direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Stationsweg West 68-68a
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Stationsweg West 68 – 68A is het transport- en verhuisbedrijf Druijf Transport Service gevestigd. Aan de zijde van de Stationsweg West bevindt zich de gesplitste bedrijfswoning (68 en 68A) met diverse bijbehorende bouwwerken. Achterop het perceel staan enkele (bedrijfs)gebouwen waaronder een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van circa 200 m2.

De eigenaar van het transport- en verhuisbedrijf Druijff Transport Service heeft per 1 januari 2022 zijn bedrijf naar een andere locatie verplaatst. Daarmee is het perceel Stationsweg West 68 – 68A vrijgekomen voor herontwikkeling. Initiatiefnemer is voornemens om het bedrijfsperceel te transformeren naar een woonfunctie. Daarbij blijft de twee-onder-één-kapwoning Stationsweg West 68 – 68A met bijbehorende bouwwerken bestaan. De overige bebouwing op het terrein wordt, met uitzondering van een bestaande veranda, gesloopt. In ruil hiervoor worden achterop het terrein twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen gerealiseerd.

De nieuw te realiseren situatie doet meer recht aan de inmiddels overwegende woonfunctie in dit gebied. Met de herontwikkeling wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt en wordt bovendien voortgebouwd op de transformatie van dit deel van de Stationsweg West die is ingezet met de ontwikkeling van het naastgelegen plan 'Klein Huigenbosch'. Zo wordt met de herontwikkeling meer aansluiting gevonden bij de maat en schaal van de (toekomstige) omgeving. Het college van burgemeester en wethouders van gemeente Woudenberg heeft per brief van 30 juni 2021 laten weten in principe positief te staan tegenover een herontwikkeling naar wonen. De herontwikkeling past binnen het beleid om bedrijven binnen bestaande woonwijken te herontwikkelen naar wonen.

In het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Bedrijf-1'. Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee burgemeester en wethouders onder voorwaarden de betemming kunnen wijzigen in de bestemming(en) 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer' en/of 'Water' en daarbij het bouwvlak aanpassen.

Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt door middel van onderhavig wijzigingsplan toepassing gegeven. Daarmee wordt de beoogde herontwikkeling naar wonen mogelijk gemaakt. Voorliggende toelichting bevat de onderbouwing ten behoeve van de wijzigingsprocedure om het initiatief mogelijk te maken.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Stationsweg West 68 – 68A in Woudenberg. Het perceel ligt aan de oostzijde van de kern Woudenberg binnen de bebouwde kom. Daarbinnen maakt het perceel onderdeel uit van het karakteristieke bebouwingslint van de Stationsweg West. Dit bebouwingslint bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen afgewisseld met solitaire bedrijvigheid. Een deel van deze bedrijvigheid is in de loop der jaren reeds getransformeerd naar een woonfunctie.

Aan de voorzijde van het plangebied loopt de Stationsweg West. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan het bestaande woonperceel Stationsweg West 70, terwijl aan de zuidzijde bestaande woonpercelen aan de Heinelaan zijn gelegen. Aan de westzijde ligt het bestaande woonperceel Stationsweg West 66 en grenst het plangebied aan het bouwplan 'Klein Huigenbosch' waar eveneens een transformatie van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie plaatsvindt.

Het plangebied aan de Stationsweg 68 – 68A is kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 427, 914, 916 en 917. De totale oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 2.492 m2. In onderstaande figuur is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0001.png" Globale ligging plangebied (bron: www.kadastralekaart.com)

1.3 Vigerende planologische situatie

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' dat op 21 december 2017 door de gemeenteraad van Woudenberg is vastgesteld. Op 20 december 2018 is door de gemeenteraad een correctieve herziening vastgesteld. Tot slot is op 26 maart 2020 een herstelbesluit genomen naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 november 2019 over het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.

Conform het geldende bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming 'Bedrijf-1'. Als gevolg van de functieaanduidingen 'bedrijf tot en met categorie 2' en 'bedrijfswoning' is ter plaatse een bedrijf in maximaal milieucategorie 2 toegestaan met daarbij één bedrijfswoning. Centraal in het plangebied is een bouwvlak van ruim 800 m2, exclusief bedrijfswoning, opgenomen waarbinnen gebouwen en overkappingen mogen worden opgericht. Er geldt een bebouwingspercentage van 40%. De maximum bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen bedraagt 5 meter.

De voorgenomen herontwikkeling naar een woonfunctie ten behoeve van een twee-onder-één-kapwoning aan de Stationsweg West (bestaande gesplitste bedrijfswoning 68/68A) en twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen achterop het terrein, past derhalve niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Binnen de geldende bestemming 'Bedrijf-1' is echter een wijzigingsbevoegdheid opgenomen welke het mogelijk maakt om aan voorliggend initiatief medewerking te verlenen.

De wijzigingsbevoegdheid in artikel 4.6.1 van het geldende bestemmingsplan luidt als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0002.png" Artikel 4.6.1 bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'

Voorliggend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden:

  • a. Onderhavig initiatief voorziet in de transformatie van een solitaire bedrijfslocatie naar een kleinschalig woongebied met twee nieuwe woningen. Het betreft in de huidige situatie een transport- en verhuisbedrijf te midden van een bestaande woonwijk. Dit is ruimtelijk gezien ongewenst, mede gelet op de (potentiële) hinder van een dergelijke bedrijfsfunctie. Met de herontwikkeling naar wonen wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt en ontstaat een situatie die meer recht aan de inmiddels overwegende woonfunctie in dit gebied. Gelet op het voorgaande vindt er met het initiatief geen onevenredige aantasting plaats van de woon- en milieusituatie. Voor het overige laat onderhavige toelichting bij het wijzigingsplan zien dat aan de overige voorwaarden met betrekking tot het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeer- en parkeersituatie wordt voldaan.
  • b. De te slopen bedrijfsbebouwing betreft geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing.
  • c. Het plangebied kent een totale oppervlakte van circa 2.492 m2. Uitgaande van de gestelde norm van maximaal 30 grondgebonden wooneenheden per hectare, mogen er binnen het plangebied zeven woningen aanwezig zijn. Met de realisatie van twee extra grondgebonden woningen komt het totaal aantal woningen binnen het plangebied op vier. Daarmee wordt (ruim) voldaan aan de gestelde voorwaarde.
  • d. In de regels van onderhavig wijzigingsplan worden de regels uit het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' voor dit plangebied van toepassing verklaard.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling past niet rechtstreeks binnen de regels van het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de gewenste ontwikkeling voldoet aan de daarin gestelde voorwaarden. Het initiatief kan dan ook mogelijk gemaakt worden op basis van de wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0003.png" Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'

1.4 Opzet wijzigingsplan en toelichting

Het wijzigingsplan 'Stationsweg West 68-68a' bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • verbeelding;
  • planregels.

De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.

De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.

Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.

De toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
  • in Hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in Hoofdstuk 4 beschreven;
  • in Hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
  • Hoofdstuk 6 behandelt ten slotte de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de situatie

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

2.1.1 Historische ontwikkeling

Woudenberg is oorspronkelijk ontstaan als een agrarisch dorp. Het is gelegen op de grens van de Utrechtse Heuvelrug met haar bosrijke, besloten landschap en de Gelderse Vallei die gekenmerkt wordt door een half-open, kleinschalig agrarisch landschap. In beide gebieden verrijken landgoederen het landschap met cultuur, landschapsschoon en natuur.

