Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Griftdijk3 Woudenberg
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0351.WP2017Griftdijk3-OW01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Op het perceel aan de Griftdijk 3 te Woudenberg is Bouwbedrijf Morren BV gevestigd. Bouwbedrijf Morren BV heeft met gemeente Woudenberg en Vallei Heuvelrug Vastgoed (VHV) overeenstemming bereikt over verhuizing van de bedrijfsactiviteiten naar de Spoorzone. VHV is voornemens om ter plaatse van de huidige bedrijfsbebouwing op het perceel Griftdijk 3, vier grondgebonden woningen te realiseren in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen. De bestaande bedrijfswoning blijft behouden en wordt (planologisch) omgezet naar een reguliere burgerwoning.
 
De transformatie van de bedrijfsfunctie naar een woonfunctie voor het perceel Griftdijk 3 maakt onderdeel uit van een grotere transformatie van de (voormalige) bedrijfsfuncties naar een woonfunctie aan dit gedeelte van het bebouwingslint Griftdijk. Ten behoeve van deze transformatie is op 7 juli 2016 het bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’ vastgesteld. Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid om aan de Griftdijk 3a, 3b en 5 in totaal 25 grondgebonden woningen te realiseren. Op dat moment was nog geen overeenstemming bereikt met Bouwbedrijf Morren BV. Voor de locatie Griftdijk 3 is in het vigerende bestemmingsplan derhalve de bestemming ‘Bedrijf’ opgenomen met een wijzigingsbevoegdheid om deze bestemming te wijzigen naar een woonbestemming met de mogelijkheid tot het realiseren van vier (extra) grondgebonden woningen.
 
Aan deze wijzigingsbevoegdheid wordt middels onderhavig wijzigingsplan toepassing gegeven. Hiermee wordt ook de laatste bedrijfsfunctie aan dit gedeelte van het bebouwingslint Griftdijk omgezet naar een woonfunctie en kan de ontwikkeling aan de Griftdijk alsnog integraal worden gerealiseerd. De nieuw te realiseren situatie op de locatie ‘Griftdijk’ doet meer recht aan de inmiddels overwegende woonfunctie aan de rand van Woudenberg.
 
De gewenste ontwikkeling is niet rechtstreeks passend binnen de geldende bestemming ‘Bedrijf’. Om medewerking te kunnen verlenen is dan ook een nieuwe planologische procedure noodzakelijk. Dit betreft een wijzigingsprocedure op grond van artikel 14.2. Voorliggende toelichting bevat de onderbouwing ten behoeve van deze procedure om de ontwikkeling mogelijk te maken.
 
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen aan de westelijke rand van de kern Woudenberg en maakt onderdeel uit van de kernrandzone. Voorts is het plangebied gelegen in het bebouwingslint van de Griftdijk. Dit betreft de doorgaande 30 km/u weg waar het plangebied aan ligt. De west- en zuidzijde van het plangebied wordt gevormd door bestaande burgerwoningen gelegen aan de Griftdijk en Zeisterweg. Aan de noordzijde ligt het overige gedeelte van de ontwikkellocatie ‘Griftdijk’ waar grondgebonden woningen gerealiseerd. Tot slot ligt aan de oostzijde de Griftdijk met aangrenzend de Woudenbergsche Grift.
 
Het perceel Griftdijk 3 is kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 395 en 396 met een grootte van circa 1.362 m2. Voorts behoort een strook grond van circa 590 m2 ten noorden van het perceel Griftdijk 3 tot het plangebied van onderhavig wijzigingsplan. Deze strook behoort tot de kadastrale percelen gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 598 en 599. Daarmee kent in het plangebied in totaal een grootte van circa 1.952 m2. In onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
 
[image]Globale ligging plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
 
[image]Uitsnede kadastrale kaart
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’ dat op 7 juli 2016 door de gemeenteraad van Woudenberg is vastgesteld. Dit bestemmingsplan is inmiddels onherroepelijk geworden.
 
Conform het vigerende bestemmingsplan kent het plangebied deels de bestemming ‘Groen’ op grond waarvan in hoofdzaak groenvoorzieningen en parkeerplaatsen zijn toegestaan. Het grootste deel van het plangebied kent de bestemming ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming is het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten in categorieën 1 en 2 toegestaan. Op het zuidelijk deel van het perceel Griftdijk 3 is een bedrijfswoning toegestaan. Voor het overige is een groot deel van het perceel aangeduid als bouwvlak waarbinnen bedrijfsgebouwen mogen worden opgericht.
 
De beoogde ontwikkeling waarbij vier grondgebonden woningen worden gerealiseerd en de bestaande bedrijfswoning wordt bestemd als reguliere burgerwoning, past derhalve niet rechtstreeks binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Het plangebied kent echter de gebiedsaanduiding ‘wetgevingzone – wijzigingsgebied 1’ welke het mogelijk maakt om aan voorliggend initiatief medewerking te verlenen.
 
De wijzigingsbevoegdheid in artikel 14.2 van het vigerende bestemmingsplan luidt als volgt:
 
[image]Artikel 14.2 bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’
 
Voorliggend initiatief voldoet als volgt aan de gestelde voorwaarden:
  1. Bij het realiseren van de beoogde ontwikkeling wordt alle aanwezige bedrijfsbebouwing gesloopt. Enkel de bedrijfswoning met bijbehorende aan- en uitbouwen blijft bestaan. Op de plaats van de huidige bedrijfsbebouwing worden vier grondgebonden woningen gerealiseerd, in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen;
     
b t/m c. Bij de uitwerking van de regels van het wijzigingsplan zullen de aangegeven regels worden overgenomen;
 
d t/m j. Onderhavige toelichting bij het wijzigingsplan laat zien dat aan de betreffende gestelde voorwaarden wordt voldaan.
 
Conclusie
 
De beoogde ontwikkeling past niet rechtstreeks binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet wel in een wijzigingsbevoegdheid waarbij de gewenste ontwikkeling kan voldoen aan de daarin gestelde voorwaarden. Het initiatief kan dan ook mogelijk gemaakt worden op basis van de wijzigingsbevoegdheid.
 
[image]Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’
 
1.4 Opzet wijzigingsplan en toelichting
Het wijzigingsplan ‘Griftdijk 3’ bestaat uit de volgende stukken:
  • toelichting;
     
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (IDN nummer: NL.IMRO.0351.WP2017Griftdijk3-OW01);
     
  • planregels.
     
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het wijzigingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het wijzigingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
 
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
 
De toelichting is als volgt opgebouwd:
  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
     
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
     
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
     
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
     
  • hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
     
  • hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
     
 
Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie
 
2.1 Bestaande situatie (ruimtelijk en functioneel)
Planlocatie
 
De locatie Griftdijk 3 betreft een bestaand bedrijfsperceel met de daarop staande opstallen. Zoals aangegeven beslaat het plangebied de kadastrale percelen gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 395 en 396. Daarnaast maakt een strook grond behorende tot de kadastrale percelen gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 598 en 599 onderdeel uit van het plangebied. Het totale plangebied kent een grootte van circa 1.952 m2. De locatie is gelegen aan de doorgaande 30 km/u weg de Griftdijk.
 
In de bestaande situatie is op het zuidelijk deel van de locatie Griftdijk 3 een vrijstaande bedrijfswoning aanwezig met de bijbehorende aan- en uitbouwen. De bebouwing bestaat uit twee bouwlagen met een zadeldak. Op het noordelijk deel van de locatie Griftdijk 3 is de bedrijfsbebouwing aanwezig van Bouwbedrijf Morren BV. Deze bebouwing staat direct tegen de noordelijke perceelsgrens aan. Onderstaand is het aanzicht op het plangebied vanaf de Griftdijk opgenomen.
 
[image]Aanzicht plangebied vanaf de Griftdijk (bron: Street View)
 
Omgeving
 
Het plangebied maakt onderdeel uit van de westelijke kernrandzone van Woudenberg en is gelegen in het bebouwingslint van de Griftdijk. Ter plaatse is een lint van in hoofdzaak vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen ontstaan. Het uitzicht en de ruimtebeleving van het buitengebied zorgt voor een aantrekkelijke woonomgeving. Met de recente vaststelling van het bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’ is de directe omgeving van het plangebied definitief getransformeerd van een gemengd woon-werkgebied naar een gebied met overwegend een woonfunctie.
 
[image]Zicht op de dorpsrand van Woudenberg (bron: studie SVP 22-6-2015)
 
2.2 Toekomstige situatie
In het plan voor de locatie Griftdijk 3 wordt de huidige groen- en bedrijfsfunctie omgezet naar een woonfunctie. Initiatiefnemer is voornemens om alle bedrijfsbebouwing op het noordelijk deel van het perceel te verwijderen. Dit betreft derhalve alle bebouwing die tegen de noordelijke perceelsgrens aan is gebouwd en de bebouwing welke daaraan vast is gebouwd. De huidige bedrijfswoning met aan- en uitbouwen blijft ongewijzigd bestaan en wordt planologisch omgezet naar een reguliere burgerwoning.
 
Ter plaatse van de te slopen bedrijfsbebouwing zullen vier grondgebonden woningen worden gerealiseerd in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen. Twee woningen zijn direct georiënteerd op de Griftdijk. De andere twee woningen zijn georiënteerd op de ontsluitingsweg binnen de aan te leggen woonwijk ten noorden van het plangebied. De maximale goothoogte van de twee-onder-één-kapwoningen bedraagt 6 meter. De maximale bouwhoogte bedraagt 8,25 meter voor de twee nieuwe woningen die direct op de Griftdijk zijn georiënteerd en 9 meter voor de andere twee nieuwe woningen. De woningen hebben op eigen perceel de beschikking over een garage. Voorts is op elk perceel ruimte voor in ieder geval één parkeerplaats. Tot slot zal de huidige eigenaar van de (bedrijfs)woning op eigen perceel nieuwe bijbehorende bouwwerken realiseren nu de overige (bedrijfs)bebouwing op het perceel wordt gesloopt. Onderstaand is een indicatieve situatietekening voor het plangebied opgenomen.
 
