Plan: | Herziening bebouwde kom Stationsweg Oost 194c |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.StationOost194c-vg01 |
Initiatiefnemer is eigenaar van de gronden gelegen aan de Stationsweg Oost 192-194 in Woudenberg. Op deze gronden zijn diverse bedrijfsgebouwen aanwezig. Ten behoeve van de bedrijfsvoering wil initiatiefnemer een showroom met kantoor-/bespreekruimte en faciliteiten zoals toilet en kantine naast het bestaande pand aan de Stationsweg 194c oprichten. De nieuwbouw kent een oppervlak van circa 220 m2 en dit is 120 m2 meer dan planologisch is toegestaan op basis van het vigerend bestemmingsplan 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg'. Ook is ter plaatse van de beoogde nieuwbouw geen bouwvlak aanwezig en zijn de vigerende hoogtematen en afstandsbepalingen voor deze showroom niet toereikend.
De gemeente Woudenberg heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het opstellen van een nieuw juridisch-planologisch kader voor het betreffende perceel. Het voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. Zowel de bedrijfsgronden ten westen als ten oosten van de bestaande watergang zijn onderdeel van het plangebied. Dit omdat de bouw- en gebruiksrechten die benodigd zijn voor de nieuwbouw ten oosten van de watergang in mindering worden gebracht op de bouw- en gebruiksrechten die gelden ten westen van de watergang. Hierdoor is er sprake van een uitwisseling van planologische rechten en geen toevoeging.
In 2017 zijn tussen initiatiefnemer, omwonenden en de gemeente Woudenberg afspraken gemaakt over de planologische wijzigingen voor het plangebied op korte en langere termijn. Die afspraken blijven onverkort van toepassing. De enige aanpassing betreft voormelde verschuiving van bouwrechten binnen het plangebied. Binnen het plangebied blijft derhalve het totaal aan oppervlakte en toegestane functies- en bouwmogelijkheden materieel gelijk.
Initiatiefnemer is eigenaar van de gronden zoals weergegeven in figuur 1.1. De gronden ten oosten van de watergang zijn de gronden waar de nieuwbouw voorzien is.
Figuur 1.1 Ligging plangebied
Ter plaatse van het plangebied vigeert grotendeels het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg' zoals vastgesteld op 20 december 2018. Deze correctie herziening herstelt enkele omissies die na vaststelling van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' op 21 december 2017 zijn geconstateerd. De uitgangspunten en afspraken ten aanzien van dit plangebied zoals gemaakt bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' blijven ongewijzigd in stand. De bestaande watergang, de voorziene groenstrook in het noorden en de gronden in de meest zuidelijke punt van het perceel vallen binnen de juridisch-planologische regeling zoals vastgesteld in het bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.
Een uitsnede van het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg' ter plaatse van het plangebied is weergegeven in figuur 1.2. De gronden waar de nieuwbouw voorzien is, zijn gemarkeerd.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg'
De gronden waar de nieuwbouw voorzien is, zijn bestemd als 'Bedrijf-2'. Naast bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 zijn hier onzelfstandige kantoren ten behoeve van deze bedrijven, een showroom met een maximum oppervlak van 100 m2, een groothandel en opslag ten behoeve van tuin- en landschapsinrichting en is hier de opslag, stalling en verkoop van showmodellen onder voorwaarden toegestaan. Ter plaatse van het bouwvlak mogen gebouwen opgericht worden met een maximale goothoogte van 6 en een maximale bouwhoogte van 8 meter.
In hoofdstuk 2 wordt de bestaande situatie beschreven en wordt vervolgens ingegaan op de gewenste toekomstige bedrijfssituatie. In hoofdstuk 3 is de gewenste ontwikkeling getoetst aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid. Vervolgens is in hoofdstuk 4 de toetsing van de gewenste ontwikkeling aan de relevante omgevingsaspecten beschreven. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving en in hoofdstuk 6 is ingegaan op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Het perceel is gelegen ten oosten van de bestaande kern Woudenberg. De locatie ligt ten zuiden van het bedrijventerrein Parallelweg en de Stationsweg Oost. Aan de zuidzijde van de Stationsweg Oost is sprake van een gemengd gebied met overheersend kleinschalige bedrijvigheid, agrarische bedrijvigheid en woningen. De agrarische bedrijvigheid direct langs de Stationsweg Oost is verdwenen en de voormalige agrarische bedrijfsbebouwing is in gebruik voor bedrijfsmatige activiteiten.
Op het perceel zijn meerdere bedrijfsgebouwen ten behoeve van onder andere de bedrijven Sandro Groep b.v. en Top Buitenspeelgoed aanwezig. Ook is er sprake van buitenopslag en een showtuin. De verkeersafwikkeling vindt plaats via een in 2018 aangepaste in- en uitritconstructie op de Stationsweg Oost.
Figuur 2.1 Aanzicht vanaf Stationsweg Oost
Sandro Groep b.v., één van de huidige gebruikers van de terreinen, die inmiddels meer dan tien jaar op deze locatie is gevestigd, heeft de uitdrukkelijke wens gecommuniceerd zijn activiteiten onder te willen brengen in een nieuw bedrijfspand op dezelfde locatie. De huidige bedrijfsruimte is ook in gebruik bij Top Buitenspeelgoed. Dit bedrijf is circa acht jaar geleden onder het dak van Sandro Groep b.v. opgericht door de broer van de eigenaar van Sandro Groep b.v. Beide bedrijven zijn in de afgelopen jaren gestaag gegroeid. In het vigerende bestemmingsplan, dat in 2017 is ingediend, was de uitgangsbasis dat deze beide genoemde bedrijven in het bestaande bedrijfspand gevestigd zouden blijven. De huur van een derde partij (Mr. Bed) binnen dit pand zou worden beëindigd om zodoende de bestaande bedrijven Sandro Groep b.v. en Top buitenspeelgoed beter te kunnen accommoderen. Ondanks deze huurbeëindiging van Mr. Bed, per 1 mei 2018, is in de tweede helft van 2018 gebleken dat de bestaande bedrijfsruimte niet toereikend is. Voor beide bedrijven is er niet genoeg ruimte voor de verschillende functies, zoals kantoor, showroom, bespreekruimte, kantine, toiletten en opslag. Daarnaast bedient Sandro Groep b.v. met een gedeelte van zijn producten een eigen exclusief klantensegment. De uitstraling van de huidige bedrijfsruimte sluit daar kwalitatief niet goed bij aan.