Het oudste en meest structuurbepalende element binnen de ruimtelijke ontwikkeling van Woudenberg is de langgerekte oost west route: Voorstraat - Dorpsstraat - Stationsweg West. Deze route maakt deel uit van de weg Utrecht - Arnhem en is ontstaan op een dekzandrug te midden van bossen en moerasgronden. De naam Woudenberg herinnert hier nog aan. Langs deze route werden boerderijen gesticht samen met een primitieve omwalling. In het midden van de 13e eeuw werd het land ontgonnen langs een centrale noord zuid gerichte as, de huidige Geeresteinselaan - Maarsbergseweg. Deze zogenaamde 'cope'-ontginningen zorgen voor de in het gebied zo karakteristieke strokenverkaveling. Rond 1850 kreeg deze centrale ontginningsas de huidige functie van verkeersverbinding.

Gaandeweg is het dorp zich steeds meer oostwaarts gaan uitbreiden. Door ruimtegebrek aan de einden van het gestrekte dorpslint was de verdichting van de bestaande bebouwing en de aanleg van nieuwe wegen noodzakelijk. Aanvankelijk gebeurde dit aan de noordzijde van de Voorstraat, later ook langs de Dorpsstraat en de Stationsweg West, waarbij ook de zuidzijde in de ontwikkeling betrokken werd.

Aan het einde van de 20e eeuw leidde de verdere uitbreiding van Woudenberg (en Scherpenzeel) tot een sterke toename van het verkeer door de Voorstraat en Dorpsstraat. De aanleg van de Randweg zorgde nadien voor een ontlasting van deze twee wegen. Daarbij werd ter hoogte van de aansluiting Rumelaarseweg/ Zegheweg/ Randweg een knip gemaakt in de Stationsweg, waardoor doorgaand verkeer van en naar de Stationsweg Oost via de Stationsweg West niet meer mogelijk is.

2.1.2 Ruimtelijke hoofdstructuur

Ondanks de sterke toename van het bebouwde dorpsgebied zijn de hoofdlijnen van de oorspronkelijke kern goed bewaard gebleven binnen de huidige ruimtelijke structuur. Het oorspronkelijke patroon van de oudere ontsluitingswegen en verbindingen met de daaraan gelegen oudere bebouwing op relatief grote kavels is nog goed herkenbaar. De bebouwing langs deze tracés onderscheidt zich qua dichtheid, ouderdom en architectuur van de latere dorpsuitbreidingen. Het zwaartepunt van de huidige woonkern strekt zich momenteel uit tussen de Griftdijk, de Zegheweg, de Randweg N224 en de oorspronkelijke landgoederen Geerestein en Groenewoude.

De ruimtelijke hoofdstructuur wordt bepaald door de twee oudere, elkaar bij het oorspronkelijke centrum kruisende, verkeersverbindingen. Deze kruisende wegen verdelen het dorpsgebied van Woudenberg globaal in een viertal kwadranten met naoorlogse uitbreidingswijken. Deze woonwijken zijn deels ontworpen op basis van de verkaveling van het oorspronkelijke veenontginningslandschap. Dit geldt met name voor de woonwijken gelegen binnen de noordoostelijke en zuidoostelijke kwadranten; met uitzondering van de meer diagonaal ontworpen woonwijk Het Zeeland. Gedurende deze ruimtelijke ontwikkeling is het karakter van Woudenberg geleidelijk aan veranderd van een agrarisch dorp naar een forensendorp in een agrarische omgeving.

Deelgebied Zuidoost

Deze naoorlogse woonwijk bestaat uit meerdere in leeftijd verschillende deelgebieden. De belangrijkste structuurbepalende ontsluitingswegen zijn de Willem de Zwijgerlaan en de Rembrandtlaan - Laanzicht. De aanwezige groenstructuur komt door de vele verspringen in het bebouwingspatroon en de relatieve dichtheid van de ter plaatse voorkomende bebouwing (zoals scholen, een kerk en sporthal) enigszins gefragmenteerd over, waardoor de ruimtelijke relatie met de Frans Halslaan/Ekris en de Koningslaan is afgezwakt.

Het tussen de Willem de Zwijgerlaan en de Stationsweg gelegen deelgebied is het oudst. Kenmerkend zijn de meer rechtlijnige hoofdopzet met eenduidige rooilijnen en de parallel aan de weg gebouwde woningen in één of twee bouwlagen met kap ((half)vrijstaand en een aantal rijen). De oude slagenverkaveling van het landschap is gedeeltelijk herkenbaar gebleven. De gedeeltelijk bebouwde Schans (appartementen in vier bouwlagen) en de omgeving van de Parklaan met meer statige bebouwing, vormen bijzondere groenelementen op de overgang van dit deelgebied naar de oude kern bij de Dorpsstraat.

2.2 Huidige situatie

2.2.1 Plangebied

Het plangebied betreft het bedrijfsperceel Stationsweg West 68 – 68A waarop het transport- en verhuisbedrijf Druijf Transport Service is gevestigd. Zoals aangegeven beslaat het plangebied de percelen kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 427, 914, 916 en 917 met een totale oppervlakte van circa 2.492 m2.

In de bestaande situatie is op de locatie Stationsweg West 68 – 68A een gesplitste bedrijfswoning (68 en 68A) met diverse bijbehorende bouwwerken aanwezig. Het betreft een statig woonhuis met een karakteristieke uitstraling. Het achterliggende buitenterrein is voor een groot deel verhard. Er bevinden zich enkele (bedrijfs)gebouwen waaronder een bedrijfsgebouw met een oppervlakte van circa 200 m2. Achterop het bedrijfsperceel vindt eveneens het parkeren van de vrachtwagens ten behoeve van het transport- en verhuisbedrijf plaats.

Het plangebied kent twee ontsluitingen op de Stationsweg West. De westelijke ontsluiting betreft de hoofdontsluiting ten behoeve van het bedrijf en de woning Stationsweg West 68. De oostelijke ontsluiting is ten behoeve van de woning Stationsweg West 68A. Onderstaand is het aanzicht op het plangebied vanaf de Stationsweg West opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0004.png" Aanzicht plangebied vanaf de Stationsweg West (bron: Street View)

2.2.2 Omgeving

Het plangebied is gelegen aan de Stationsweg West 68 – 68A in Woudenberg. Het perceel ligt aan de oostzijde van de kern Woudenberg binnen de bebouwde kom. Daarbinnen maakt het perceel onderdeel uit van het karakteristieke bebouwingslint van de Stationsweg West. Dit bebouwingslint bestaat hoofdzakelijk uit vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen afgewisseld met solitaire bedrijvigheid. Een deel van deze bedrijvigheid is in de loop der jaren reeds getransformeerd naar een woonfunctie. De bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied kent een losse structuur in een groene en ruime setting.