[image]Indicatieve situatietekening plangebied (bron: Woudenburcht Ontwikkeling BV)
 
2.3 Beeldkwaliteit
Voor de gehele ontwikkellocatie ‘Griftdijk 3-5’ is een ruimtelijk concept ontwikkeld voor de gewenste beeldkwaliteit. Deze gewenste beeldkwaliteit is derhalve ook van toepassing op onderhavig plangebied. Belangrijke kenmerken van dit ruimtelijk concept zijn:
 
  1. Groene dorpsrand en aansluiten op bebouwing Griftdijk;
  2. Boerenerf aan de Griftdijk; 
  3. Kleine bebouwingskorrel aan de randen.
 
[image]
Groene dorpsrand en aansluiten op bebouwing Griftdijk,  Boerenerf aan de Griftdijk, Kleine bebouwingskorrel aan de randen
 
Vanwege de overgang naar het buitengebied is een groene dorpsrand van belang. Dit krijgt in het plan vorm middels de vastgelegde groenstructuur. Daarnaast worden de woningen aan de rand gesitueerd op ruime kavels. Aan de zijde van de Griftdijk gaat de nieuwe bebouwing aansluiten op de overige bebouwing langs de Griftdijk. Hiertoe is de rooilijn vastgelegd in het plan. Het gewenste beeld van de bebouwing langs de Griftdijk bestaat uit dorpse bebouwing met een afwisseling in goothoogte.
 
[image]Referentiebeelden bebouwing Griftdijk
 
Verder bestaat de gewenste beeldkwaliteit langs de Griftdijk uit het realiseren van bebouwing in de vorm van een boerenerf. Het gaat om een boerderijwoning aan de Griftdijk met een achterliggend blokje rijwoningen. De boerderijwoning heeft een architectonische relatie met de rijwoningen en de uitstraling van een boerderij. De rijwoningen hebben als uitgangspunt dat ze in de vorm van een erfgebouw/ landelijke schuur worden gerealiseerd.
 
[image]Referentiebeelden boerenerf
  
De ligging van het plangebied aan de rand van het bebouwde gebied leidt tot een gewenste kleine bebouwingskorrel aan de randen. In het plan krijgt dit vorm middels individuele vrijstaande bebouwing op een ruime kavel met verschillende kapvormen en lage goten. Langs een deel van de rand kunnen tevens twee-onder-een-kapwoningen op een ruime kavel worden gerealiseerd.
 
[image]Referentiebeelden kleine bebouwingskorrel aan de randen
 
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
 
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
 
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
     
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
     
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
     
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
 
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
 
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
 
Conclusie
 
De ontwikkeling op de locatie ‘Griftdijk 3’ is van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De Ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
  • mainportontwikkeling Rotterdam,
     
  • kustfundament,
     
  • grote rivieren,
     
  • Waddenzee en waddengebied,
     
  • defensie,
     
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde,
     
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
     
  • elektriciteitsvoorziening,
     
  • ecologische hoofdstructuur,
     
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament,
     
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),
     
  • veiligheid rond rijksvaarwegen,
     
  • verstedelijking in het IJsselmeer,
     
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken,
     
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
     
Conclusie
 
Onderhavige realisatie van 4 grondgebonden woningen en het bestemmen van de huidige bedrijfswoning tot reguliere burgerwoning, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
 
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle stedelijke ontwikkelingen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
  • beoordeling door betrokken overheden of de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
     
  • indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
     
  • indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt.
     
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘woningbouwlocatie’, zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). Gelet op het voorgaande is er strikt genomen geen sprake van een ‘woningbouwlocatie’ als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro en kan de ontwikkeling aan de Griftdijk 3 niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling. In samenhang bezien met de totale woningbouwontwikkeling op de locatie ‘Griftdijk 3-5’ is er echter wel sprake van een stedelijke ontwikkeling. Voor de locatie Griftdijk 3 wordt derhalve alsnog de ladder voor duurzame verstedelijking doorlopen.
 
1. Een stedelijke ontwikkeling dient in een actuele regionale en gemeentelijke behoefte te voorzien
 
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwalitatief en kwantitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. De gemeente Woudenberg valt samen met de gemeenten Amersfoort, Baarn, Barneveld, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Nijkerk en Soest) voor de woningbouwprogrammering onder de regio Amersfoort. In mei 2014 is vanuit de regio het rapport "verkenning woningbouwprogrammering Regio Amersfoort" verschenen. Leidende vraag in dit rapport is hoe woningbouwprogrammering en samenwerking kan bijdragen aan het in stand houden en versterken van een aantrekkelijke regio.
 
Een blijvende behoefte aan uitbreiding
 
In zijn algemeenheid is ondanks de huidige crisis tot 2040 een blijvende behoefte aan nieuwe woningen in de gehele regio. De regio zal bij alle uitgezochte scenario's te maken krijgen met een forse uitbreidingsvraag op de woningmarkt van 24.000 tot 45.000 woningen tot 2040. Het huidige aanbod aan plannen binnen de regio bedraagt 25.000 woningen. Dit aantal is ontoereikend om de kracht van de regio te versterken. Op korte termijn is een ruim voldoende aanbod, maar richting de toekomst zullen meer woningen moeten worden gerealiseerd. Om in de toekomst geen te krap planaanbod te hebben stelt het rapport dat nu al begonnen moet worden met het creëren van extra plancapaciteit. De ontwikkeling van de planlocatie aan de Griftdijk 3 draagt hieraan bij.
 
Behoefte aan woningen in Woudenberg
 
In Woudenberg komt bij hoge groei het planaanbod nagenoeg overeen met de vraag. Dit betekent wel dat er extra plancapaciteit nodig is, omdat doorgaans een deel van de plannen niet doorgaat. Bij lage groei is sprake van een overschot. De vraag bestaat voor een belangrijk deel uit koopwoningen. De huidige verdeling naar eengezins- en meergezinswoningen ligt in lijn met de toekomstige vraag.
 
Niet alleen de omvang, maar ook de samenstelling van de bevolking zal veranderen. Het aandeel ouderen in de bevolking zal fors toenemen; het opleidingspeil stijgt en met name door de vergrijzing zal het aantal eenpersoonshuishoudens fors groeien. Deze trends hebben zijn weerslag op de uitbreidingsvraag. Dit zal leiden tot een forse groei van de vraag naar koopwoningen. Ook de vraag naar vrije sector huurwoningen neemt nog toe.
 
In de gemeenten Barneveld, Bunschoten, Eemnes, Nijkerk en Woudenberg zal hierdoor tot 2040 juist een sterke uitbreidingsvraag van eengezinswoningen zijn. In Woudenberg is tot 2040 nog een redelijke vraag naar sociale huurwoningen.
 
Woudenberg kent tot 2030 en 2040 een planaanbod van respectievelijk 1.000 en 1.400 woningen terwijl de uitbreidingsvraag voor die periodes op 700 en 900 woningen ligt volgens het EG-scenario (het scenario van evenwichtige groei, waarin de trends van voor de crisis zijn voortgezet). De woningvraag tot 2040 bestaat vooral uit eengezinswoningen (800) en voor een klein deel uit meergezinswoningen (100). In de andere scenario's is sprake van een overschot of een fors tekort aan plancapaciteit. Uitgaande van het EG-scenario komen vraag en aanbod min of meer overeen, rekening houdend met een percentage van de plancapaciteit dat uitvalt.
 
Op de locatie Griftdijk 3 zullen vier eengezinswoningen worden gebouwd, een woningtype waar in de toekomst verwacht wordt grote behoefte aan is. Geconstateerd kan daarmee worden dat de vestigingslocatie op adequate wijze voorziet in een economische behoefte en invulling van een ruimtevraag.
 
2. Wanneer in een actuele regionale behoefte wordt voorzien, dient een ontwikkeling in eerste instantie binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden
 
Een deel van de totale woningbehoefte in Woudenberg kan opgevangen worden binnen het bestaand stedelijk gebied, echter de beschikbare ruimte binnen bestaand stedelijk gebied is ontoereikend om aan de toekomstige woningvraag te kunnen voldoen. In de verkenning woningbouwprogrammering is reeds rekening gehouden met het opvullen van enkele beschikbare locaties binnen het bebouwde gebied (lijst van plannen 2013-2030). In deze lijst staat ook de Griftdijk vermeld met circa 15 woningen. Dit getal komt voort uit de Structuurvisie Woudenberg 2013-2030 waar voor de locatie wordt gesproken over een woningbouwontwikkeling op circa 15 vrije kavels. In de Structuurvisie wordt echter eveneens een dichtheid genoemd van 10-20 woningen per hectare. Het aantal van 15 woningen vormt de ondergrens. De totale locatie Griftdijk 3-5 kent namelijk een oppervlakte van circa 1,5 hectare als gevolg waarvan 15-30 woningen mogelijk zijn. Mede door de veranderende vraag in de huidige woningmarkt is het aantal woningen uiteindelijk op 30 vastgesteld, inclusief de bestaande (bedrijfs)woningen Griftdijk 3, Griftdijk 3a en Griftdijk 5.
 
[image]Tabel uit het rapport "verkenning woningbouwprogrammering Regio Amersfoort"
 
Het aantal woningen is ontoereikend wanneer wordt gekeken naar de woningbehoefte op de langere termijn. Deze behoefte is 900 woningen tot 2040. Hierbij valt op te merken dat niet alle locaties met zekerheid ontwikkeld zullen worden. In de Oplegger Woonvisie 2016+ is rekening gehouden met een woningbehoefte van 90 tot 110 woningen per jaar.
 
De locatie Griftdijk 3 valt volledig binnen de rode contour. Zodoende is er sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder.
 
3. Ontwikkeling van een locatie buiten bestaand stedelijk gebied
 
Uit de beschrijving onder ‘2’ volgt dat de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. De derde trede van de ladder is hierdoor niet van toepassing.
 
Conclusie
 
Gelet op het voorgaande voldoet de ontwikkeling op de locatie Griftdijk 3 aan de ladder voor duurzame verstedelijking en wordt er voldaan aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 12 december 2016 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. Dit is een herijkte versie van de PRS zoals die was vastgesteld op 4 februari 2013. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
 
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
  • een duurzame leefomgeving;
     
  • vitale dorpen en steden;
     
  • landelijk gebied met kwaliteit.
     
