Plan: | Zegheweg 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BPZeghew8-vg01 |
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het voornemen om het plangebied aan de Zegheweg 8 te herontwikkelen voor zorgwoningen. In het plan wordt de bestaande woon- en bedrijfsfunctie omgezet naar zorgwonen. Op de planlocatie zullen 36 zorgappartementen worden gerealiseerd.
Ten behoeve van bovengenoemde planontwikkeling zullen de bestaande opstallen worden geamoveerd. In het bestemmingsplan kennen de gronden de bestemming 'wonen' en 'Bedrijf – 1'. Het initiatief kan dan ook niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk voornemen voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
Het nieuw te bouwen zorgcomplex wordt ontsloten via de wijk Hoevelaar. De plangrens wordt aan de noord-, en oostzijde gevormd op een nu nog agrarisch perceel. De westzijde ligt aan de Zegheweg en ligt tegen de huidige bebouwde kom van Woudenberg, aan de zuidzijde zijn enkele bedrijven gevestigd. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Woudenberg, sectie G, nummer 557. De ligging van het plangebied is op onderstaande afbeelding bij benadering weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google maps )
Het plangebied valt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Woudenberg”. Het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Woudenberg” is door de gemeenteraad van Woudenberg vastgesteld op 21 december 2017.
In het bestemmingsplan “Bebouwde Kom Woudenberg” kent het plangebied een deel de bestemming 'Bedrijf - 1', en voor een deel de bestemming “Wonen”. De gronden met de bestemming 'Bedrijf - 1' zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. Onder de bestaande woning en bedrijfsopstallen ligt een bouwvlak.
Tevens geldt voor het gehele perceel de 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 2'. Met deze wijzigingsbevoegdheid mogen burgemeester en wethouders de het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van 8 grondgebonden woningen, indien aan de in de bevoegdheid gestelde voorwaarden wordt voldaan.
Daarnaast ligt op een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Archeologie - waarde 2'. deze gronden zijn mede bestemd voor het beschermen en het behouden van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden. Hiervoor geldt een onderzoeksplicht bij ingrepden dieper dan 0,3 meter, over een oppervlakte van meer dan 100 m2.
De realisatie van 36 zorgappartementen is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan, omdat de bestemming Bedrijven en wonen de realisatie van zorgappartementen niet toelaat, en er buiten het bestaande bouwvlak gebouwd zal gaan worden. tevens kan geen gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid voor deze plannen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg'.
Het bestemmingsplan 'Zegheweg 8' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
De totale oppervlakte van de locatie bedraagt circa 2.150 m2, welke grotendeels in gebruik is als autobedrijf. Welke achter op het perceel is gevestigd en daar een kleine showroom heeft en uitsluitend op afspraak open is. De bedrijfsopstallen op het perceel beslaan ca. 650 m² en de bedrijfswoning 80 m².
In de gewenste situatie wordt het terrein getransformeerd naar een woonzorglocatie. Op de locatie wordt de bestaande bebouwing gesaneerd en wordt een complex ten behoeve van 36 zorgeenheden gerealiseerd. Het nieuwe gebouw heeft een oppervlakte van ca. 975 m² en bestaat uit 3 bouwlagen waarvan 1 onder de kap. Voor de bouwmassa wordt qua vormgeving aansluiting gezocht bij de nieuw te realiseren wijk 'Hoevelaar'. Tevens zal het plangebied ontsloten worden via deze wijk.
Het complex bestaande uit 36 zorgeenheden gaat zich richten op dementerende ouderen en een belangrijk uitgangspunt voor de zorgpartner is dat iedereen, onafhankelijk van etniciteit en religie, in dit complex welkom is. De zorgeenheden aan de Zegheweg hebben voor de alleenstaanden een oppervlakte van 38 m2. Dit zijn er in totaal 27. Daarnaast zijn er 9 eenheden opgenomen welke gelegen zijn in de kapverdieping. Deze eenheden zijn geschikt voor stellen waarvan in ieder geval 1 van de bewoners een zorgindicatie heeft. De grootte variëert tussen 50 – 80 m2.
Doelgroep zijn mensen uit de zware zorgcategorie ZPP 5. Dit zijn cliënten met een ernstige vorm van dementie. Zij hebben behoefte aan intensieve begeleiding en verzorging en zijn (bijna) geheel zorgafhankelijk. Zij hebben geen greep meer op hun dagelijks leven. Het accent ligt op intensieve begeleiding en ondersteuning van de cliënt.
Het parkeren wordt grotendeels opgelost op eigen terrein daarnaast zullen enkele parkeerplaatsen worden gerealiseerd in de wijk Hoevelaar. zie ook paragraaf 4.5.2.
De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. In het plan wordt rekening gehouden met de nieuwste wetgeving door gasloos te bouwen. Het pand zal ook energieneutraal (conform BENG-norm) zijn, dit wordt bereikt door gebruik te maken van zonnepanelen en aardwarmte.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
De realisatie van 36 zorgeenheden betreft een stedelijke ontwikkeling zodat de ladder dient te te worden doorlopen. Om de vraag te beantwoorden of er behoefte is aan deze ontwikkeling is gekeken naar het woningbehoefteonderzoek dat in 2018 voor de gemeente Woudenberg is uitgevoerd.