Deze groei veroorzaakt nu over en weer hinder. De bestaande bedrijfsruimte biedt voor beide bedrijven niet genoeg plaats voor de verschillende functies, zoals kantoor, showroom, bespreekruimte, kantine, toiletten en opslag. Daarnaast bedient Sandro Groep b.v. met een gedeelte van zijn producten een eigen exclusief klantensegment. De uitstraling van de huidige bedrijfsruimte sluit daar kwalitatief niet goed bij aan.
Het nieuwe gebouw biedt Sandro Groep b.v. niet alleen meer ruimte, maar ook de mogelijkheid de showroom (voor exclusieve producten) ruimtelijk van de groothandelsactiviteiten te scheiden. De groothandel, te weten hoveniers- en stratenmakersbedrijven, is een belangrijke (grote) doelgroep voor Sandro Groep b.v. en zorgt voor veel activiteit binnen het bedrijf. De scheiding zal ervoor zorgen dat de gewenste uitstraling die hoort bij de verkoop van exclusieve producten, ook gerealiseerd wordt. De nieuwbouw biedt daarbij ruimte aan een showroom, kantoor-/bespreekruimte, ontvangstruimte, toiletten en kantine.
De nieuwbouw kent een oppervlakte van circa 220 m2 en wordt in lijn met de bestaande bebouwing geplaatst, waarbij de voorgevel richting de Stationsweg Oost wordt georiënteerd. Vanwege het moderne ontwerp van de nieuwbouw wordt fysiek geen feitelijke goot aangebracht in het te realiseren gebouw. De gevelknik ligt op circa 6 meter en daarmee iets lager dan bij de bestaande bebouwing ten oosten van de nieuwbouw, aangezien een steilere dakhelling is gewenst. De bouwhoogte ligt op 9 meter.
De nieuwbouw krijgt zowel aan de voor- als achterkant een ingang, zodat de showroom gescheiden kan worden van de ontvangstruimte. Aan de achterkant wordt ook de benodigde ruimte vrijgehouden ten behoeve van het parkeren. Hierbij is tevens rekening gehouden met ruimere parkeerplaatsen voor transportbusjes met aanhangers.
De nieuwbouw zal een belangrijke impuls geven aan de kwalitatieve uitstraling van het perceel. Het nieuwe pand krijgt een hoogwaardig uiterlijk en zorgt voor een duidelijke scheiding tussen de aan de voorzijde van het perceel gelegen showtuin en het opslagterrein ten zuidwesten van de bestaande watergang.
Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling zullen de bouw- en gebruiksrechten die benodigd zijn voor de nieuwbouw in mindering worden gebracht op de bouw- en gebruiksrechten die gelden ten westen van de watergang. Hierdoor is er sprake van een uitwisseling van planologische rechten en geen toevoeging.
In het vigerend bestemmingsplan is ten westen van de watergang een ruim bouwvlak opgenomen wat voor maximaal 3.600 m2 bebouwd mag worden. In de huidige situatie is van meer dan 1.000 m² van deze bouwrechten nog geen gebruik gemaakt. Ten behoeve van de beoogde ontwikkeling wordt een bouwvlak aan de oostzijde van de watergang toegevoegd. Hierin mag een nieuw bedrijfsgebouw ten behoeve van de beoogde ontwikkeling (onder andere een showroom) opgericht worden. Omdat de nieuwbouw een oppervlak kent van circa 220 m2 en er reeds 100 m2 aan showroom is toegestaan, wordt 120 m2 van de bouwrechten ten westen van de watergang naar de oostkant verschoven en daar dus uit de bouwmogelijkheden verwijderd. Figuur 2.2 geeft een indicatie van de beoogde planologische wijziging.
Figuur 2.2 Visualisatie beoogde planologische wijziging
Kernrandzone en Kernrandvisie Woudenberg 2030
Het westelijk deel van het perceel is onderdeel van de zogenaamde kernrandzone, dit zijn de gebieden waar bebouwing en stedelijk gebruik overgaan in het landelijk gebied (zie figuur 3.2). Het verschuiven van de bouwrechten kan conform de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht gezien worden als een vorm van verstedelijking. De provincie Utrecht vraagt gemeenten kernrandzones met kwaliteit te realiseren. Middels het opstellen van een zogenaamde Kernrandvisie, kan aangeven worden welke gebieden in een kernrandzone waarom wel of niet kunnen worden ontwikkeld en hoe. Op 7 juli 2016 heeft de gemeente Woudenberg de Kernrandvisie gemeente Woudenberg 2016 vastgesteld. De kernrandvisie is een uitwerking van de Structuurvisie Woudenberg 2030. In die structuurvisie zijn de ideeën en ontwikkelingen beschreven die moeten bijdragen aan de kwaliteit van Woudenberg als kern om te wonen, te werken en te recreëren. In de Kernrandvisie zijn vier gebieden aangewezen waar onder voorwaarden ontwikkelingen mogen plaatsvinden buiten de 'rode contour'. Eén van deze gebieden wordt gevormd door de percelen ten zuiden van de Stationsweg Oost. Dit deel van Woudenberg wordt gekenmerkt door lintbebouwing met een menging van wonen en (kleinschalige) bedrijvigheid. Kenmerkend voor het gebied is dat vanaf de provinciale weg het landschap dat achter de bebouwing is gelegen grotendeels niet waarneembaar is. Vanuit het buitengebied is de bedrijfsbebouwing langs de Stationsweg Oost juist wel heel goed waarneembaar en vormt daarmee een minder fraaie en harde overgang. De schaal van het landschap is relatief klein en besloten door de aanwezige beplantingselementen. Het Valleikanaal en de spoordijk zijn belangrijke groenelementen met natuurwaarden.
De opgave voor het gebied ligt bij ontwikkelingen in het verminderen van het aantal ontsluitingen op de provinciale weg, het beperken van de impact van de bedrijfsbebouwing gezien vanaf de Brinkkanterweg door het aanbrengen van in het landschap passende elementen zoals houtwallen en het bekijken of er door doorzichten vanaf de Stationsweg Oost een meer beleefbaar landschap kan ontstaan.
Omdat de bestaande bouwrechten verschoven worden van het westelijk gedeelte (kernrandzone) naar het oostelijk gedeelte (binnen de rode contour) is deze ontwikkeling in lijn met de uitgangspunten van het provinciaal beleid en de uitgangspunten zoals verwoord in de Kernrandvisie.
Stedenbouwkundige en landschappelijke inpassing
Aansluitend aan bovenstaande visie is een ontwerpschets opgesteld dat aan de landschappelijke inpassingswensen voldoet. Architectenbureau Buro voor Bouwkunde uit Scherpenzeel zal deze schets voor de bouwvergunningsaanvraag verder uitwerken.