Aan de voorzijde van het plangebied loopt de Stationsweg West. Het plangebied grenst aan de oostzijde aan het bestaande woonperceel Stationsweg West 70, terwijl aan de zuidzijde bestaande woonpercelen aan de Heinelaan zijn gelegen. Aan de westzijde ligt het bestaande woonperceel Stationsweg West 66 en grenst het plangebied aan het bouwplan 'Klein Huigenbosch' waar eveneens een transformatie van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie plaatsvindt. Dit bouwplan bestaat uit een hofje met acht geschakelde (type twee-onder-één kap) en drie vrijstaande woningen. De woningen die ter plaatse worden gerealiseerd bestaan uit één bouwlaag met kap. Onderstaand is een impressie opgenomen van het plan 'Klein Huigenbosch'. Het plangebied Stationsweg West 68 – 68A bevindt zich hierop aan de oostzijde van het plan 'Klein Huigenbosch'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0005.png" Impressie plan 'Klein Huigenbosch' (bron: Goossen Te Pas Bouw)

2.3 Toekomstige situatie

De eigenaar van het transport- en verhuisbedrijf Druijff Transport Service heeft per 1 januari 2022 zijn bedrijf naar een andere locatie verplaatst. Daarmee is het perceel Stationsweg West 68 – 68A vrijgekomen voor herontwikkeling. Initiatiefnemer is voornemens om het bedrijfsperceel te transformeren naar een woonfunctie.

In de gewenste nieuwe situatie blijft de twee-onder-één-kapwoning Stationsweg West 68 – 68A met bijbehorende bouwwerken bestaan. Voor de woningen Stationsweg West 68 en 68A is een woonperceel opgenomen van in totaal ruim 800 m2.

De overige bebouwing op het terrein wordt, met uitzondering van een bestaande veranda, gesloopt. In ruil hiervoor worden achterop het terrein twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen gerealiseerd. De nieuwe woonpercelen kennen een oppervlakte van respectievelijk circa 460 m2 en ruim 800 m2. De geschakelde vrijstaande woningen zullen uit één bouwlaag met kap bestaan met een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. De afmetingen van het hoofdgebouw bedraagt voor beide woningen 7,2 meter x 12,75 meter. De woningen krijgen beiden de beschikking over een garage/berging en een carport. Daarnaast beschikken beide woningen over een aan-/uitbouw op de begane grond waarin een slaap- en badkamer is opgenomen. De nieuwe woningen kunnen daarmee worden getypeerd als levensloopbestendig. Ten behoeve van één van de nieuwe geschakelde vrijstaande woningen blijft de bestaande veranda van circa 54 m2 behouden.

De twee ontsluitingen op de Stationsweg West blijven in de gewenste nieuwe situatie bestaan. De hoofdontsluiting die momenteel gebruikt wordt ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten, zal in de gewenste nieuwe situatie gebruikt worden ten behoeve van de twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen.

Voor de twee nieuwe geschakelde vrijstaande woningen bestaat er bij elk de mogelijkheid om op eigen terrein één of twee auto's te parkeren. Daarnaast zijn er twee parkeerplaatsen bestemd voor algemeen gebruik.

De nieuw te realiseren situatie doet meer recht aan de inmiddels overwegende woonfunctie in dit gebied. Met de herontwikkeling wordt een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit bereikt en wordt bovendien voortgebouwd op de transformatie van dit deel van de Stationsweg West die is ingezet met de ontwikkeling van het naastgelegen plan 'Klein Huigenbosch'. Zo wordt met de herontwikkeling meer aansluiting gevonden bij de maat en schaal van de (toekomstige) omgeving.

Onderstaand is een situatietekening, alsmede enkele impressies opgenomen van de gewenste nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0006.png" Situatietekening gewenste nieuwe situatie (bron: Initiatiefnemer)

2.4 Stedenbouwkundige verantwoording

Met het voorgenomen initiatief zullen twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen worden gebouwd. Onderstaand wordt het initiatief stedenbouwkundig verantwoord.

De situatietekening van de gewenste nieuwe situatie is mede gebaseerd op de ruimtelijke en functionele structuur van de directe omgeving, zoals uiteengezet in paragraaf 2.1. De Stationsweg West is een karakteristiek bebouwingslint die hoofdzakelijk bestaat uit vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen afgewisseld met solitaire bedrijvigheid. De bestaande bebouwing in de omgeving van het plangebied kent een losse structuur in een groene en ruime setting.

De nieuwbouw is stedenbouwkundig verantwoord en passend in de omgeving, omdat deze zich voegt binnen de bestaande structuren. De bestaande karakteristieke twee-onder-één-kapwoning Stationsweg West 68 – 68A blijft behouden en vormt in de nieuwe situatie een passende entree naar het achterterrein waar de twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Doordat de nieuwe vrijstaande woningen bestaan uit één bouwlaag met kap vormen deze een stedenbouwkundig verantwoorde invulling op een dergelijk achterterrein. Door de typologie en de goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen wordt bovendien aangesloten bij het naastgelegen plan 'Klein Huigenbosch'. De oppervlakte van de nieuwe woonpercelen van respectievelijk circa 460 m2 en ruim 800 m2 sluit aan bij de losse structuur van de omgeving met vrijstaande woningen op ruime percelen.

Bij eerdere herontwikkelingen aan de Stationsweg West is vaak geprobeerd om hofjes te ontwikkelen. Gelet op de grootte van het plangebied en rekening houdend met de omliggende woningen is dit hier niet mogelijk.

Onderstaand zijn impressies opgenomen van de gewenste nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0007.png" Impressie gewenste nieuwe situatie (bron: Initiatiefnemer)

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Conclusie

Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is niet relevant voor het wijzigen van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming binnen de bebouwde kom van Woudenberg ten behoeve van een twee-onder-één-kapwoning aan de Stationsweg West (bestaande gesplitste bedrijfswoning 68/68A) en twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen achterop het terrein. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:

  • Rijksvaarwegen;
  • Project mainportontwikkeling Rotterdam;
  • Kustfundament;
  • Grote rivieren;
  • Waddenzee en waddengebied;
  • Defensie;
  • Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen;
  • Elektriciteitsvoorziening;
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • Natuurnetwerk Nederland;
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden;
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Conclusie

Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:

'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'

Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:

  • 1. er dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de beoogde ontwikkeling voorziet in een behoefte;
  • 2. indien er een vraag is aangetoond, dient een beoordeling plaats te vinden door betrokken overheden of de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten. Indien het bestemmingsplan de ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, is een motivering benodigd waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Stedelijke ontwikkeling

Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:

'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'

Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan slechts twee extra woningen worden gerealiseerd, is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Behoefte

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is aanvullend bekeken of de gewenste nieuwbouw voorziet in een behoefte. Hiervoor is het 'Woningbehoefteonderzoek Woudenberg 2020' van 20 mei 2020 leidend. Hierin wordt geconcludeerd dat het onderzoek geen aanleiding geeft tot grote beleidsaanpassingen, maar wel tot het ophogen van het aantal nieuwe woningen dat jaarlijks wordt toegevoegd. Inzet op het faciliteren van doorstroming is daarbij nog belangrijker geworden om iedereen passend te kunnen huisvesten. Verder zijn de volgende conclusies uit woningbehoefteonderzoek van belang voor onderhavig initiatief:

  • In de komende jaren groeit het aantal inwoners in Woudenberg van 13.170 in 2019, naar circa 16.200 inwoners in 2040.
  • Het aantal huishoudens groeit onder invloed van de huishoudensverdunning en een relatief sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens sneller dan het aantal inwoners. In 2019 waren er in totaal 5.050 huishoudens in Woudenberg. Dit aantal groeit in 2030 naar 6.420 en in 2040 naar 7.430 huishoudens. Daarbij is er sprake van een vergrijzing van de Woudenbergse bevolking. Dit zien we aan de sterke groei van het aantal oudere huishoudens tot 2040.
  • Doordat de betaalbaarheid van koopwoningen onder druk staat is op de korte termijn vooral vraag naar betaalbare woningen voor middeninkomens. Het zal niet alleen gaan om compacte en daardoor betaalbare koopwoningen, maar in mindere mate ook om passende (midden)huurwoningen voor zowel jong als oud. Er is daarnaast ruimte voor toevoeging van woningen in het (sociale) huursegment als het midden en hogere koopsegment
  • Op basis van deze ontwikkelingen voorzien wij een additionele woningvraag van in totaal 2.245 woningen tot 2040, waarvan circa 1.115 (reguliere) grondgebonden en circa 1.130 levensloopbestendige woningen (zoals patiowoningen, benedenwoningen of appartementen met lift). Belangrijk is niet alleen de toegankelijkheid van woningen, maar ook de omgevingskwaliteit en daarmee de locatie van de woningen. De jaarlijkse behoefte komt de komende twintig jaar uit op 50 tot 60 grondgebonden woningen en 50 tot 60 levensloopbestendige woningen. De vraag naar grondgebonden koopwoningen blijft tot 2040 dominant. Ten aanzien van levensloopbestendige woningen is er een forse behoefte in alle segmenten.
  • Nieuwbouw moet bijdragen aan de doorstroming in de woningmarkt en inwoners van Woudenberg de mogelijkheid bieden wooncarrière te maken. Maak verhuisketens daarbij zo lang mogelijk door aan het eind van de keten woningen toe te voegen. Door woningen toe te voegen die aansluiten bij de voorkeuren van oudere huishoudens komen elders in de voorraad woningen vrij voor jongere huishoudens.

Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat er sprake is van een grote behoefte aan de voorgenomen realisatie van twee extra (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen.

In vergelijking met het woningbehoefteonderzoek uit 2018 is de jaarlijkse opgave tot 2030 opgehoogd van ongeveer 80 tot 100 woningen per jaar naar ongeveer 100 tot 120 woningen per jaar. De conclusies van het woningbehoefteonderzoek uit 2018 en 2020 zijn vrijwel identiek: er is behoefte aan woningen in alle segmenten.

Conclusie

Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is. De realisatie van twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen voorziet in een behoefte.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie

Provinciale Staten hebben de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht op 10 maart 2021 vastgesteld. Dat betekent dat de provincie Utrecht - vooruitlopend op de Omgevingswet - vanaf 1 april 2021 aan de slag is gegaan met de uitvoering van het omgevingsbeleid, zoals verwoord in de Omgevingsvisie.

De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en geeft mee dat lokale afwegingen mogelijk zijn als een veilige en gezonde omgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor die gezonde en veilige leefomgeving is in de Omgevingsvisie opgedeeld in zeven beleidsthema's. De sociale en veilige leefomgeving loopt als een rode draad door de beleidsthema's heen. Het betreft de volgende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond;
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust;
  • 3. Duurzame energie;
  • 4. Vitale steden en dorpen;
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar;
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

Het plangebied betreft een binnenstedelijke locatie. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het stedelijk gebied. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims.

In de Omgevingsvisie staat aangegeven dat om volledig te voldoen aan de woningbehoefte in de provincie Utrecht, het nodig is om tot 2040 in totaal nog ongeveer 165.000 woningen te bouwen. Dit is een grote opgave, die alleen kan worden gerealiseerd door als overheden onderling en met andere partners in de bouwwereld samen te werken. Voor deze opgave is al veel plancapaciteit in beeld, maar veel daarvan heeft nog de status 'zacht' en 'potentieel' en het is dus zaak om daarin keuzes te maken en te werken aan 'harde', uitvoerbare, plannen. Deze woningen kunnen voor een groot deel binnen het bestaande stedelijke gebied (van steden en dorpen) via inbreiding en transformatie worden gerealiseerd, maar niettemin verwachten wij dat er op de langere termijn een of meer nieuwe grootschalige woningbouwlocaties nodig zijn. Omdat er nu al spanning is op de woningmarkt, is het noodzakelijk om de woningbouwproductie te versnellen.

Doordat het plangebied binnen het stedelijk gebied ligt en de ontwikkeling voorziet in nieuwe wooneenheden, sluit deze goed aan bij deze visie van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0008.png" Woningbouwopgave in cijfers (bron: Omgevingsvisie provincie Utrecht)

Uit de woningbouwmonitor van de provincie Utrecht blijkt dat er tot 2029 in de gemeente Woudenberg sprake is van een harde plancapaciteit van 475 woningen. Onderhavig ontwikkeling voorziet in twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen en is daarmee passend binnen de woningbouwopgave.

Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht, bodem en water voor de provincie integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De provincie vraagt gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen aandacht te besteden aan de leefomgevingskwaliteit. Uit Hoofdstuk 4 van deze toelichting blijkt dat de milieukwaliteiten in het plangebied niet in het geding zijn.

3.2.2 Interim omgevingsverordening

Provinciale Staten hebben eveneens op 10 maart 2021 de interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht vastgesteld. De interim omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de interim omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. Andere voorbeelden van direct werkende regels zijn de meld- en informatieplichten en de specifieke zorgplichten. Regels over bijvoorbeeld een vergunningplicht gelden ook voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers.

De volgende onderwerpen uit de Interim omgevingsverordening zijn direct relevant voor onderhavige ontwikkeling.

Stedelijk gebied

Het plangebied behoort in de Interim omgevingsverordening tot het stedelijk gebied. Artikel 9.15 van de Interim omgevingsverordening bepaalt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen het stedelijk gebied, bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Van verstedelijking is sprake als een bestemmingsplan ten opzichte van het vigerende regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies. Onderstaand is een uitsnede van de kaart 'Wonen, werken en recreëren' opgenomen, behorende bij de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0009.png" Uitsnede kaart 'Wonen, werken en recreëren, kaart 2' (bron: Interim omgevingsverordening)

Verder bepaalt artikel 9.15 dat bij woningbouw deze dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma Wonen en werken en mag de woningbouw niet leiden tot extra bodemdaling. Onderstaande afbeelding laat zien dat de ontwikkeling past binnen het programma Wonen en werken. Verder leidt de ontwikkeling niet tot extra bodemdaling. Daarmee is de ontwikkeling passend binnen de Interim omgevingsverordening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0010.png" Bandbreedte woningbouw tot 2040 (bron: kader voor regionale programmering wonen en werken)

Landschap Gelderse Vallei

Uit de kaart 'Cultuurhistorie en landschap, kaart 2' blijkt dat het plangebied valt binnen het 'Landschap Gelderse Vallei'. De Interim Omgevingsverordening geeft aan dat een landschap geen statisch plaatje is: landschap is altijd in ontwikkeling en dynamiek hoort daarin. In het werken met landschapskwaliteit wordt uitgegaan van een samenspel tussen beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties). Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten.

Voor het landschap Gelderse Vallei wil de provincie Utrecht de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:

  • rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • stelsel van beken, griften en kanalen;
  • Grebbelinie;
  • overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van de Gelderse Vallei verschillende accenten. Het betreft hier een binnenstedelijke locatie, waar de genoemde kernkwaliteiten niet aanwezig zijn. Van aantasting van die kernkwaliteiten kan dan ook geen sprake zijn.

