direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rumelaarseweg 31
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Rumelaarseweg 31 in Woudenberg is een agrarisch bedrijf aanwezig waar melkkoeien, jongvee en biologische legkippen gehouden worden. Door gewijzigde wet- en regelgeving kan de huidige wintergarten van de ligkippenstal niet meer als leefruimte voor de legkippen meegeteld worden. Het bedrijf wil echter niet het aantal kippen verkleinen. Om die reden dient een nieuwe wintergarten van 7,5 meter breed aan de westelijke zijde van de stal gebouwd te worden. Aangezien deze uitbreiding buiten het bouwvlak geprojecteerd is, is een vormwijziging van het bouwvlak noodzakelijk. Hiervoor is een principeverzoek ingediend. Het college heeft aangegeven in principe medewerking te verlenen aan het initiatief. Daarom is dit wijzigingsplan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Rumelaarseweg 31 is gelegen in het zuidoostelijke buitengebied van Woudenberg. Het perceel is op circa 3,5 km ten noordoosten van de dorpskern van Woudenberg gelegen. Ten zuiden van het perceel loopt spoorlijn Arnhem-Utrecht en de rijksweg A12. Kadastraal is het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie I, nummers 262 en 263.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0001.jpg"

Ligging in de omgeving

Het plangebied van dit wijzigingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voor zover het gaat om het (gewijzigde) agrarische bouwvlak en het deel van het bouwvlak dat vervalt.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', in combinatie met de reparatieherziening 'Buitengebied 2013'. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (herziening)' is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013.

Voor het plangebied geldt de bestemming 'Agrarisch'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven met uitzondering van fruitteelt, sierteelt, bollenteelt en paardenhouderijen. Middels een bouwvlak is voorzien in aan agrarisch bouwperceel. Er is één bedrijfswoning toegestaan, waarvoor een maximale inhoudsmaat van 600 m3 geldt. Tevens geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Voor bedrijfsgebouwen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 11 meter.

Verder is nog de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied opgenomen.

Het voornemen is om een nieuwe wintergarten voor het pluimvee tegen de bestaande stal aan te bouwen. Deze uitbreiding is echter deels buiten het bouwvlak geprojecteerd. Het bestemmingsplan voorziet niet in bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak.

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de vormverandering van een bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf. Deze wijzigingsbevoegdheid is toereikend om te voorzien in de nieuwe wintergarten. In hoofdstuk 4 wordt op de bij de wijzigingsbevoegdheid horende voorwaarden ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

1.4 Werkwijze en opzet van de toelichting

Deze toelichting vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het initiatief. In het daarop volgende hoofdstuk wordt stilgestaan bij het relevante beleidskader. In hoofdstuk 4 vindt de toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden plaats. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 6 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het initiatief

2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijke deel van het buitengebied van Woudenberg. Op circa 3 kilometer ten noordwesten is de dorpskern van Woudenberg gelegen. Het landschap is te typeren als een slagenlandschap. Dit is een vrij grootschalig landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en rechte wegen. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de wegen en op de erven. De agrarische erven staan langs de wegen en verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving met het plangebied globaal in rood omkaderd

2.2 Plangebied

Het plangebied is op circa 70 meter ten noorden van de Rumelaarseweg gelegen. De Rumelaarseweg is een lokale weg die in het oosten aansluit op de Laagerfseweg en in het westen op de Haarweg. Ten zuiden van het plangebied, op circa 200 meter, loopt de A12. Langs de Rumelaarseweg zijn enkele andere agrarische erven aanwezig.

Het plangebied is volledig ingericht ten behoeve van het agrarische bedrijf. Het gebouw in de zuidwestelijke hoek is de bedrijfswoning, met daarachter een rundveestal van aangebouwd. Ten westen daarvan staat nog een rundveestal. Ten noorden van deze gebouwen staat werktuigenberging en werkplaats. Het lange gebouw is de pluimveestal. De noordoostelijke hoek van het plangebied is ingericht als grasland.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0004.jpg"

Luchtfoto met het plangebied globaal in rood omkaderd

2.3 Voornemen

De eigenaar van het agrarische bedrijf dat in het plangebied gevestigd is, is vanwege gewijzigde wet- en regelgeving genoodzaakt zijn pluimveestal uit te breiden met een wintergarten. De gewenste en meest geschikte plek hiervoor is tegen de westelijke zijde van de pluimveestal. De wintergarten krijgt een breedte van 7,5 m en zal tegen de volledige lengte van de bestaande stal (ca. 93 m) gebouwd worden. De wintergarten krijgt daarmee een oppervlakte van circa 700 m2.

