direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Heuvelsesteeg 32
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01

Toelichting

behorende bij het Wijzigingsplan Heuvelsesteeg 32

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Heuvelsesteeg 32 in Woudenberg is een vleeskalveren- en biologische pluimveehouderij aanwezig. De eigenaar van het bedrijf wil twee nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen realiseren: een vleeskalverenstal en een biologische pluimveestal, beide met een emissiearm stalsysteem. Aangezien de twee nieuwe gebouwen buiten het huidige agrarische bouwvlak geprojecteerd zijn, is een vormverandering van het bouwvlak noodzakelijk voor de realisatie van de twee gebouwen. Daarvoor is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Heuvelsesteeg 32 is gelegen in het zuidoostelijke buitengebied van Woudenberg. Langs de oostzijde van het perceel loopt de gemeentegrens met de gemeente Renswoude. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie I, nummers 427, 543, 545 en 547.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01_0001.jpg"

Ligging in de omgeving

Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voor zover het gaat om het (gewijzigde) agrarische bouwvlak en het deel van het bouwvlak dat vervalt.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', in combinatie met de reparatieherziening 'Buitengebied 2013'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (herziening)' is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Middels een bouwvlak is voorzien in aan agrarisch bouwperceel. Middels de maatvoeringsaanduiding 'maximum aantal wooneenheden: 2' en de bouwaanduiding 'specifieke bouwaanduiding - kleine woning' is voorzien in twee bedrijfswoningen. Verder is de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - landbouwontwikkelingsgebied' opgenomen. Op grond van artikel 33.1.1 uit het bestemmingsplan is ter plaatse van deze aanduiding een intensieve veehouderij toegestaan.

Naast de twee woningen betreft de huidige bebouwing op het perceel een biologische pluimveestal, met ten zuiden daarvan een vleeskalverenstal. Geschakeld aan dit gebouw staat een opslagloods. Ten westen van de opslagloods zijn twee sleufsilo's aanwezig voor voeropslag. Verder is in het zuidoostelijke deel van het bouwvlak nog een gebouw aanwezig in de vorm van een garage/werkplaats en ten westen daarvan nog een gebouw ten behoeve van de bedrijfsvoering. Dit laatstgenoemde gebouw en de voeropslag zijn beide momenteel deels buiten het bouwvlak gesitueerd.

Het voornemen is om twee nieuwe bedrijfsgebouwen te realiseren. Ten westen van de huidige pluimveestal is de wens een nieuwe stal te realiseren voor biologisch pluimvee. Aan het bestaande gebouw ten westen van de garage/werkplaats wordt aan de westelijke kant een vleeskalverenstal aangebouwd. Ook deze nieuwe gebouwen zijn buiten het bouwvlak geprojecteerd. Het geldende bestemmingsplan voorziet dan ook niet in de gewenste bebouwing.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vormverandering van een bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij. Deze wijzigingsbevoegdheid is toereikend om zowel de huidige bebouwing welke deels buiten het bouwvlak gesitueerd is als de nieuwe gebouwen binnen het bouwvlak te brengen. In hoofdstuk 4 wordt op de bij de wijzigingsbevoegdheid horende voorwaarden ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Deze toelichting vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het initiatief. In het daarop volgende hoofdstuk wordt stilgestaan bij het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden plaats. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het initiatief

2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen is het Woudenbergse buitengebied ten zuiden van de kern van Scherpenzeel. Langs de oostzijde van het plangebied loopt de gemeentegrens tussen Woudenberg en Renswoude. Het landschap is een broekontginningslandschap. Dit is een relatief groot landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en voornamelijk rechte wegen. Verder heeft het landschap een open karakter. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de perceelsgrenzen en de wegen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. Verder staan de agrarische erven verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal in rood omkaderd

2.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen midden in het open agrarische landschap tussen de Heuvelsesteeg en de Hopeseweg. De Hopeseweg ligt op ongeveer 200 meter ten oosten van het plangebied. Tussen het plangebied en de Hopeseweg is nog een ander bebouwd agrarisch perceel aanwezig. De Heuvelsesteeg is circa 130 meter ten zuiden van het plangebied gelegen. Het plangebied heeft dan ook een eigen erftoegangsweg die aangesloten is op de Heuvelsesteeg. Op het oostelijke perceel na bevinden andere bebouwde percelen zich op minimaal 150 meter afstand vanaf het plangebied.