Overstroombaar gebied

Het plangebied ligt binnen de aanduiding 'overstroombaar gebied'. Conform artikel 2.10 dient een bestemmingsplan bestemmingen en regels te bevatten die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.

Grote delen van de provincie Utrecht liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Het is belangrijk dat kwetsbare en vitale objecten en grootschalige woonwijken en bedrijventerreinen bestand zijn tegen overstromingen. Voor buitendijkse gebieden geldt dit ook voor kleinschalige woonwijken en bedrijventerreinen. Door een goed bedachte locatiekeuze en inrichting kunnen gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. In dit kader is de 'Handreiking Overstromingsrobuust Inrichten' opgesteld. Bij het verdere ontwerp van de nieuwbouw wordt rekening gehouden met de richtlijnen zoals gesteld in de handreiking om gebieden met overstromingsrisico's veiliger te maken.

Overig

Verder bevat de toelichting op het ruimtelijk plan een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Tot slot dient de toelichting een mobiliteitstoets te bevatten. Hierin worden het aantal verplaatsingen beschreven dat deze ruimtelijke ontwikkeling tot gevolg heeft. Ook wordt de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten beschreven. In paragraaf 4.5 is een beschrijving van de verkeersaspecten opgenomen.

3.2.3 Conclusie

Onderhavig plan maakt het mogelijk om op de locatie aan de Stationsweg West 68 – 68A de bedrijfsbestemming te wijzigen in een woonbestemming ten behoeve van een twee-onder-één-kapwoning aan de Stationsweg West (bestaande gesplitste bedrijfswoning 68/68A) en twee (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen achterop het terrein. De woningen worden binnen het stedelijk gebied gerealiseerd. Door de uitvoering van het plan wordt een bedrijfslocatie getransformeerd naar een woonfunctie. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie. Daarmee past de herontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 en oplegger

Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 vastgesteld. Op 24 januari 2019 is daarbij ook de oplegger vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met de oplegger is geconstateerd dat de huidige structuurvisie op hoofdlijnen nog voldoet, wel is deze geactualiseerd op een aantal onderdelen. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.

Verbinden en combineren van kwaliteiten

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten.

Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen.

Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • Te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • Te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • Te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • Te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • Te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Wonen

Middels de oplegger is deze paragraaf komen te vervallen en wordt verwezen naar het Woningbehoefte onderzoek 2018 en het beleid zoals opgenomen in de Woonvisie 2019+. De Woonvisie 2019+ komt in paragraaf 3.3.2 aan bod. Het Woningbehoefteonderzoek is inmiddels geactualiseerd naar de versie 2020. In paragraaf 3.1.3 is de inhoud daarvan uitgebreid besproken. Er is geconcludeerd dat het realiseren van twee extra (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen voorziet in een grote behoefte.

Ontwikkellocaties

De structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor verschillende projecten in de gemeente en andere nieuwe initiatieven in de toekomst. Deze dragen bij aan de ontwikkeling van het ruimtelijk-economisch structuurbeeld 2030. Een deel van de projecten betreft concrete ontwikkellocaties. Dit zijn verschillende plekken in de gemeente waar de komende jaren ruimtelijke veranderingen plaatsvinden en/of gewenst zijn. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingslocaties. Het onderhavige plangebied valt niet binnen één van de in de structuurvisie aangegeven ontwikkelingslocaties.

Conclusie

Met onderhavige ontwikkeling worden twee extra (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen mogelijk gemaakt op een inbreidingslocatie in Woudenberg. Daarmee draagt het initiatief bij aan de ambitie om de woningbouw in Woudenberg te versterken op verschillende inbreidingslocaties. Uit het Woningbehoefteonderzoek 2020 blijkt bovendien dat er een grote behoefte is aan extra woningen. Met de transformatie van een bedrijfsfunctie naar een woonfunctie te midden van een woonomgeving, wordt bovendien bijgedragen aan een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. De ontwikkeling is daarmee passend binnen de Structuurvisie Woudenberg 2013-2030 en oplegger.

3.3.2 Woonvisie Woudenberg 2019+

Op 24 januari 2019 is de Woonvisie 2019+ door de gemeenteraad vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en recente beleidswijzigingen vragen om een actualisatie van de laatste woonvisie (2013).

De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de woonvisie 2019+.

  • 1. Nieuwbouw op basis van behoeften;
  • 2. Betaalbare woningvoorraad;
  • 3. Wonen, zorg en welzijn laten aansluiten op ambities;
  • 4. Duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.

Op basis van het recent (2018) uitgevoerde woningbehoefteonderzoek, dat elke 2 jaar geactualiseerd wordt, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen. De gemeente Woudenberg zet in op duurzame woningbouw door te kiezen voor een hoog kwaliteitsniveau en voor nieuwbouw die aansluit op de behoeften. Daarnaast geeft men ruimte aan experimenten en initiatieven vanuit de markt.

Onderhavig project sluit aan bij de boodschap van de Woonvisie: flexibiliteit is gewenst en er dient kleinschaliger te worden ontwikkeld. Er is sprake van de realisatie van twee extra (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen achter het bebouwingslint van de Stationsweg West waardoor de verplaatsing van een transport- en verhuisbedrijf mogelijk wordt. Onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de ambities uit de Woonvisie en sluit aan bij de vraag naar woningen, zoals deze naar voren komt in het woningbehoefteonderzoek.

Hoofdstuk 4 Uitvoeringsaspecten

In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.

4.1 Flora en fauna

4.1.1 Wettelijk kader

Wet natuurbescherming

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.

De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.

Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.

Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.

Zorgplicht

Voor alle in het wild levende dieren en planten (mét en zonder beschermstatus) is de zorgplicht van kracht (artikel 1.11). De zorgplichtbepaling houdt in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen kunnen worden veroorzaakt aan in het wild levende planten en dieren, evenals voor hun directe leefomgeving dergelijke handelingen achterwege laat, mitigerende maatregelen neemt of compenserende maatregelen neemt.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.

4.1.2 Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Natura 2000-gebied betreft 'Kolland & Overlangbroek' op een afstand van circa 9 kilometer. Het gebied is aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Dit gebied maakt derhalve deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000).

Het plangebied is ook geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland, zoals vastgelegd in de Interim omgevingsverordening en weergegeven in navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0011.png" Uitsnede kaart 'Natuur', kaart 1 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Beoordeling

Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten.

Negatieve effecten ten gevolge van trillingen, geluidshinder op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten vanwege de grote afstand tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.

Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN), Groene Contour en Weidevogelkerngebieden. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een vergunning is niet nodig.

Tot slot bevindt het plangebied zich binnen de bebouwde kom van Woudenberg waarmee de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden niet wordt overtreden.

Voorgaande conclusies worden bevestigd in de Quick scan Wet natuurbescherming en Interim Omgevingsverordening 2020 die door Ecoresult is uitgevoerd (Bijlage 1).

Stikstofdepositie

Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.

Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit wijzigingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Natura 2000-gebied betreft 'Kolland & Overlangbroek' op een afstand van circa 9 kilometer. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.

Nu de beoogde nieuwbouw gasloos zal zijn, vindt er in de gebruiksfase enkel stikstofemissie plaats door verkeersbewegingen. Uit de 'Handreiking woningbouw en AERIUS' van de Rijksoverheid (januari 2020) blijkt dat de stikstofemissie door de aantrekkende werking van het verkeer van bijvoorbeeld 500 woningen enkel relevant is als de afstand tot een Natura 2000-gebied minder dan 5 kilometer bedraagt.