Aangezien de wintergarten deels buiten het bouwvlak geprojecteerd is, dient het bouwvlak van vorm te veranderen. Ten westen van de bestaande pluimveestal is nog een strook van circa 3,5 m breed onbenut tot aan de grens van het bouwvlak. Het bouwvlak wordt met 5 meter in de breedte uitgebreid. Deze uitbreiding zal gecompenseerd worden door een deel van de noordoostelijke hoek van het huidige bouwvlak te verwijderen. In totaal zal er voor circa 487 m2 'geschoven' worden met het bouwvlak.

De nieuwe wintergarten is eenvoudig landschappelijk in te passen. Zoals benoemd wordt de wintergarten tegen de westzijde van de bestaande stal aangebouwd. De wintergarten krijgt daarmee dezelfde lengterichting als de bestaande stal. Verder is de omgevingskwaliteit reeds van voldoende niveau. Tevens is een inpassingsplan gemaakt. Hieronder is een uitsnede weergeven. Het volledige inpassingsplan is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0005.jpg"

Nieuwe situatie bouwvlak

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0006.jpg"

Uitsnede inpassingsplan

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:

  • 1. Stad en land gezond.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust.
  • 3. Duurzame energie.
  • 4. Vitale steden en dorpen.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.

De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Watersysteem

Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied deels gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied is binnendijks gelegen en met onderhavig plan wordt niet voorzien in woonwijken en bedrijventerreinen. Derhalve hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, nader aangeduid als 'archeologische waardevolle zone'. Artikel 7.7 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden
  • 2. Als waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage 14 Cultuurhistorie bij deze verordening, voor de volgende gebieden:
    • a. de Historische buitenplaatszone, die bestaat uit de deelgebieden Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Vecht, Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Laagte van Pijnenburg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Kasteel de Haar, Landgoed Linschoten, Maarsbergse Flank en Prattenburg-Remmerstein;
    • b. het Militair erfgoed, dat bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving;
    • c. het Agrarisch cultuurlandschap, dat bestaat uit de deelgebieden Lopikerwaard, Kockengen-Kamerik-Zegveld, Westbroek, Linschoten, Ronde Venen, Soester Eng, Cope-ontginningscomplex Hei- en Boeicop e.o. en Zouweboezem;
    • d. de Historische infrastructuur, die bestaat uit de deelgebieden Route Impériale, Via Regia en Wegh der Weegen; en
    • e. de Archeologisch waardevolle zone, die bestaat uit de deelgebieden Utrechtse Heuvelrug, Limes en Dorestad.
  • 3. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en
    • b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

Toetsing
Dit wijzigingsplan voorziet in een vormwijziging van het bouwvlak om te kunnen voorzien in een nieuwe wintergarten. De archeologische waardevolle zone loopt enkel met slechts enkele meters aan de voorzijde van het bouwvlak. Dit is niet de lokatie waar de wintergarten gebouwd zal worden, waardoor op voorhand al negatieve effecten uit te sluiten zijn.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:

  • 1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • 2. Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • 3. Grebbelinie;
  • 4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Toetsing

De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de omgeving niet aanwezig. De omgeving wordt juist gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid. Onderhavig plan verandert niets aan het stelsel van beken, griften en kanalen. Dit plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

De structuurvisie Woudenberg 2030 is vastgesteld door de gemeenteraad op 24 januari 2019. In de structuurvisie geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • Te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • Te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • Te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • Te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • Te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goede woon- en leefkwaliteit. De historisch aanwezige groenstructuur is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. De vallei wordt doorsneden met beken en er zijn veel historische landschapselementen aanwezig zoals houtwallen, elzensingels en historische lanen. Ook zijn in het landschap nog landschapstypen te herkennen zoals het slagen- en kampenlandschap. Hiermee vormt het landschap onmiskenbaar de onderlegger van de gemeente. Het laat niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar is (zeker in het buitengebied) ook een kapstok om toekomstige ontwikkelingen van haar gebruikers aan op te hangen. Deze gebruikers zijn: de agrarische sector, de landgoederen, de intrinsieke waarden van natuur en recreatie. Al eeuwenlang zijn dit de medegebruikers van het landschap. Vroeger hoofdzakelijk de agrarische sector, maar vandaag de dag is het landschap multifunctioneel in gebruik met verschillende functies. Functies die bovendien niet langer naast elkaar staan, maar steeds meer met elkaar samenwerken en in combinatie een sterk recreatief en economisch concept zijn voor het buitengebied.