Het agrarische bedrijf binnen het plangebied omvat twee bedrijfstakken, namelijk een biologisch pluimveehouderij en een vleeskalverenhouderij. Binnen het plangebied zijn twee bedrijfswoningen aanwezig. De kleine bedrijfswoning is ten zuiden van de huidige biologische pluimveestal gesitueerd en de grotere bedrijfswoning ligt ten zuiden van de kleine woning. Ten oosten van de woningen bevinden zich andere bedrijfsgebouwen, waaronder een vleeskalverenstal, voeropslag en werkplaats. De kaprichtingen van de gebouwen zijn grotendeels gelijkmatig: parallel met de Heuvelsesteeg. De erfbeplanting bestaat voornamelijk uit relatief korte boomrijen ten noorden van de biologische pluimveestal en ten oosten van het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01_0004.jpg"

Luchtfoto met het plangebied globaal in rood omkaderd

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01_0005.jpg"

Situatietekening huidige situatie met het bouwvlak in rood omkaderd

2.3 Voornemen

Het bedrijf in het plangebied heeft in juli 2018 een natuurvergunning verkregen waarmee de toegestane veebezetting vergroot is. Om de uitbreiding van de veehouderij daadwerkelijk te realiseren zijn twee nieuwe stallen nodig. Het voornemen is om een nieuwe vleeskalverenstal met emissiearm stalsysteem en een biologische pluimveestal te realiseren. Binnen het huidige bouwvlak is alleen nog ruimte beschikbaar aan de noordzijde om de nieuwe vleeskalverenstal te realiseren. Echter is dit gebied het uitloopgebied van het legbiologisch pluimvee, waardoor de plaatsing van de vleeskalverenstal hier niet mogelijk is. Tevens is uit het oogpunt van arbeidsefficiëntie, veiligheid en een goede bedrijfsvoering wenselijk om alle onderdelen van de verschillende bedrijfstakken dicht bij elkaar te situeren. Derhalve is het voornemen om de nieuwe vleeskalverenstal nabij de bestaande vleeskalverenstallen, sleufsilo's en voerkeuken te plaatsen. De nieuwe vleeskalverenstal, met 250 dierplaatsen, is daarom ten zuiden van de huidige vleeskalverenstallen geprojecteerd en wordt tegen bestaande bebouwing aangebouwd.

De realisatie van de nieuwe biologische pluimveestal, voor 18.500 legkippen, is eveneens niet mogelijk aan de noordzijde van het huidige bouwvlak, aangezien er dan areaal van het uitloopgebied voor het biologisch pluimvee verloren gaat. Vanwege de eisen voor de biologische biologisch pluimveehouderij dienen de legkippen de stallen aan twee zijden te kunnen verlaten. Bovendien zijn de eisen voor het biologisch houden van pluimvee (KAT-normen en SKAL-keurmerk) in ontwikkeling. Op termijn zullen biologische pluimveestallen daardoor van een wintergarten voorzien moeten zijn. Een verbreding van de bestaande stal is daardoor ook geen optie om meer dieren te kunnen gaan huisvesten. De meest optimale plek om de nieuwe biologische pluimveestal te realiseren is daarmee ten westen van de huidige biologische pluimveestal.

Naast de geschetste uitbreidingen wil de eigenaar ook de bestaande pluimveestal aanpassen en hierbinnen, in de oostelijke helft, ruimte maken voor langdurige mestopslag. Deze mestopslag zal een inhoud krijgen van minder dan 2500 m3, waarmee dit past binnen het geldende bestemmingsplan. Deze ontwikkeling maakt het voor de initiatiefnemer beter mogelijk om in te spelen op te marktvraag. In de stal, die uit twee delen bestaat, zullen vervolgens in totaal 21.000 biologische legkippen gehouden worden (18.000 + 3.000). Met deze aanpassingen en de uitbreidingen wordt de veebezetting op het bedrijf in de nieuwe situatie in totaal als volgt: 39.500 legkippen, 25 vleesstieren (8 tot 24 maanden oud) en 1060 vleeskalveren.

Met de nieuwe gebouwen zal op de planlocatie sprake zijn van een compacte erfbouw en wordt de bestaande erfopzet doorgezet. De bebouwing blijft geclusterd op het perceel staan en de nieuwe gebouwen komen in het verlengde te staan van de bestaande gebouwen. Ook worden met de nieuwe gebouwen geen kavelgrenzen, perceelsrandbeplantingen en/of sloten doorsneden. De nieuwe bebouwing is dan inpasbaar in het landschap.