Gelet op het aantal wooneenheden van onderhavig initiatief en de afstand tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden, kan zonder nadere AERIUS-berekening worden gesteld dat de gebruiksfase niet leidt tot een stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar. Daarmee zijn er voor wat betreft het aspect stikstofdepositie geen belemmeringen voor de realisatie van het plan.

4.1.3 Soortenbescherming

Quick scan Wet natuurbescherming en Interim Omgevingsverordening 2020

Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is in 2021 een Quick scan Wet natuurbescherming en Omgevingsverordening uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.

Uit de Quick scan blijkt dat:

  • De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot schadelijke effecten op potentieel aanwezige verblijfplaatsen en functioneel leefgebied van de huismus.
  • Overige Vogelrichtlijnsoorten met jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht.
  • Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van overige vogels met niet jaarrond beschermde nesten zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus).
  • Tijdelijke schadelijke effecten door uitvoering van de werkzaamheden op bezette nesten van algemene vogels zijn te voorkomen (in gebruik zijnde vogelnesten mogen in principe nooit worden verstoord) door buiten het broedseizoen te werken (buiten grofweg de periode 1 maart – 15 augustus).
  • De voorgenomen ontwikkelingen kunnen leiden tot een negatief effect op potentieel aanwezige voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen (kleine dwergvleermuis, gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en/of laatvlieger).
  • Overige Habitatrichtlijnsoorten worden niet verwacht.
  • Het plangebied is enkel geschikt voor Nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Utrecht een vrijstelling geldt, zoals algemene (spits)muizen, egel, gewone pad en bruine kikker en kleine marterachtigen. Nader onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk.
  • Er is ook gekeken naar groeiplaatsen (voor zover waarneembaar) van exoten als Japanse duizendknoop en reuzenberenklauw. Er werden geen groeiplaatsen van deze soorten aangetroffen.

De potentieel negatieve effecten voor wat betreft huismus en vleermuis zijn het gevolg van de voorgenomen sloop van de bestaande loods van circa 200 m2.

Ten aanzien van huismus gaat het om vijf vogelnestkasten aan de oostzijde van de loods. Naar aanleiding van de quick scan is besloten om deze nestkasten bij de herontwikkeling te verplaatsen naar overige bebouwing in het plangebied. Daarmee worden negatieve effecten ten aanzien van huismus voorkomen.

Ten aanzien van vleermuis gaat het om enkele kieren tussen de boeiboorden en de gevel aan de zuid- en westzijde van de loods. Het is echter in redelijkheid niet de verwachting dat er vaste rust- en verblijfplaatsen in de bebouwing aanwezig. Hierbij is van belang dat er zowel binnen in de bebouwing als op de gevel sprake is van verlichting. Ook binnen het plangebied is verlichting aanwezig in de vorm van lantaarnpalen. Vleermuizen zijn gevoelig voor verlichting en vermijden locaties met kunstlicht.

Onder bovengenoemde omstandigheden leidt de herontwikkeling, met inachtneming van de wettelijke zorgplicht, met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet tot negatieve effecten ten aanzien van beschermde soorten.

4.1.4 Conclusie

Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit flora en fauna geen belemmeringen zijn ten aanzien van de herontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen en maatregelen in acht worden genomen. De genoemde aanbevelingen en maatregelen zullen worden (over)genomen.

4.2 Bodemkwaliteit

4.2.1 Wettelijk kader

De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.

Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Met voorliggend initiatief wordt een gebruik ten behoeve van het wonen toegestaan op gronden die in het verleden bedrijfsmatig zijn gebruikt. Er heeft dan ook een bodemonderzoek plaatsgevonden.

4.2.2 Resultaten onderzoek

Verkennend bodemonderzoek

In 2021 is door Hunneman Milieu-Advies een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Bijlage 2). De resultaten van het verkennend bodemonderzoek luiden samengevat als volgt:

  • In de bodem/puin is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetroffen. Zintuiglijk en analytisch zijn in de vaste bodem en in het grondwater, ter plaatse van de voormalige pomp/tanklocatie, geen oliecomponenten aangetroffen.
  • In de bovengrond zijn, met uitzondering van lokaal een sterk verhoogd gehalte aan PAK, geen tot licht verhoogde gehalten aangetoond. Het maximaal aangetoonde gehalte aan PAK overschrijdt de interventiewaarde. De omvang is naar verwachting beperkt. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond.
  • Formeel dient een nader onderzoek te worden uitgevoerd naar de ernst, mate en omvang van de aangetoonde PAK-verontreiniging ter plaatse van monsterpunt 4. Aangezien monsterpunt 4 is gesitueerd in de te handhaven, van asfalt voorziene inrit, achten wij een nader onderzoek naar de aangetoonde verontreiniging met PAK niet noodzakelijk. Indien er in de toekomst graaf-en/of herinrichtingswerkzaamheden plaatsvinden, ter plaatse van de aangetoonde PAK verontreiniging adviseren wij om een nader onderzoek uit te voeren.
  • Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit, met uitzondering van het aangetoonde gehalte aan PAK, afdoende vastgelegd en bestaan milieutechnisch gezien geen bezwaren voor de voorgenomen transactie en herontwikkeling van de locatie.
  • Geadviseerd wordt om bij ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de vaste bodem kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her-)gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.

Nader bodemonderzoek

Naar aanleiding van het aangetoonde gehalte aan PAK tijdens het verkennend bodemonderzoek is in 2022 een nader bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3). Het onderzoek heeft tot doel de ernst, mate en omvang van de aangetoonde PAK-verontreiniging vast te stellen. De resultaten van het nader bodemonderzoek luiden samengevat als volgt:

  • Ter plaatse van de asfaltverharde inrit is een sterke PAK-verontreiniging aangetoond. De aangetoonde gehalten aan PAK in boring 4 en 25 overschrijden de interventiewaarde en zijn aangetoond tot maximaal 1 m-mv. De omvang van de matige en sterk met PAKverontreinigde grond bedraagt circa 100 m3, waarvan circa 50 m3 met gehalten > I-waarde. De verontreiniging is naar verwachting ontstaan voor 1987 en betreft derhalve een geval van ernstige bodemverontreiniging. De Provincie Utrecht is het bevoegd gezag.
  • Indien de asfaltverharde inrit geheel of gedeeltelijk wordt verwijdert adviseren wij om de verontreiniging, voorafgaand aan de toekomstige herinrichting, onder milieukundige begeleiding te saneren. Voorafgaand aan de saneringswerkzaamheden dient een BUS-melding te worden opgesteld, welke ter goedkeuring moet worden ingediend bij het bevoegd gezag.
4.2.3 Conclusie

Op basis van de resultaten van de uitgevoerde bodemonderzoeken blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief. Wel dient rekening te worden gehouden met een geval van ernstige bodemverontreiniging ter plaatse van de asfaltverharde inrit. Naar verwachting blijft de asfaltverharde inrit behouden, waarmee er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn.

In het geval toch wordt besloten om de asfaltverharde inrit geheel of gedeeltelijk te verwijderen, zal de verontreiniging worden gesaneerd. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt dan een BUS-melding opgesteld, welke ter goedkeuring wordt ingediend bij het bevoegd gezag.

4.3 Cultuurhistorie en archeologie

4.3.1 Wettelijk kader

Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.

Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

4.3.2 Cultuurhistorie

Ter plaatse van het plangebied en in de directe omgeving daarvan bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Daarnaast doet onderhavig initiatief geen afbreuk aan het karakteristieke bebouwingslint van de Stationsweg West. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.

4.3.3 Archeologie

Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.

Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.

Het plangebied kent op basis van het geldende bestemmingsplan geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Dit houdt in dat de gronden niet mede bestemd zijn voor het beschermen en het behouden van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.

Verder toetst de gemeente Woudenberg initiatieven aan de archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart geldt voor nagenoeg het hele plangebied een lage archeologische verwachting. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm over een oppervlakte groter dan 10.000 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0012.png" Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met aanduiding plangebied

Omdat de bodemingrepen de onderzoeksgrens van 10.000 m2 niet overstijgen, is archeologisch onderzoek niet benodigd. Bij de uitvoering van het plan zijn de archeologische belangen niet in het geding.

4.3.4 Conclusie

Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling weliswaar plaats in een gebied met een lage archeologische verwachting, maar is archeologisch onderzoek in dit geval niet noodzakelijk. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.

4.4 Luchtkwaliteit

4.4.1 Wettelijk kader

Wet milieubeheer

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:

  • de plannen leiden niet tot het overschrijden van een grenswaarde;
  • de luchtkwaliteit verbetert tengevolge van de plannen (per saldo) of blijft ten minste gelijk;
  • de plannen dragen niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
  • het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).

AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)

De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.

De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:

  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.

Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.4.2 Beoordeling

Het wijzigen van een bedrijfsbestemming in een woonbestemming binnen de bebouwde kom van Woudenberg ten behoeve van een twee-onder-één-kapwoning aan de Stationsweg West (bestaande gesplitste bedrijfswoning 68/68A) en twee nieuwe (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen achterop het terrein kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.

4.4.3 Conclusie

Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.

4.5 Parkeren en verkeer

Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Daarnaast dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen. De gesplitste bedrijfswoning Stationsweg West 68 en 68A krijgt een bestemming ten behoeve van regulier wonen. Omdat dit een bestaande functie is, hoeft dit deel van de ontwikkeling niet (opnieuw) getoetst te worden. Voor wat betreft de twee extra (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen dient een nadere toetsing plaats te vinden. Onderstaand volgt eerst een overzicht van het parkeren. Vervolgens worden de mobiliteitseffecten in beeld gebracht.

4.5.1 Parkeren

Aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018 (voorheen: 'CROW 317 kencijfers parkeren en verkeersgeneratie') kan inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. In onderstaande tabel is het benodigde aantal parkeerplaatsen weergegeven. Hierbij worden de nieuwe vrijstaande woningen ingedeeld in de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Er is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.

Omschrijving   Min.   Max.   Aantal (st)   Tot. min.   Tot. max.  
Koop, huis, vrijstaand   1,8   2,6   2   3,6   5,2  
Totaal aantal parkeerplaatsen         3,6   5,2  

Tabel parkeren

Gelet op bovenstaande tabel zijn in totaal minimaal 4 parkeerplaatsen benodigd. Voor de twee nieuwe geschakelde vrijstaande woningen bestaat er bij elk de mogelijkheid om op eigen terrein één of twee auto's te parkeren. Daarnaast zijn er twee parkeerplaatsen bestemd voor algemeen gebruik. Daarmee wordt voldaan aan het gestelde minimum aantal parkeerplaatsen.

4.5.2 Verkeer

De verkeersaantrekkende werking van de nieuwe woningen, is eveneens te bepalen aan de hand van de kencijfers 'CROW 381 toekomstbestendig parkeren' uit 2018. Zoals aangegeven wordt rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'matig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.

De ontsluiting van het plangebied vindt rechtstreeks op de Stationsweg West plaats. De locatie Stationsweg West 68-68A wordt hoofdzakelijk ontsloten via de Stationsweg West en de Europaweg, waarbij uiteindelijk de omliggende N-wegen kunnen worden bereikt. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting van de verkeersgeneratie te maken.

Omschrijving   Min.   Max.   Aantal (st)   Tot. min.   Tot. max.  
Koop, huis, vrijstaand   7,8   8,6   2   15,6   17,2  
Totaal verkeersbewegingen/etmaal         15,6   17,2  

Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie

Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in maximaal 18 verkeersbewegingen als gevolg van de herontwikkeling. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van het bedrijf in maximaal milieucategorie 2 die in de huidige situatie mogelijk is. Voor een 'arbeidsextensief / bezoekersextensief bedrijf' mag per 100 m2 worden uitgegaan van maximaal 5,7 verkeersbewegingen per dag. Met een huidig bebouwd oppervlak van circa 200 m2 resulteert dit in maximaal 12 verkeersbewegingen. Daarmee is er sprake van een vergelijkbare verkeersaantrekkende werking en heeft de ontwikkeling geen relevant effect op de verkeerssituatie.

4.5.3 Conclusie

Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.

4.6 Geluidhinder

4.6.1 Wettelijk kader

Wegverkeer en railverkeer

Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.

Industrielawaai

Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.

4.6.2 Onderzoek / beoordeling

Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van twee extra (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

Het plangebied is niet gelegen in een geluidzone van een industrieterrein of een spoorweg. Tevens ligt het plangebied buiten de wettelijke onderzoekszone van de Europaweg en Randweg (N224). Conform artikel 74 Wgh kennen dergelijke wegen bestaande uit één of twee rijstroken in stedelijk gebied een onderzoekszone van 200 meter.

Op de overige omliggende wegen (Stationsweg West, Rozensingel en Heinelaan) geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Deze wegen kennen conform de Wgh geen wettelijke geluidzone, waardoor een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai wettelijk gezien niet benodigd is. Daarnaast is van belang dat de twee nieuwe vrijstaande woningen ruim 50 meter uit de as van de Stationsweg West worden gerealiseerd en derhalve niet direct aan deze weg. Gelet op het voorgaande mag voor wat betreft wegverkeerslawaai zonder nader onderzoek worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied.

4.6.3 Conclusie

Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

4.7 Bedrijven en milieuzonering

4.7.1 Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.

De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.

Milieucategorie     Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied     Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied    
1     10 m     0 m    
2     30 m     10 m    
3.1     50 m     30 m    
3.2     100 m     50 m    
4.1     200 m     100 m    
4.2     300 m     200 m    
5.1     500 m     300 m    
5.2     700 m     500 m    
5.3     1.000 m     700 m    
6     1.500 m     1.000 m    

Richtafstanden en omgevingstype

Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.

4.7.2 Onderzoek / beoordeling

Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.

Onderhavig plangebied maakt onderdeel uit van het oostelijk deel van de Stationsweg West. Dit deel wordt historisch gezien gekenmerkt door de aanwezigheid van meerdere bedrijven in het lint. In het geldende bestemmingsplan zijn op de betreffende percelen bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. De gedachte daarbij was dat bedrijven uit milieucategorie 2 te karakteriseren zijn als bedrijven, die gelet op hun aard en invloed op de omgeving toelaatbaar zijn tussen of onmiddellijk naast woonbebouwing, echter alleen in gebieden met gemengde functies. Vanuit dat oogpunt is milieucategorie 2 passend bevonden. Gelet op het voorgaande wordt de omgeving van het plangebied aangemerkt als gemengd gebied.