Toetsing

De gemeentelijke structuurvisie bevat geen specifieke uitgangspunten voor de beoogde vormwijziging.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de structuurvisie.

Hoofdstuk 4 Toetsing aan de wijzigingsregels

4.1 Algemeen

Voor de nieuwe biologische pluimveestal is het nodig om de vorm van het bouwvlak te wijzigen. De aanwezige bouwmogelijkheden zijn kwantitatief toereikend. Echter sluit de beoogde situering van de stallen niet aan op de huidige bouwmogelijkheden.

Voor de beoogde veranderingen bevat het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid, artikel 3, lid 7, sublid 4, opgenomen voor het veranderen van de vorm van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij. Deze wijzigingsbevoegdheid wordt hierna aangehaald en getoetst.

4.2 Vormwijziging

3.7.2 Vormverandering bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven en intensieve veehouderijen wijzigen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. vormverandering is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de wijziging heeft niet tot gevolg dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot of dat bestaande bebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  • c. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de waterhuishouding en –kwaliteit ter plaatse;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur;
  • e. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
  • f. alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder d en e vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • g. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Toetsing

  • a. Door gewijzigde wet- en regelgeving kan de huidige wintergarten niet meer als leefruimte voor de legkippen meegeteld worden. Het bedrijf wil echter niet het aantal kippen verkleinen. Om die reden dient een nieuwe wintergarten gebouwd te worden. Aangezien deze uitbreiding buiten het bouwvlak geprojecteerd is, is een vormwijziging van het bouwvlak noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering.
  • b. Het bouwvlak moet met circa 487 m2 uitgebreid worden om te kunnen voorzien in de nieuwe wintergarten. Deze uitbreiding zal gecompenseerd worden door elders het bouwvlak met dezelfde oppervlakte te verkleinen. Hierdoor zal het nieuwe bouwvlak dezelfde omvang hebben als het huidige bouwvlak, en dus niet vergroot worden.
  • c. Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. Hiermee is het Waterschap Vallei en Veluwe is op de hoogte gebracht van de ontwikkeling. Uit het resultaat van de watertoets is gebleken dat er geen essentiële waterbelangen worden geraakt. Compensatie voor waterberging is derhalve niet nodig. Door het gebruik van niet-uitlogende materialen tijdens de bouw behoeft niet te worden gevreesd voor verontreiniging van het hemelwater.
  • d. De landschapsstructuur van de Gelderse Vallei kan op basis van de Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen worden getypeerd als een strokenverkaveling. De kernkwaliteiten zijn geformuleerd als rijk gevarieerde kleinschaligheid, stelsel van beken, griften en kanalen, aanwezigheid Grebbelinie en overgang van stuwwal naar Vallei. Onderhavig plan voorziet alleen in een vormwijziging van het bouwvlak, zodat voorzien kan worden in een nieuwe wintergarten die tevens tegen de bestaande stal en in dezelfde richting aangebouwd zal worden. De landschapsstructuur zal hierdoor niet aangetast worden.
  • e. Het bouwvlak wordt van vorm gewijzigd zodat voorzien kan worden in de noodzakelijke nieuwe wintergarten. De wintergarten wordt tegen de bestaande stal aangebouwd, en krijgt daarmee dus dezelfde richting als alle drie de gebouwen op het erf. Ten westen van de bestaande pluimvee stal zijn, voor het uitloopgebied van de kippen, reeds bomenrijen aangebracht. Deze bomenrijen zorgen voor een goede landschappelijke inpassing van de stal. Met de wintergarten wordt die situatie niet anders. In een goede landschappelijke inpassing is dus reeds voorzien. De omgevingskwaliteit is al van voldoende kwaliteit om de nieuwe wintergarten te kunnen bouwen.
  • f. Voor dit plan is een inpassingsplan gemaakt, dat is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Het inpassingsplan na intern uitgezet voor advies. Inmiddels is het inpassingsplan akkoord bevonden.
  • g. Met de nieuwe wintergarten wordt in feite een milieubelastende functie uitgebreid. Uit paragraaf 5.1.3 blijkt dat milieuzoneringen geen belemmering vormen voor onderhavig plan.