Voor een goede inbedding van de nieuwe gebouwen is een plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. Het bestaande wilgenstruweel aan de noordzijde van het bedrijf wordt doorgezet en tevens wordt nieuw wilgenstruweel toegevoegd aan de zuidzijde van de nieuwe biologische pluimveestal. Deze keuze wordt ook ingegeven door het feit dat de uitloopruimte voor het biologisch pluimvee van geschikte beplanting moet zijn voorzien. Aan de westzijde zal het nieuwe wilgenstruweel overgaan in een eikenrij die ook aan de zuidzijde van het bouwvlak zal worden doorgezet. In combinatie met de bestaande beplantingen wordt het bedrijf als geheel hiermee groen ingekaderd, aansluitend op de landschapskenmerken ter plekke.


afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01_0006.jpg"

Situatietekening nieuwe situatie met het nieuwe bouwvlak in rood omkaderd

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.WP2021Heuvels32-vg01_0007.jpg"

Landschappelijke inpassing

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Landelijk beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) staan de plannen van het kabinet voor ruimte en mobiliteit. Zo beschrijft het kabinet in de Structuurvisie in welke infrastructuurprojecten het de komende jaren wil investeren. Provincies en gemeenten hebben meer bevoegdheden in de ruimtelijke ordening gekregen. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen. In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Provincies en gemeenten hebben in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten weten beter wat er speelt in de regio en wat bewoners, bedrijven en organisaties willen. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Toetsing

Uit de SVIR volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016)

Provinciale Staten hebben in 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. De PRS en de PRV worden elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast c.q. herijkt. Provinciale Staten hebben de herijking van de PRS en de PRV op 12 december 2016 vastgesteld.

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden alleen de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Bodem en water
Op de kaart met de naam 'bodem en water' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'overstroombaar gebied' en als 'waterbergingsgebied'. In artikel 1.13, tweede lid bepaalt de PRV voor overstroombaar gebied het volgende:

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘overstroombaar gebied’ bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.

Toetsing
Het plangebied is binnendijks gelegen. Dit wijzigingsplan voorziet niet in kwetsbare en vitale objecten (zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen) en ook niet in woonwijken en bedrijventerreinen. Voor dit wijzigingsplan behoeft dus geen rekening te worden gehouden met overstromingsrisico’s.

Landschap

Op de kaart met de naam 'landschap' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Landschap' en daarbij nader aangeduid als 'Gelderse Vallei'. Artikel 1.8 bepaalt daarvoor het volgende:

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.

Voor de Gelderse Vallei zijn de volgende kernkwaliteiten benoemd:

  • Rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • Grebbelinie.

Toetsing

De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de omgeving niet aanwezig. De omgeving wordt juist gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid. Beken, griften en kanalen zijn in het plangebied niet aanwezig. Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.

Landbouw

Op de kaart met de naam 'landbouw' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Agrarische bedrijven'. In artikel 2.1 zijn voor die zoneringen regels opgenomen die in hoofdzaak gaan over de nieuwvestiging van agrarische bedrijven, omschakeling van grondgebonden veehouderijen naar niet-grondgebonden veehouderij en de uitbreiding van bouwpercelen. Deze aspecten zijn niet aan de orde in dit bestemmingsplan. Daarmee is alleen lid 4 van het genoemde artikel relevent. Dat lid luidt als volgt:

Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘agrarische bedrijven’ bevat bestemmingen en regels die voorzien in een bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1,5 ha ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, waarbij per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren zijn toegestaan.

Het bouwperceel in het plangebied is groter dan 1,5 hectare. Artikel 1.2 van de PRV bepaalt echter:

'een bouw- of gebruiksmogelijkheid die wordt geboden bij of krachtens een ruimtelijk besluit dat in werking is getreden op het moment dat deze verordening in werking treedt, dan wel bij of krachtens een ruimtelijk besluit waarvan voorafgaand aan dat tijdstip een ontwerp ter inzage is gelegd, mag, ondanks strijdigheid met deze verordening, van kracht blijven en kan in opvolgende ruimtelijke besluiten opnieuw geboden worden'.

Toetsing

In het geldende bestemmingsplan is reeds een bouwperceel aangegeven van circa 2 hectare. Deze oppervlakte blijft met dit bestemmingsplan gelijk. Dit bestemmingsplan is op dit punt dan ook in overeenstemming met de PRV.

Conclusie

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met de PRV.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

In de structuurvisie Woudenberg 2030 geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030. De structuurvisie gaat uit van een sterke en multifunctionele agrarische sector. Daarover wordt het volgende opgemerkt.

De agrarische sector blijft een belangrijke functie in het buitengebied met uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven die dat wensen. Uitgaande van specifieke bedrijfs- en locatie omstandigheden kan uitbreiding van bouwvlakken, groter dan de mogelijkheden van de geldende bestemmingsplannen, overwogen worden.

Er is ook een andere ontwikkeling waarneembaar in de agrarische sector. Geen uitbreiding en schaalvergroting, maar schaalverbreding, waarin agrariërs zich in toenemende mate en steeds professioneler toeleggen op kleinschalige economische nevenactiviteiten of lokaal geproduceerde (biologische) streekproducten. Met name deze schaalverbreding biedt mogelijkheden voor zowel de agrariër (aanvullende inkomsten op het agrarisch basisinkomen) als de recreant (versterking van het recreatieve karakter van het buitengebied). De gemeente Woudenberg biedt agrariërs de mogelijkheid voor een bredere invulling met recreatieve nevenactiviteiten.