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
 
Accent op de binnenstedelijke opgave
 
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
 
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
 
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
 
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
 
Wonen
 
De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar ‘nultreden’-woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
 
Versterken kwaliteiten landelijk gebied
 
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden wordt een terughoudend beleid gevoerd als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar.
 
In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar omzetting van landbouwgrond naar groene, soms ook stedelijke gelieerde functies aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om onder meer kernrandzones, waarbij ruimte moet zijn voor stedelijke (gelieerde) functies en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd.
 
Kernrandzone
 
Met de aanwezigheid van stedelijk gelieerde functies en stedelijk uitloopgebied levert de kernrandzone als deel van het landelijk gebied een belangrijke bijdrage in de kwaliteit van het stedelijk leefmilieu van de kern. Voor het borgen en verbeteren van de kwaliteit van de kernrandzone en voor het ondersteunen van het functioneren ervan richt de provincie haar beleid op het – eventueel in aansluiting op bestaande voorzieningen – in de kernrandzone mogelijk maken van nieuwe stedelijk gelieerde functies. Gemeenten dienen voor hun kernrandzone(s) een integrale visie en specifiek beleid te ontwikkelen, waarin de omvang van de kernrandzone wordt begrensd en de (toekomstige) gebruiksmogelijkheden worden afgewogen. De visie op en begrenzing van de kernrandzone kan betrekking hebben op gebied dat zowel binnen als buiten de contour gelegen is. Gemeenten dienen tevens in hun visie en beleid aan te geven op welke wijze de huidige kwaliteit wordt geborgd of kan worden verbeterd. Bij kwaliteitsverbetering gaat het vooral om het versterken van aangename verblijfsmogelijkheden, om goede verbindingen vanuit de kern, om een landschappelijk mooie overgang tussen stedelijk gebied en het omliggende buitengebied en om de mogelijkheid van ‘ommetjes’ in de kernrandzone. De uitkomst wordt in een bestemmingsplan vastgelegd. Indien dit bijdraagt aan versterking van de ruimtelijke kwaliteit, kunnen in de kernrandzone stedelijke functies worden toegestaan, mits deze kleinschalig en passend zijn.
 
Voor de landschappelijke aansluiting en inpassing vormt de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen een belangrijk hulpmiddel.
 
Conclusie
 
Onderhavig plan voorziet in een aanvulling op het woningaanbod. In de structuurvisie wordt het belang aangegeven van een concurrerend vestigingsmilieu met een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving. Het plan op de locatie Griftdijk 3 bevat een extensief woonmilieu in een groene omgeving en sluit hiermee aan op het beleid van de provincie. Tevens sluit de ontwikkeling op de locatie Griftdijk 3 aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Dit is een herijkte versie van de PRS zoals die was vastgesteld op 4 februari 2013. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
 
Verstedelijking
 
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied).
 
Voor wat betreft de locatie Griftdijk 3 geldt dat het plangebied volledig binnen de rode contour ligt, zoals opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening. Onderstaand is een uitsnede van de kaart ‘Rode contouren’ opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid middels een blauwe cirkel.
 
[image]Uitsnede ‘rode contourenkaart’ (bron: provincie Utrecht)
 
[image]Uitsnede kaart Wonen en Werken’ (bron: provincie Utrecht)
 
Wonen
 
Onder het stedelijk gebied vallen de gronden die op de kaart ‘Wonen en Werken’ zijn verbeeld. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
 
Conclusie
 
Voor het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen hanteert de provincie de rode contour als grens voor onder andere woningbouw. Een uitzondering hierop wordt onder meer gevormd door de kernrandzone.
 
Zoals reeds aangegeven valt het plangebied Griftdijk 3 volledig binnen de rode contour. Met bovenstaande onderbouwing past de ontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de PRV en PRS.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Toekomstvisie Gemeente Woudenberg 2030
Op 23 april 2013 is de Toekomstvisie Woudenberg 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie geeft en beeld van de gewenste toekomstige kwaliteiten voor wonen, werken en recreëren in Woudenberg. Een visie op ruimtelijke ontwikkelingen in de landbouw, natuur en landschap; economische ontwikkelingen in werkgelegenheid en bereikbaarheid; en maatschappelijke ontwikkelingen in de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente.
 
Om nu en in de toekomst te sturen naar de gewenste koers heeft de gemeente zogenoemde kwaliteitspijlers benoemd: overstijgende uitgangspunten voor gemeentelijk beleid. Ze hebben betrekking op (1) duurzaamheid, (2) identiteit en pluriformiteit, (3) leefbaarheid, (4) kwaliteit van de openbare ruimte en beeldkwaliteit en (5) verantwoordelijkheid en samenwerking.
 
Ten aanzien van woningbouw zet de toekomstvisie in op afronding van het dorp en inbreiding; meer variatie in type woningen; combineren intensiever ruimtegebruik met kwaliteit groen en openbare ruimte; stimuleren sociale samenhang en leefklimaat; Woudenberg levendig houden voor jeugd en jongeren; inspelen op wensen 'nieuwe ouderen'; inspelen op verschuivingen in de zorg; sport als belangrijk onderdeel van leefbaarheid en met verenigingen werken aan vrijwilligersbeleid.
 
In de Toekomstvisie zijn vijf kwaliteitspijlers benoemd om bij nieuwe ontwikkelingen/ veranderingen goed een afweging te kunnen maken. Deze kwaliteitspijlers zijn:
  1. duurzaamheid in de tijd;
     
  2. identiteit en pluriformiteit van Woudenberg;
     
  3. betrokkenheid, verantwoordelijkheid en samenwerking;
     
  4. leefbaarheid;
     
  5. beeldkwaliteit en de kwaliteit van de openbare ruimte.
     
Voor de bebouwde kom is uitgangspunt een goed woon- en leefklimaat te blijven bieden, ook bij de veranderende behoeften en wensen van onze inwoners. Daarom wordt gestreefd naar bebouwing die het karakter van het dorp versterkt en wordt veel aandacht gegeven aan de inrichting van de openbare ruimte. Zorgvuldigheid, samengaan van ‘rood’ (bebouwing) en ‘groen’ (beplanting, sportcomplexen), de beeldkwaliteit en aandacht voor ontmoetingsplekken gaan hierbij hand in hand met aspecten van welzijn, samenlevingsopbouw, verenigingsleven en de bevordering van sociale activiteiten.
 
Voor het leefklimaat binnen de bebouwde kom, de bebouwing en de samenleving zijn in de toekomstvisie meerdere hoofdkeuzes gemaakt. Voor dit wijzigingsplan is de hoofdkeuze 'afronding van het dorp en inbreiding, meer variatie in type woningen' het meest relevant.
 
Andere hoofdkeuzes van toepassing op de bebouwde kom betreffen:
  • Veiligheid en preventiebeleid;
     
  • Het stimuleren van sociale samenhang;
     
  • Woudenberg ook levendig voor jong en oud;
     
  • Verschuivingen in de zorg;
     
  • Volksgezondheid;
     
  • Sport als belangrijk onderdeel van leefbaarheid;
     
  • Met verenigingen en andere openbare voorzieningen werken aan vrijwilligersbeleid;
     
  • Milieuzorg als gezamenlijke verantwoordelijkheid;
     
  • Economie en bedrijvigheid: ruimte voor Woudenbergse bedrijven;
     
  • Verkeer en vervoer.
     
3.3.2 Structuurvisie Woudenberg 2013-2030
Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2020 vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe men denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.
 
Landschap en groen
 
Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goede woon- en leefkwaliteit.
 
Kaderstellend voor de visie op het landschap is de nieuwe provinciale structuurvisie. Deze streeft naar een landelijk gebied met kwaliteit. De opgave is dan ook de diversiteit, kwaliteit en intrinsieke waarde van natuur en landschap te behouden met oog voor de dynamiek en ontwikkelingen van haar gebruikers.
 
Wonen
 
In de periode 2012-2025 neemt het aantal eenpersoonshuishoudens aanzienlijk toe. Woudenberg kenmerkt zich tevens door de aanwezigheid van relatief gezien veel grote gezinnen. Al met al is de verwachting dan ook dat de vraag naar woningen de komende jaren nog toeneemt en dat de gemeenten, markt en corporaties de komende jaren gefaseerd nieuwbouw moeten toevoegen om aan de vraag te voldoen.
 
Het grootste deel van het huidige woningaanbod in Woudenberg is gebouwd in naoorlogse uitbreidingswijken en bestaat uit traditionele koop en eengezins-rijtjeswoningen. Het aanbod is daarmee vrij eenzijdig. Deze woningen worden afgewisseld met 2-1 kapwoningen, vrijstaande woningen/ bungalows en nieuwbouw(appartementen). Met name langs de oude dorpsassen (Geeresteinselaan, Maarsbergseweg, Stationsweg, Griftdijk) en in het dorpscentrum staan vooroorlogse woningen (afgewisseld met nieuwbouw) en luxere vrijstaande woningen.
 
De toekomstige woningbouwmogelijkheden bevinden zich op locaties die gereserveerd zijn voor woningbouw (projectlocaties in uitvoering) en op locaties die in de toekomst gepland staan om woningbouw op te ontwikkelen (projectlocaties in planning). Hiermee wil de gemeente komende jaren primair de eigen behoefte opvangen. Niet alleen voor gezinnen, maar ook voor starters, jonge gezinnen en vitale en minder vitale ouderen. De projectlocatie Griftdijk staat specifiek opgenomen in het programma tot aan 2030 met een ondergrens van circa 15 woningen. In het vervolg wordt de projectlocatie nader uitgewerkt.
 
Economie
 
Één van de uitgangspunten met betrekking tot het thema economie is het bieden van voldoende uitbreidingsmogelijkheden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven. Woudenberg wil voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven bieden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven. De ruimte die hierin moet voorzien ligt in Woudenberg en in Woudenberg Oost. Het accent ligt daarbij op beheer, revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande terreinen. Dit krijgt concreet vorm met de herstructurering van bedrijventerrein Parallelweg, Nijverheidsweg, Laan van Lichtenberg en Griftdijk en de transformatie en herontwikkeling van de spoorzone (bedrijven langs de spoordijk). Hiermee wordt doorstroming en (her)ontwikkeling van bedrijven (uit de bebouwde kom) mogelijk gemaakt.
 
