Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Wijzigingsplan Voskuilerweg 20
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0351.WP2016voskw20breeh-vg01
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Voskuilerweg 20 in Woudenberg is een pluimvee- annex vleeskalverenhouderij aanwezig. De eigenaar heeft het voornemen om een pluimveestal uit te breiden met een wintergarten. Daarvoor is een wijziging van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk. Het bouwperceel voor het bedrijf dient een andere vorm te krijgen. Die vormwijziging is tevens nodig voor een overdekte mestopslag ten noorden van de aanwezige pluimveestal. Voor beide zaken is dit wijzigingsplan opgesteld.
1.2 Ligging en begrenzing
Het perceel Voskuilerweg 20 is gelegen in het buitengebied van Woudenberg, ten noorden van het dorp Scherpenzeel. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie C, nummers 819, 1420 en 1421.
 
Ligging in omgeving
 
Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voorzover het gaat om: het (gewijzigde) agrarische bouwvlak, het deel van het bouwvlak dat vervalt en de tussenliggende gronden (tussen de delen van het bouwvlak).
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening). Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. In dit plan geldt voor het plangebied de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - Reliëf. Middels twee bouwvlakken is voorzien in een agrarisch bouwperceel. Daarnaast wordt middels een aanduidingsvlak voorzien in een gebouw dat op enige afstand, ten zuiden van het erf staat. Dat vlak en de twee aanduidingsvlakken zijn middels een relatie met elkaar verbonden en dienen daarom opgevat te worden als een eenheid. Middels de aanduiding ‘intensieve veehouderij’ wordt in de aanwezige, intensieve veehouderij voorzien.
 
In het noordelijke deel van het bouwvlak staat een pluimveestal. Hoewel deze stal vergund is, staat deze stal voor een aanzienlijk deel buiten het bouwvlak. Het voornemen is om deze stal uit te breiden met een wintergarten. Deze uitbreiding is buiten het geldende bouwvlak geprojecteerd. Tevens is ten noorden van de pluimveestal een overkapte mestopslag aanwezig. Ook dit bouwwerk valt buiten het bouwvlak.
 
In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken binnen de genoemde, agrarische bestemming. Deze bevoegdheid is toereikend om in de nieuwe wintergarten te voorzien en tegelijkertijd de vergunde pluimveestal geheel binnen het bouwvlak te brengen. In hoofdstuk 5 zal op de bijbehorende voorwaarden worden ingegaan.
 
Verder rusten op een deel van plangebied de dubbelbestemming 'Waarde-Archeologie-2'. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden daarmee beschermd. 
 
Uitsnede plankaart
 
1.4 Leeswijzer
Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het initiatief. In het daarop volgende hoofdstuk wordt stilgestaan bij het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden plaats. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen. 
Hoofdstuk 2 Beschrijving van het initiatief
2.1 Omgeving
Het plangebied is gelegen in het Woudenbergse buitengebied ten noorden van het dorp Scherpenzeel. Het landschap is te typeren is als een kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.
 
Luchtfoto omgeving in rood omkaderd het plangebied
2.2 Plangebied
De agrarische erven in de omgeving staan onregelmatig verspreid in het landschap. Het bedrijf in het plangebied betreft een bedrijf dat legkippen en vleeskalveren houdt. Tevens is ter plaatse een zorgboerderij gevestigd. Het plangebied is op ruime afstand gelegen van de Voskuilerweg. De erftoegangsweg, die voor de aansluiting op de Voskuilerweg zorgt, dient ook voor de ontsluiting van enkele, verderop gelegen percelen. Deze erftoegangsweg deelt het aanwezige, agrarische erf in het plangebied in tweeën.  Ten zuiden van de erftoegangsweg is de bedrijfswoning aanwezig, die zich oriënteert op de zuidelijk gelegen agrarische gronden. Onregelmatig verspreid zijn rond de bedrijfswoning zijn enkele bedrijfsgebouwen aanwezig. Ten noorden van de erftoegangsweg is een pluimveestal aanwezig, wat het grootste gebouw op het erf vormt. Het plangebied is omgeving door cultuurgronden, meest weilanden. Op enige afstand bevinden zich enkele grote bospercelen. Andere, bebouwde percelen bevinden zich op ruime afstand.
 