Stationsweg West 72

Ten oosten van het plangebied ligt aan de Stationsweg West 72 een bedrijfshal van circa 200 m2 op een perceel waar een bedrijf in de installatietechniek is gevestigd. Het betreffende perceel kent de bestemming 'Wonen', waarbij enkel de bedrijfshal de bestemming 'Bedrijf-1' met de functieaanduiding 'bedrijf tot en met categorie 2' kent. Voor bedrijven in maximaal milieucategorie 2 geldt, conform de genoemde VNG-publicatie, in gemengd gebied een richtafstand van 10 meter tot de gevel van een milieugevoelig object. Het dichtstbijzijnde bouwvlak voor een nieuwe vrijstaande woning ligt op ruim 20 meter vanaf de bestemmingsgrens van de bestemming 'Bedrijf-1'. Derhalve mag worden uitgegaan van een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van het plangebied en is aanvullend (akoestisch) onderzoek niet benodigd. Daarbij is tevens van belang dat de betreffende bedrijfsbestemming/bedrijfshal een relatief beperkte oppervlakte kent.

Overige bedrijven bevinden zich op grotere afstand, waarbij dit een voldoende grote afstand is om milieuhinder te voorkomen. De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.

Andersom geldt dat onderhavig initiatief niet leidt tot een beperking van bedrijfsactiviteiten van omliggende bedrijven. Bij de betreffende bedrijven liggen al woningen op kortere afstand die maatgevend zijn.

4.7.3 Conclusie

Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt ontwikkeling van twee extra (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieubelastende functies. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.

4.8 Externe veiligheid

4.8.1 Wettelijk kader

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.

Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.

Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

4.8.2 Onderzoek / beoordeling

Een woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0013.png" Uitsnede risicokaart (bron: Arcgis)

Transport gevaarlijke stoffen

Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg of spoorbaan waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus voor wat betreft deze aspecten geen beperking voor het plangebied. De N224 ligt op circa 270 meter van het plangebied en ligt daarmee buiten het verantwoordingsbied (200 meter) van deze weg.

Verder bevindt zich in of nabij het plangebied geen buistransportleiding met een PR 10-6 contour.

Inrichtingen

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen EV-relevante inrichtingen. Ten zuiden van de N224 ligt op ruim 1 kilometer afstand een tankstation. Op een afstand van circa 900 meter van de meest oostelijke grens van het plangebied bevindt zich een intensieve veehouderij aan de Laagerfseweg 12. Met deze ruime afstanden vormt het GR geen belemmering voor het initiatief.

Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.

4.8.3 Conclusie

Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.9 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgasleidingen afhankelijk van druk;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabricaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18 inch.

Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.

4.10 Water

4.10.1 Inleiding

Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.

Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.

Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.

4.10.2 Beleidskader

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.

De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)

De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.

Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)

De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.

Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.

Provincie Utrecht

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van bodem, water en milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021. De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat.

De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie drie hoofdthema's:

  • Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen;
  • Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur;
  • Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater.

De provincie ontwikkelt in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten.

Het beleid van de Provincie Utrecht is er op gericht om geen permanente kunstmatige ingrepen in de grondwaterstand toe te staan. Bij ondergrondse of halfverdiepte bouw betekent dit dat er geen bemaling is toegestaan om grondwateroverlast te voorkomen. Hier dient bij het ontwerp rekening mee te worden gehouden in vorm van waterdichte constructies.

Waterbeheer 21e eeuw (WB21).

Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).

Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 Waterschap Vallei en Veluwe

Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.

De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.

4.10.3 Watertoets

Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bij deze toelichting gevoegd (Bijlage 4).

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water. Initiatiefnemer houdt rekening met de aangegeven uitgangspunten en adviezen.

De volgende onderwerpen zijn in ieder geval van belang:

Watergangen

Uit de 'Legger Watersysteem' van het Waterschap Vallei en Veluwe blijkt dat aan de achterzijde van het plangebied een B-watergang loopt. Deze watergang blijft met onderhavig initiatief onaangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WPstationw68-ow01_0014.png" Uitsnede Legger Watersysteem (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)

Watercompensatie en riolering

Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding ter plaatse van het plangebied in beperkte mate veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. In het plangebied worden twee woningen met bijbehorende bouwwerken en erfverharding gerealiseerd. In de huidige situatie is het plangebied voor een groot deel in gebruik als bedrijfsterrein en daarmee grotendeels verhard. De beoogde nieuwe situatie zal per saldo niet leiden tot een (relevante) toename van het verhard oppervlak. Daarmee is watercompensatie niet benodigd. Voor wat betreft de riolering zal nadere afstemming met de gemeente Woudenberg plaatsvinden. Uitgangspunt is dat het hemelwater wordt geïnfiltreerd dan wel wordt afgekoppeld naar het oppervlaktewater.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website.

4.10.4 Conclusie

Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. In het kader van het wettelijk vooroverleg zal het waterschap op de hoogte worden gesteld van de verdere planvorming.

4.11 M.e.r.-beoordeling

4.11.1 Wettelijk kader

In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.

In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.

4.11.2 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Kenmerken van het project

Het initiatief ziet op het omzetten van de bestaande bedrijfsfunctie op het perceel Stationsweg West 68-68A naar een woonfunctie. De bestaande bedrijfsbebouwing wordt gesloopt waarna er twee nieuwe (levensloopbestendige) geschakelde vrijstaande woningen worden gerealiseerd. Er is sprake van een geringe omvang van het plangebied, terwijl er geen cumulatie is met andere projecten. De ontwikkeling ziet niet op productie van afvalstoffen en/of verontreiniging. Hinder wordt ondervangen door voldoende afstand te houden van nabijgelegen milieubelastende activiteiten. Risico van ongevallen speelt eveneens niet bij de voorgenomen functiewijziging.

Plaats van het project

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Woudenberg en ligt niet binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige habitat ligt op circa 9 kilometer afstand. De ontwikkeling leidt verder niet tot een aantasting van historische, culturele of archeologische belangen.

Kenmerken van het potentiële effect

Het project heeft in samenhang met de hiervoor genoemde criteria geen aanzienlijke effecten op het milieu. Evenmin is er sprake van een grensoverschrijdend karakter. De complexiteit is gering, gelet op de omvang van het plangebied. Door het verwijderen van een bedrijfsbestemming met bijbehorend bouwvlak temidden van woningen, wordt een kwaliteitsverbetering voor de directe omgeving bereikt.

4.11.3 Conclusie

De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.

4.12 Duurzaam bouwen

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.

Het exacte ontwerp van de nieuwe vrijstaande woningen is op dit moment nog niet bekend. In het plan zal voldaan worden aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheidseisen. De duurzaamheidsaspecten zullen in het kader van de aan te vragen omgevingsvergunning verder worden uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

De regels en verbeelding van het wijzigingsplan zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.

Het wijzigingsplan maakt, na inwerkingtreding, integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'. Alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, gelden ook voor het voorliggende wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voor onderhavig wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.

6.2.1 Omgevingsdialoog

Ten behoeve van de omgevingsdialoog heeft initiatiefnemer de direct omwonenden persoonlijk op de hoogte gesteld en hen om een reactie gevraagd. Er zijn geen bezwaren tegen de beoogde ontwikkeling.

6.2.2 Overleg met overheidsinstanties

Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een wijzigingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.

6.2.3 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan 'Stationsweg West 68-68a', heeft ter inzage gelegen van PM 2022 tot en met PM 2022. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.WPstationw68 -ow01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.

Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpwijzigingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn verwerkt in het wijzigingsplan.