In het behoefte onderzoek wordt over intramurale zorg het navolgende geconcludeerd. Op basis van Primos2017 verwachten we dat het aantal intramuraal wonende personen in Woudenberg tot 2030 toeneemt met circa 50 personen tot 340 personen. Een toename van ruim 17%. Tegelijkertijd verandert ook de samenstelling van de intramurale bevolking naar leeftijdsklasse de komende tien jaar relatief sterk. In 2030 is 32% van alle intramuraal wonende personen in Woudenberg 85 jaar of ouder. Op dit moment (2018) ligt dit aandeel nog op 18%. Het aandeel 65-plussers onder de intramurale bevolking groeit van 33% in 2018 naar 58% in 2030.
De vraag naar zorgwoningen neemt dus toe van 290 naar 340 plaatsen. Op basis van het rapport wordt er van uit gegaan dat er in 2018 een aanbod is van 243 zorgwoningen. Dat betekent dat er tot 2030 nog behoefte is om het aanbod te vergroten met bijna 100 zorgwoningen. Na rondvraag bij de zorgaanbieders in Woudenberg bleek dat in 2018 er concrete uitbreidingsplannen zijn voor 9 woningen. Er is daarom nog een ruime behoefte aan meer zorgeenheden. De 36 toe te voegen zorgeenheden spelen in op deze vraag en zullen in een deel van de behoefte aan nieuwe zorgeenheden voorzien. Tevens wordt in het onderzoek aangegeven dat de zorgvraag veranderd naar meer ouderen. Het voorliggend initiatief is geschikt voor ouderen en speelt zo in op de behoefte naar intramurale zorg die er is en die tot 2030 blijft groeien.
Het plan wordt uitgevoerd op een herontwikkelingslocatie die straks midden in de bebouwde kom van Woudenberg ligt. Het voldoet daarmee aan het duurzaam ruimtegebruik.
Conclusie
Het initiatief met 36 zorgeenheden voorziet in een behoefte in Woudenberg en voldoet aan duurzaam ruimtegebruik.
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.
Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Wonen
De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen, levensloopbestendige woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht en herijkt op 12 december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Onderstaand is een uitsnede van de kaart 'Wonen en werken' opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid middels een blauwe druppel. Het plangebied ligt buiten de rode contour maar binnen het gebied voor 'toekomstige woonlocaties'. Hiermee worden uitbreidingslocaties aangeduid die aansluiten op het bestaand stedelijk gebied. De stedenbouwkundige plannen zijn hiervoor inmiddels uitgewerkt en het plangebied ligt buiten de nieuwe plannen. Wel wordt het plangebied aan drie zijden ingesloten door de nieuwe woonwijk. Daarmee komt het ingesloten in het stedelijk gebied te liggen.
Via artikel 3.8 van de PRV is omzetting van een bestaande en als zodanig bestemde stedelijke functie toelaatbaar als aan die voorwaarde wordt voldaan. Het betreffende deel van dat artikel luidt als voIgt (art. 3.8, lid a PRV):
percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatiewoning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrate afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
Op het perceel zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische en landschappelijke waarden die verstoord worden met deze ontwikkeling, de omgeving bestaat straks aan alle zijden uit woonwijken. De ontwikkeling zal daarom geen omliggende agrarische bedrijven in hun bedrijfsvoering belemmeren. De invloed op de omgeving wordt onderzocht in hoofdstuk 4, hieruit volgt dat er geen onevenredige nadelige invloed door de ontwikkeling zal plaatsvinden. Het zal binnen een woonomgeving een vergelijkbare impact op de omgeving hebben als de huidige woning met bedrijfsopstallen.
Een besluit voor het toestaan van woningbouw bevat tevens een beschrijving over de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar en een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Het overstromingsgevaar wordt besproken in paragraaf 4.8 en de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en duurzame energiebronnen wordt toegelicht in paragraaf 2.2.
Uitsnede kaart 'rode contouren' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Conclusie
Onderhavig plan maakt het mogelijk om de op locatie aan de Zegheweg 8, 36 zorgeenheden toe te voegen. De eenheden worden binnen het gebied voor 'toekomstige woonlocaties' gerealiseerd. Door de uitvoering van het plan wordt een bedrijfslocatie getransformeerd. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie. Daarmee past de herontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de PRV en PRS.
Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2030 vastgesteld. Op 24 januari 2019 is daarbij ook de oplegger vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met de oplegger is geconstateerd dat de huidige structuurvisie op hoofdlijnen nog voldoet, wel is deze geactualiseerd op een aantal onderdelen. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.
Wonen
Middels de oplegger is deze paragraaf komen te vervallen en wordt verwezen naar het Woningbehoefte onderzoek 2018 en het beleid zoals opgenomen in de Woonvisie 2019+. Dit beleid komt in paragraaf 3.3.2 aan bod.
