit vastgesteld. Wanneer wel zienswijzen zijn ingediend, worden deze voorzien van een gemeentelijke reactie. Vervolgens kan het wijzigingsplan, al dan niet gewijzigd naar aanleiding van een zienswijze, worden vastgesteld.
De vaststelling van het wijzigingsplan wordt door het college van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten aanzien van de economische uitvoerbaarheid kan worden geconstateerd dat het hier een wijzigingsplan betreft een functiewijziging. De ontwikkeling hiervan is particulier initiatief. De gemeente heeft hier in feite geen financiële bemoeienis mee. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiervoor wordt een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer. Hiermee is de economische haalbaarheid voldoende gewaarborgd en uitvoerbaar geacht.