Plan: | Prangelaar ong. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BPPrangelaarong-vg01 |
In de inspraakreactie naar aanleiding van het voorontwerpbestemmingsplan Bebouwde Kom voor de kern Woudenberg is door initiatiefnemer verzocht om een bouwvlak voor de bouw van een extra woning op te nemen op het perceel, gelegen achter de Maarsbergseweg 13. In de reactie hierop is aangegeven dat het provinciale en gemeentelijke beleid erin voorziet om zoveel mogelijk woningen binnen de rode contouren te realiseren. Dit is nodig om in te kunnen spelen op de woningbehoefte. Daarom staat de gemeente positief tegenover het toevoegen van woningen binnen de rode contour. De beoogde locatie wordt geschikt bevonden voor de bouw van een woning.
Dit plan heeft betrekking op de gronden die horen bij Prangelaar ong. te Woudenberg het perceel heeft een oppervlakte van 585 m2, dit plan betreft alleen kavel 3543, het deel aan Prangelaar.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de woning planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
De projectlocatie is gelegen in de directe nabijheid van het (dorps)centrum van de kern Woudenberg, achter het perceel aan de Maarsbergseweg 13. De woningen worden ontsloten via Prangelaar. De plangrens wordt in noordelijke richting gevormd door het voetpad tussen de Maarsbergseweg en Prangelaar, in westelijke en oostelijke richting door de tuinen van de aangrenzende percelen en in zuidelijke richting door de door te trekken Prangelaar. De ligging van de projectlocatie is op de volgende afbeelding bij benadering weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: Google Maps)
Nieuw gevormd perceel ten behoeve van de ontwikkeling.
De projectlocatie 'Prangelaar ong.' valt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Woudenberg". Het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Woudenberg" is door de gemeenteraad van Woudenberg vastgesteld op 21-12-2017. De correctieve van het bestemmingsplan is vastgesteld op 20-12-2018.
In het bestemmingsplan “Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg” kent de projectlocatie de bestemming “Wonen”, zonder bouwvlak. Buiten het bouwvlak mogen uitsluitend aan- en uitbouwen bijgebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. De realisatie van een zelfstandige woning is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan omdat er geen bouwvlak aanwezig is.
Uitsnede bestemmingsplan, met globale ligging projectlocatie (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
Het bestemmingsplan 'behorende bij het bestemmingsplan 'Prangelaar ong.' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Planlocatie
De locatie 'Prangelaar ong.' beslaat het perceel, kadastraal bekend gemeente Woudenberg, sectie E, nummer 3543. De totale oppervlakte van de locatie bedraagt circa 585 m2, welke (nagenoeg) geheel in gebruik is als moestuin. De projectlocatie is gelegen aan Prangelaar, een doodlopende weg.
Huidig gebruik op de projectlocatie
Omgeving
De bestaande bebouwing in de omgeving van de projectlocatie kent een losse structuur in een groene en ruime setting. De woningen aan de oostelijke zijde van de planlocatie, alsmede de woning aan het doodlopende eind van Prangelaar hebben één bouwlaag met kap. Schuin tegenover de projectlocatie is recent een twee-onder-een-kapwoning gebouwd met twee bouwlagen, en een goothoogte van ca 6 m. De woningen aan Prangelaar zijn twee-onder-een kapwoningen of aaneengebouwde woningen; de woningen aan de Maarsbergseweg zijn vrijstaande woningen op grote kavels. Prangelaar kent aan de zijde van de projectlocatie een breed profiel met voor het trottoir een groenperk, met daarvoor parkeergelegenheid.
De toegang van het erf van de woning aan het doodlopende eind van Prangelaar is via Prangelaar.
Aanzicht Prangelaar vanuit het westen (bron: Google Maps)
Aanzicht Prangelaar vanuit het oosten (bron: Google Maps)
Het project voorziet in het toekennen van één bouwvlak voor een vrijstaande woning, alsmede het toekennen van een bestemming Tuin aan de gronden voor de voorgevel van het nieuwe bouwvlak. De nieuwbouw wordt ontsloten via Prangelaar. Parkeren zal plaatsvinden op eigen terrein. Qua vormgeving zal de woning aansluiten op de aangrenzende woningen aan Prangelaar. Op navolgende afbeelding is de situering weergeven.