Toetsing

Onderhavig wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de structuurvisie. Uitgaande van de specifieke bedrijfsomstandigheden en rekening houdend met de omgevingskwaliteiten kan het bedrijf in het plangebied zich doorontwikkelen. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan reeds biedt.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de wijzigingsregels

4.1 Algemeen

Voor de nieuwe vleeskalverenstal en biologische pluimveestal is het nodig om de vorm van het bouwvlak te wijzigen. De aanwezige bouwmogelijkheden zijn kwantitatief toereikend. Echter sluit de beoogde situering van de stallen niet aan op de huidige bouwmogelijkheden.

Voor de beoogde veranderingen bevat het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid, artikel 3, lid 7, sublid 4, opgenomen voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt hierna aangehaald en getoetst.

4.2 Vormwijziging

3.7.4 Vormverandering bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bouwvlak van een intensieve veehouderij veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf en vormverandering is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • b. de wijziging heeft niet tot gevolg dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot of dat bestaande bebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  • c. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de waterhuishouding en –kwaliteit ter plaatse;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur;
  • e. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
  • f. alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder d en e vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • g. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Toetsing

  • a. Binnen het plangebied is een volwaardig agrarisch bedrijf aanwezig. Om te kunnen voorzien in de groei van het agrarische bedrijf is het noodzakelijk om twee nieuwe stallen te realiseren waar biologisch pluimvee en vleeskalveren gehouden kunnen worden. Dit is onder andere nodig voor de biologische uitloop. Hoewel het huidige bouwvlak voldoende bouwmogelijkheden biedt om te voorzien in de nieuwe gebouwen, is de situering daarvan niet optimaal. Voor een optimale bedrijfsvoering, en tevens vanuit het oogpunt van arbeidsefficiëntie en veiligheid, is het belangrijk dat de componenten van de twee verschillende bedrijfstakken dicht bij elkaar gesitueerd worden. De wenselijke, maar ook meest geschikte, plekken om de nieuwe gebouwen te realiseren is buiten het huidige bouwvlak. Het veranderen van de vorm van het bouwvlak is dan ook noodzakelijk voor de doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Aangezien deze noodzaak bij voorbaat zo duidelijk is en omdat het alleen gaat om het verplaatsen van bestaande bouwmogelijkheden, is afgezien van het inwinnen van advies bij een agrarische deskundige. Door het veranderen van de vorm van het bouwvlak kunnen de nieuwe gebouwen ten behoeve van de bedrijfsvoering gerealiseerd worden.
  • b. Het huidige bouwvlak heeft een oppervlakte van 2 ha. De oppervlakte van het nieuwe bouwvlak krijgt dezelfde oppervlakte, namelijk 2 ha. Het betreft enkel het veranderen van de vorm van het bouwvlak, om zo de nieuwe stallen binnen het bouwvlak te kunnen realiseren.
  • c. Achter de bestaande vleeskalverenstallen heeft de initiatiefnemer een buffervoorziening gerealiseerd voor de opvang van hemelwater. Hierdoor vindt er een meer geleidelijke afvoer van hemelwater plaats naar het oppervlaktewater en is er mogelijkheid het water te bergen bij periodes van veel regenval. Van een versnelde afvoer van hemelwater als gevolg van toename van het verhard oppervlak door realisatie van twee nieuwe bedrijfsgebouwen is dus eigenlijk geen sprake. Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Hiermee is het Waterschap Vallei en Veluwe is op de hoogte gebracht. Uit het resultaat van de watertoets is gebleken dat er geen essentiële waterbelangen worden geraakt. Compensatie voor waterberging is derhalve niet nodig. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen tijdens de bouw behoeft niet te worden gevreesd voor verontreiniging van het hemelwater.
  • d. De landschapsstructuur van de Gelderse Vallei kan op basis van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen worden getypeerd als een overgangsgebied tussen het kampenlandschap aan de noordzijde naar een strokenverkaveling in het zuiden. De kernkwaliteiten zijn geformuleerd als rijk gevarieerde kleinschaligheid, stelsel van beken, griften en kanalen, aanwezigheid Grebbelinie en overgang van stuwwal naar Vallei. Ter plaatse van de Heuvelsesteeg en directe omgeving is sprake van een halfopen landschap met grote diversiteit aan beplantingselementen. Gezien de ligging nabij de grens van het landbouwontwikkelingsgebied is er minder sprake van mozaïeken van kamers in het groen, maar meer van houtwallen en boomgroepen die elkaar afwisselen als omkadering van de vele weilanden. Rondom het bedrijf is nu vooral kavelgrensbeplanting aanwezig in de vorm van eiken. Verder zijn ten noorden van de bestaande biologische pluimveestal wilgen aangeplant. Het beoogde plan leidt niet tot een aantasting van de landschapsstructuur omdat geen wijzigingen in de verkavelingsstructuur worden aangebracht, geen watergangen gedempt of gewijzigd en geen beplanting verdwijnt. De nieuwe agrarische bedrijfsgebouwen worden zodanig gepositioneerd zodat sprake blijft van een compact agrarisch bouwvlak en het ontwerp is in overeenstemming met de reeds aanwezige kaprichtingen van de bestaande bebouwingen.
  • e. Bijgevoegd als Bijlage 1 is het plan voor de landschappelijke inpassing en als Bijlage 2 het beplantingsplan. Hieruit wordt duidelijk dat het bestaande wilgenstruweel aan de noordzijde van het bedrijf wordt doorgezet en tevens wordt toegevoegd aan de zuidzijde van de beoogde nieuwe biologische pluimveestal. Deze beplantingskeuze wordt ingegeven door het feit dat ze geschikt is voor aanplant in een uitloopruimte voor het biologisch pluimvee en daarnaast als inheemse beplanting in het gebied kan worden aangemerkt. Aan de westzijde zal deze beplanting overgaan in een eikenrij die ook aan de zuidzijde van het bouwvlak zal worden doorgezet.
  • f. In Bijlage 3 is de quickscan flora en fauna bijgevoegd. Hieruit blijkt dat er geen nadelige gevolgen zijn met betrekking tot landschaps- en natuurbescherming. In het volgende hoofdstuk onder paragraaf 5.3 wordt een beschrijving gegeven van de uitkomsten van de quickscan.
  • g. Met de nieuwe gebouwen worden in feite nieuwe milieubelastende objecten toegevoegd. Er is op basis van de Wet geurhinder en veehouderij een geurberekening gemaakt, bijgevoegd als Bijlage 4. Hieruit blijkt dat er ruimschoots aan de gestelde normen wordt voldaan. In paragraaf 5.1.3 wordt hier nader op ingegaan. Hieruit blijkt dan ook dat de beoogde ontwikkeling niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