4.3 Conclusie

De beoogde vormwijziging voldoet aan de voorwaarden van beschreven wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid en overige aspecten

5.1 Milieuaspecten

5.1.1 Inleiding

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

5.1.2 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Onderhavige ontwikkeling voorziet in een vormwijziging van het bouwvlak om een nieuwe wintergarten te kunnen realiseren. Het betreft geen functie waarbij mensen meer dan twee uur per dag structureel aanwezig zijn. Voor zover bekend is het grondgebruik enkel agrarisch geweest. Derhalve is een bodemonderzoek niet noodzakelijk.

5.1.3 Milieuzoneringen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in de vestiging van een milieubelastende functie, namelijk de nieuwe wintergarten. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering.

Voor het houden van legkippen geldt milieucategorie 4.1. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid. De dichtstbijzijnde milieugevoelige functies zijn de woningen aan de Laagerfseweg 95 en 96. Beide woningen zijn op meer dan 250 meter vanaf het plangebied gelegen. Er wordt dus ruimschoots aan de afstanden voldaan.

Voor het geuraspect wordt verwezen naar de geurberekening van de bestaande, vergunde situatie. Deze berekenins is opgenomen als Bijlage 2 bij deze toelichting. Uit deze berekening blijkt dat er ruimschoots voldaan wordt aan de norm voor geurbelasting. Aangezien de wintergarten niet leidt tot een verandering van de veebezetting op het bedrijf, zal er ook geen verandering optreden in de bestaande geuremissie door het bedrijf.

Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

5.1.4 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen.

Dit plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.

5.1.5 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

Onderhavig bestemmingsplan voorziet in een vormwijziging van het bouwvlak om te kunnen voorzien in de nieuwe wintergarten. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarom kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek daarom niet nodig is.

Luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit plan dan ook niet in de weg.

5.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0007.jpg"

Uitsnede risicokaart

Uit bovenstaande uitsnede van de risicokaart blijkt dat het plangebied gelegen is nabij een transportas voor gevaarlijke stoffen: de A12. Langs de A12 zijn tevens twee tankstations aanwezig. De aanwezigheid van zowel de transportas als de tankstations vragen echter geen extra aandacht in onderhavig plan. Onderhavig plan voorziet namelijk niet in nieuwe milieugevoelige functies of een toename van het groepsrisicio. De bedrijfswoning is reeds aanwezig. Aangezien ten aanzien van zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico geen veranderingen plaatsvinden, wordt geacht dat externe veiligheidsrisico's geen belemmering vormen voor onderhavig plan.

5.1.7 Milieueffectrapportage

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (14) opgenomen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren. De relevante drempelwaarden voor een formele m.e.r.-beoordeling in het Besluit m.e.r. liggen:

  • 40.000 stuks biologisch pluimvee;
  • 1200 stuks vleesrunderen.

Het planvoornemen ligt ruimschoots onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. en is daarmee niet rechtstreeks plan-m.e.r.-, project-m.e.r. of m.e.r.-beoordelingsplichtig. Omdat het planvoornemen wel een activiteit (wijziging inrichting) betreft zoals genoemd in lijst D is een vormvrije m.e.r. beoordeling nodig.

Kenmerken van het project

Het planvoornemen betreft het veranderen van de vorm van het bouwvlak, zodat de gewenste en noodzakelijke nieuwe wintergarten binnen het bouwvlak gerealiseerd kan worden. In de bestaande c.q. vergunde situatie is de veebezetting als volgt: 34 melkkoeien, 75 jongvee, 12.000 biologische legkippen. In de nieuwe situatie wijzigt de veebezetting niet.

Plaats van het project

Het plangebied is gelegen in het zuidoostelijke deel van het buitengebied van Woudenberg. Op circa 3 kilometer ten noordwesten is de dorpskern van Woudenberg gelegen. Gebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming zijn op ruime afstand gelegen. In het plangebied liggen geen waterkeringen met beschermingszone.

In het kader van het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, waaronder het vermogen om stoffen op te kunnen nemen, wordt ingegaan op de volgende gebieden.

Gevoelige gebieden

Het plangebied ligt buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland. De provincie hanteert geen externe werking als het gaat om het NNN, de Nee-tenzij toets is derhalve niet aan de orde. Het plangebied betreft tevens geen weidevogelgebied of een ander gebied dat is beschermd overeenkomstig het provinciale natuurbeleid. Dergelijk beschermd gebied zal derhalve niet verloren gaan of aangetast worden. Het plangebied is niet gelegen nabij een Natura 2000-gebied. Er zal derhalve geen rechtstreekse aantasting (veroorzaakt door bijvoorbeeld licht, trillingen, geluid of menselijke aanwezigheid) of indirecte aantasting door bijvoorbeeld verdroging plaatsvinden op soorten die voor omliggende Natura2000-gebieden zijn aangewezen. Ook ligt het plangebied buiten beschermingszones van de gebieden die tegen verzuring worden beschermd op basis van de Wet ammoniak en veehouderij.