Het bestaande gebouw dat direct ten oosten van de gewenste nieuwbouw gesitueerd is, is in de jaren '90 van de vorige eeuw op dit terrein gebouwd. Dit gebouw heeft door de toen gekozen dakstructuur, een eigen karakteristieke uitstraling gekregen. De architectuur van dit gebouw voldoet hierdoor nog steeds aan geldende landschappelijke inpassingswensen.
De ontwerpstijl van de nieuwbouw wordt aan het bestaande gebouw aangepast, met een moderne interpretatie hiervan. Om het geheel een kwalitatief hoogwaardige harmonische uitstraling te geven, is besloten de voorgevel van het bestaande gebouw ook binnen de komende jaren te moderniseren. De onderstaande figuren visualiseren het gewenste ontwerp.
Figuur 2.3 Impressie gevel nieuwbouw (bron: Staatsbosbeheer Oostvaardersplassen)
Een minimalistisch ontwerp dat eenvoud combineert met een hoge functionaliteit vormt de basis. De loft-achtige constructiewijze, met grote overspanningen zonder tussenwanden, creëren een transparante en ruimtelijk open beleving met veel daglichtinval. De functies showroom, kantoor-/bespreekruimte, ontvangstruimte en voorzieningen zoals een kantine en toiletten worden efficiënt samengevoegd in een gebouw. Het materiaalgebruik bestaat uit staal, glas en hout. De architectuur sluit perfect aan bij de landschappelijke inpassingswens voor gebouwen op deze locatie en bij de huidige bebouwing.
Figuur 2.4 Impressie nieuwbouw naast bestaande bouw
De bestaande houtwallen in het zuidwesten van het perceel met inheemse struiken en soorten zorgen voor een afgesloten geheel van de gronden. Conform de kernrandvisie zal er vanaf de zichtlijn Brinkkanterweg en Spoordijk geen zicht op de gewenste nieuwbouw zijn.
Het creëren van doorzichten is niet mogelijk in het kader van voorliggende gewenste ontwikkeling. De bestaande ontsluiting op de Stationsweg Oost is in 2018 aangepast zoals omschreven in paragraaf 2.4.
Onderdeel van de planologische wijzigingen die eerder mogelijk zijn gemaakt in het bestemmingsplan Bebouwde Kom Woudenberg, was het voorzien in een veilige in- en uitritconstructie op de Stationsweg Oost, zodat ook na herontwikkeling van het gehele perceel een veilige verkeerssituatie met voldoende doorstroming gegarandeerd kan worden. Hiervoor is de bestaande in- en uitritconstructie ter hoogte van de Stationsweg Oost 194 in 2018 aangepast zodat ruimere draaicirkels ontstaan. Het uitritmodel type C (zie onderstaand figuur) is gerealiseerd conform de eisen van de provincie Utrecht.
Figuur 2.5 Uitritmodel type C
Ook is in 2018 een nieuwe interne ontsluitingsstructuur op het perceel gerealiseerd, die geheel aansluit op de nieuwe in- en uitritconstructie. Deze interne routing is ruim opgezet, verkeersstromen (langzaam verkeer, bezoekers en groot vrachtverkeer) zijn zo goed als mogelijk gescheiden ter bevordering van de veiligheidssituatie ter plaatse. De locatie van de nieuwbouw is dusdanig gekozen, dat deze aansluit op de in 2018 aangepaste routing. Direct naast de nieuwbouw zullen voldoende parkeerplaatsen gecreëerd worden. Naast parkeerplaatsen voor personenauto's komt er ook ruimere parkeerplaatsen voor transportbusjes met aanhangers. Meer informatie hierover is opgenomen in de mobiliteitstoets zoal bijgevoegd in bijlage 1.
In de gemengde kernrandzone aan de Stationsweg Oost, waarbij het betreffende perceel al een bedrijfsbestemming heeft, wordt 120 m² van de bebouwingsmogelijkheden ten westen van de watergang verschoven naar de zijde van het terrein ten oosten van de watergang. Deze verschuiving en de gewenste nieuwbouw ter plaatse wordt als aanvaardbaar beoordeeld omdat:
De landschappelijke inpassing en ruimtelijke kwaliteitswinst zijn belangrijke voorwaarden voor het gemeentebestuur van Woudenberg om medewerking te kunnen verlenen aan de gewenste ontwikkeling. Met de welstandscommissie is reeds gesproken en zij staan niet onwelwillend tegenover de ontwikkeling. Met de initiatiefnemer worden bindende afspraken gemaakt (via het sluiten van een anterieure overeenkomst) om de gewenste inpassing en uitstraling te borgen.
De beoogde ontwikkeling moet getoetst worden aan het relevante rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig. Daar streeft het Rijk naar met een aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte formuleert het Rijk drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Toetsing
Er zijn geen directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's op het voorliggend plangebied en de daarop voorziene ontwikkeling van toepassing.
Het Barro is de juridische vertaling van het beleid dat geschetst is in het SVIR. Dit beleidsdocument bevat regels die doorwerken naar lagere overheden. Dit betekent dat de regels uit het Barro ook geïmplementeerd moeten worden in provinciale en gemeentelijke ruimtelijke plannen. Evenals de SVIR wordt het Barro gekenmerkt door een hoog abstractie- en schaalniveau.
Toetsing
Het Barro kent geen concrete kaders, directe uitgangspunten of uitvoeringsprogramma's die op het voorliggend plangebied en de daarop voorziene ontwikkeling van toepassing zijn.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6). Hieruit volgt dat alle ruimtelijke besluiten die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, aandacht moeten besteden aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
Per 1 juli 2017 is een aanpassing van de ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden. De belangrijkste wijzigingen betreffen een vereenvoudiging door het loslaten van de afzonderlijke 'treden' en het vervangen van het begrip 'actuele regionale behoefte' door 'behoefte'. Zowel voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Uitgangspunt voor de wijziging is dat met het oog op een zorgvuldig ruimtegebruik, een nieuwe stedelijke ontwikkeling in beginsel in bestaand stedelijk gebied wordt gerealiseerd. Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat te worden gemotiveerd in de toelichting.
Toetsing
De beoogde ontwikkeling voorziet in een uitwisseling van bouw- en gebruiksrechten binnen het plangebied. Er is om deze reden geen sprake van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Een nadere onderbouwing is derhalve is niet noodzakelijk.
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld en geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Sinds de vaststelling hebben Provinciale Staten de PRS enkele keren herzien, voor het laatst op 10 december 2018. De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:
De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. Provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreëren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen.
Verstedelijking
In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wil de provincie verstedelijking zoveel mogelijk koppelen aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Per regio en per gemeente heeft de provincie een programma voor wonen en werken opgesteld. Daarbij is een onderscheid gemaakt naar de binnenstedelijke opgave (binnen de actuele rode contour) en uitbreiding (buiten de actuele rode contour). Binnen deze rode contour heeft de gemeente beleidsvrijheid, met inachtneming van de in de Provinciale Ruimtelijke Verordening opgenomen regels.