4.3 Conclusie

De beoogde vormwijziging voldoet aan de voorwaarden van beschreven wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid en overige aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in de realisatie van twee nieuwe gebouwen ten behoeve van het houden van vee. Het betreft geen functie waarbij mensen meer dan twee uur per dag structureel aanwezig zijn. Voor zover bekend is het grondgebruik enkel agrarisch geweest. Derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

5.1.3 Milieuzoneringen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in de vestiging van een milieubelastende functie. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering.

Voor het geuraspect volgen de aan te houden afstanden voor het bedrijf in het plangebied uit de Wet geurhinder en veehouderij. Van de andere aspecten is geluid het maatgevende aspect. Daarvoor geldt een aan te houden afstand van 50 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan. Gezien de ligging van het plangebied, de techniek van de ventilatoren en de laad- en lospunten is de verwachting dat ook de nieuwe situatie niet zal zorgen voor een overschrijding van de geluidsnormen uit het Activiteitenbesluit. Voor het geuraspect geldt dat de meeste woningen in de omgeving bedrijfswoningen bij andere veehouderijen betreffen. Daarvoor geldt een vaste afstandseis van 50 meter. Daaraan wordt ruimschoots voldaan. Voor de andere, geurgevoelige objecten in de omgeving is een geuronderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat de maximale geurnorm, 14 OUE/m3 of 20 OUE/m3, niet wordt overschreden voor die objecten. Het uitgevoerde onderzoek vormt bijlage 3 van de bijlagen bij de toelichting. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

5.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.

Dit plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Ten aanzien van luchtkwaliteit zijn twee berekeningen uitgevoerd. De fijnstofberekening is opgenomen als Bijlage 5. Hieruit blijkt dat er ook op het gebied van luchtkwaliteit aan de normen wordt voldaan. Alle omliggende woningen zijn in deze berekening meegenomen. Uit de fijnstofberekening blijkt dat, voor PM10, de hoogste concentratie op omliggende woningen 21,91 µg/m3 bedraagt. Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarde voor het jaargemiddelde van 40 µg/m3. De overschrijding van het daggemiddelde bedraagt in het hoogste geval 8,8 dagen. Hiermee wordt ook voldaan aan de grenswaarde voor het daggemiddelde van 50 µg/m3, welke op niet meer dan 35 dagen per jaar overschreden mag worden.