Gebieden waarin bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is het gebied Rijntakken, gelegen op circa 7 kilometer afstand van het plangebied. Op basis van deze afstand zijn negatieve effecten op Natura 2000-gebieden uit te sluiten, met uitzondering van verzuring en vermesting door stikstofdepositie. De veebezetting neemt echter niet toe, waardoor op voorhand al geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden door stikstofdepositie kunnen plaatsvinden.

Gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid

Het plangebied is gelegen in het grote buitengebied van Woudenberg. Hier zijn veel agrarische bedrijven aanwezig, die verspreid staan in het verder dunbevolkte landschap. Rondom het plangebied is dan ook geen sprake van een gebied met een hoge bevolkingsdichtheid.

Landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang

Het plangebied is gelegen in het landschap Gelderse Vallei. Uit de beschouwing in paragraaf 3.2.2 is gebleken dat de kernkwaliteiten van het landschap niet geschaad worden met dit wijzigingsplan.

Kenmerken potentiële effecten

Geur, geluid en trillingen

Met dit plan wordt er binnen het plangebied enkel een nieuwe milieubelastende functie geprojecteerd, namelijk de wintergarten. In paragraaf 5.1.3 is op deze aspecten ingegaan. Voor het aspect geur gelden de aan te houden afstanden voor het bedrijf uit de Wet geurhinder en veehouderij. Voor de overige aspecten zijn de richtafstanden uit de VNG-brochure bedrijven en milieuzonering aangehouden. Uit de beoordeling in deze paragraaf blijkt dat voldaan wordt aan de gestelde afstanden.

Luchtkwaliteit

In paragraaf 5.1.5 is hier op ingegaan. Ook hieruit blijkt dat de genoemde grenswaarden niet overschreden worden.

Externe veiligheid

In paragraaf 5.1.6 is ingegaan op externe veiligheid. Hieruit blijkt dat externe veiligheidsrisico's de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg staan.

Water

Voor dit plan is een digitale watertoets uitgevoerd. In paragraaf 5.4 wordt hier nader op ingegaan. In het kort blijkt hieruit dat met dit plan geen essentiële waterbelangen geraakt worden. Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

Ecologie

Aangezien onderhavig plan enkel voorziet in een nieuwe wintergarten, waarbij de veebezetting gelijk blijft, zijn negatieve effecten op beschermde soorten en gebieden op voorhand uit te sluiten. In paragraaf 5.3 wordt hier nader op ingegaan.

Bodem

In paragraaf 5.1.2 is het bodemaspect behandeld. Gezien de aard van de ontwikkeling en het feit dat het gebruik van de gronden ongewijzigd blijft is er geen aanleiding tot een bodemonderzoek.

Conclusie

Op basis van de voorgaande vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd, gelet op de aard en relatieve omvang van het project, de plaats hiervan en de kenmerken van de potentiële effecten, dat er geen negatieve milieugevolgen aan de orde zijn. Daarmee hoeft er geen m.e.r.-procedure te worden doorlopen.

5.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Op de gemeentelijke archeologische waarden- en verwachtingskaart ligt het plangebied in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Hier geldt als ondergrens voor archeologisch onderzoek een oppervlakte van 10.000 m2 én een diepte van 0,3 m -mv. De wintergarten krijgt een oppervlakte van circa 700 m2. Daarmee wordt de ondergrens van 10.000 m2 niet overschreden. Een archeologisch onderzoek is niet nodig.

In het plangebied zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden en monumenten aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.Rumelaarseweg31-vg01_0008.jpg"

Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingskaart, met de locatie van de wintergarten in rood aangegeven

5.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een afwijkingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft nu een gecultiveerd agrarisch bedrijfsperceel, gelegen in het buitengebied van Woudenberg. Onderhavig plan voorziet in de realisatie van een nieuwe wintergarten. Hierbij zijn geen (sporen van bewoning door) beschermde soorten te verwachten noch aangetoond. De buitengevels van de bestaande stallen blijven intact. De ontwikkeling zal geen negatief effect veroorzaken op beschermde soorten.