Toetsing
Rode contour
De provincie Utrecht hanteert de 'rode contour' als begrenzing van het stedelijk gebied. In principe dienen woon- en werklocaties (zowel nieuw als uitbreiding) plaats te vinden binnen deze 'rode contour' om aan te sluiten bij de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking. De beoogde nieuwbouw ligt net binnen de 'rode contour'. Omdat er daarnaast sprake is van een uitwisseling van bouw- en gebruiksrechten binnen het plangebied, is geen sprake van verstedelijking.
Figuur 3.1 Uitsnede kaart 'Wonen en werken' (bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie)
Bedrijvigheid
De provincie Utrecht heeft economisch gezien een sterke uitgangspositie. Om deze positie te behouden en nieuwe kansen te benutten, wil de provincie het gevestigde bedrijfsleven zo veel mogelijk accommoderen. Uitgangspunt is dat bestaande ruimte voor bedrijfsdoeleinden optimaal wordt benut en zo nodig wordt aangepast aan de huidige wensen van gebruikers door transformatie of herontwikkeling. Slechts selectief mogen er nieuwe locaties worden ontwikkeld. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in het herinrichten van het eigen perceel ten behoeve van bedrijvigheid via het verschuiven van bouw- en gebruiksrechten.
Klimaat, gezondheid en veiligheid
Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, geur, lucht en donkerte, evenals bodem en water voor de provincie integraal onderdeel van gebiedsontwikkelingen. De toetsing van de beoogde ontwikkeling aan deze aspecten vindt plaats in hoofdstuk 4.
Landbouw, kernrandzone en Gelderse Vallei
Het westelijk deel van het plangebied is deels onderdeel van het aangewezen landbouwgebied, maar ligt buiten het landbouwkerngebied en binnen de zogenaamde kernrandzone. De beoogde nieuwbouw ligt net buiten het landbouwgebied en de kernrandzone. Ondanks dat de nieuwbouw net buiten de kernrandzone ligt, is er vanuit gegaan dat ook deze ontwikkeling moet bijdragen aan het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Dit omdat het plangebied tevens onderdeel is van het landschap de Gelderse Vallei. Voor het landschap de Gelderse Vallei wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
In paragraaf 2.3 is nader ingegaan op de inpassing van de nieuwbouw in de omgeving.
Figuur 3.2 Uitsnede kaart 'Landelijk gebied' (bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie)
Figuur 3.3 Uitsnede kaart 'Landbouw' (bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie)
Natuur en groene contour
Het Valleikanaal en de spoordijk zijn aangewezen als onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Het plangebied is daar geen onderdeel van.
Figuur 3.4 Uitsnede kaart 'Natuur' (bron: Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie)
Beschermingszone van de drinkwaterwinning
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een beschermingszone van een drinkwaterwinning. Functiewijzigingen mogen in deze zones niet leiden tot een verslechtering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater voor de waterwinning. Het plangebied ligt niet in deze beschermingszone.
Naast de PRS is de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld en sinds de vaststelling voor het laatst herzien op 11 december 2017. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
Toets
Ten behoeve van voorgenomen ontwikkeling is artikel 4.1 'stedelijk gebied' van toepassing. Verstedelijking is mogelijk binnen door de provincie aangewezen 'stedelijk gebied'. Conform artikel 1.1. van de PRV wordt onder verstedelijking het volgende verstaan:
'van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden biedt voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies'
Omdat er sprake is van een uitwisseling van bouw- en gebruiksrechten en geen uitbreiding of vestiging is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling.
De Structuurvisie 2030 is op 23 mei 2013 door de gemeenteraad van Woudenberg vastgesteld. In de structuurvisie is op hoofdlijnen de ruimtelijke inrichting en ontwikkeling van de gemeente uiteengezet. De structuurvisie is het instrument om gemeentelijke beleidskeuzen te motiveren. De visie is een richtinggevend maar niet een juridisch bindend instrument voor het bestuur. De structuurvisie zet in op het verbinden, combineren en vernieuwen van de kwaliteiten van Woudenberg. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze kwaliteiten en gebieden ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030.
In de structuurvisie benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:
Toetsing
Ten oosten van de kern Woudenberg ligt Woudenberg Oost. Een gebied dat tot ontwikkeling werd gebracht dankzij de aanleg van de spoorlijn tussen Kesteren en Amersfoort (voormalige PON-lijn) en de komst van het station Woudenberg-Scherpenzeel. Het station lag op de grens van de twee gemeenten. Ook nu nog is dit gebied een aparte enclave met woon- en bedrijfsbebouwing langs een aantal linten die aantakken op de huidige Stationsweg Oost.
Voor het gebied geldt een multifunctionele en integrale ontwikkelingsopgave bestaande uit de herstructurering van bedrijventerrein Parallelweg en transformatie van bedrijven in de spoorzone (bedrijven langs de spoordijk), de ontwikkeling van een consumentenplein, het op de lange termijn uitbreiden met 20 ha bedrijventerrein, de bouw van maximaal 1.000 woningen in een nieuwe woonwijk en het realiseren van een passende oplossing voor de verkeersontsluiting op de N224.
De spoordijk en de Grebbelinie zijn belangrijke cultuurhistorische elementen in het landschap en blijven behouden bij de ontwikkeling van Woudenberg Oost. Beide zijn tevens ecologische verbindingszones. Ter hoogte van Woudenberg Oost heeft de spoordijk haar functie als ecologische verbindingszone verloren en wordt er ten noorden (via de Zegheweg) en ten zuiden (onder de N224, buiten het perceel) een bypass gemaakt naar de Grebbelinie.
De gemeente Woudenberg wil voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven bieden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven. De ruimte die hierin moet voorzien ligt in Woudenberg en in Woudenberg Oost. Het accent ligt daarbij op beheer, revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande terreinen. De genoemde ontwikkeling sluit hierbij aan.
De N224 (Stationsweg Oost) geldt als verkeersknelpunt in Woudenberg. De weg heeft een hoge intensiteit en te kampen met veel afslaand verkeer door de vele erfaansluitingen. De verkeersafwikkeling levert daardoor problemen op. Gestreefd wordt dit knelpunt aan te pakken. Zoals opgenomen in paragraaf 2.4 zijn er in 2018 maatregelen getroffen bij de herontwikkeling van het perceel ten behoeve van het verbeteren van de veiligheid en de verkeersafwikkeling op de Stationsweg Oost.