Ontwikkellocaties
 
De structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor verschillende projecten in de gemeente en andere nieuwe initiatieven in de toekomst. Deze dragen bij aan de ontwikkeling van het ruimtelijk-economisch structuurbeeld 2030. Een deel van de projecten betreft concrete ontwikkellocaties. Dit zijn verschillende plekken in de gemeente waar de komende jaren ruimtelijke veranderingen plaatsvinden en/of gewenst zijn. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingslocaties. Het onderhavige plangebied valt binnen de kleinschalige ontwikkelingslocatie ‘Griftdijk’. Deze solitaire ontwikkellocaties zijn kleinere invul- en transformatielocaties binnen de kern. De opgaven zijn over het algemeen kleiner en minder complex. Voor de locaties zijn ruimtelijk-functionele randvoorwaarden opgesteld die het kader vormen voor de ontwikkeling. Het betreft echter een mogelijke ontwikkelingsrichting. Bij de daadwerkelijke uitwerking van de locaties kan, gemotiveerd, van de visie worden afgeweken. Met betrekking tot de ontwikkelingslocatie ‘Griftdijk’ wordt in de Structuurvisie het volgende opgemerkt.
 
Opgave
 
De opgave voor de locatie Griftdijk betreft ontwikkeling van woningbouw door transformatie van bestaande werkfuncties, waaronder de voormalige zoutopslag. Een deel van deze werkfuncties verhuist richting bedrijventerrein Parallelweg. Hierdoor ontstaat ruimte voor ontwikkeling van een uniek woonmilieu aan het oude lint: landelijk, luxe en vrijstaand wonen op de grens van Woudenberg en het buitengebied.
 
Visie
 
Kenmerken van de nieuwe ontwikkeling zijn:
  • Woningbouwontwikkeling op circa 15 vrije kavels;
     
  • Ontsluiting vanaf de Griftdijk met private laantjes waardoor een enigszins besloten woongebied/ woonmilieu ontstaat met een groene inpassing aan de rand van het buitengebied;
     
  • Versterking van de Griftdijk (onder meer rekening houden met de bestaande rooilijn) en aandacht voor de inrichting (openbare ruimte en verkeerssituatie) van de Griftdijk;
     
  • Multifunctionele gebruiksmogelijkheden bieden, zoals de ontwikkeling van een bed & breakfast en/of theetuin;
     
  • Herontwikkelen van naburige bedrijfskavels met een hindercontour die daardoor een beperking opleggen voor woningbouwontwikkeling.
     
Strategie
  • Starten met herontwikkeling van de kavel van de voormalige provinciale werf onder de voorwaarde dat ook aangrenzende percelen meedoen aan de herontwikkeling.
     
  • Er zijn goede mogelijkheden om in te zetten op particulier opdrachtgeverschap (PO). Aandachtspunt is de afstemming en relatie met andere PO-locaties zoals Prinses Amalialaan en Westerwoud.
     
[image]
 
Visie kleinschalige ontwikkellocatie Griftdijk (bron: Structuurvisie Woudenberg 2013-2030)
 
Conclusie
 
Voorliggend initiatief past binnen de uitgangspunten en de visie, zoals verwoord in de “Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2030”. De herstructurering van de voormalige provinciale werf aan de Griftdijk 3b ten behoeve van woningbouw staat specifiek benoemd, waarbij het een voorwaarde is dat aangrenzende percelen meedoen. Middels het bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’ is hier reeds grotendeels invulling aan gegeven. Met onderhavig wijzigingsplan wordt ook de laatste bedrijfsfunctie op deze locatie aan de Griftdijk omgezet naar een woonfunctie en kan de woningbouwontwikkeling alsnog integraal worden gerealiseerd. De totale ontwikkeling van 30 grondgebonden woningen, waaronder de bestaande woningen, Griftdijk 3, Griftdijk 3a en Griftdijk 5, sluit aan op de weergegeven denkrichting in de Structuurvisie. Het genoemde aantal van circa 15 woningen betreft de ondergrens gezien de eveneens benoemde dichtheid van 10-20 woningen per hectare. Nu de totale locatie Griftdijk 3-5 een oppervlakte kent van circa 1,5 hectare kunnen conform de Structuurvisie 15-30 woningen worden gerealiseerd.
 
Het verplaatsen van het bestaande Bouwbedrijf Morren BV voorziet in de doorstroming van bedrijven uit de bebouwde kom, zoals in de Structuurvisie benoemd. Voorts voorziet de woningbouwlocatie met een extensief woonmilieu in een aanvulling op het bestaande vrij eenzijdige woningaanbod. Het plan leidt tot een versterking van de Griftdijk waarbij de weergegeven rooilijn op de verbeelding van onderhavig wijzigingsplan wordt overgenomen.
 
3.3.3 Woonvisie Woudenberg 2013+, inclusief Oplegger 2016+
Woonvisie Woudenberg 2013+
 
Op 23 mei 2013 is de Woonvisie 2013+ door de gemeenteraad vastgesteld. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in Woudenberg. Naast kwantitatieve aspecten wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwalitatieve aspecten van het wonen aangezien de woonconsument veel keuzevrijheid heeft op de woningmarkt.
 
De veranderde woningmarkt en de economische en demografische ontwikkelingen in Nederland zijn ook zichtbaar in Woudenberg. Er treedt gezinsverdunning op, de vergrijzing neemt toe, het aantal inwoners stabiliseert en er ontstaan knelpunten in de lokale markt. Deze knelpunten zijn:
  • Gebrekkige doorstroming;
     
  • De afwezigheid van voldoende goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen voor starters en gezinnen;
     
  • Lage verhuisgeneigdheid onder senioren.
     
De Woonvisie 2013+ Woudenberg anticipeert op de demografische ontwikkelingen van de verschillende doelgroepen:
  • het vrijwel gelijk blijven van het aantal starters tot aan 2025;
     
  • huishoudensverdunning en afname van het aantal gezinnen;
     
  • vergrijzing en daarmee een toename van het aantal 55 plussers en (op termijn) minder vitale ouderen en zorgbehoevenden.
     
Om de woningmarkt meer in lijn te brengen met de huidige marktsituatie wordt het programma in deze woonvisie bijgesteld. Niet programmatisch, maar door te temporiseren, ontwikkelingen met elkaar af stemmen (minder ad-hoc) en gefaseerd, kleinschaliger en (meer) vraaggericht naar doelgroep te ontwikkelen. Hierdoor wordt met kleinere stappen op termijn hetzelfde programma bereikt en de doorstroming verbeterd. Bovendien worden sterke schommelingen in het kwantitatieve nieuwbouwaanbod voorkomen en kan er sneller ingespeeld worden op veranderende marktomstandigheden.
 
Een gefaseerde marktbenadering bij nieuwe gronduitgifte en ontwikkelingslocaties is noodzakelijk komende jaren. Door kleinschaliger en meer gefaseerd te kunnen ontwikkelen (over langere looptijd) en daar vooral ook de mogelijkheden toe te bieden zijn gemeente corporatie en marktpartijen flexibeler om te reageren op marktontwikkelingen.
 
Oplegger 2016+
 
In de Woonvisie 2013+ gemeente Woudenberg is de strategie vastgelegd voor het woningbouwprogramma. Het Woonbehoefteonderzoek gemeente Woudenberg 2016 - 2030, dat Inbo voor de gemeente Woudenberg heeft uitgevoerd, beantwoordt de vraag of we met deze visie nog de juiste koers varen. De conclusie van het onderzoek bevestigt de strategie in de Woonvisie 2013+ om vraaggericht te ontwikkelen en geeft tegelijkertijd aan dat we meer woningen zouden moeten bouwen. Dit vraagt een aantal essentiële aanpassingen van de Woonvisie 2013+. In de ‘Oplegger 2016+ op de Woonvisie 2013+ gemeente Woudenberg’ staan de aanpassingen van de woonvisie en worden deze toegelicht.
 
Het woonbehoefteonderzoek bevestigt de strategische lijn die in 2013 is vastgelegd in de Woonvisie Woudenberg 2013+. Het behouden van aantrekkelijk aanbod voor starters en gezinnen, het faciliteren van wooncarrières voor gezinnen en passende zelfstandige woonruimte voor vitale senioren zijn trends die, op basis van de kwantitatieve analyse en op basis van de kwalitatieve lokale kennis die voor dit onderzoek zijn gebruikt, worden herbevestigd.
 
De kwantitatieve analyse in dit onderzoek laat zien dat de marktomstandigheden waaronder deze opgaven zullen moeten worden opgepakt anders zijn dan een aantal jaar geleden. In 2013 werd een dalende trend verwacht in de bevolkingsontwikkeling en een geringe groei van het aantal huishoudens. De huidige ramingen laten een stevige toename zien van zowel de bevolking als van het aantal huishoudens.
 
De kwantitatieve analyse in dit woonbehoefteonderzoek geeft aanleiding om het bouwprogramma van 40 tot 60 woningen/jaar omhoog bij te stellen naar circa 110 woningen/jaar voor de korte termijn (2020). Het is daarbij van belang uit te gaan van een beperkte bandbreedte die rekenschap geeft van de onzekerheden die intrinsiek onderdeel vormen van het gebruik van prognoses.
 
Op basis van het bestaande planaanbod en de geraamde voorraadontwikkeling naar segment kan worden geconcludeerd dat de korte termijn vraagt om een strategische focus op goedkope koopwoningen en vrije sector huurwoningen. De geraamde voorraadontwikkeling in deze segmenten is aanzienlijk groter dan het huidige planaanbod. De vraag naar betaalbare, middeldure en dure koopwoningen daarentegen is in het planaanbod voor de korte termijn ruimschoots vertegenwoordigd en vraagt op de korte termijn om zorgvuldige fasering. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat een groot deel van de planvoorraad in dit segment zich qua prijs aan de onderkant bevindt (tussen 200.000 en 230.000 euro). Bij de sociale huurvoorraad is het planaanbod voor de korte termijn in evenwicht met de geraamde vraagontwikkeling. Op de lange termijn wordt echter een stevige toename van de vraag naar sociale huurwoningen voorzien, het is van belang hier tijdig op te anticiperen.
 
