Plan: | Laagerfseweg 46 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.Laagerfseweg46-ow01 |
Aan de Laagerfseweg 46 in Woudenberg is een woning met enkele bijgebouwen aanwezig. De eigenaar heeft twee gedeeltes van de aangrenzende, agrarische gronden aangekocht. Hij wil die beide (kadastrale) kavels in gebruik gaan nemen ten behoeve van het wonen. Daarbij is de wens om de bijgebouwen te slopen en een nieuw bijgebouw te realiseren. Het beoogde nieuwe bijgebouw is echter buiten het bouwvlak geprojecteerd. Derhalve dient ook het bouwvlak uitgebreid te worden. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig.
De Laagerfseweg 46 is gelegen in het buitengebied van Woudenberg, enkele tientallen meters ten zuiden van het bedrijventerrein dat gelegen is ten oosten van de dorpskern. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummers 308, 1661 en 1663. Het plangebied wordt alleen gevormd door de genoemde percelen.
Ligging in omgeving
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening). Het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) is vastgesteld op 27 juni 2013.
Het plangebied heeft grotendeels de bestemming 'Wonen'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Binnen de woonbestemming ligt een bouwvlak, waarbinnen maximaal één woning is toegestaan. Voor de woning geldt een maximale inhoudsmaat van 600 m3, en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2. Bijgebouwen zijn uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning toegestaan, met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.
Verder heeft het plangebied deels de bestemming 'Agrarisch'. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Binnen deze bestemming is geen bouwvlak opgenomen, waarmee ook (bedrijfs)bebouwing in principe niet toegestaan is.
Voor het plangebied geldt verder nog de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Hiermee zijn deze gronden mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd
Het geldende bestemmingsplan maakt het initiatief bij recht niet mogelijk. Het bestemmingsplan heeft ook geen toereikende wijzigingsbevoegdheden om te voorzien in de functiewijziging van de agrarische gronden en de uitbreiding van het bouwvlak. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan nodig voor het planvoornemen.
Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.
De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:
De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.
De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.
Watersysteem
Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:
Toetsing
Het plangebied is binnendijks gelegen en het initiatief betreft de realisatie van een nieuw bijgebouw en een functiewijziging. Hierdoor hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.
Cultuurhistorie en landschap
Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:
De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:
Toetsing
Onderhavig plan voorziet in een kleinschalige functiewijziging en de realisatie van een nieuw, vervangend bijgebouw. Hiermee komen de kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei niet in het geding. Het gaat, bezien op het schaalniveau van de kernkwaliteiten, niet om relevante veranderingen.
Conclusie
Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.
In de structuurvisie Woudenberg 2030 geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.
Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:
Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goede woon- en leefkwaliteit. De historisch aanwezige groenstructuur is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. De vallei wordt doorsneden met beken en er zijn veel historische landschapselementen aanwezig zoals houtwallen, elzensingels en historische lanen. Ook zijn in het landschap nog landschapstypen te herkennen zoals het slagen- en kampenlandschap. Hiermee vormt het landschap onmiskenbaar de onderlegger van de gemeente. Het laat niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar is (zeker in het buitengebied) ook een kapstok om toekomstige ontwikkelingen van haar gebruikers aan op te hangen. Deze gebruikers zijn: de agrarische sector, de landgoederen, de intrinsieke waarden van natuur en recreatie. Al eeuwenlang zijn dit de medegebruikers van het landschap. Vroeger hoofdzakelijk de agrarische sector, maar vandaag de dag is het landschap multifunctioneel in gebruik met verschillende functies. Functies die bovendien niet langer naast elkaar staan, maar steeds meer met elkaar samenwerken en in combinatie een sterk recreatief en economisch concept zijn voor het buitengebied.
Toetsing
De gemeentelijke structuurvisie bevat geen specifieke uitgangspunten voor de beoogde functieverandering. Wel zorgt onderhavig plan voor een afname van de bebouwing op het perceel, wat de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied ten goede komt.
Conclusie
Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de structuurvisie.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied ten zuidoosten van het dorp Woudenberg. Het landschap is te typeren als een kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap. Even ten noorden van het plangebied ligt het bedrijventerrein van Woudenberg.
Luchtfoto omgeving van het plangebied.
De Laagerfseweg 46 is direct aan de openbare weg gelegen. Ten noordoosten van het plangebied is een bedrijventerrein aanwezig. De bebouwde kom van Woudenberg ligt circa 1 kilometer ten westen van het plangebied.