In het Groenbeleidsplan is de algemene visie voor het groen in de gemeente opgenomen, namelijk het streven naar een samenhangende groenstructuur met aandacht voor aantrekkelijk, aangenaam, karakteristiek en kwalitatief hoogwaardig groen. De historisch aanwezige groenstructuur in de gemeente Woudenberg is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug.
De gemeente Woudenberg heeft de ambitie om het groen op een planmatige en structurele wijze in te richten en te beheren. Daarbij wordt nadruk gelegd op de relatie tussen dorp en landschap en het vergroten van de mogelijkheden voor flora en fauna in de gemeente. Met deze visie wil de gemeente het woon- en leefklimaat, de veiligheid, de herkenbaarheid van de kernen en de aansluiting van het groen op het omringende (natuur-)landschap versterken en waarborgen. Tevens is de evenwichtige verdeling van het groen over het dorp van belang en wordt er met de visie ingespeeld op nieuwe vormen van gebruik en beleving van groen.
Toetsing
Het plangebied is deels onderdeel van het buitengebied van Woudenberg. De Grebbelinie bevindt zich op basis van het Groenbeleidsplan ten oosten van het bedrijventerrein Parallelweg en daarmee ook ten oosten van het perceel. Wel is het plangebied onderdeel van de zogenaamde 'besloten zone'. Het Groenbeleidsplan gaat uit van verdichting van de besloten zone Grebbelinie. Dit kan worden aangegrepen om het de bedrijvigheid ten zuiden van de Stationsweg Oost en het noordelijk gelegen bedrijventerrein Parallelweg groen in te kleden.
Figuur 3.5 Uitsnede kaart Buitengebied Groenbeleidsplan 2011 (bron: gemeente Woudenberg)
De voorgenomen herontwikkeling van het past in het beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. Vanuit het beleidskader geldt daarbij echter dat sprake moet zijn van verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Dit is onderbouwd in hoofdstuk 2.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling getoetst aan de relevante milieuaspecten.
Normstelling en beleid
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van de omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Sinds 7 juli 2018 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Zo moet voor de ontwerpbestemmingsplanfase een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen milieueffectrapportage nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen.
Onderzoek en conclusie
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat. Omdat er sprake is verschuiving van bestaande bouw- en gebruiksrechten, is er geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject en is een nadere toets aan het Besluit m.e.r niet noodzakelijk. Er hoeft om deze reden ook geen m.e.r.-beoordelingsbeslissing genomen te worden.
Normstelling en beleid
De parkeerbehoefte voor de gewenste nieuwbouw is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Woudenberg uit 2006. De basis van de parkeernormen opgenomen in deze nota vormen de richtlijnen gehanteerd door het CROW (ASVV 2004). Uitgangspunt bij de toepassing van de parkeernormen is een gebiedsgerichte aanpak. In plaats van afzonderlijke functies te beschouwen wordt de parkeervraag van verschillende functies met elkaar in verband gebracht. Om de parkeerbehoefte te berekenen is aangesloten bij de meest recente normen gehanteerd door het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2012). Ook de verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van deze kencijfers. Uitgangspunt hierbij is dat Woudenberg valt in de categorie "weinig stedelijk". Voor de ligging van het perceel wordt uitgegaan van "rest bebouwde kom". Voor het berekenen van zowel de parkeernorm als de verkeersgeneratie wordt uitgegaan van de gemiddelde norm.
Onderzoek
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het perceel wordt ontsloten via de Stationsweg Oost (N224). De Stationsweg Oost is een provinciale weg tussen de kernen Woudenberg en Scherpenzeel. Ter hoogte van het perceel geldt op deze provinciale weg een maximumsnelheid van 50 km/u. De Stationsweg Oost sluit in oostelijke richting aan op de N226 waardoor de A12 bereikt kan worden.
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling wordt gebruik gemaakt van de ontsluiting op de Stationsweg Oost, die reeds in 2018 is aangepast. Meer informatie hierover is opgenomen in paragraaf 2.4.
Ontsluiting langzaam verkeer
Het perceel is voor fietsers te bereiken via de vrijliggende fietspaden die gelegen zijn langs de Stationsweg Oost. Voor voetgangers is er geen trottoir aanwezig.
Ontsluiting openbaar vervoer
Langs de Stationsweg Oost zijn bushaltes gelegen op circa 100 meter vanaf de toegang van het perceel. Bij deze halte wordt gehalteerd door verschillende buslijnen van Syntus welke een verbinding bieden richting Amersfoort Centraal Station en Rhenen.
Verkeersgeneratie en afwikkeling en parkeren
Bij de ruimtelijke onderbouwing Stationsweg Oost 192 – 194 (deze onderbouwing is onderdeel van het bestemmingsplan Bebouwde Kom Woudenberg (vastgesteld op 21 december 2017)) is een mobiliteitstoets gevoegd (bijlage 4). Deze mobiliteitstoets van 11 september 2017 is inhoudelijk ook voor de onder 2.2 genoemde gewenste ontwikkeling geldig. De wijzigingen met betrekking tot parkeercapaciteit en de verkeersbewegingen, die door voorliggende bestemmingsplanwijziging binnen het plangebied veroorzaakt worden, worden in bijlage 1 belicht. De verkeersgeneratie en verkeersdruk blijven ten opzichte van de mobiliteitstoets uit 2017 ongewijzigd, aangezien bij de beschrijving van de toekomstige situatie al rekening was gehouden met de geprognotiseerde groei van de bedrijven Sandro Groep b.v. en Top Buitenspeelgoed. De situatie voor wat betreft de in-/uitritten is in 2018 conform de uitkomsten van de mobiliteitstoets uit 2017 aangepast. Op het perceel wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Conclusie
De ontsluiting van het plangebied is goed en de beoogde ontwikkeling leidt niet tot een aanvullende verkeersgeneratie. Er zijn voldoende mogelijkheden voor parkeren op eigen terrein. Het aspect verkeer en parkeren staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.
Normstelling en beleid
Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidgevoelige functies aangewezen waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Langs alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen en woonerven, bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder geluidszones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. De geluidhinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (Lday-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.
Onderzoek en conclusie
Een showroom met kantoor-/bespreekruimte en ondersteunende voorzieningen is geen geluidgevoelig object in het kader van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk in het kader van voorliggende ontwikkeling.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de ruimtelijke ordening de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.
Onderzoek en conclusie
Het perceel is, gezien het gemengd karakter van het gebied ten zuiden van de Stationsweg Oost, aan te merken als omgevingstype gemengd gebied. Ter hoogte van het perceel zijn bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Hiervoor geldt een afstand van 10 meter tot de gevels van woningen in een gemengd gebied. De afstand wordt gemeten tussen de gevel of het bouwvlak van de woning tot aan de bestemmingsgrens van het bedrijf.