Conclusie
 
De inrichting van dit wijzigingsplan en de totale woningbouwontwikkeling op de locatie Griftdijk 3-5 sluit aan bij de boodschap van de woonvisie: flexibiliteit is gewenst. Daarnaast draagt onderhavige ontwikkeling bij aan de bijgestelde woningbehoefte van 90 tot 110 woningen per jaar.
 
Voorts ligt de geraamde voorraadontwikkeling van dure koopwoningen (> 320.000 euro) op korte termijn in lijn met het bestaande planaanbod op korte termijn. Op langere termijn (2030) ligt er voor dure koopwoningen een bouwopgave van 500 woningen.
 
3.3.4 Visie Kernrandzone Woudenberg
De provincie Utrecht streeft in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 onder meer naar hoogwaardige dorps- en stadsranden. Daartoe nodigt zij gemeenten uit om ‘kernrandzones’ met kwaliteit te realiseren, die dorp en buitengebied goed met elkaar verbinden. Rond de kern van de gemeente Woudenberg zijn in type verschillende gebieden die de dorpskern met het buitengebied verbinden. Zij neemt de uitnodiging dan ook van harte aan omdat de gemeente streeft naar een verbetering van de kwaliteit van deze gebieden in de kernrand.
 
De Visie op de kernrandzone is op 7 juli 2016 vastgesteld. In deze visie geeft de gemeente Woudenberg aan hoe zij de gebieden in de kernrand kwalitatief wil (laten) ontwikkelen. De gemeente wil daarbij met name een visie leveren over de richting van de gewenste ontwikkeling. De uitwerking moet door particuliere / private partijen worden opgepakt. De gemeente wil daarbij een faciliterende en bemiddelende rol spelen. Niet alle gebieden die grenzen tussen de bebouwde kom en het buitengebied zijn in deze kernrandvisie opgenomen. Er zijn in totaal vier gebieden waarvoor de gemeente een visie wil opstellen. Het gebied Slappedel/Griftdijk is één van deze gebieden en wordt in het onderstaande verder uitgewerkt.
 
Slappedel/Griftdijk
 
De visie voor dit gebied vloeit onder meer voort uit de structuurvisie 2030 en het landschapontwikkelingsplan. De visie is tweeledig:
 
Ten eerste is het uitgangspunt de versterking van de Griftdijk als landschappelijke as en het herstel van het ‘oorspronkelijke buurtje’ door de ontwikkeling van woningbouw en transformatie van bestaande werkfuncties, waaronder de voormalige provinciale werf. Een deel van deze werkfuncties kan verhuizen richting bedrijventerrein Parallelweg of andere daarvoor geschikte locaties. Hierdoor kan het van oorsprong aanwezige en unieke bebouwingslint van woningen worden verstrekt, door ruimte te bieden aan de ontwikkeling van een uniek woonmilieu aan het oude lint, hierbij kan worden gedacht aan woningbouw passend in de bestaande woonstructuur.
 
Ten tweede doet het deel ten zuiden van provinciale weg verrommelt aan door de aanwezigheid van oudere bedrijfsgebouwen. Herontwikkeling van dit gebiedje is gewenst waarbij de aanwezige bedrijfsfuncties kunnen worden behouden omdat deze op zichzelf geen nadelige invloed hebben op het gebied. Deze functies zijn gelet op de ligging en de optimale ontsluiting ook zeer passend voor deze locatie.
 
De opgave voor het gebied Slappedel/Griftdijk bestaat uit:
  1. Versterking van de Griftdijk als landschappelijke as;
     
  2. Herstel oorspronkelijke woonlint;
     
  3. Herontwikkeling Slappedel met behoud aanwezig bedrijfsfuncties;
     
  4. Ontwikkeling recreatief knooppunt.
     
Beperkte uitwerking voor ontwikkelingen in dit gebied
  • In beperkte mate kan woningbouwontwikkeling plaats vinden binnen de kernrandzone als deze bijdraagt aan de versterking van de historische kwaliteiten van het gebied;
     
  • Versterking van de Griftdijk (onder meer rekening houden met de bestaande rooilijn) en aandacht voor de inrichting (openbare ruimte en verkeerssituatie) van de Griftdijk;
     
  • Multifunctionele gebruiksmogelijkheden bieden;
     
  • Herontwikkelen van naburige bedrijfskavels met een hindercontour die daardoor een beperking opleggen voor woningbouwontwikkeling;
     
  • De bestaande (bedrijfsmatige) functies aan de Griftdijk bieden uitwisselingsmogelijkheden met alternatieve locaties zoals, het bedrijventerrein, de Bosrand en de Griftdijk ten zuiden van de provinciale weg;
     
  • Versterking rijbeplanting langs de Griftdijk.
     
Voorts staat in de visie op de kernrandzone aangegeven dat voor het gebied een initiatief bekend is. Het verzoek dat is ingediend bestaat uit:
  • Het ontwikkelen van 24 vrijstaande en twee onder-één kap en rij woningen op het perceel Griftdijk 3b en 5. Op het perceel Griftdijk 5 is nu LAWO gevestigd, een groothandelsbedrijf in sierbestrating dat echter ook bestrating en andere tuinmaterialen verkoopt aan particulieren.
     
  • Verplaatsing van het bedrijf LAWO naar Slappedel 4/4a. Voorts de bouw van een bedrijfswoning en een nieuw bedrijfspand op dat perceel ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten. De eveneens op het perceel aanwezige burgerwoning wordt gesloopt ten einde ruimte te bieden aan de vestiging van het bedrijf.
     
  • De verplaatsing van de burgerwoning Slappedel 4 naar een locatie aan De Meent gelegen binnen de kernrandzone.
     
De gemeente heeft zich in principe positief over dit initiatief uitgesproken. Bij de verdere uitwerking zal wel aansluiting moeten worden gezocht bij de ‘opgave’ zoals die voor dit gebied is geformuleerd. Om die reden zijn aansluitend op deze kernrandvisie specifiek voor dit gebied stedenbouwkundige kaders geformuleerd teneinde het oorspronkelijke karakter van het gebied te versterken en te komen tot een landschappelijke inpassing en versterking ervan.
 
Voor het gebied Slappedel/Griftdijk is een initiatief reeds ver uitgewerkt. Om die reden zijn de volgende specifieke randvoorwaarden opgesteld waaraan het initiatief dient te voldoen. Dergelijke specifieke randvoorwaarden zijn niet voor de overige gebieden opgesteld omdat daar nog geen sprake is van een uitgewerkt initiatief. Deze visie leent zich er niet voor om voor andere gebieden tot dergelijke randvoorwaarden te komen omdat in die gebieden het principe van uitnodigingsplanologie geldt waar hier de uitnodiging al is aangenomen op grond van de structuurvisie.
 
Specifieke randvoorwaarden voor dit initiatief:
  • Ontsluiting vanaf de Griftdijk met private laantjes waardoor een enigszins besloten woongebied/ woonmilieu ontstaat met een groene inpassing aan de rand van het buitengebied;
     
  • Qua beeldkwaliteit wordt het plan geënt op het boerenerfprincipe;
     
  • Rijwoningen worden vormgegeven als erfgebouwen;
     
  • Woningen aan de Griftdijk worden uitgevoerd als eenvoudige dorpswoningen;
     
  • Woningen aan het buitengebied hebben een individueel karakter met verschillende kapvormen en lage goten.
     
Conclusie
 
Voorliggend initiatief is passend binnen de Kernrandvisie Woudenberg 2016. Het gebied Slappedel/Griftdijk is één van de gebieden waarvoor deze visie geldt. Zoals eerder aangegeven maakt de ontwikkeling van de locatie Griftdijk 3 onderdeel uit van de totale woningbouwontwikkeling op de locatie Griftdijk 3-5. Deze ontwikkeling sluit aan bij de opgaven die voor het betreffende gebied zijn opgenomen. Bovendien staat onderhavige planontwikkeling specifiek benoemd in de Kernrandvisie Woudenberg 2016 en voldoet deze aan de ‘beperkte uitwerking’ zoals die voor het gebied is opgenomen. De ontwikkeling draagt bij aan een kwalitatieve ontwikkeling van de kernrand van Woudenberg. De kwalitatieve ontwikkeling wordt gevormd door de verbetering van de Griftdijk als historische landschappelijke as en het herstel van het oorspronkelijke woonlint. Het aanzicht op de dorpsrand wordt eveneens sterk verbeterd door de sanering van bedrijfspercelen. Daarnaast is de Griftdijk, in samenhang met de herontwikkeling, aangewezen als 30 km/uur weg en wordt bezien welke maatregelen er voor fiets- en voetgangers kunnen worden getroffen. De Griftdijk wordt hiermee een aantrekkelijkere en veiligere route in de routestructuur van Woudenberg.
 
Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van verkeer en parkeren, flora en fauna, de milieuaspecten en water aan bod. Afgesloten zal worden met een korte conclusie.
 
4.1 Verkeer en parkeren
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden ten eerste mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Daarna volgt een overzicht van het parkeren.
 
4.1.1 Verkeer
De ontsluiting van de locatie Griftdijk 3 vindt plaats via de Griftdijk en de Voorstraat naar de N224. Deze gebiedsontsluitingsweg sluit vervolgens aan op het rijkswegennet (A28). In zuidelijke richting kan via de N226 de A12 worden bereikt. Voor wat betreft het openbaar vervoer zijn er binnen 400 meter bushaltes met rechtstreekse busverbindingen naar onder meer Veenendaal en Zeist.
 
De verkeersaantrekkende werking van de vier toe te voegen woningen zijn te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij ‘weinig stedelijk’ en ‘rest bebouwde kom’. Op basis van de indicatieve situatietekening, zoals weergegeven in paragraaf 2.2, is de volgende inschatting te maken:
 

Omschrijving
 
Min.
 
Max.
 
Aantal (st)
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Koopwoningen (twee-onder-één-kap)
 
7,4
 
8,2
 
4
 
29,6
 
32,8
 
Totaal verkeersbewegingen/etmaal
 
   
29,6
 
32,8
 
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie
 
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de nieuwbouw in circa 30 tot 33. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de voormalige functie ten behoeve van het Bouwbedrijf Morren BV. Het perceel Griftdijk 3 kent in het vigerende bestemmingsplan de bestemming ‘Bedrijf’ op grond waarvan bedrijven uit ten hoogste categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan. Rekening houdend met het maximum bebouwingspercentage mag op het perceel Griftdijk 3 circa 640 m2 aan gebouwen worden opgericht. Deze mogelijkheid zal na de onderhavige woningbouwontwikkeling verdwijnen. Aan de hand van de kencijfers voor een ‘arbeidsintensief/bezoekersextensief’ bedrijf genereert de oude situatie het volgende verkeer. Hierbij is uitgegaan van het feit dat de bebouwing in één bouwlaag wordt opgericht zodat het genoemde aantal vierkante meters bebouwing gelijk is aan het aantal vierkante meters BVO.
 