Gebiedsbescherming

De Wet stikstofreductie en natuurverbetering is per 1 juli 2021 in werking getreden, samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering. De tijdelijke gevolgen van door de bouw veroorzaakte stikstofdepositie kunnen daarmee buiten beschouwing worden gelaten bij de onderbouwing/toets of het project op grond van de Wet natuurbescherming vergunningplichtig is. Dit geldt alleen voor tijdelijke stikstofemissies tijdens de bouw, sloop en aanleg. Daarom is alleen de gebruiksfase relevant.

Dit plan gaat over de bouw van een nieuwe wintergarten, ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De nieuwe wintergarten leidt niet tot een toename van de hoeveelheid pluimvee op het bedrijf. De wintergarten is alleen nodig om het reeds aanwezige aantal legkippen te kunnen huisvesten. Dit leidt dan ook niet tot een toename van stikstofemissie door het bedrijf. Het plangebied ligt op circa 7 kilometer afstand van Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Een Aerius-berekening is voor dit plan dan ook niet noodzakelijk.

Gezien de aard van het plan en de afstand tot Natura 2000-gebieden vormen beschermde natuurgebieden geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour uit de Interim Omgevingsverordening. Natuurregelgeving staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.

5.4 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.

Voor onderhavig plan is via www.dewatertoets.nl een digitale vergunningscheck uitgevoerd. Het resultaat is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hieruit is gebleken dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Met dit plan wordt extra bebouwing opgericht in een agrarisch gebied waar relatief weinig bebouwing aanwezig is. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem. Waar dat niet mogelijk is zal het hemelwater, zoveel mogelijk oppervlakkig, worden afgevoerd richting de omliggende weilanden en sloten.

Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

5.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met de onderhavige wijziging van het bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze wijziging heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

De wijzigingsbevoegdheid voor het veranderen van vorm van het agrarische bouwvlak voorziet alleen in het wijzigen van het bouwperceel. Met dit plan wordt dan ook alleen de plankaart van het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) gewijzigd. Tevens worden de geldende gebiedsaanduidingen op de plankaart overgenomen. Met dit wijzigingsplan wordt dan ook niet in nieuwe bestemmingsregels voorzien. De geldende regels blijven onverkort gelden. Voor de geldende regels van de verschillende bestemmingen en aanduidingen wordt verwezen naar de regels van bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening).

Toch bevat dit plan ook eigen regels. Om te voldoen aan wettelijke eisen en om te zorgen voor een goed raadpleegbaar plan wordt in de aanhef van de regels de beoogde wijziging doorgevoerd en wordt bepaald waar het plan overgaat: het wijzigen van de plankaart. Daarnaast gaat het over de administratieve bepalingen die een wijzigingsplan met zich meebrengt. In artikel 1 zijn drie definities opgenomen (plan, wijzigingsplan, bestemmingsplan), om dit wijzigingsplan goed te definiëren en om daarbij de juridische binding met bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) aan te geven. Uit de definitie voor wijzigingsplan volgt dat de plankaart van toepassing is. Wettelijk zijn voor wijzigingsplannen overgangsregels en een anti-dubbeltelbepaling voorgeschreven. Deze zijn opgenomen in de artikelen 4 en 6. Verder heeft dit plan een eigen slotregel: artikel 7.

Hoofdstuk 7 Inspraak en overleg

7.1 Vooroverleg

Het concept van dit wijzigingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Daarnaast is dit concept toegezonden aan de Veiligheidsregio Utrecht en het waterschap Vallei en Veluwe. Dit concept is niet toegezonden aan de Rijksoverheid, aangezien er geen nationale belangen in het geding zijn.

7.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

Aan de hand van de participatiewijzer van de gemeente Woudenberg heeft de initiatiefnemer een beperkte participatie uitgevoerd. Initiatiefnemer heeft de de betrokkenen in kaart gebracht en geïnformeerd. Vervolgens zijn de zorgen geïnventariseerd en is gekeken of en zo ja hoe hiermee rekening gehouden kan worden.

De bewoners van de Laagerfseweg 95 en 96 zijn geïnformeerd. Samengevat zijn uit de gesprekken tussen de betrokkenen en de initiatiefnemer geen bezwaren op het planvoornemen naar voren gekomen. De geïnformeerde buurtbewoners staan positief tegenover de plannen.

7.3 Ontwerp

Het ontwerp van dit wijzigingsplan heeft van 22 juni 2022 tot en met 2 augustus 2022 ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.