Woudenberg Oost
De regio Amersfoort heeft een hoge verstedelijkingsdruk en zal ook de komende jaren nog sterk groeien (Noordvleugel Utrecht). Het programma binnen de regio Amersfoort is ruim 16.000 woningen waarvan er 73% binnen de huidige rode contour kan worden gerealiseerd. Binnen de regio Amersfoort wordt momenteel onderzocht op welke wijze woningbouwprogramma's verder op elkaar afgestemd kunnen worden. De Woonvisie 2019+ gaat uit van een groei van 4.910 huishoudens in 2017 naar 6.050 huishoudens in 2030. De bouw van 90-100 woningen per jaar is nodig om in de woningbehoefte te kunnen voorzien.
Woudenberg Oost wordt gebouwd voor eigen behoefte. De structuur met radialen (spinnenweb) biedt flexibiliteit in ontwikkelrichting en in ontwikkeltempo. De wijk kan schilsgewijs worden opgebouwd, startend aan de westzijde, in aansluiting op de bebouwde kom. Voor de eerste fases volstaat één ontsluiting. In de latere fases wordt de tweede ontsluiting gerealiseerd en de ontsluitingslus afgerond. In de voorgestelde fasering hoeft het bouwverkeer van latere fases de reeds gerealiseerde delen niet te belasten.
Het plangebied ligt op gronden in particulier eigendom welke ingepast dienen te worden binnen de ontwikkeling van Woudenberg Oost. Met het voorliggende initiatief wordt hier invulling aan gegeven door een bedrijf de transformeren naar zorgwonen, wat beter inpasbaar is in de nieuwe woonwijk.
Op 24 januari 2019 is de Woonvisie 2019+ door de gemeenteraad vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en recente beleidswijzigingen vragen om een actualisatie van de laatste woonvisie (2013).
De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de woonvisie 2019+.
Op basis van het recent (2018) uitgevoerde woningbehoefteonderzoek, dat elke 2 jaar geactualiseerd wordt, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen.
Levensloopbestendig en duurzaamheid zijn van belang. Omdat de vergrijzing in Woudenberg toeneemt, zetten we in op meer geschikte woningen voor ouderen, zowel in nieuwbouw als in de bestaande bouw. We bieden ruimte voor initiatieven gericht op ouderen. Nieuwe levensloopbestendige en zorgwoningen plannen we zoveel mogelijk nabij voorzieningen op toegankelijke locaties. We zijn flexibel en faciliteren initiatiefnemers in de zorg, aansluitend bij de groeiende vraag, in onder andere de somatische zorg.
Naast de doorzettende vergrijzing in Woudenberg heeft de gemeente de komende jaren te maken met extramuralisering en een groeiend aantal zorgbehoevende personen. Voor deze toenemende vraag wordt ruimte geboden in Hoevelaar, maar ook op andere locaties. In Woudenberg wordt een groei in de zorgvraag verwacht van 50 personen in de intramurale zorg in de periode van 2018 tot 2030.
Onderhavig project sluit aan bij de boodschap van de woonvisie: flexibiliteit is gewenst en er dient kleinschaliger te worden ontwikkeld. Er is sprake van 36 zorgeenheden direct naast de bestaande kern en in het ontwikkelingsgebied van Woudenberg Oost. De onderhavige ontwikkeling draagt bij aan de ambities uit de woonvisie en sluit het aan bij de vraag naar woningen zoals deze naar voren komt in het woningbehoeftenonderzoek.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Onderhavig initiatief voorziet in het planologisch mogelijk maken van 36 zorgwoningen. Hiertoe zal alle bestaande bebouwing binnen het plangebied worden verwijderd. Deze activiteiten kunnen mogelijk schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming kan hierdoor worden overtreden.
Gebiedsbescherming
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden). In de omgeving van het plangebied ligt een aantal Natura 2000- gebieden, te weten het Binnenveld, Uiterwaarden Rijntakken en Kolland & Overlangbroek. Alle gebieden zijn aangewezen als Habitatrichtlijngebied. De Uiterwaarden Rijntakken zijn daarnaast ook aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De gebieden maken derhalve deel uit van het Europese netwerk van natuurgebieden (Natura 2000).
Het plangebied is ook geen onderdeel van het Natuur Netwerk Nederland zoals vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en weergegeven in navolgend figuur.