 
Omschrijving
 
Min. (per 100 m2bvo)
 
Max. (per 100 m2bvo)
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Bedrijf maximaal categorie 2
 
(ca. 640 m2 bvo)
 
9,1
 
10,9
 
58,2
 
69,8
 
Totaal verkeersbewegingen/etmaal
 
  
58,2
 
69,8
 
Tabel verkeersgeneratie per dag oude situatie
 
Ten gevolge van onderhavig plan neemt het aantal verkeersbewegingen per dag af met circa 29 tot 37. De oude bedrijfswoning Griftdijk 3 wordt omgezet naar reguliere woning en blijft hetzelfde aantal verkeersbewegingen genereren. Gelet op het voorgaande heeft de bestemmingswijziging een positief effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied. Daarbij is ook van belang dat er geen sprake meer is van eventueel zwaar verkeer door het verdwijnen van de bedrijfsbestemming. Verder heeft de gemeente Woudenberg recent op de Griftdijk een 30-km zone ingesteld.
 
4.1.2 Parkeren
Op basis van de kencijfers CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Uitgangspunt hierbij is de indicatieve verkaveling zoals opgenomen in paragraaf 2.2. Van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de volgende berekening gemaakt:
 
Omschrijving
 
Min.
 
Max.
 
Aantal (st)
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Koopwoningen (vrijstaand)
 
1,9
 
2,7
 
1
 
1,9
 
2,7
 
Koopwoningen (twee-onder-één-kap)
 
1,8
 
2,6
 
4
 
7,2
 
10,4
 
Totaal aantal parkeerplaatsen
 
   
9,1
 
13,1
 
Tabel parkeren
 
Voor wat betreft de vrijstaande woning geldt dat ten minste twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en in stand gehouden dienen te worden. Bij de twee-onder-een-kapwoningen dient ten minste één parkeerplaats op eigen terrein gerealiseerd en in stand gehouden te worden. Dit wordt ook als zodanig in de regels vastgelegd en kan worden vorm gegeven middels een lange of brede oprit. Hiermee wordt volledig voldaan aan de minimale norm voor vrijstaande woningen en deels voldaan aan de minimale norm voor twee-onder-een-kapwoningen.
 
Voor het overige worden er nog minimaal 4 parkeerplaatsen in het openbaar gebied opgenomen, waarmee voldaan wordt aan het totale minimaal aantal parkeerplaatsen. De parkeerplaatsen kunnen binnen de bestemmingen ‘Wonen-1’, ‘Verkeer – Verblijfsgebied’ en ‘Groen’ van het totale plangebied ‘Griftdijk 3-5’ worden gerealiseerd. Voor het totale plangebied ‘Griftdijk 3-5’ is inmiddels een parkeerbalans opgesteld waarbij onderhavige ontwikkeling is meegenomen. Uit deze parkeerbalans blijkt dat, uitgaande van de gemiddelde CROW-norm, 61,6 parkeerplaatsen benodigd zijn. Op eigen terrein worden 39 parkeerplaatsen gerealiseerd. In het openbaar gebied worden binnen het plangebied ‘Griftdijk 3-5’ en de bestemming ‘Wonen-1’ in totaal 24 nieuwe openbare parkeerplaatsen aangelegd. Gelet hierop zijn in het plan voldoende parkeerplaatsen opgenomen.
 
Tot slot is in de regels in zijn algemeenheid geborgd dat in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien aan de hand van de van toepassing zijnde CROW-normen.
 
Conclusie
 
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
 
4.2 Externe veiligheid
 
4.2.1 Wettelijk kader
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
     
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
     
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
 
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
 
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
 
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
 
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
 
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
4.2.2 Onderzoek / beoordeling
Een woning betreft een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
 
[image]Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
 
Transport gevaarlijke stoffen
  • Transport over water
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Transport over spoor
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Wegtransport
     
Het plangebied ligt geheel binnen de 200 meter-zone van de als route gevaarlijke stoffen aangewezen N224/Randweg. Het betreft het gedeelte vanaf de rotonde Maarsbergseweg tot aan de rotonde Voorstraat/Zeisterweg. Navraag bij de RUD heeft echter uitgewezen dat het betreffende weggedeelte onterecht nog steeds als route gevaarlijke stoffen wordt aangemerkt. Een en ander heeft te maken met een voornemen in het verleden tot vuurwerkverkoop aan de Slappedel. Dit is destijds niet doorgegaan. De route gevaarlijke stoffen is eveneens niet benodigd voor het transportbedrijf Vlastuin aan de Slappedel 2, aangezien diesel en benzine niet routeplichtig zijn. Derhalve wordt van de mogelijkheid om op het betreffende weggedeelte gevaarlijke stoffen te vervoeren in de praktijk geen gebruik gemaakt en is vervoer van deze stoffen niet aan de orde. Er geldt voor het plangebied geen beperking.
  • Transport per buisleiding
     
Voor het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) het wettelijk kader. Op circa 60 meter ten noorden van het plangebied ligt een hoge druk gasleiding van Stedin. Vanwege de druk van 8 bar valt deze leiding onder de Gaswet en niet onder het Bevb. Deze gasleiding kent geen waarden voor het PR en GR en is dus niet relevant vanuit het oogpunt van externe veiligheid. Er geldt voor het plangebied geen beperking.
 
Inrichtingen
 
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat er geen sprake is van een belemmering. Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
 
4.2.3 Conclusie
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het realiseren van vier nieuwe grondgebonden woningen ter plaatse van de locatie Griftdijk 3.
 
4.3 Kabels en leidingen
Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’ is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied aanwezig zijn. In de directe omgeving, ten noorden van het plangebied, ligt het tracé van een rioolbuis en is een hoge druk gasleiding aanwezig. Beide leidingen zorgen niet voor een beperking ten aanzien van onderhavig plangebied.
 
4.4 Water
 
4.4.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
4.4.2 Beleidskader
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
 
Europa
 
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
 
Rijk
 
Waterwet
 
De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
 
Nationaal Waterplan 2016-2021
 
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
 
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
 
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021
 
Het Waterbeheerprogramma (WBP) is het spoorboekje én visitekaartje van het Waterschap Vallei en Veluwe voor de jaren 2016 – 2021. Dit Waterbeheerprogramma omvat de koers voor de komende zes jaar.
 
Het WBP wordt bewust neergezet als een ‘programma’ en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen wordt beschreven hoe gewerkt wordt aan de wateropgaven. Ook speelt het Waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee het WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.
 
Met betrekking tot het stedelijk gebied wordt in het WBP opgemerkt dat water in het bebouwde gebied onlosmakelijk is verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin (zoals water op straat of water buiten de oevers) en in kwalitatieve zin (zoals blauwalg en stank).
 
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.
 
4.4.3 Beoordeling
Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding op de locatie Griftdijk 3 deels veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Het zuidelijk deel van het plangebied blijft ongewijzigd nu ter plaatse de (voormalige) bedrijfswoning planologisch wordt omgezet naar een reguliere burgerwoning. De huidige eigenaar van de bestaande (bedrijfs)woning is wel voornemens om op eigen perceel een nieuw bijgebouw te realiseren nu de overige (bedrijfs)bebouwing op het perceel wordt gesloopt. Dit nieuwe bijgebouw is echter gepland op een plaats die nu al verhard is.
 
De ontwikkelingen vinden plaats op het noordelijk deel van het plangebied. Ter plaatse worden vier grondgebonden woningen, in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen, gerealiseerd. Het noordelijk gedeelte van het plangebied dat ontwikkeld wordt, kent een oppervlakte van in totaal circa 1.207 m2. In de nieuw situatie wordt hiervan circa 560 m2 verhard. Dit betreft de woningen en de garages. Daarnaast is de aanname gedaan dat circa 25% van de woonpercelen, exclusief woningen en garages, nog aanvullend zal worden verhard. In de huidige situatie is circa 580 m2 verhard van noordelijk deel van het plangebied.. Door de planontwikkeling zal het verhard oppervlak niet toenemen. Gelet hierop zijn er geen nadere maatregelen noodzakelijk ten aanzien van watercompensatie.
 
Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. In verband met de hoge grondwaterstand wordt er niet geïnfiltreerd. Het hemelwater van het verhard oppervlak zal direct worden afgevoerd naar het oppervlaktewater via het regenwaterriool naar de Woudenbergse Grift. Het afvalwater van de nieuwbouw zal direct op de bestaande riolering worden aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen.
 
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting.
 
4.4.4 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit wijzigingsplan opgenomen planontwikkeling.
 
4.5 Flora en fauna
 
4.5.1 Wettelijk kader
Wet natuurbescherming
 
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
 
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
 
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
 
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
NNN
 
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
 
4.5.2 Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet in het slopen van de bestaande bedrijfsbebouwing en de nieuwbouw van vier grondgebonden woningen in de vorm van twee-onder-één-kapwoningen. Het slopen van de bestaande bebouwing en de nieuwbouw kan schadelijke effecten hebben op beschermde gebieden en/of beschermde soorten. De Wet natuurbescherming kan hierdoor worden overtreden.
 
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (bijlage 2). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
 
Gebiedsbescherming
 
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het gebied ‘Rijntakken’. Dit gebied ligt ten zuiden van de planlocatie, op circa 8 kilometer afstand. Voorts is het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN ligt op ruim 600 meter ten noordoosten van het plangebied.
 
De Provincie Utrecht onderscheidt naast het NNN ook belangrijke weidevogelgebieden en de groene contour.Het meest dichtstbijzijnde belangrijke weidevogelgebied bevindt zich op ruim 12 kilometer ten noordwesten van het plangebied. Het plangebied is tevens niet in de groene contour gelegen, dichtstbijzijnde groene contour ligt op circa 800 meter ten noordwesten van het plangebied.
 