In het plangebied is een woonerf aanwezig. Hierin is een woning van circa 120 m2 aanwezig. Daarnaast zijn er achter de woning nog twee bijgebouwen, die een gezamenlijke oppervlakte van circa 120 m2 hebben. Rondom de bebouwing is een verhard erf aanwezig. Voor de rest is het plangebied voornamelijk ingericht als tuin, behorende bij de woning. Ook is er een beukenhaag aanwezig rondom de perceelsgrens. Het noordelijke stuk grond binnen het plangebied is momenteel ingericht als akker, en het zuidwestelijke stuk grond als weide.
Luchtfoto met het plangebied globaal in rood omkaderd
Vooraanzicht vanaf de Laagerfseweg
Linker zijaanzicht vanaf de Laagerfseweg
Rechter zijaanzicht vanaf de Laagerfseweg
In het plangebied zijn momenteel twee bijgebouwen aanwezig. Deze bijgebouwen zijn dicht op de woning gesitueerd. De initiatiefnemer is voornemens om deze bijgebouwen te slopen en een nieuw bijgebouw te bouwen. De wens is om het nieuwe bijgebouw op een grotere afstand van de woning te situeren. De initiatiefnemer heeft reeds twee (kadastrale) kavels gekocht om zijn woonperceel uit te breiden. Het beoogde nieuwe bijgebouw wordt gesitueerd op de nieuwe, noordelijke kavel. Dit bijgebouw krijgt een oppervlakte van 80 m2. Hierdoor neemt de hoeveelheid bebouwing op het perceel af met circa 40 m2. Om te kunnen voorzien in het beoogde nieuwe bijgebouw, moet het bouwvlak uitgebreid worden. Het bouwvlak zal aan de noordwestzijde uitgebreid worden, zodat het nieuwe bijgebouw binnen het bouwvlak gesitueerd kan worden.
Naast de uitbreiding van het bouwvlak krijgen ook de nieuwe kavels een woonbestemming. Hiervoor zijn wel twee voorwaarden gesteld om te komen tot een landschappelijke verbetering. Dit houdt het volgende in.
Kortom voorziet onderhavig plan enkel in een kleinschalige uitbreiding van de woonbestemming en het bouwvlak en een vervangend nieuw bijgebouw. Hierdoor neemt het bebouwd oppervlak tevens af. In de nieuwe situatie zal dan ook sprake zijn van een goede landschappelijke inpassing.
Nieuwe situatie
Inrichtingstekening nieuwe situatie
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
Onderhavig plan voorziet enkel in een vervangend nieuw bijgebouw en een kleinschalige herbegrenzing. Het bodemgebruik blijft daarmee gelijk. Een bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
Dit bestemmingsplan voorziet in milieugevoelige functies: de uitbreiding van de woonbestemming.
In de omgeving zijn een aantal milieubelastende functies, bedrijven aanwezig. Het gaat dan om de volgende bedrijven:
Voor de eerste functie geldt een richtafstand van 30 meter. De kortste afstand vanaf de woning tot aan het bouwvlak van dit bedrijf is circa 26 meter. Er wordt dus niet voldaan aan de richtafstand. Echter, de woning is reeds aanwezig. Onderhavig plan voorziet alleen in een nieuw bijgebouw die buiten de richtafstand te liggen komt en een kleinschalige herbegrenzing van een reeds bestaande woonbestemming. De afstand tussen het bedrijf en de woonbestemming wordt met dit plan niet verkleind. De milieuzonering van dit bedrijf vormt dus geen belemmering voor onderhavig plan.
Voor de tweede functie geldt een richtafstand van 50 meter. Deze functie is op ruim 150 meter afstand vanaf de woning gelegen. Er wordt dus ruimschoots aan de richtafstand voldaan.
Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van een verkeersweg: de Laagerfseweg. Onderhavig plan voorziet echter niet in nieuwe, geluidgevoelige functies. Het betreft enkel een kleinschalige herbegrenzing en een nieuw bijgebouw. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet noodzakelijk.