Voor de beoogde ontwikkeling wordt de grens van de bestemming 'Bedrijf - 2' niet aangepast. Ter plaatse van de omliggende woningen zal door de ontwikkeling geen sprake zijn van een verslechtering van het woon- en leefklimaat vanuit het aspect milieuzonering.
Figuur 4.1 Afstanden milieuzonering
Normstelling en beleid
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet aan deze normen worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.
Het Bevi bevat geen norm voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied van de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde.
Circulaire effectafstanden LPG tankstations
Per 29 juni 2016 is de 'Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de effecten van een ongeval' in werking getreden. In deze circulaire wordt het bevoegd gezag voor LPG-tankstations gevraagd om naast het hanteren van de risicoafstanden uit de Revi rekening te houden met de effectafstanden uit deze circulaire. De circulaire maakt deel uit van een pakket aan maatregelen dat bestaat uit drie onderdelen, te weten het verkleinen van de afstanden in de Revi, een effectgerichte benadering in de circulaire en een Safety Deal met betrekking tot de hittewerende bekleding. De circulaire is niet van toepassing op besluiten die geen of uitsluitend positieve veiligheidsconsequenties hebben in relatie tot bepaalde effecten van ongevalsscenario's. Daarnaast is de circulaire niet van toepassing op LPG-tankstations voor zover op basis van het Bevi de risicoafstanden worden bepaald door middel van een kwantitatieve risicoanalyse (QRA), bijvoorbeeld als er sprake is van een combinatie van Bevi-plichtige activiteiten.
Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.
Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 meter vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Er geldt een oriënterende waarde voor het groepsrisico en onder voorwaarden een verantwoordingsplicht tot 200 meter binnen de transportroute.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de provinciale weg N224 en een object wat valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)/Besluit risico's zware ongevallen (BRZO), te weten de Firma van Appeldoorn. Daarnaast zijn in de nabijheid twee andere risicovolle inrichtingen, namelijk F. Hazeleger waar bovengronds vloeibaar brandbaar gas wordt opgeslagen en een LPG tankstation. Ten westen van het plangebied, op circa 160 meter, loopt tot slot een hoge druk aardgastransportleiding.
Figuur 4.2 Uitsnede professionele risicokaart ter hoogte van het perceel
Hoge druk aardgastransportleiding
Hoge druk aardgastransportleidingen zijn buisleidingen waardoor aardgas wordt getransporteerd met een maximale werkdruk van 40 bar, in beheer bij Gasunie Transport Services BV. De plaatsgebonden risicocontour van deze leiding bedraagt 0 meter. Het invloedsgebied bedraagt circa 95 meter. Het plangebied ligt ruim buiten deze afstand.
Provinciale weg N224 en risicovolle inrichtingen
Vanwege de ligging van het plangebied aan de N224 en nabij diverse risicovolle inrichtingen is een verantwoording van het groepsrisico opgesteld. Deze verantwoording is opgenomen in bijlage 2. In deze verantwoording is onder andere ingegaan op het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van de relevante risicobronnen, het maatgevende scenario voor ongevallen met gevaarlijke stoffen en een beschrijving van de effecten voor de scenario's en maatregelen voor het beperken van de effecten. Ook is ingegaan op de bereikbaarheid bij ongevallen en de zelfredzaamheid van aanwezige personen.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.4 weergegeven.
Stof | Toetsing van | Grenswaarde |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ |
24-uurgemiddelde concentratie | max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³ | |
fijn stof (PM2,5) | jaargemiddelde concentratie | 25 µg /m³ |
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekende mate
In dit Besluit niet in betekende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
De beoogde ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht. Er wordt dan ook voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het perceel gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Stationsweg Oost (N224). Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat direct langs deze weg in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. De concentraties luchtverontreinigende stoffen bedragen 20,6 µg/m3 voor NO2, 20,2 voor PM10 (met 8 overschrijdingsdagen per jaar) en 11,5 voor PM2,5. Hierdoor is er ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
Normstelling en beleid
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid op het perceel. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).
Onderzoek en conclusie
In de gemeentelijke bouwverordening van Woudenberg zijn voorschriften opgenomen die moeten voorkomen dat bouwwerken gerealiseerd worden op verontreinigde bodems. Overeenkomstig artikel 8 lid 3 onder a van de Woningwet zijn deze voorschriften uitsluitend van toepassing op bouwwerken waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven. Ter plaatse van het plangebied worden bouw- en gebruiksrechten verschoven ter plaatse van gronden die reeds bestemd zijn ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten. Bodemonderzoek wordt hier in het kader van de ruimtelijke procedure niet noodzakelijk geacht.
Normstelling en beleid
Erfgoedwet
Sinds 1 juli 2016 is de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten uit het 'Verdrag van Malta' blijven in de Erfgoedwet de basis van de Nederlandse omgang met archeologie. De Erfgoedwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Besluit ruimtelijke ordening
Op basis van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in de toelichting bij elke ruimtelijke ontwikkeling een beschrijving te worden gegeven van de aanwezige cultuurhistorische en archeologische waarden ter hoogte van het perceel.
Gemeentelijk beleid
Voor het grondgebied van de gemeente Woudenberg en de gemeente Renswoude is een archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart opgesteld (RAAP 2010).
Onderzoek en conclusie
Archeologie
Ter plaatse van de oostzijde van het perceel geldt een hoge archeologische verwachting. In gebieden met een hoge archeologische verwachting is de kans op het aantreffen van archeologische resten relatief groot. Als ondergrens voor archeologisch onderzoek geldt een oppervlakte van 100 m² en 0,3 meter. Deze waarde is in het bestemmingsplan 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg' vertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2'. Het opnemen van een bouwvlak ten oosten van de watergang, binnen deze dubbelbestemming, heeft geen directe gevolgen voor de instandhouding van de mogelijk aanwezige archeologische waarden op het perceel. In het kader van de aanvraag omgevingsvergunning dient, indien de ondergrens voor archeologisch onderzoek overschreden wordt, een archeologisch rapport overlegd te worden.
Cultuurhistorie
Er zijn geen cultuurhistorisch relevante elementen aanwezig ter hoogte van het plangebied. Het belangrijkste cultuurhistorische landschapselement in de gemeente Woudenberg is de Grebbelinie. De Grebbelinie is een militair verdedigingswerk dat is gebaseerd op inundatie van lager gelegen gronden. Op deze inundatievlakte komt een ondiepe laag water te staan; te diep om te doorwaden, te ondiep om te bevaren. Op strategische plekken, met name op de grotere hoger gelegen delen van de linie werden forten aangelegd. De aanleg van de linie is begonnen in de tweede helft van de 18e eeuw, en is in tegenstelling tot de Hollandse Waterlinie wel gebruikt, tegen de Fransen.