In de quickscan flora en fauna wordt geconstateerd dat op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden op voorhand valt uit te sluiten dat de activiteiten de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden zullen aantasten. Op basis van de afstand tot het plangebied en de aard van de werkzaamheden valt op voorhand eveneens uit te sluiten dat de activiteiten negatieve effecten hebben op het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Voorts maakt het plangebied geen onderdeel uit van de belangrijke weidevogelgebieden in de provincie Utrecht. Daarnaast is het plangebied niet in de groene contour gelegen. Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
 
Soortenbescherming
 
Het verkennend veldonderzoek is uitgevoerd op 17 februari 2017 door B. Verhoeven van Ecoresult. Het complete plangebied is, daar waar nodig, met hulp van een verrekijker en zaklamp onderzocht. De initiatiefnemer van de voorgenomen ontwikkeling was daarbij aanwezig om toelichting te geven en door het plangebied heen te leiden. De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) is geraadpleegd om een indruk te krijgen over de aanwezigheid van beschermde soorten rondom het plangebied. Op basis van het bronnenonderzoek en de aanwezige habitats was een goede inschatting van de potenties en aan- of afwezigheid van de beschermde soorten te maken. Naar aanleiding van de bureaustudie en het veldonderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
 
Soorten vogelrichtlijn
 
Aanwezigheid van vogels met vaste rust- en verblijfplaatsen zijn in het plangebied uit te sluiten. Geschikt habitat is afwezig, de bebouwing is ongeschikt. Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van essentieel leefgebied. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing is niet nodig.
 
De bosschages in de directe omgeving van het plangebied zijn wel potentieel geschikt voor voortplantingsplaatsen algemene vogelsoorten waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In gebruik zijnde nesten mogen in principe nooit worden verstoord. Door buiten het broedseizoen (grofweg 15 maart – 15 juli) te werken zijn schadelijke effecten op nesten van algemene vogels te voorkomen.
 
Soorten habitatrichtlijn
 
Aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen (vnl. gewone dwergvleermuis en ruige dwergvleermuis) in het plangebied is qua potenties niet uit te sluiten, echter heeft Ecoresult B.V. in 2016 aanvullend onderzoek naar vleermuizen verricht waarin het plangebied ook is meegenomen (bijlage 3). Er werden geen verblijfplaatsen aangetroffen. Deze onderzoeksresultaten zijn nog geldig t/m september 2019.Tevens maakt het plangebied geen onderdeel uit van essentieel leefgebied (foerageergebied of vliegroute voor vleermuizen). Aanvullend vleermuisonderzoek is daardoor niet nodig evenals het aanvragen van een ontheffing. Overige beschermde soorten uit de Habitatrichtlijn zijn op basis van het ontbreken van geschikt habitat niet te verwachten. Aanvullend (veld)onderzoek is niet nodig. De activiteiten kunnen worden uitgevoerd. Het aanvragen van een ontheffing of vergunning is niet nodig.
 
Nationaal beschermde soorten
 
Het plangebied is enkel geschikt voor nationaal beschermde soorten waarvoor in de provincie Utrecht een vrijstellingsbesluit geldt. Aanvullend onderzoek naar deze soorten is niet noodzakelijk. Wel geldt ten alle tijde de zorgplicht. Dit houdt in dat indien mogelijk schadelijk effect op soorten zoals (spits)muizen en egel zoveel mogelijk dient te worden voorkomen. Te denken valt aan het verplaatsen van dieren naar veilige locaties buiten het werkgebied indien zij aangetroffen worden tijdens de werkzaamheden.
 
Zorgplicht
 
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
 
4.5.3 Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer zorgvuldig wordt gehandeld en de hiervoor genoemde zorgplicht in acht wordt genomen. De aanbevelingen worden in acht genomen. Aanvullend onderzoek en/of het aanvragen van een ontheffing is niet benodigd.
 
4.6 Geluidhinder
 
4.6.1 Verkeerslawaai
Onderhavig initiatief biedt op de locatie Griftdijk 3 de mogelijkheid tot het realiseren van vier nieuwe grondgebonden woningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwd een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden.
 
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidregiem van maximaal 30 km/h geldt.
 
Normstelling
 
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de locatie Noordeinde 131 geldt, als stedelijk gebied, een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
 
Beleidsregels gemeente Woudenberg
 
De gemeente Woudenberg heeft beleidsregels opgesteld voor het toekennen van hogere waarden. Deze beleidsregels zijn vastgelegd in “Beleidsregels Hogere Waarden Wet geluidhinder Gemeente Woudenberg 2012’. Er zijn geen aanvullende eisen en ten hoogst toelaatbare geluidbelastingen opgenomen, die strenger zijn dan de Wet geluidhinder.
 
Onderzoek
 
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Randweg / Zeisterweg (N224, 80 km/u), en met voorgenomen ontwikkeling worden planologisch gezien nieuwe geluidsgevoelige functies in het kader van de wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk.
 
Zoals in het voorgaande aangegeven geldt voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/uurgebied geen wettelijke geluidszone en is langs deze wegen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd. De Griftdijk is een relevante 30 km/uur-weg. Verder is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.
 
Om de exacte geluidsbelasting, na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder, op de nieuwe gevels te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPA WNP ingenieurs (bijlage 4).
 
N224
 
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de N224 op de nieuwe woningen maximaal 52 dB bedraagt. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar lager dan de maximale ontheffing van 63 dB voor nieuwe woningen in stedelijk gebied. Uit het onderzoek is verder gebleken dat toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting tot 48 dB, onvoldoende doeltreffend zijn dan wel, overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijk of financiële aard.
 
Om de woningen te kunnen realiseren moeten hogere waarden tot 52 dB worden vastgesteld ten gevolge van het wegverkeerslawaai van de N224.
 
Griftdijk (30 km/u)
 
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting ten gevolge van de Griftdijk op de nieuwe woningen maximaal 48 dB bedraagt. Hiermee voldoet de geluidbelasting aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de Griftdijk aanvaardbaar is.
 
Cumulatie geluid en Bouwbesluit
 
Om te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, moet een voldoende karakteristieke geluidwering van de gevels worden bereikt. Daarmee moet bij het ontwerp van de woningen rekening worden gehouden. Ten behoeve van de bepaling van eventuele geluidwerende voorzieningen, dient gerekend te worden met de gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder. Extra geluidwerende voorzieningen kunnen noodzakelijk zijn om het maximale binnenniveau niet te overschrijden. Het maximaal toelaatbare binnenniveau ter plaatse van woningen bedraagt 33 dB. Conform het Bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen dat een gevel van een gebouw een minimale gevelwering heeft van 20 dB. Derhalve dient bij een geluidsbelasting vanaf 53 dB geluidwerende voorzieningen bepaald te worden.
 
Volgens het Bouwbesluit 2012 hoeft, bij de bepaling van de geluidwering van de gevels, alleen rekening gehouden te worden met de vastgestelde hogere grenswaarde. Bij de bepaling van een vereiste waarde van de geluidwering mag de aftrek, conform artikel 110g van de Wet geluidhinder, niet in rekening worden gebracht en moet worden uitgegaan van alle geluidbronnen waarvoor een hogere waarde vastgesteld moet worden. In de voorliggende situatie hoeft dus alleen rekening gehouden te worden met de N224.
 
Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om uit te gaan van de totale gecumuleerde geluidbelasting vanwege alle relevante wegen (inclusief Griftdijk). Dit betekent dat uitgegaan moet worden van een geluidbelasting van maximaal 55 dB.
 
Conclusie
 
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling, nadat er een procedure hogere grenswaarde is doorlopen voor de nieuw te bouwen woningen. Verder wordt gewezen op het feit dat er bij de aanvraag omgevingsvergunning bij een deel van de woningen rekening moet worden gehouden met extra gevelmaatregelen in het kader van het maximaal toelaatbare binnenniveau.
 
4.6.2 Spoorwegverkeerslawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een spoorweg.
 
4.6.3 Industrielawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
 
4.6.4 Conclusie
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor voorgenomen initiatief.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
 
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
     
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
     
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
 
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' danwel 'gemengd gebied. Wanneer sprake is van het omgevingstype gemengd gebied kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies met één afstandsstap verlaagd worden, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies; direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype gemengd gebied.
 

 
Milieucategorie
 
Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied
 
Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied
 
1
 
10 m
 
0 m
 
2
 
30 m
 
10 m
 
3.1
 
50 m
 
30 m
 
3.2
 
100 m
 
50 m
 
4.1
 
200 m
 
100 m
 
4.2
 
300 m
 
200 m
 
Richtafstanden en omgevingstype
 
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
 
Gelet op de ligging nabij de drukke provinciale Zeisterweg (N224) kan het plangebied worden gekarakteriseerd als gemengd gebied. Ter plaatse kent het gebied al een hogere milieubelasting voor wat betreft geluid. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap.
 
4.7.2 Onderzoek / beoordeling
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van de locatie Griftdijk 3. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
 
De situatie ter plaatse van het plangebied betreft de toevoeging van in totaal 4 nieuwe grondgebonden woningen. Gebleken is dat burgerwoningen milieugevoelige objecten zijn. In de nabije omgeving van het plangebied en in het plangebied zelf bevinden zich geen milieubelastende functies meer door de transformatie van het gebied naar wonen. De dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming betreft:
  • Zeisterweg 5 (Aannemersbedrijf C.M. van Lunteren, bestemming ‘Bedrijf-2’ met de aanduiding ‘an2’
     
Ter plaatse van de Zeisterweg 5 is derhalve de aanduiding ‘an2’ van toepassing op grond waarvan een aannemersbedrijf voor zover voorkomend in categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten is toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een maximale richtafstand van 50 meter tot een rustige woonwijk, waarbij het aspect geluid maatgevend is. De afstand kan worden verkleind naar 30 meter voor onderhavig gemengd gebied, zoals uiteengezet in paragraaf 4.7.1. Deze afstand dient gemeten te worden vanaf de rand van het bestemmingsvlak zoals opgenomen in het daarvoor geldende bestemmingsplan.
 