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijnstof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van een nieuw bijgebouw ter vervanging van de bestaande bijgebouwen. Daarmee valt dit bestemmingsplan onder de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. Hierdoor is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
Uitsnede provinciale risicokaart met de locatie van het plangebied in rood aangeduid
Zoals uit bovenstaande uitsnede van de provinciale risicokaart blijkt, ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van wegen en spoorlijnen die voor het vervoer van gevaarlijke stoffen worden gebruikt. Wel lopen ten oosten en ten westen van het plangebied hogedrukaardgastransportleiding. Voor beide leidingen geldt dat het plangebied buiten de contour voor het groepsrisico (de 1%-letaliteitgrens) ligt. Voor de oostelijk gelegen leiding is deze contour aan weerszijden van de leiding hooguit 95 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 300 meter. Voor de westelijk gelegen leiding is deze contour aan weerszijden van de leiding 200 meter. De afstand tot het plangebied bedraagt circa 400 meter.
Verder ligt ten noordwesten nog een bedrijf waar gevaarlijke stoffen opgeslagen worden. De risicocontour van deze bovengrondse tank is 25 meter. Het plangebied is ruim buiten deze afstand gelegen.
Verder zijn er nog twee relevante risicobronnen aanwezig:
Op beide locaties van bovengenoemde risicobronnen kunnen ongevallen plaatsvinden waarbij gevaarlijke stoffen vrijkomen die een BLEVE en een toxische wolk kunnen veroorzaken. De effecten van een BLEVE kunnen tot op een afstand van 355 meter dodelijk zijn. Voor een toxische wolk bedraagt deze afstand 730 meter. Omdat de ontwikkeling plaatsvindt op een afstand van meer dan 200 meter van de A12 kan volstaan worden met een beknopte verantwoording van het groepsrisico.
Gezien de bebouwingsdichtheid langs de weg zal het groepsrisico ver onder de oriënterende waarde liggen. Verder maakt dit plan geen ontwikkeling mogelijk die leidt tot een relevante toename van de persoonsdichtheid langs deze weg. Hierdoor worden groepsrisicoberekeningen niet noodzakelijk geacht.
Op grond van het Bevb kan de verantwoording beperkt blijven indien het groepsrisico minder dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde bedraagt en/of het groepsrisico met minder dan 10% toeneemt. In het buitengebied wordt de waarde 0,1 maal de oriëntatiewaarde nergens overschreden en neemt het groepsrisico niet toe. Hierna wordt de verantwoording van het groepsrisico beperkt toegelicht waarin de volgende verantwoordingselementen worden meegenomen:
Personendichtheid en de hoogte van het groepsrisico vóór en na realisatie van het plan
De A12 is gelegen op circa 2,8 kilometer vanaf het plangebied. De personendichtheid rondom het plangebied is zeer gering. Onderhavig plan zorgt er niet voor dat de personendichtheid in het plangebied toeneemt. Dit plan voorziet namelijk alleen in de vormwijziging van het bouwvlak, om te kunnen voorzien in een nieuw bijgebouw.
Mogelijkheden voor zelfredzaamheid van de bevolking
De bevolking in het buitengebied bestaat grotendeels uit zeer zelfredzame personen. Er zijn weinig grote groepen mensen of groepen met een grotere kwetsbaarheid in het buitengebied aanwezig. Er wordt gedacht over het creëren van mogelijkheden om de woningen ook aan de achterzijde te kunnen verlaten. De toekomstige bewoners zullen geïnformeerd over de risico's en hoe te handelen bij een toxische wolk.
Mogelijkheden voor de hulpverlening en rampenbestrijding
Bij een incident op de A12 of bij Van Apeldoorn dient de brandweer snel te kunnen beschikken over voldoende bluswater, zowel primaire alsook secundaire of tertiaire (open water), om een incident adequaat te kunnen bestrijden. Artikel 6.30 van het Bouwbesluit 2012 eist dat op maximaal 40 m van elke nieuw te realiseren woning bluswater onttrokken kan worden met een capaciteit van ten minste 30 m3/h. Aan deze eis wordt voldaan.
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
Volgens de gemeentelijke archeologische verwachtingskaart is het plangebied gelegen in een gebied met een lage archeologische verwachting. Hier geldt een onderzoeksplicht voor een archeologisch onderzoek bij ontwikkelingen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 30 cm onder het maaiveld.
Onderhavig plan voorziet in een nieuw bijgebouw van 80 m2. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.
In het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' opgenomen, wat overeenkomt met een hoge verwachtingswaarde. Dit komt echter niet overeen met de archeologische verwachtingskaart. Daarom wordt in dit plan de dubbelbestemming niet overgenomen. Het plangebied is tevens veel kleiner dan 10.000 m2, waardoor deze ondergrens nooit overschreden kan worden.