Met betrekking tot de Grebbelinie kunnen de volgende elementen worden onderscheiden:
Het plangebied bevindt zich op een afstand van ongeveer 130 meter van het Valleikanaal, onderdeel van de Grebbelinie. De cultuurhistorische waarden van de Grebbelinie worden hiermee niet onevenredig geschaad.
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) en het beleid van de provincie ten aanzien van de bescherming van dier- en plantensoorten en de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland de uitvoering van het plan niet in de weg staan. In elk geval moet aannemelijk zijn dat vergunning of ontheffing van de van de bij of krachtens deze wet geldende verbodsbepalingen kan worden verkregen voor de activiteiten die met de ruimtelijke ontwikkeling mogelijk worden gemaakt.
Normstelling en beleid
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.
Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:
Natura 2000-gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).
Ruimtelijke ontwikkelingen die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied, kunnen uitsluitend doorgang vinden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bijzondere nationale natuurgebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) kan buitenom de gebieden die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden Natura 2000, ook gebieden aanwijzen als Bijzonder nationaal natuurgebied wanneer het gebied is opgenomen op een lijst als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Habitatrichtlijn of het gebied onderwerp is van een procedure als bedoeld in artikel 5 van de Habitatrichtlijn. De beschermende werking die geldt voor gebieden die behoren tot Natura 2000, geldt in dat geval ook voor het bijzondere nationaal natuurgebied.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.
Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:
De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.
Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.
Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Utrecht
In de provincie Utrecht in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage II bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bunzing, bruine kikker, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ondergrondse woelmuis, ree, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.
Onderzoek en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). In de verdere omgeving van het plangebied ligt een aantal Natura 2000-gebieden, te weten het Binnenveld, Uiterwaarden Rijntakken en Kolland & Overlangbroek. Alle gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De Uiterwaarden Rijntakken zijn daarnaast ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De gebieden maken derhalve deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000). In figuur 4.3 zijn deze gebieden ten opzichte van het perceel weergegeven.
Figuur 4.3 Ligging perceel ten opzichte van Natura 2000-gebieden
Rondom het perceel liggen gronden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en weergegeven in figuur 3.4.
Het perceel is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien afstand kunnen tevens verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie genereert het plan geen problemen, het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig habitat ligt op een afstand van meer dan 10 kilometer.
Landschapsstructuur en -beleid
Door de gemeente Woudenberg en zeven omliggende gemeenten is in 2005 een gezamenlijk landschapsbeleid ontwikkeld, vastgelegd in het Landschapsontwikkelingsplan Gelderse Vallei + (LOP). Het belangrijkste doel van het LOP is het stimuleren van initiatieven voor landschaps- en natuurontwikkeling in het buitengebied door particulieren, instanties en gemeenten. Hierbij staat het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit en haar groenblauwe structuur voorop.
Het LOP vormt een toetsingskader voor gemeenten bij ontwikkelingen en mogelijke functieveranderingen in het landschap. Samengevat kan de Gelderse Vallei op basis van alle aspecten ingedeeld worden in vier kenmerkende gebieden:
De gemeente Woudenberg valt in het gebied 'de Vallei'. De belangrijkste ontwikkeling die het LOP in de Vallei inzet is het versterken van het landschappelijke raamwerk. Specifiek voor de omgeving van Stationsweg Oost zijn de volgende beleidsuitgangspunten benoemd:
Het perceel is gelegen tussen het Valleikanaal (aan de oostzijde) en de spoordijk (westzijde). In het tussenliggende gebied is sprake van een willekeurige verkaveling waarbij de scheiding tussen percelen gedeeltelijk wordt gevormd door lijnvormige landschapselementen. Het gebied is relatief kleinschalig en besloten. Ter hoogte van het perceel zijn geen bijzondere landschapsstructuren aanwezig.
Soortenbescherming
Het deel van de gronden waar de nieuwe bebouwing zich in de toekomst gaat bevinden is reeds verhard. Omdat de aanwezige watergang in het zuidoosten van het perceel en de aanwezige groenstroken in het westen en oosten van het perceel onaangetast blijven, kunnen effecten op beschermde plant- en diersoorten worden uitgesloten.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het perceel ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een nadere uiteenzetting van het beleid van het waterschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Waterschapsbeleid
Sinds 1 januari 2013 zijn de waterschappen Vallei & Eem en Veluwe gefuseerd. Op 30 september 2015 is het Waterbeheerprogramma 2016-2021 vastgesteld. Het Waterbeheerprogramma 'Partnerschap als watermerk' geeft de beoogde koers aan. Er zijn zes uitdagingen geformuleerd:
Deze uitdagingen zijn groot. Zo groot dat het Waterschap dit niet alleen aan kan en samen met inwoners, waterpartners en het bedrijfsleven wil komen tot het gewenste resultaat. Naast bovengenoemde uitdagen zijn ook ambities geformuleerd. Bepalend voor het werk van het Waterschap in de komende jaren zijn de volgende ambities:
Gemeentelijk beleid
Om tot een samenhangend waterbeleid te komen heeft de gemeente Woudenberg samen met het voormalige waterschap Vallei & Eem het Waterplan opgesteld. Het waterplan beschrijft een integrale visie op de inrichting en het beheer van het water in Woudenberg en geeft een overzicht van maatregelen die nodig zijn om deze visie te realiseren. Dit heeft geleid tot een betere afstemming van geplande activiteiten, alsmede tot tal van nieuwe initiatieven voor verdere verbetering van de leefomgeving in Woudenberg. Het waterplan bestaat uit meerdere documenten, te weten:
Huidige situatie
Bodem en grondwater
Het gebied is relatief droog. Meest voorkomend is grondwatertrap V (gemiddeld hoogste grondwaterstand minder dan 40 cm onder maaiveld; gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 120 cm onder maaiveld) of VI (gemiddeld hoogste grondwaterstand 40 cm tot 80 cm onder maaiveld; gemiddeld laagste grondwaterstand meer dan 120 cm onder maaiveld).
Waterkwantiteit
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn diverse watergangen aanwezig. In figuur 4.4 is een uitsnede opgenomen van de legger wateren van het Waterschap Vallei & Veluwe. Ter hoogte van het plangebied loopt een A-watergang. Voor deze watergangen geldt een beschermingszone aan beide zijden van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van het water. Het nieuwe bouwvlak wordt geprojecteerd in de beschermingszone van deze watergang. Met het waterschap is reeds afgestemd over de voorgenomen ontwikkeling. Door het waterschap is aangegeven dat het bouwen binnen de beschermingszone toegestaan in mits er rekening gehouden wordt met 1 meter afstand tot de duiker. Hieraan wordt voldaan.