Uitsnede kaart 'Natuur'
Het plangebied is buiten beschermde natuurgebieden gelegen. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien afstand kunnen tevens verstoring van het natuurgebied als verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Qua stikstofdepositie genereert het plan geen problemen, het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig habitat ligt op een afstand van circa 14 kilometer. Uit de stikstofdepositieberekening blijkt dat er geen depositie is die hoger is dan 0,00 mol/ha/jaar (Bijlage 1
Soortenbescherming
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd worden door Ecoresult (Bijlage 2). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
Uit het onderzoek blijkt dat op voorhand niet is uit te sluiten dat het plangebied geschikt is voor huismussen en vleermuizen. Nader onderzoek zal moeten uitwijzen of deze diersoorten zich daadwerkelijk in het plangebied bevinden. Dit onderzoek zal conform de protocollen worden uitgevoerd. Initiatiefnemer heeft reeds opdracht gegeven voor het uit te voeren onderzoek, diverse veldbezoeken hebben reeds plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving mogelijk beperkingen zijn in verband met verblijfsplaatsen voor vleermuizen en huismussen. Het lopende nader onderzoek moet uitwijzen of deze hier aanwezig zijn. Initiatiefnemer zal zich conformeren aan de resultaten uit het vervolgonderzoek. Dit betekent dat indien er beschermde diersoorten aanwezig zijn hier mitigerende maatregelen getroffen zullen worden en er een ontheffing bij de Provincie Utrecht wordt aangevraagd.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in een plangebied in overeenstemming is met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien op een planlocatie sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden worden gewijzigd naar wonen. Er zal dan ook een bodemonderzoek moeten plaatsvinden. Hunneman Milieu Advies heeft een verkennend uitgevoerd voor deze locatie (Bijlage 3).
Het verkennen onderzoek is uitgevoerd in mei 2018, naar aanleiding van de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouw op de locatie, en heeft tot doel een actueel en betrouwbaar inzicht te geven in de milieuhygiënische bodemkwaliteit.
Op de locatie zijn zintuiglijk in de vaste bodem geen noemenswaardige bijmengingen aan bodemvreemde materialen waargenomen. In de bodem is zintuiglijk en analytisch geen asbest aangetoond. In de bovengrond zijn licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, DDE, DDT en drins (som)aangetoond. In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
Op basis van de analyseresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging van en nieuwbouw op de locatie.
Er wordt geadviseerd om te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de bovengrond (maximaal industrie-grond) kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden ingekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.
Op basis van de resultaten van het bodemonderzoek blijkt er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen zijn voor onderhavig initiatief.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Wettelijk kader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Aan het plangebied is in het Bebouwde Kom Woudenberg de dubbelbestemming “ Waarde – Archeologie 2” toegekend. Hierbinnen zijn bodemroerende werkzaamheden vanaf 100 m2vergunningplichtig. De werkzaamheden zullen deze oppervlakte overschrijden, er is nader onderzoek benodigd. Dit onderzoek is uitgevoerd door De Steekproef (Bijlage 4).
Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de bodem in het plangebied van nature slecht ontwaterd is. Hierdoor wordt de C-horizont gekenmerkt door gleyverschijnselen en lijkt oorspronkelijk ook veenvorming te zijn opgetreden. Resten hiervan zijn waargenomen in de vorm van moerig zand. De top van deze C-horizont loopt op in zuidelijke en oostelijke richting en daarmee richting de dekzandkop dat op het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ten oosten van het plangebied zichtbaar is. Mogelijk betekent dit dat het plangebied voorafgaand aan de ingebruikname rond 1930 als bebouwd erf, is opgehoogd door de oostelijker gelegen kop als het ware tot aan de noordrand van het plangebied door te trekken. Van nature lijkt het plangebied echter een relatief laaggelegen terrein te zijn dat te slecht was ontwaterd om een aantrekkelijk locatie voor bewoning te kunnen zijn. Overigens heeft het op alle boorpunten naboren met een megaboor en het zeven van het daarmee opgeboorde zand geen relevante archeologische indicatoren opgeleverd.
In verband met het ontbreken van relevante archeologische indicatoren, alsmede in verband met de van nature slechte ontwatering die het plangebied in de steentijd ongeschikt maakte voor bewoning, geven de resultaten van het onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van vervolgonderzoek.
Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan direct melding te worden gemaakt bij de minister conform de Erfgoedwet 2015, artikel 5.10 & 5.11. Wij adviseren dit te doen bij de gemeente Woudenberg.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts vindt de ontwikkeling welliswaar plaats in beschermd archeologisch gebied, maar blijkt uit locatiespecifiek onderzoek dat er geen archeologische waarden in de grond zitten. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen.
Omdat titel 5.2 van de Wm ingaat op de luchtkwaliteit, staat dit ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Hierin wordt gesteld dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling NIBM bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als NIBM moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
De realisatie van 36 zorgeenheden kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden ten eerste mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Daarna volgt een overzicht van het parkeren.
De ontsluiting van het plangebied vindt nu plaats via de Zegheweg. In de nieuwe situatie wordt het plangebied via de nieuwe wijk Hoevelaar ontsloten. Dit zal niet tussentijds via de Zegheweg worden gedaan.
Voor wat betreft het openbaar vervoer is er op vier minuten loopafstand een bushalte met rechtstreekse busverbindingen naar onder meer Veenendaal en Amersfoort.