Met onderhavige ontwikkeling wordt voldaan aan de richtlijnen uit de VNG-uitgave ‘Bedrijven en Milieuzonering’. De vier nieuwe grondgebonden woningen liggen op ruim 80 meter van het bestemmingsvlak ‘Bedrijf-2’. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand en is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse gewaarborgd.
 
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
 
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.8.1 Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
 
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
  • archeologische waarden zoveel mogelijk in de bodem bewaren (behoud in situ);
     
  • in ruimtelijke ordening (planvorming) al rekening houden met archeologische waarden;
     
  • de bodemverstoorder betaalt archeologisch vooronderzoek en mogelijke opgravingen.
     
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
 
4.8.2 Onderzoek / beoordeling
De gemeente Woudenberg toetst initiatieven aan de archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart ligt de locatie Griftdijk 3 in een zone met een lage archeologische verwachting. In dergelijke gebieden dienen bodemingrepen dieper dan de huidige verstoringsdiepte (30 cm –Mv) te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is dient bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek plaats te vinden.
 
Het totale plangebied Griftdijk 3 kent een oppervlakte van circa 1.952 m2. De vier grondgebonden woningen met vier garages kennen in totaal een oppervlakte van circa 350 m2. Concluderend wordt niet meer dan 10.000 m2 aan bodemingrepen gedaan dieper dan de huidige verstoringsdiepte. Gelet op het voorgaande is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk.
 
[image]Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met aanduiding plangebied
 
Cultuurhistorie
 
Het plangebied heeft geen dubbelbestemming voor cultuurhistorie. Ook liggen in het plangebied geen gebouwen met een monumentenstatus. Er gelden geen specifieke voorwaarden voor cultuurhistorie. Het historische karakter van de Griftdijk blijft met het plan gehandhaafd. De nieuwbouw leidt tot een verbetering van de Griftdijk als historische landschappelijke as en tot herstel van het oorspronkelijke woonlint.
 
4.8.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding voor het uitvoeren van een archeologisch onderzoek. Het initiatief tast de cultuurhistorische en archeologische waarden niet aan, zodat er vanuit dit gezichtspunt geen beperkingen worden gesteld aan de onderhavige planontwikkeling.
 
4.9 Bodemkwaliteit
 
4.9.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in een plangebied in overeenstemming is met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
 
Indien op een planlocatie sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden worden gewijzigd naar wonen. Door middel van een verkennend bodemonderzoek ( in combinatie met een verkennend asbestonderzoek) is door Hunneman Milieu-Advies in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie ter plaatse van Griftdijk 3 bij elkaar passen (bijlage 5). De strook grond ten noorden van het perceel Griftdijk 3, welke eveneens onderdeel uitmaakt van het plangebied, behoort bij het perceel Griftdijk 3a. Met betrekking tot dit perceel is eveneens in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie bij elkaar passen (bijlage 6).
 
4.9.2 Onderzoek / beoordeling
Perceel Griftdijk 3
 
Verkennend bodemonderzoek, 15 maart 2017
 
In opdracht van Vallei Heuvelrug Vastgoed is in november 2016, door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Griftdijk 3 te Woudenberg.
 
Zintuiglijk zijn in de bovengrond zwakke tot matige bijmengingen aan puindelen waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal aangetroffen.
 
In de actuele contactzone is analytisch 4 mg/kg d.s. aan asbest aangetoond. Het aangetoonde gehalte aan asbest blijft ruim beneden de toetsingswaarde voor nader onderzoek ( ½ interventiewaarde < 50 mg/kg d.s).
 
Analytisch zijn lokaal in de bovengrond licht verhoogde gehalten aan lood en zink aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium en zink aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
 
Op basis van de onderzoekresultaten is de actuele bodemkwaliteit voldoende vastgesteld en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen aankoop en herinrichting van de locatie.
 
Wij adviseren om bij eventuele ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de bovengrond kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.
 
Perceel Griftdijk 3a
 
Verkennend bodemonderzoek, 29 april 2016
 
In opdracht van Vallei Heuvelrug Vastgoed is in april 2016, door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Griftdijk 3a te Woudenberg.
  
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem sporen puin waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.
 
In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan lood, PAK en PCB’s aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In het grondwater zijn geen gehalten aangetoond boven de streefwaarden.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.
 
Wij adviseren om bij de eventuele ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de vaste bodem kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren bij (her)-gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de afzetmogelijkheden.
 
4.9.3 Conclusie
Voor wat betreft de locaties Griftdijk 3 en Griftdijk 3a zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op de betreffende percelen.
 
4.10 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer
 
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
 
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
  1. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
     
  2. de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
     
  3. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
     
  4. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
     
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
 
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
 
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
 
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
 
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
     
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
     
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
     
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Initiatief is NIBM
 
Onderhavig initiatief voorziet in het planologisch mogelijk maken van vier grondgebonden woningen op de locatie Griftdijk 3. Gezien de beperkte omvang kan het project worden aangemerkt als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
 
Conclusie
 
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
4.11 Niet gesprongen explosieven (NGE’s)
In het kader van niet gesprongen explosieven heeft Bodac B.V. op 28 februari 2011 een vooronderzoek conventionele explosieven gedaan in het beheergebied van het Waterschap Vallei & Eem. Het betrof een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven of delen daarvan binnen een afstand van 50 meter van de bij het waterschap in beheer zijnde waterwegen. De classificatie ‘verdacht’ wordt gegeven indien er een redelijk vermoeden bestaat van de aanwezigheid van één of meerdere conventionele explosieven, welke na de Tweede Wereldoorlog in de bodem zijn achtergebleven en dit redelijk vermoeden met geverifieerd feitenmateriaal kan worden onderbouwd. De locatie Griftdijk 3 is op basis van het vooronderzoek aangemerkt als ‘verdacht’.
 
[image]Conventionele explosieven bodembelastingkaart (bron: Vooronderzoek Bodac B.V.)
 
Gezien de (graaf)werkzaamheden die in het verleden in het plangebied hebben plaatsgevonden, wordt er vanuit gegaan dat de grond voldoende geroerd is. Aanwezigheid van eventuele explosieven zou in dat geval reeds eerder zijn opgemerkt. Desondanks wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden met het feit dat de plangebieden zijn aangemerkt als ‘verdacht’.
 
Het aspect explosieven vormt geen beletsel voor het wijzigingsplan.
 
4.12 Programma Aanpak Stikstof
 
4.12.1 Wettelijk kader
Met ingang van 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Doel van het PAS is het doorbreken van de impasse waarbij Natura 2000-gebieden een rem hebben gezet op economische ontwikkeling. Met het PAS wordt ruimte gecreëerd voor economische activiteiten, enerzijds door het treffen van herstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden, anderzijds door agrarische stikstofemissies sterk terug te dringen.
 
Bij het uitbreiden van (bedrijfs)activiteiten of het opstarten van nieuwe (bedrijfs)activiteiten met relevante stikstofemissies, dient de (toename van) de stikstofdepositie te worden berekend. Hiervoor is het rekenprogramma AERIUS ontwikkeld. Volgt uit deze berekening dat de bijdrage beperkt is (< 0,05 mol N/ha/jaar), dan is verdere actie niet nodig. Bij een bijdrage boven de 0,05 mol N/ha/jaar geldt over het algemeen een meldingsplicht en overstijgt de bijdrage de 1,00 mol N/ha/jaar dan moet een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd worden. Voor een paar Natura 2000-gebieden gelden strengere eisen ten aanzien van vergunningplicht. Bij het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning zal aanspraak gemaakt moeten worden op ontwikkelingsruimte.
 
4.12.2 Beoordeling
Zoals aangegeven is voor het berekenen van de stikstofdepositie het rekenprogramma AERIUS ontwikkeld. Voor de locatie Griftdijk 3 is een berekening uitgevoerd. Deze berekening is als bijlage 7 bij deze toelichting gevoegd. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar). Derhalve is er geen melding of vergunning benodigd. Een toename van de stikstofdepositie van minder dan 0,051 mol/ha/jaar wordt niet gezien als een significante toename.
 
4.12.3 Conclusie
Het PAS vormt geen belemmering voor de onderhavige planontwikkeling.
    
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
Het wijzigingsplan is opgesteld aan de hand van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Het wijzigingsplan maakt, na vaststelling, integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan ‘Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong.’. Alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, gelden ook voor het voorliggende wijzigingsplan. Enkel binnen de bestemming ‘Wonen – 1’ zijn enkele ondergeschikte wijzigingen opgenomen.
 
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een (anterieure) overeenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
  
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig wijzigingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
 
7.1 Overleg met overheidsinstanties
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een wijzigingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
 
Op 28 maart 2017 zijn de volgende formele overleginstanties in de gelegenheid gesteld om in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening te reageren op het (concept)ontwerpwijzigingsplan.
  1. Veiligheidsregio Utrecht;
     
  2. Provincie Utrecht;
     
  3. Waterschap Vallei en Veluwe;
     
  4. Vitens.
     
Binnen de gestelde termijn is enkel van de provincie Utrecht een reactie ontvangen. Onderstaand is hun reactie weergegeven welke wordt gevolgd door een gemeentelijke reactie.
 
Provincie Utrecht
 
De provincie Utrecht heeft per brief van 26 april 2017 laten weten dat het wijzigingsplan geen aanleiding geeft om opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
 
Reactie
 
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het wijzigingsplan.
 
7.2 Inspraak
Per brief van 6 juni 2017 zijn alle direct omwonenden van het plangebied door Vallei Heuvelrug Vastgoed BV geïnformeerd over de ontwikkeling. Er is aangegeven dat een beroep wordt gedaan op de wijzigingsbevoegdheid, zoals die is opgenomen in het recent vastgestelde bestemmingsplan Griftdijk 3-5, Slappedel 4-4a en Meent ong. Indien er voorafgaande aan de ter visielegging vragen of opmerkingen waren, kon men dit tot 15 juni 2017 kenbaar maken. Binnen deze termijn zijn geen reacties ontvangen.
 
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan ‘Griftdijk 3’, heeft ter inzage gelegen van PM 2017 tot en met PM 2017. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.PM). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant, in PM en op de gemeentelijke website.
 
Er zijn PM zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend, allen binnen de termijn van ter visielegging. Deze zienswijzen en ambtshalve wijzigingen (eveneens opgenomen in bijlage PM) zijn