De realisatie van het project zal tot een lichte stijging leiden van het aantal verkeersbewegingen van en naar het bedrijf in het plangebied. Per saldo leidt dit wijzigingsplan echter niet tot een toename van bouwmogelijkheden en bovendien geldt artikel 5.16 van de Wm niet voor wijzigingsplannen. Uit de Wm volgt daarom geen verplichting om voor dit wijzigingsplan luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren. Dat neemt niet weg dat dit wijzigingsplan niet in betekende mate bedraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. De verkeersaantrekkende werking van de concrete ontwikkeling waarin dit wijzigingsplan voorziet is dusdanig beperkt dat bij voorbaat kan worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de luchtkwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg.

Luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit plan dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van Bevi-bedrijven en ook niet in de nabijheid van transportassen voor gevaarlijke stoffen. P.M. Uitsnede risicokaart invoegen als die weer werkt.

5.1.7 Milieueffectrapportage

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (14) opgenomen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. De relevante drempelwaarden voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. liggen:

  • 40.000 stuks biologisch pluimvee;
  • 1200 stuks vleesrunderen.

Het planvoornemen ligt ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Omdat het planvoornemen wel een activiteit (uitbreiding pluimvee en vleesrunderen) betreft zoals genoemd in lijst D is een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig.

Kenmerken van het project

Het planvoornemen betreft het veranderen van de vorm van het bouwvlak, zodat de gewenste en noodzakelijke nieuwe biologische pluimveestal en vleeskalverenstal binnen het bouwvlak gerealiseerd kunnen worden. In de bestaande c.q. vergunde situatie is de veebezetting als volgt: 25 vleesstieren, 826 vleeskalveren en 19.670 stuks legpluimvee. De natuurvergunning voor het bedrijf voorziet in een andere c.q. grotere veebezetting: 25 vleesstieren, 1038 vleeskalveren en 18.339 biologische legkippen.

In de nieuwe situatie neemt de veebezetting toe. Het aantal pluimvee neemt met 18.500 stuks toe, tot een totaal van 39.500. Het aantal vleeskalveren neemt met 250 stuks toe tot een totaal van 1060. Het aantal vleesstieren blijft met 25 stuks gelijk.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Woudenberg. Het plangebied wordt omsloten door de Heuvelsesteeg en de Hopeseweg. Het bestaande grondgebruik is hoofdzakelijk agrarisch. Verder zijn er binnen het plangebied twee (bedrijfs)woningen aanwezig. Gebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming zijn op ruime afstand gelegen. In het plangebied liggen geen waterkeringen met beschermingszone.

In het kader van het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder het vermogen om stoffen op te kunnen nemen, wordt ingegaan op de volgende gebieden.

Gevoelige gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN, de Nee-tenzij toets is derhalve niet aan de orde. Het plangebied betreft tevens geen weidevogelgebied of een ander gebied dat is beschermd overeenkomstig het provinciale natuurbeleid. Dergelijk beschermd gebied zal derhalve niet verloren gaan of aangetast worden. Het plangebied is niet gelegen nabij een Natura2000-gebied. Er zal derhalve geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting door bijvoorbeeld verdroging plaatsvinden op soorten die voor omliggende Natura2000-gebieden zijn aangewezen. Ook ligt het plangebied buiten beschermingszones van de gebieden die tegen verzuring worden beschermd op basis van de Wet ammoniak en veehouderij.

Gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Binnenveld, gelegen in Veenendaal en op meer dan 7 kilometer afstand van het plangebied. Op basis van deze afstand zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten, met uitzondering van verzuring en vermesting door stikstofdepositie. Zoals uit paragraaf 5.3 blijkt, leidt het project niet tot een toename van stikstofdepositie. Ook ten aanzien van stikstofdepositie zijn negatieve effecten niet aan de orde.

Gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid

Het plangebied is gelegen in het grote buitengebied tussen Woudenberg, Scherpenzeel, Renswoude en Veenendaal. Hier zijn veel agrarische bedrijven aanwezig, die verspreid staan in het verder dunbevolkte landschap. Rondom het plangebied is dan ook geen sprake van een gebied met een hoge bevolkingsdichtheid.

Landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

Het plangebied is gelegen in het landschap Gelderse Vallei. Uit de beschouwing in paragraaf 3.2.2 is gebleken dat de kernkwaliteiten van het landschap niet geschaad worden met onderhavig plan.

Kenmerken potentiële effecten

Geur, geluid en trillingen

Met dit plan wordt er binnen het plangebied enkel een nieuwe milieubelastende functie geprojecteerd, namelijk de pluimveestal. In paragraaf 5.1.3 is op deze aspecten ingegaan. Voor het aspect geur gelden de aan te houden afstanden voor het bedrijf uit de Wet geurhinder en veehouderij. Voor de overige aspecten zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering aangehouden. Uit de beoordeling in deze paragraaf blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde afstanden.