De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen woningen is te bepalen aan de hand van kencijfers van 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018 . Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Verder is relevant dat het gaat om 36 zorgeenheden. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
Zegheweg 8 Verkeersgeneratie/etmaal nieuwe situatie |
norm | Aantal (st) | Totaal |
Zorgeenheid(aanleunwoning) | 2,2 | 36 | 79,2 |
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie Zegheweg 8
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de nieuwbouw in Hoevelaar in 80 verkeersbewegingen per etmaal. Dit is passend op de ontsluitingswegen van de nieuwe wijk Hoevelaar.
In de huidige situatie staat er een vrijstaande woning en een bedrijfsopstal van ca. 650 m². Voor de toegestane bedrijfsfunctie geeft de Crow-publicatie een als kengetal voor de verkeersgeneratie: 9,1 per 100 m² bvo. Samen met de woning maakt de huidige bestemming een verkeersgeneratie van 67 verkeersbewegingen per etmaal mogelijk. Het voornemen zal leiden tot een afname van deze verkeersbewegingen op de Zegheweg en een toename van 80 verkeersbewegingen op de wijk Hoevelaar. De toename zal gezien de verkeersituatie ter hoogte van het plangebied een gering en verantwoord effect opleveren.
Op basis van de kencijfers 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018 kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. In onderstaande tabellen is het benodigde aantal parkeerplaatsen weergegeven. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'.
Parkeerbehoefte Zegheweg 8 | norm | Aantal (st) | Totaal |
Verzorgingstehuis |
0,5 | 36 | 18 |
Tabel parkeren typering 'rest bebouwde kom'
Toelichting parkeernorm
Al de eenheden zijn bestemd voor mensen met een hoge zorgindicatie, mensen die in dit huis verblijven hebben een indicatie in het kader van een zorgvraag voor psychogeriatrische aandoeningen (dementie), deze bewoners hebben geen auto meer en mogen ook niet meer rijden. Op basis van wensen onderzoek onder de doelgroep en met name hun families is gekozen voor differentiatie in de omvang van de eenheden, hiervoor zijn op de bovenste verdieping wat grotere eenheden gesitueerd. Voor de parkeerberekening gaat het hier echter ook gewoon om mensen uit de zelfde doelgroep als de andere eenheden en geld dan ook de parkeernorm van 0.5 pp/ eenheid. Totaal dus 18 parkeerplaatsen.
Dubbelgebruik
Als we deze norm dynamisch gaan bekijken kunnen we in de norm zien dat 60% bezoekers parkeren is. We hebben dus een directe parkeerdruk van 40% van 7 parkeerplekken en 11 parkeerplekken voor bezoek.
Het maatgevende tijdsstip voor de dynamische parkeerplaatsen is de zaterdagavond, met 80% voor het wonen en 100% verpleeghuis. Voor wonen geld de parkeernorm van 2,3 plekken per woning als we naar de dynamische berekening kijken nemen wij alleen de woningen in de directe omgeving mee, dit zijn de 13 woningen die aan het hofje gelegen zijn en derhalve gebruik zullen maken van deze parkeerplaatsen. In totaal geeft dit een parkeerdruk van 30 parkeerplekken die deels op eigen terrein zullen plaatsvinden en deels in het openbaar gebied. Op de zaterdagavond zal er vanuit het wonen een overschot zijn van 13x 2.3 * 20% = 6 pp.
Aan de zijde van het zorggebouw zijn 13 plekken aanwezig als we daar de ruimte vanuit de wijk bij optellen zijn er 19 pp beschikbaar, hiermee voldoet de parkeervoorziening aan de parkeernorm.
Ligging parkeerplaatsen
Tijdens de periode van planontwikkeling is samen met de commissie ruimtelijke kwaliteit gekeken naar de plaatsing van het gebouw en de ontsluiting van het gebied.
Op basis de oorspronkelijke inrichting is door de commissie ruimtelijke ordening aangegeven dat de programmering erg onder druk kwam op de kavel, hierom is gezamenlijk gekeken naar een mogelijke oplossing, waarbij de ontsluiting aan de achterzijde vervalt, hiermee komt het zorggebouw vrijer op de kavel te staan en kon het woonprogramma hier beter worden ingepast.
Het parkeren zou worden opgelost in een gezamenlijke parkeerkoffer aan de rechterzijde van het gebouw, dit is ook ingepast in het stedenbouwkundig plan, er is geen kadastrale wijziging doorgevoerd, waardoor de parkeerplekken nu op openbaar gebied zijn komen te liggen, dit geeft ook weer meer kansen voor het dynamisch parkeren waarbij ook de buurt gebruik kan maken van de parkeerplaatsen.
Onderstaand is de gewenste parkeersituatie weergeven. Hierbij is rekening gehouden met de nieuwe inrichting van Hoevelaar. Doordat voor dit plan de inrit door die nieuwe inrichting is vervallen en de beoogde locatie voor de parkeerplaatsen niet meer bereikbaar was is afgesproken dat de parkeerplaatsen op de locatie komen zoals in navolgende afbeelding.