Luchtfoto plangebied
 
2.3 Voornemen
In het plangebied is een gemengd, agrarisch bedrijf aanwezig dat 380 vleeskalveren en 93.500 opfokhennen houdt. Verder is als neventak een zorgboerderij (dagopvang) aanwezig.
 
De stal voor de opfokhennen bestaat uit twee etages. Het bedrijf in het plangebied wil op de begane grond van deze stal een ander soort kippen gaan houden in de pluimveestal. Het voornemen is om daar om te schakelen naar leghennen (vrije uitloop). Hiervoor is het noodzakelijk om wintergartens te realiseren. Deze dienen langs beide zijgevels van de stal gebouwd te worden om zo voldoende overdekte uitloopmogelijkheden te kunnen creëren voor de kippen. Het aantal kippen op het bedrijf zal praktisch gelijk blijven.
 
Ten noorden van de pluimveestal een overdekte mestopslag aanwezig. Dit bouwwerk zal in de nieuwe situatie behouden blijven.
 
Situatietekening nieuwe wintergartens
Hoofdstuk 3 Beleidskader
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) bevat een actuele beschrijving van het relevante, landelijke en provinciale beleidskader. Qua gemeentelijk beleidskader is, naast dat bestemmingsplan zelf, alleen de gemeentelijke structuurvisie relevant voor dit wijzigingsplan.
3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030
In de structuurvisie Woudenberg 2030 geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030. De structuurvisie gaat uit van een sterke en multifunctionele agrarische sector. Daarover wordt het volgende opgemerkt. 
 
De  agrarische  sector  blijft  een  belangrijke  functie  in  het  buitengebied met uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven die dat wensen. Uitgaande van specifieke bedrijfs- en locatie omstandigheden kan uitbreiding van bouwvlakken, groter dan de mogelijkheden van de geldende bestemmingsplannen, overwogen worden. 
 
Er is ook een andere ontwikkeling waarneembaar in de agrarische sector. Geen uitbreiding en  schaalvergroting, maar schaalverbreding, waarin agrariërs zich in toenemende mate en steeds professioneler toeleggen op kleinschalige economische nevenactiviteiten of lokaal geproduceerde (biologische) streekproducten. Met name deze schaalverbreding biedt mogelijkheden voor zowel de agrariër (aanvullende inkomsten op het agrarisch basisinkomen) als de recreant (versterking van het recreatieve karakter van het buitengebied). De gemeente Woudenberg biedt agrariërs de mogelijkheid voor een bredere invulling met recreatieve nevenactiviteiten.
 
Onderhavig wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de structuurvisie. Uitgaande van de specifieke bedrijfsomstandigheden en rekening houdend met de omgevingskwaliteiten kan het bedrijf in het plangebied zich doorontwikkelen. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan reeds biedt. Het bedrijf in het plangebied is reeds een ‘verbreed’ bedrijf. Het agrarische bedrijf heeft een nevenactiviteit in de vorm van een zorgboerderij.
Hoofdstuk 4 Toetsing aan de wijzigingsregels
4.1 Algemeen
Voor het uitbreiden van de pluimveestal is het nodig om de vorm van het bouwvlak te wijzigen. Hetzelfde geldt voor een overdekte mestopslag ten noorden van de pluimveestal. De aanwezige bouwmogelijkheden zijn in principe toereikend, ook om de pluimveestal in zijn bestaande vorm geheel binnen het bouwvlak te brengen. 
 
Voor de beoogde veranderingen bevat het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is een binnen de agrarische bestemming een wijzigingsbevoegdheid, artikel 6, lid 7, sublid 4, opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken ten behoeve van een intensieve veehouderij. Hieronder wordt die bepaling aangehaald en vervolgens getoetst.
4.2 Vormwijziging
6.7.4 Vormverandering bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij
Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf en vormverandering is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  2. de wijziging heeft niet tot gevolg dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot of dat bestaande bebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  3. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de waterhuishouding en –kwaliteit ter plaatse;
  4. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur en van het groot- en kleinschalig reliëf;
  5. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
  6. alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder d en e vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  7. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.
 