Situatieschets nieuwe situatie
Met betrekking tot de gewenste beeldkwaliteit is het van belang om aan te sluiten bij het stedenbouwkundige karakter van de direct omliggende omgeving. Voor wat betreft de goot- en bouwhoogte is aansluiting gezocht bij de omliggende bebouwing. Deze bestaat in hoofdzaak uit één of twee bouwlagen met zadeldak. Voorts is met voorgevelrooilijn aangesloten bij de bebouwing ten oosten van de planlocatie. Qua vormgeving zal aangesloten worden bij de aangrenzende woningen.
De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
- het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke-economische structuur;
- het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruik voorop staat;
- het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet', zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een 'zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten'. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en over programmering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle relevante ruimtelijke besluiten dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
De realisatie van één vrijstaande woning dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.3 wordt hier nader op ingegaan.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
De realisatie van één vrijstaande woning valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft de bouw van 1 woning, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Het toevoegen van een woning binnen het bestaand bebouwd gebied in Woudenberg wordt niet gezien als een stedelijke ontwikkeling. Er dient derhalve geen laddertoets plaats te vinden.
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-208 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.
Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Wonen
De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar 'nultreden'-woningen, levensloopbestendige woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
Onderhavig plan maakt het mogelijk om op de locatie achter de Maarsbergseweg 13 een bouwvlak voor één vrijstaande woning toe te voegen. De woningen worden binnen de rode contour gerealiseerd, op loopafstand van openbaar vervoer en de voorzieningen in het centrum. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door de Provinciale Staten van Utrecht en herijkt op 12 december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Onderstaand is een uitsnede van de kaart 'Wonen en werken' opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid middels een blauwe druppel.
Uitsnede kaart 'rode contouren' (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Wonen
Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen, hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.11.
Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 - 2030 vastgesteld. Op 24 januari 2019 is daarbij ook de oplegger vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met de oplegger is geconstateerd dat de huidige structuurvisie op hoofdlijnen nog voldoet, wel is deze geactualiseerd op een aantal onderdelen. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.
Wonen
Middels de oplegger is deze paragraaf komen te vervallen en wordt verwezen naar het Woningbehoefte onderzoek 2018 en het beleid zoals opgenomen in de Woonvisie 2019+. Dit beleid komt in paragraaf 3.3.2 aan bod.
Ontwikkellocaties
De structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor verschillende projecten in de gemeente en andere nieuwe initiatieven in de toekomst. Deze dragen bij aan de ontwikkeling van het ruimtelijk-economisch structuurbeeld 2030. Een deel van de projecten betreft concrete ontwikkellocaties. Dit zijn verschillende plekken in de gemeente waar de komende jaren ruimtelijke veranderingen plaatsvinden en/of gewenst zijn. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingslocaties. Het onderhavige plangebied valt niet binnen een van de in de structuurvisie aangegeven ontwikkelingslocaties.
Op 24 januari 2019 is de Woonvisie 2019+ door de gemeenteraad vastgesteld. Veranderende marktomstandigheden, demografische ontwikkelingen en recente beleidswijzigingen vragen om een actualisatie van de laatste woonvisie (2013).
De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de woonvisie 2019+.
1. Nieuwbouw op basis van behoeften;
2. Betaalbare woningvoorraad;
3. Wonen, zorg en welzijn laten aansluiten op ambities;
4. Duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad.
Op basis van het recent (2018) uitgevoerde woningbehoefteonderzoek, dat elke 2 jaar geactualiseerd wordt, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen.
Behoefte aan woningen in alle segmenten
Door de groei van het aantal huishoudens in Woudenberg is er tot 2030 een behoefte in alle segmenten van de woningvoorraad, waarbij de nadruk ligt op het toevoegen van koopwoningen. De koopwoning voorraad van Woudenberg bestaat voor het grootste deel uit woningen in het segment grofweg tussen de € 200.000 en € 250.000. De uitkomsten van het WBO tonen aan dat er ruimte is voor toevoeging van woningen in zowel het duurdere segment vanaf € 500.000, evenals in het goedkopere segment, met een prijs tot ongeveer € 150.000.