Inrichting parkeren (bron: Arcom)
De kosten worden verrekend in de anterieure overeenkomst.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen. Parkeren wordt op opgelost in openbaar gebied, maar in goede afstemming met de inrichting van Hoevelaar. De verkeersgeneratie neemt slechts zeer beperkt toe.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Het plan voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van 36 zorgwoningen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden. Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Het plangebied ligt aan de Zegheweg. Dit betreft een 30 km/h weg. Akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting is uitgevoerd door SPA WNP. Het rapport van het onderzoek is toegevoegd als bijlage (Bijlage 5).
De nieuwe zorgeenheden liggen binnen de bebouwde kom, maar niet in de geluidzone van een gezoneerde weg, zoals bedoeld volgens de Wet geluidhinder. Wel liggen de nieuwe zorgeenheden aan de Zegheweg. Voor de Zegheweg geldt binnen de bebouwde kom een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze weg, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting ten gevolge van deze weg toch onderzocht.
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe zorgeenheden vanwege het verkeer op de Zegheweg (30 km/uur) een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal 52 dB. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde van 48 dB, maar lager dan de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 63 dB, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Op basis hiervan wordt gesteld dat de geluidbelasting ten gevolge van de Zegheweg aanvaardbaar is. Omdat 30 km/uur wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan voor de geluidbelasting van de Zegheweg geen hogere waarde worden verleend.
In verband met een goede ruimtelijke ordening en een goed woonklimaat is het aan te bevelen om bij de bepaling van de geluidwering van de gevels rekening te houden met de bijdrage van deze 30 km/uur weg. Dit kan door bij het ontwerp van de nieuwe zorgeenheden rekening te houden met de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Zegheweg.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief, de aanbevelingen uit het onderzoek zullen worden overgenomen.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
Onderhavig plangebied is gelegen in een woongebied met ambachtelijke bedrijvigheid. Gelet op deze ligging van het plangebied met diverse bedrijven aan de Zegheweg, is er sprake van een 'gemengd gebied'.
In het plangebied worden 36 zorgwoningen toegevoegd. De woningen zijn milieugevoelige objecten. Voor het bedrijf op het naastgelegen perceel aan de Zegheweg 8a is het de verwachting dat dit op termijn zal overgaan in een woonbestemming, waardoor er geen sprake meer zal zijn van milieuhinder. In de huidige situatie is er echter nog een bedrijf tot in milieucategorie 2 toegestaan. In een gemengd gebied geldt er dan een richtafstand van 10 meter vanaf de bedrijfsbestemming tot de gevel van de gevoelige bestemming. Aan deze afstand wordt in de nieuwe situatie voldaan. Overige bedrijven bevinden zich op grotere afstand en op deze locaties zijn bedrijven tot maximaal milieucategorie 2 toegestaan, zodat er voldoende afstand is om milieuhinder te voorkomen en de bedrijven niet in te perken in hun mogelijkheden.
De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Een (zorg)woning betreft een kwetsbaar object, waardoor de gewenste ontwikkeling getoetst dient te worden aan de wetgeving omtrent externe veiligheid. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Transport gevaarlijke stoffen
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen autoweg, hoofdvaarweg of spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied. De N224 ligt op een afstand van ca. 220 m van het plangebied. Het plangebied ligt daarmee uit het invloedsgebied (binnen 200 meter) van deze weg.
Op ca. 30 meter van het plangebied ligt een hogedruk aardgasleiding. De leiding W-520-06 een invloedsgebied van 200 meter. Eerder is voor de ontwikkeling van Woudenberg Oost in het bestemmingsplan 'Hoevelaar fase 1' een QRA voor deze leiding uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het groepsrisico 0,011 * de oriëntatiewaarde bedraagt. De toename van het aantal personen in dat plan leidt niet tot een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Gezien de beperkte toename in het aantal aanwezige personen in dit plangebied zal ten gevolge van de voorliggende plannen het groepsrisico ook onder 0,1 * de oriëntatiewaarde blijven. Voor het groepsrisico geldt geen harde norm maar een oriëntatiewaarde en een verantwoordingsplicht. Omdat het groepsrisico in de nieuwe situatie niet groter wordt dan 0,1 * de oriëntatiewaarde is geen volledige verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk. Wel dient aandacht te worden besteedt aan de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid.
Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid
De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handreiking bluswatervoorziening en bereikbaarheid” en het bouwbesluit 2012.
Via de beoogde verkeersstructuur kunnen hulpdiensten het gebied bereiken via de Zegheweg en de Stationsweg West. Ook kan het plangebied in geval van nood gemakkelijk verlaten worden via de Zegheweg. Er zijn uitgangen in het gebouw zowel aan de noord als zuidzijde, op deze wijze kan in geval van nood onder dekking van de bebouwing gevlucht worden.
Zelfredzaamheid
De aanwezige ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt uitgegaan van het feit dat het aanwezige personeel de ouderen kunnen begeleiden zodat zij gezamenlijk kunnen vluchten.