Toetsing
  1. In het plangebied is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf. De beschreven veranderingen zijn nodig om de bedrijfsvoering toekomstbestendig te houden c.q. om in te spelen op een veranderende marktvraag. De stichting Agrarische Beoordelingscommissie (stichting Abc) heeft advies uitgebracht over de beoogde veranderingen. Uit dit advies blijkt dat in het plangebied sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf en dat de vormverandering van het bouwvlak noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering. Het advies vormt bijlage 1 van de Bijlagen bij de Toelichting
  2. Het aangepaste bouwvlak is niet groter dan het geldende bouwvlak. Het noordelijke gedeelte van het bouwvlak meet in de bestaande situatie 5.775 m². Na de wijziging blijft dat oppervlak gelijk. Het oppervlakte dat aan de noord- en oost zijde wordt toegevoegd, verdwijnt aan de zuid- en westzijde. In het gedeelte van het bouwvlak dat komt te vervallen zijn geen gebouwen aanwezig. Het zuidelijke gedeelte van het bouwvlak wijzigt niet van vorm of grootte met dit wijzigingsplan.
  3. De wijziging leidt niet tot onaanvaardbare effecten voor de waterhuishouding- en kwaliteit. Zie verder paragraaf 5.4.
  4. Met deze wijziging wordt voorzien in enkele uitbreidingen van een bestaande stal. Op landschapsniveau zijn dit zeer beperkte uitbreidingen. Van een onevenredige aantasting van reliëf of landschapswaarden is geen sprake.
  5. In de huidige situatie is het bedrijf in het plangebied reeds goed, landschappelijk ingepast. Opgaande beplanting is op en rond het agrarische erf in het plangebied ruimschoots aanwezig. In de nieuwe situatie wordt dat niet anders. De huidige inpassing volstaat dan ook.
  6. De beoogde wijziging is voorgelegd aan de gemeentelijke landschapscoördinator. Deze heeft daarop aangegeven in te stemmen met het plan en dat het plan geen negatieve gevolgen heeft voor het omliggende landschap. Het sluiten van een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing is niet nodig, aangezien de reeds aanwezige inpassing volstaat.
  7. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstanden gelegen. Van het beperken van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen is geen sprake.
4.3 Conclusie
De beoogde vormwijziging voldoet aan de voorwaarden van beschreven wijzigingsbevoegdheid.
Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid en overige aspecten
5.1 Milieuaspecten
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
 
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
 
Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
 
Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van gebouwen en ook niet in functies waarbij mensen meer dan twee uur per dag structureel aanwezig zijn. Bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
 
Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
 
Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in de vestiging van een milieubelastende functie. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering. Voor het geuraspect volgen de aan te houden afstanden voor het bedrijf in het plangebied uit de Wet geurhinder en veehouderij. Van de andere aspecten is geluid het maatgevende aspect. Daarvoor geldt een aan te houden afstand van 50 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan. Voor het geuraspect geldt dat de woningen in de omgeving alleen bedrijfswoningen bij andere veehouderijen betreffen. Daarvoor geldt een vaste afstandseis van 50 meter. Daaraan wordt ruimschoots voldaan. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.
 
Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen
 
Dit plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
 
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
 
  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
 
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging.  Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
 
Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaande stal. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarom kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek daarom niet nodig is.
 
Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Het besluitgebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van transportassen voor gevaarlijke stoffen.
 
Milieueffectrapportage
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
5.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten
Op de gemeentelijke, archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied deels in een zone met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 100 m² en die dieper gaan dan 40 cm onder maaiveld geldt een onderzoeksplicht in het gedeelte met een hoge archeologische verwachtingswaarde. De geplande, oostelijke wintergarten ligt binnen de zone met een hoge archeologische zone. Voor de wintergartens zijn echter geen werkzaamheden nodig die dieper gaan van 40 cm onder maaiveld. Voor de wintergartens wordt een betonnen vloer gestort van 15 cm dik, die dient als fundatie. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.  
 