Figuur 4.4 Legger wateren (Waterschap Vallei & Veluwe)
Veiligheid en waterkeringen
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen primaire- of regionale waterkeringen aanwezig. Het perceel is dan ook niet gelegen binnen de kern- of beschermingszone van een waterkering. Ook ligt het gebied niet in een drinkwaterbeschermingsgebied (zie tevens paragraaf 3.3.1).
Verharding
De beoogde ontwikkeling voorziet in de verschuiving van bouw- en gebruiksrechten op gronden die in de huidige situatie reeds verhard zijn. Het aandeel verharding neemt hierdoor per saldo niet toe.
Watersysteemkwaliteit en ecologie
Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft naar verwachting geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
Normstelling en beleid
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.
Onderzoek
In paragraaf 4.6 is reeds ingegaan op in de omgeving aanwezige risicorelevante leidingen. Er zijn verder geen overige planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
De relevante milieuaspecten vormen geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Daarnaast is zoveel mogelijk aangesloten bij de uitgangspunten en regels zoals vastgesteld in de bestemmingsplannen 'Bebouwde Kom Woudenberg' en 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg'.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot maken de bijlagen bij de toelichting en regels onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn. In dit eerste hoofdstuk is ook uitleg over de wijze van meten opgenomen. In het tweede hoofdstuk wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.
Conform SVBP 2012 en de gemeentelijke standaard bevatten de inleidende regels artikelen met de begripsbepalingen en de wijze van meten.
In deze paragraaf komen alle (enkel)bestemmingen aan de orde. Het betreft een indeling van bestemmingen in hoofdgroepen waarin de meest voorkomende functies kunnen worden ondergebracht. De indeling in hoofdgroepen maakt het raadplegen van een bestemmingsplan en het zoeken naar bepaalde functies eenvoudiger.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat het bevoegd gezag een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen heeft verleend. Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt verleend als zij voldoet aan onder meer de regels van het bestemmingsplan en het Bouwbesluit. Hieronder volgt per toegepaste bestemming een korte toelichting:
De bedrijfsgronden zijn voorzien van de bestemming 'Bedrijf - 2'. Ter plaatse zijn bedrijven in de milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Ook is, afhankelijk van de locatie, een groothandel en opslag ten behoeve van tuin- en landschapsinrichting, een kringloopwinkel met beperkte openingstijden en de opslag en stalling van showmodellen toegestaan.
Ter plaatse zijn meerdere bouwvlakken opgenomen met eigen goot- en bouwhoogtes, bebouwingspercentages en maatvoeringen ten aanzien van dakhellingen. Ten westen van de watergang mag het maximum bebouwd oppervlak 3.480 m2 bedragen. Ten oosten van de watergang is het mogelijk een showroom, kantoor en/of ontvangstruimte op te richten met een oppervlak van maximaal 220 m2.
Alle openbare en structuurbepalende groenvoorzieningen zijn in deze bestemming opgenomen. Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
Binnen deze bestemming zijn de belangrijke waterlopen en -partijen ondergebracht. Op deze gronden zijn qua bouwwerken uitsluitend keermuren, steigers en vlonders toegestaan. Ook bruggen en overkluizingen mogen aangelegd worden.
Artikel 6 Waarde - Archeologie 2
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied.
De algemene regels betreffen regels die voor het hele plangebied gelden en bestemmingsoverschrijdend zijn. Het gaat hierbij om de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels, algemene wijzigingsregels en overige regels.
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
In dit artikel zijn algemene regels opgenomen met betrekking tot bestaande maatvoering, ondergronds bouwen, platte daken, ondergeschikte bouwdelen en overschrijding van bouwgrenzen.
Artikel 9 Algemene gebruiksregels
In dit artikel zijn algemene bepalingen over strijdig gebruik opgenomen.
Artikel 10 Algemene aanduidingsregels
In dit artikel is een specifieke regeling opgenomen voor de 'milieuzone - boringsvrije zone'.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
In dit artikel zijn algemene afwijkingsregels opgenomen met betrekking tot maatvoering, antenne-installaties en kleine gebouwen.
Artikel 12 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen om, onder voorwaarden, de bestemmingsgrenzen te wijzigen.
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen wat betreft het moeten voorzien in voldoende parkeergelegenheid binnen de verschillende enkelbestemmingen.
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor
bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan. De slotregel geeft aan op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Omwonenden en omliggende bedrijven (met zicht op de planlocatie) zijn door middel van een persoonlijk gesprek voorafgaand aan het opstellen van het bestemmingsplan op de hoogte gesteld van de beoogde ontwikkeling op het perceel. Uit deze gesprekken kwamen geen bezwaren naar voren.
Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van het wettelijke vooroverleg ex artikel 3.1.1 lid 1 Bro toegezonden aan de overlegpartners. De Gasunie en de provincie Utrecht hebben gemeld dat zij geen opmerkingen hebben op het bestemmingsplan. Vanuit de VRU is aangegeven dat:
Naar aanleiding van deze opmerkingen van de VRU is paragraaf 4.6 uitgebreid en is een uitgebreide verantwoording groepsrisico toegevoegd. Deze verantwoording is afgestemd met en akkoord bevonden door de VRU. De opmerking over de handreiking heeft geen juridische relevantie voor het bestemmingsplan, maar wordt doorgegeven aan initiatiefnemers.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 27 maart tot en met 7 mei 2019 ter inzage gelegen. In deze periode zijn geen zienswijzen binnen gekomen.
Na vaststelling wordt het bestemmingsplan voor de tweede maal zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode kunnen belanghebbenden die reeds een zienswijze hebben ingediend tegen het vaststellingsbesluit beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Indien geen beroep wordt ingesteld, is het plan na deze beroepstermijn onherroepelijk.
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht te worden geboden in de economische uitvoerbaarheid van het plan binnen de wettelijke planperiode van tien jaar. Op de gemeente rust de verplichting tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Dit kan door het vaststellen van een exploitatieplan. De gemeente kan hiervan afzien indien kostenverhaal anderszins is verzekerd, bijvoorbeeld door het sluiten van een overeenkomst dan wel indien de gemeente eigenaar van de betreffende gronden is en het kostenverhaal verzekerd is door de grondopbrengst bij de verkoop ervan.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst gesloten. Hiermee is het kostenverhaal voor de gemeente verzekerd.
Voor de werkzaamheden zijn voldoende financiële middelen door de initiatiefnemer gereserveerd om tot uitvoering over te gaan. De financiële uitvoerbaarheid staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.