Nadere uitwerking plannen
Bij de verdere uitwerking van de plannen voor de aanvraag van de omgevingsvergunning bouwen zal de Veiligheidsregio Utrecht wederom in de gelegenheid worden gesteld te adviseren over de plannen, onder andere op de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening
Inrichtingen
Op ca. 800 meter ligt de firma Van Appeldoorn B.V. aan de Parellelweg 6, Woudenberg. Gezien de voorgenomen plannen (realisatie zorgwonignen) dient het groepsrisico van Van Appeldoorn beoordeeld te worden. De voorgenomen locatie ligt immers binnen het invloedsgebied van Van Appeldoorn, echter ruim buiten de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar.
Voor de wijk Hoevelaar is een Quickscan externe veiligheid uitgevoerd waarin voor ca. 220 wordt geconculdeerd dat de extra populatie resulteert in een nauwelijks gewijzigd groepsrisico voor Van Appeldoorn. Er is geen noemenswaardige stijging van het groepsrisico waarneembaar. Dit komt doordat de nieuwe populatiegegevens ter hoogte van de plaatsgebonden risicocontour van 10-9 per jaar ligt. De invloed op het groepsrisico is hiermee zeer beperkt. Er worden bovendien geen nadelige gevolgen voor Van Appeldoorn verwacht bij mogelijk toekomstige uitbreidingen van activiteiten van Van Appeldoorn binnen hun terrein.
Met de toevoeging van 36 zorgeenehden op een nog grotere afstand dan de Wijk Hoevelaar kan worden gesteld dat deze conclusie kan worden doorgetrokken, voor deze ontwikkeling. Het groepsrisico voor de Zegheweg 8 is aanvaardbaar en neemt nauwelijks toe.
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Voor de verdere realisatie van het plan zal indien nodig een KLIC-melding gedaan worden om te achterhalen of er relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
De Europese Kaderrichtlijn Water (2003)
De Europese Kaderrichtlijn Water gaat er vanuit dat water geen gewone handelswaar is, maar een erfgoed dat moet worden beschermd en verdedigd. Het hoofddoel van de richtlijn is daarop gebaseerd. De Kaderrichtlijn Water geeft het kader voor de bescherming van landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater. Dat moet ertoe leiden dat: aquatische ecosystemen en gebieden die rechtstreeks afhankelijk zijn van deze ecosystemen, voor verdere achteruitgang worden behoed; emissies worden verbeterd; duurzaam gebruik van water wordt bevorderd op basis van bescherming van de beschikbare waterbronnen op lange termijn; er wordt gezorgd voor een aanzienlijke vermindering van de verontreiniging van grondwater.
Vierde Nota Waterhuishouding (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 1998)
De Vierde Nota Waterhuishouding geeft het kader voor het waterbeheer voor Nederland, nu en in de toekomst. De hoofddoelstelling is "een veilig en goed bewoonbaar land en het in stand houden / versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd". Om de veerkracht van de watersystemen te vergroten dient de waterconservering en buffering te worden bevorderd en de afwenteling van (water-) problemen op naastgelegen gebieden te worden beperkt.
Waterbeleid in de 21e eeuw (2000)
De hoge waterstanden in de rivieren in 1995 en 1996 en de klimaatscenario's waarin naast de zeespiegelstijging ook meer en heviger buien worden voorspeld hebben geleid tot vernieuwde aandacht voor water. Nederland is met zijn lage ligging en hoge verstedelijkingsgraad kwetsbaar voor wateroverlast en de veiligheid is in de toekomst in het geding. Maar ook door de drogere zomers is er het risico van watertekorten en verdroging. De commissie "Waterbeheer 21e eeuw" heeft in opdracht van de regering duidelijk gemaakt dat we anders moeten omgaan met water en ruimte. Ruimte die nu beschikbaar is voor de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast moet ten minste behouden blijven. De aanwezige ruimte mag niet sluipenderwijs verloren gaan bij de uitvoering van nieuwe projecten voor infrastructuur, woningbouw, landbouw of bedrijventerreinen.
Provincie Utrecht
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van bodem, water en milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016 - 2021. De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat.
De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie drie hoofdthema's:
Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen;
Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur;
Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater.
De provincie ontwikkelt in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten.
Het beleid van de Provincie Utrecht is er op gericht om geen permanente kunstmatige ingrepen in de grondwaterstand toe te staan. Bij ondergrondse of halfverdiepte bouw betekent dit dat er geen bemaling is toegestaan om grondwateroverlast te voorkomen. Hier dient bij het ontwerp rekening mee te worden gehouden in vorm van waterdichte constructies.
Waterbeheer 21e eeuw (WB21).
Het thema "water als ordenend principe" loopt als een rode draad door het gehele plan. Dit houdt in dat, voordat er beslissingen worden genomen op ruimtelijk gebied, er wordt bekeken welke gevolgen die hebben voor watersystemen. Dit waterplan valt onder het regime van de nieuwe waterwet (22 dec. 2009).
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021 Waterschap Vallei en Veluwe
Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.