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.
5.3 Ecologie
De locaties waar de uitbreidingen van de geplande pluimveestal zijn gepland, betreffen deels intensief gebruikte cultuurgrond; een weiland en deels een verhard erf. De aanwezigheid van beschermde diersoorten valt hier niet te verwachten. De realisatie van de uitbreidingen kan zonder overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.
Wel komt de geplande, westelijk wintergarten in de nabijheid te staan van een bomenrij. Deze bomenrij is deels een te behouden lijnelement volgens het Groenbeleidsplan 2011 van de gemeente Woudenberg. De ruimte tussen de wintergarten en de bomenrij is voldoende, zodat de bomenrij niet zal worden aangetast.
 
Uitsnede van de kaart Lijn- en boselementen uit het Groenbeleidsplan 2011 met de locatie van de pluimveestal globaal in rood aangeduid
 
Het plangebied ligt op ruime afstand van natuurgebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Het dichtstbijzijnde natuurgebied is Natura 2000-gebied Veluwe, op ruim 8 km afstand. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn dan ook alleen te verwachten door de uitstoot van stikstof. Door de nieuwe wintergartens nemen de stikstofeffecten echter niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.
 
Het plangebied ligt buiten de Ecologische Hoofdstructuur, zoals die is aangewezen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht.
5.4 Waterparagraaf
Met dit bestemmingsplan wordt extra bebouwing opgericht in een agrarisch gebied, met relatief weinig bebouwing. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem.
 
Uit gegevens van de peilbuizen in de omgeving van het plangebied valt af te leiden dat de hoogste grondwaterstand gemiddeld tussen de 40 en 80 cm zal liggen. Met deze grondwaterstand is het goed mogelijk de pluimveestal uit te breiden zonder dat grondwateroverlast zal ontstaan.
 
In en aansluitend aan het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Volgens de legger van het waterschap is direct ten westen van de pluimveestal een C-watergang aanwezig. Feitelijk is hier echter geen watergang meer aanwezig. Deze watergang is in het verleden, ter hoogte van de stal, gedempt.
 
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
5.5 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
 
Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.
Hoofdstuk 6 Juridische planopzet
De wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van vorm van het agrarische bouwperceel voorzien alleen in het wijzigen van het bouwperceel. Met dit plan wordt dan ook alleen de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) gewijzigd. Alleen het noordelijke deel van het bouwvlak wordt van vorm veranderd. Tevens worden de geldende dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen overgenomen. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook niet in nieuwe bestemmingsregels voorzien. De geldende regels blijven onverkort gelden.
 
Toch bevat dit plan regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen en om te zorgen voor een goed raadpleegbaar plan wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en wordt bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de plankaart. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. Daarna zijn de regels weergegeven in de vorm van de regels van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) zoals die na wijziging voor het plangebied gelden. Dat voorzover het om de bestemmingen Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - Reliëf gaat. Relevante dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen zijn eveneens weergegeven. De administratieve bepalingen zijn cursief weergegeven.
 
In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, bestemmingsplan), om dit wijzigingsplan goed te definieren en om daarbij de juridische binding met bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) aan te geven. Uit de definitie voor wijzigingsplan volgt dat de plankaart van toepassing is.
 
Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 7 en 13. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 14.
 
De integrale overname van delen van bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) neemt niet weg dat dit wijzigingsplan, juridisch gezien, alleen gaat om het wijzigen van de plankaart, drie andere definitiebepalingen, de anti-dubbeltelregel, overgangsregels en de slotregel. De andere onderdelen kunnen immers niet gewijzigd worden.
Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg
 
7.1 Vooroverleg
Het concept van dit wijzigingsplan is niet toegezonden aan de provincie Utrecht en/of de Rijksoverheid in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Met dit plan zijn geen provinciale of nationale belangen in het geding zijn. Aangezien het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding (zie paragraaf 4.4) is het vooroverleg met het waterschap ook achterwege gebleven.
7.2 Voorontwerp
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.
7.3 Ontwerp
Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeftvan 1 maart 2017 tot en met 11 april 2017 ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.