Conclusie
Het voornemen voor het toevoegen van een vrijstaande woning aan Prangelaar geeft invulling aan ambitie 1 uit de woonvisie met het toevoegen van een woning voor eigen behoefte.
In de Expeditie Duurzaamheid heeft de gemeente Woudenberg de expeditie beschreven waarmee de ambitie wordt bereikt: de gemeente Woudenberg is in 2030 een duurzame gemeente, waarbij iedereen meewerkt om duurzaamheid na te streven. Met duurzaamheid in dit plan wordt niet alleen milieu bedoeld, maar is gekozen voor een benadering vanuit de 3P's: people, planet en profit.
De 'P' van Planet staat voor het behoud, de bescherming en het beheer van onze natuurlijke hulpbronnen centraal; het ecologisch kapitaal. Kwaliteit van milieu en natuur, de omgang met klimaat en energie en met het gebruik van grondstoffen zijn belangrijk. In paragraaf 4.11 is aandacht besteed aan het aspect duurzaam bouwen bij de onderhavige ontwikkeling.
Bij de P van People gaat het om de sociale dimensie van duurzaamheid; het sociaal-cultureel kapitaal. In dat kader is van belang dat onderhavig plan past in het duurzaam maken van de functie van het centrum, zowel economisch als qua leefomgeving.
De 'P' van Profit staat voor de economische dimensie van duurzame ontwikkeling; het economisch kapitaal. Economische ontwikkeling gaat over productie, werkgelegenheid, efficiëntie en rendement, infrastructuur en bereikbaarheid. De uitdaging is ervoor te zorgen dat de vooruitgang van de een niet ten koste gaat van een ander of van toekomstige generaties. Onderhavig plan draagt bij aan een duurzame toekomst voor het gebied in plaats van verpaupering en leegstand.
Voorliggend initiatief past volledig binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De ontwikkeling sluit aan op de visie van de gemeente Woudenberg voor het betreffende deel van het centrumgebied.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden ten eerste mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Daarna volgt een overzicht van het parkeren.
De ontsluiting van de projectlocatie vindt plaats via Prangelaar naar de N226 (Maarsbergseweg). Deze gebiedsontsluitingswegen sluiten vervolgens aan op het rijkswegennet. Voor wat betreft het openbaar vervoer zijn er op korte afstand bushaltes met rechtstreekse busverbindingen naar onder meer Veenendaal, Zeist en Amersfoort.
De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen woning is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Verder is relevant dat het gaat om een vrijstaande woning. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
Omschrijving nieuwe situatie | Norm | Aantal (st) | Totaal |
Koopwoningen (vrijstaand) | 7,8 | 1 | 7,8 |
Totaal verkeersbewegingen/etmaal | 7,8 |
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de nieuwbouw in ca 8 verkeersbewegingen per etmaal. Dit is voor Prangelaar, die het karakter heeft van een erfontsluitingsweg, geen enkel probleem.
Op basis van de kencijfers CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. In onderstaande tabel is het benodigde aantal parkeerplaatsen weergegeven. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Verder is relevant dat het gaat om een vrijstaande woning.
Omschrijving | Norm | Aantal (st) | Totaal |
Koopwoningen (vrijstaand) | 1.9 | 1 | 1.9 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 1.9 |
Tabel parkeren typering 'rest bebouwde kom'
Uit de tabel volgt dat er 2 parkeerplaatsen benodigd zijn. Gelet op de omvang van het perceel, kan het parkeren op eigen terrein worden opgelost. Voorts wordt opgemerkt dat in directe omgeving van de projectlocatie ruim voldoende openbare parkeergelegenheid aanwezig is. Het is de verwachting dat deze hooguit incidenteel gebruikt zullen worden.