Luchtkwaliteit

Voor dit plan zijn twee luchtkwaliteitsonderzoeken uitgevoerd. In paragraaf 5.1.5 is hier op ingegaan. Ook hieruit blijkt dat de genoemde grenswaarden niet overschreden worden.

Externe veiligheid

In paragraaf 5.1.6 is ingegaan op externe veiligheid. Hieruit blijkt dat het plangebied niet gelegen is in de nabijheid van Bevi-bedrijven en ook niet in de nabijheid van transportassen voor gevaarlijke stoffen.

Water

Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan. In het kort blijkt hieruit dat met dit plan geen essentiële waterbelangen geraakt worden. Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

Ecologie

In het kader van beschermde gebieden is voor dit plan met AERIUS een stikstofberekening uitgevoerd. In paragraaf 5.3 wordt hierop ingegaan. Uit deze berekening blijkt dat de uitbreiding van de veehouderij in het plangebied ten opzichte van de vergunde situatie niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op voor vermesting en verzuring gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarmee aangesloten.

Bodem

In paragraaf 5.1.2 is het bodemaspect behandeld. Gezien de aard van de ontwikkeling en het feit dat het gebruik van de gronden ongewijzigd blijft is er geen aanleiding tot een bodemonderzoek.

Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

5.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. In gebieden met een lage archeologische verwachting geldt dat behoud in huidige staat niet vereist is. Als ondergrens voor archeologisch onderzoek geldt een oppervlakte van 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder maaiveld.

Het voornemen betreft de realisatie van twee nieuwe bedrijfsgebouwen. Gezamenlijk hebben deze beoogde gebouwen een oppervlakte van circa 2.500 m2. Dit ligt ruimschoots onder de ondergrens van 10.000 m2. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

In het plangebied zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden en monumenten aanwezig.

5.3 Ecologie

Door het ecologisch adviesbureau EcoTierra is aan de Heuvelsesteeg 32 een quickscan flora en fauna in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Hieronder worden de uitkomsten hiervan uitgelicht.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN, de Nee-tenzij toets is derhalve niet aan de orde. Het plangebied betreft tevens geen weidevogelgebied of een ander gebied dat is beschermd overeenkomstig het provinciale natuurbeleid. Dergelijk beschermd gebied zal derhalve niet verloren gaan of aangetast worden. Het plangebied is niet gelegen nabij een Natura2000-gebied. Er zal derhalve geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting door bijvoorbeeld verdroging plaatsvinden op soorten die voor omliggende Natura2000-gebieden zijn aangewezen. Thema’s als vermesting/ verzuring (stikstof) vallen niet onder de reikwijdte van de uitgevoerde quickscan flora en fauna. Er worden in het kader van de voorgenomen ingrepen geen bomen gekapt. Derhalve is het onderdeel ‘houtopstanden’ van de Wet natuurbescherming niet van toepassing.

Voor het project en ten aanzien van stikstofdepositie op voor verzuring en vermesting gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden is een Aerius-berekening opgesteld door DL Advies. Deze berekening is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Uit de resultaten van deze berekening blijkt dat de uitbreiding van de veehouderij in het plangebied ten opzichte van de vergunde situatie niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op voor vermesting en verzuring gevoelige habitats in de Natura 2000-gebieden. Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn daarmee aangesloten. Verder ligt het plangebied buiten het Natuur Netwerk Nederland en buiten de 250 meter zone rondom zeer kwetsbare gebieden, zoals aangewezen op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav).

Soortenbescherming

Er zijn tijdens het veldbezoek geen beschermde wilde vaatplanten aangetroffen. Er zijn derhalve geen negatieve effecten te verwachten aangaande deze soortgroep.

Er zijn geen jaarrond beschermde nesten aanwezig binnen het plangebied. Binnen het daadwerkelijke plangebied worden broedgevallen van vogels waarvan het nest niet jaarrond beschermd is niet verwacht. Wel kunnen dergelijke nesten worden verwacht in de nabijheid van de bouwlocaties. De geplande werkzaamheden dienen derhalve buiten het broedseizoen plaats te vinden. Het broedseizoen loopt globaal van half maart tot en met juli/ augustus, afhankelijk van soort en weersomstandigheden. Het gaat erom of een broedgeval wordt verstoord/ vernietigd. Het plangebied betreft geen significant foerageergebied voor vogels. Indien aan genoemde voorwaarden wordt voldaan zijn er geen negatieve effecten op vogels te verwachten.

Er zijn geen soorten, of verblijfplaatsen ervan, waargenomen die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of niet zijn vrijgesteld door de provincie. Mogelijk komen er algemeen voorkomende soorten voor. Algemeen voorkomende soorten zijn door de provincie vrijgesteld van de verbodsbepalingen als het een ruimtelijke ingreep of inrichting betreft. Wel geldt de zorgplicht voor dergelijke soorten. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande grondgebonden zoogdieren, mits de zorgplicht wordt nageleefd.