Hoewel voor het plangebied een lage archeologische verwachting geldt, kan nooit helemaal worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden alsnog archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente Woudenberg) worden gemeld.
Uitsnede archeologische beleidskaart
Soortenbescherming
Onderhavig plan voorziet in een kleinschalige herbegrenzing van een bestaande woonbestemming en een vervangend nieuw bijgebouw. Hiervoor zullen bestaande bijgebouwen gesloopt worden. Voor de aanvang van de sloopwerkzaamheden zal te zijner tijd een quickscan naar beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd worden.
Gebiedsbescherming
Uit een handreiking van de Rijksoverheid (januari 2020) is op te maken dat de bouw van 50 woningen op een locatie op een afstand van 7000 meter van een Natura-2000 gebied, geen effect zal hebben op dat gebied. Dit plan gaat over één bestaande woning en een bijbehorende bouwwerk. Het plan ligt op meer dan 8000 meter afstand van een Natura-2000 gebied. Een Aerius-berekening is voor dit plan dan ook niet noodzakelijk. Gezien de aard van het plan en de afstand tot Natura 2000-gebieden vormen beschermde natuurgebieden geen belemmering voor de uitvoering van het plan. Het plangebied is op circa 300 meter gelegen van het dichtstbijzijnde Natuurnetwerk Nederland-gebied uit de provinciale omgevingsverordening.
Natuurregelgeving staat de uitvoerbaarheid van het bouwplan niet in de weg.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig, waarmee specifiek rekening gehouden dit te worden bij het aanpassen van bouwmogelijkheden in het plangebied.
Voor dit bestemmingsplan is via www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat van deze toets is opgenomen als Bijlage 1 bij deze toelichting. Hieruit volgt dat het initiatief geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan is door het waterschap Vallei en Veluwe een positief wateradvies gegeven ten aanzien van het onderhavige plan.
In de nieuwe situatie neemt het verhard oppervlak per saldo af. Onderhavig plan voorziet alleen in een vervangend nieuw bijgebouw. Het hemelwater dat hierop valt zal worden afgevoerd richting de omliggende watergangen, wanneer mogelijk oppervlakkig via de omliggende, onverharde gronden.
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.
Het bestaande woonperceel behoudt de bestemming 'Wonen'. Die bestemming wordt uitgebreid met de nieuwe (kadastrale) kavels, waar momenteel nog een agrarische bestemming voor geldt. Daarnaast wordt het bouwvlak uitgebreid om te kunnen voorzien in het nieuwe bijgebouw. Voor het overige wijzigt de planologische regeling voor de woning in het plangebied materieel niet. Binnen het bouwvlak is één woning toegestaan van 600 m3. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2. Verder geldt dat maximaal 50 m2 van het vloeroppervlak van de betrokken woning inclusief de bijgebouwen gebruikt mag worden ten behoeve van de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.
Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Ook is het plan toegezonden aan de Veiligheidsregio Utrecht en de Omgevingsdienst regio Utrecht. Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan het Rijk. Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding zijn. Aangezien het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding (zie paragraaf 4.5) is het vooroverleg met het waterschap ook achterwege gebleven.
De provincie heeft aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben. De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft aangegeven dat toelichting aangepast dient te worden voor wat betreft archeologie. In het bestemmingsplan (toelichting) moet worden aangegeven dat sprake kan zijn van toevalsvondsten en dat bij het aantreffen hiervan de wettelijke verplichting geldt deze te melden. Dit advies is overgenomen.
De veiligheidsregio heeft in haar advies aangegeven dat de A12 als risicobron beschouwd moet worden en dat daavoor het hroepsrisico beperkt verantwoord moet worden. Ook dit advies is overgenomen.
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen. Initiatiefnemer heeft wel de buurtbewoners geïnformeerd over het planvoornemen. Het betreft de bewoners van de Laagerfseweg 23, 25, 40, 48 en 50. Initiatiefnemer heeft in een brief het planvoornemen beschreven en het inrichtingsplan laten zien. De bewoners van de Laagerfseweg 23, 40 en 50 hebben aangegeven geen bezwaren te hebben tegen het plan. De overige buurtbewoners hebben niet gereageerd. De omgevingsdialoog gaf geen aanleiding om het plan aan te passen.
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van [P.M.] tot en met [P.M.] ter inzage gelegen. Toen zijn [P.M.] zienswijzen ingediend.