Om het voornemen te toetsen aan het waterbeleid, is de watertoets uitgevoerd. Het resultaat is als bijlage bijgevoegd (Bijlage 6).
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.
Het peil voor de bebouwing zal net als in Hoevelaar 30cm verhoogd worden om wateroverlast in de toekomst te voorkomen. De waterhuishoudkunidge situatie op het perceel zal voor het overige ongewijzigd blijven, dit geldt ook voor de duiker onder de Zegheweg ten behoeve van een C-watergang aan de noordzijde van het plangebied.
Algemene aandachtspunten
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar. Wel zal het peil 30cm verhoogd worden om toekomstige wateroverlast te voorkomen.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. Wij vragen de initiatiefnemer de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van ons waterschap toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op onze website.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief. Het waterschap adviseert positief over het voornemen.
Op 6 april 2017 is voor de uitbreiding van Woudenberg Oost een vooronderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven uitgevoerd door IDDS. De planlocatie Zegheweg 8 lag ook in het onderzoeksgebied (Bijlage 7).
Op basis van de geraadpleegde bronnen, de beoordeling en evaluatie van de indicaties is vastgesteld dat er geen indicaties gevonden zijn die erop wijzen dat binnen het onderzoeksgebied Hoevelaar Woudenberg in de gemeente Woudenberg (Utrecht) oorlogshandelingen hebben plaatsgevonden, waardoor CE in de bodem kunnen zijn achtergebleven. In het onderzoeksgebied zijn mogelijk elementen van de Grebbelinie aanwezig en lag een deel van de Pantherstellung. Dit is vastgesteld op basis van respectievelijk de archeologische verwachtingskaart van de gemeente Woudenberg en op basis van luchtfoto's. Er zijn geen aanwijzingen aangetroffen in de geraadpleegde bronnen dat door de aanwezigheid van deze verdedigingslinies CE in de bodem zijn achtergebleven. Het onderzoeksgebied is onverdacht op het aantreffen van CE.
Inventarisatiekaart risicobronnen.
Op basis van de resultaten van dit vooronderzoek en de conclusies is het onderzoeksgebied onverdacht verklaard op het aantreffen van CE in de bodem. De voorgenomen werkzaamheden kunnen plaatsvinden zonder dat vervolgstappen in de explosievenopsporing noodzakelijk zijn.
De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen. In het plan wordt voldaan aan de nieuwste wetgeving op het gebied van duurzaamheidseisen. Het pand zal ook energieneutraal (BENG) zijn, dit wordt bereikt door gebruik te maken van zonnepanelen en aardwarmte.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het project betreft een sloop nieuwbouw locatie, waar een bedrijfsopstal en woning worden gesloopt ten behoeve van een complex met 36 zorgeenheden.
Plaats van het project
Het plangebied is gelegen in aan op de grens tussen de bestaande bebouwde kom en een nieuwbouwlocatie ten behoeve van een nieuwe woonwijk. Het plangebied is niet gelegen in een beschermd natuurgebied. Het dichtstbijzijnde stikstofgevoelig habitat ligt op een afstand van circa 14 kilometer.
Kenmerken van het potentiële effect
De in het dit plan beschreven ontwikkeling zal geen negatieve effecten hebben op omliggende natuurgebieden, gezien de nieuwe activiteiten en de grote afstand tot natuurgebieden.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg '.
Het bestemmingsplan 'Zegheweg 8' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Zegheweg 8' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Maatschappelijk
Het gehele plangebied is maatschapprlijk bestemd, waarbij aansluiting is gevonden bij het vigerende bestemmingsplan. Hierbij is de voorliggende locatie specifiek bestemd ten behoeve van zorgwoningen. De woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Tevens is de bestemming voorzien van een maximale bouw- en goothoogte.
Tuin
Gronden met de bestemming 'Tuin' zijn bestemd voor voor- en zijtuinen, erkers en parkeervoorzieningen.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het vaststellen van een wijzigingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade.
Een gemeente is conform de grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een bouwplan (zoals bedoeld in art. 6.2.1 Bro) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een "ruimtelijk besluit" (bijvoorbeeld nieuw bestemmingsplan) nodig is. De kosten die verhaald moeten worden staan in de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro).
Een anterieure overeenkomst kan worden gesloten omdat:
Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
Op 16 juli 2019 zijn de volgende formele overleginstanties in de gelegenheid gesteld om in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening te reageren op het (concept)ontwerpbestemmingsplan.
Reacties van het Waterschap Vallei en Veluwe, de Veiligheidsregio Utrecht en de Provincie Utrecht zijn verwerkt in de toelichting en regels.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Zegheweg 8', heeft ter inzage gelegen van 27 november 2019 tot en met 7 januari 2020. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.BPZeghew8-vg01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
Er zijn gedurende de terinzagelegging één zienswijze ingediend. Daarnaast zijn er een aantal ambtshalve wijzigingen doorgevoerd (zie bijlage9). Het bestemmingsplan is op 28 mei 2020 gewijzigd vastgesteld door het college van de gemeente Woudenberg.