Door het ontbreken van opstallen en bomen zijn er geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen te verwachten binnen het plangebied. Er zal door vleermuizen beperkt gefoerageerd worden binnen en nabij het plangebied. Foerageergebied is alleen beschermd wanneer dit gebied noodzakelijk is om de functionaliteit van een vaste verblijfplaats te behouden. In onderhavige situatie zal dit niet aan de orde zijn. Er gaan geen vliegroutes verloren in het kader van onderhavig project. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande vleermuizen.

Binnen het plangebied zijn geen exemplaren waargenomen of vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen vastgesteld van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of nationaal beschermde soorten die niet zijn vrijgesteld door de provincie. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande deze soortgroepen.

Binnen het plangebied zijn geen vaste verblijf- of voortplantingsplaatsen van soorten die zijn beschermd bij de Habitatrichtlijn of voorkomen op de ‘nationale lijst’. Er zijn geen negatieve effecten te verwachten aangaande overige soorten.

De zorgplicht houdt in dat eenieder voldoende zorg in acht moet nemen voor de in het wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. Dit houdt dus in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan deze soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.

Vrijblijvend advies

EcoTierra geeft in haar rapportage een vrijblijvend advies. Bij het project kan rekening worden gehouden met de in deze rapportage genoemde soorten. Er kunnen bijvoorbeeld speciale nestkasten voor de huismus, huiszwaluw en vleermuizen worden ingebouwd of worden aangebracht. Over dit zogenaamde natuur-inclusief bouwen is tegenwoordig veel te vinden op internet. Een goede site om informatie en inspiratie op te doen is www.bouwnatuurinclusief.nl. Het is raadzaam om wel een ecoloog/ ter zake kundige bij aanschaf en plaatsing te betrekken opdat er het hoogste rendement uit de kasten gehaald kan worden.

Naar aanleiding van dit advies heeft de initiatiefnemer aangegeven dat hij voornemens is om dit advies op te volgen door in het plangebied nieuwe nestkasten te plaatsen, om zo de biodversiteit te vergroten.

5.4 Waterparagraaf

Via www.dewatertoets.nl is een watertoets uitgevoerd. Deze is opgenomen als Bijlage 7 bij deze toelichting. Uit de watertoets is gebleken dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden liggen die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Met dit bestemmingsplan wordt extra bebouwing opgericht in een agrarisch gebied waar relatief weinig bebouwing aanwezig is. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem. Waar dat niet mogelijk is zal het hemelwater, zoveel mogelijk oppervlakkig, worden afgevoerd richting de omliggende weilanden, de buffervoorziening en de sloten.

Rondom het plangebied zijn diverse sloten aanwezig en ten zuiden westen van het plangebied, op ruim 800 meter afstand, loopt het Valleikanaal. Door dit wijzigingsplan worden geen sloten of ander oppervlaktewater binnen het agrarisch bouwperceel gebracht.

Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

De wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van vorm van het agrarische bouwvlak voorziet alleen in het wijzigen van het bouwperceel. Met dit plan wordt dan ook alleen de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) gewijzigd. Tevens worden de geldende gebiedsaanduidingen op de plankaart overgenomen. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook niet in nieuwe bestemmingsregels voorzien. De geldende regels blijven onverkort gelden. Voor de geldende regels van de verschillende bestemmingen en aanduidingen wordt verwezen naar de regels van bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening).

Toch bevat dit plan ook eigen regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen en om te zorgen voor een goed raadpleegbaar plan wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en wordt bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de plankaart. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, bestemmingsplan), om dit wijzigingsplan goed te definiëren en om daarbij de juridische binding met bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) aan te geven. Uit de definitie voor wijzigingsplan volgt dat de plankaart van toepassing is. Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 4 en 6. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 7.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Het concept van dit wijzigingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast is dit concept toegezonden aan de Veiligheidsregio Utrecht, de gemeente Woudenberg en het waterschap Vallei en Veluwe. Alle partijen hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben op onderhavig plan. Dit concept is niet toegezonden aan de Rijksoverheid, aangezien er geen nationale belangen in het geding zijn.

7.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen. Initiatiefnemer heeft contact gehad met de twee aangrenzende buren, die beide tevens zicht hebben op de beoogde nieuwe pluimveestallen. Het gaat om de buren aan de Heuvelsesteeg 30 en De Groep 2. Initiatiefnemer heeft beide buren de plannen, inclusief landschappelijke inpassing en het beplantingsplan, laten zien. Hieruit is gebleken dat beide buren geen bezwaar hebben tegen het planvoornemen.

7.3 Ontwerp

Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft van 15 juni 2021 tot 27 juli 2021 ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.