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voorts wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
Besluit Externe Veiligheid
Een woning is een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw getoetst dient te worden aan het Besluit Externe Veiligheid. Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Transport gevaarlijke stoffen
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
Er ligt in de directe omgeving van de projectlocatie geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor de projectlocatie.
Er ligt in de directe omgeving van de projectlocatie geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor de projectlocatie.
Blijkens www.risicokaart.nl ligt op een afstand van meer dan 350 m van de projectlocatie de N224, waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De conclusie is dat in de directe omgeving van de projectlocatie (binnen 200 meter) geen rijks- of provinciale weg ligt met een route gevaarlijke stoffen, zodat het onderhavige project geen belemmering vormt.
Voor zoneringsafstanden van hoge druk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van de projectlocatie geen buistransportleidingen.
Inrichtingen
Binnen de 10-6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van de projectlocatie zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt. Ten zuiden van de N224 ligt een tankstation, maar de afstand tot de projectlocatie is meer dan 350 m.
Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor de projectlocatie. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan "Bebouwde Kom Woudenberg " en het voorontwerpbestemmingsplan "Bebouwde Kom Woudenberg" is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in de projectlocatie of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Tevens zal voorafgaand aan de graafwerkzaamheden een klic-melding gedaan worden.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor de projectlocatie relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
Waterwet
De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
Nationaal Waterplan 2016 - 2021
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Provincie
Inzake het beleid van de provincie wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Bebouwde Kom Woudenberg.
Inzake het beleid van de provincie wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het bestemmingsplan Bebouwde Kom Woudenberg.
Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in de projectlocatie in beperkte mate veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Op de projectlocatie wordt een vrijstaande woning, inclusief bijbehorende erfverharding gerealiseerd. In de huidige situatie is de projectlocatie (nagenoeg) geheel in gebruik als tuin. Door de planontwikkeling zal het verhard oppervlak toenemen.
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. In de projectlocatie liggen geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 1 opgenomen bij deze toelichting. Bij eventueel ophogen dient er rekening mee te worden gehouden dat er op de aangrenzende percelen geen wateroverlast ontstaat bij hevige buien.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen dit project.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de Flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Onderhavig initiatief voorziet in het planologisch mogelijk maken van een vrijstaande woning. Hiertoe zal alle bestaande beplanting in de projectlocatie worden verwijderd. Deze activiteiten kunnen mogelijk schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming kan hierdoor worden overtreden.
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (Bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden. De conclusie uit dit verkennend onderzoek is als volgt. Aanvullend onderzoek naar Habitat- en Vogelrichtlijnsoorten, nationaal beschermde soorten en beschermde natuurgebieden is niet nodig, een ontheffing voor de Wnb is niet nodig. Wel dient rekening gehouden te worden met het vogelbroedseizoen (globaal 15 maart- 15 augustus) en de algemene zorgplicht.
Tevens is een berekening gemaakt of in de gebruiksfase en bouwfase mogelijk nadelige effecten ontstaan voor de doelstellingen van de Natura-2000 gebieden in het kader van de stikstofdepositie. Uit de berekening met de aeriuscalculator blijkt dat er geen meetbare effecten zijn te verwachten (Bijlage 2).
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de natuurbeschermingswetgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze ontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen worden overgenomen.
Het project voorziet in de mogelijkheid tot het realiseren van een vrijstaande woning. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwt een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidsregime van maximaal 30 km/h geldt.
De projectlocatie ligt aan Prangelaar. Dit is een 30 km/h weg, zodat vanwege deze weg geen akoestisch onderzoek ingevolge de Wet geluidhinder plaats hoeft te vinden. De projectlocatie ligt op een afstand van ruim 30 m van de Maarsbergseweg. De projectlocatie ligt in de onderzoekszone van de Maarsbergseweg (50 km/u).
Met voorgenomen ontwikkeling worden planologisch gezien nieuwe geluidsgevoelige functies in het kader van de wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk. Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd door SPAWNP en op opgenomen als Bijlage 3
Onderzoek Maarsbergseweg
De nieuwe woning ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Maarsbergseweg (N226). Voor de Willem de Zwijgerlaan, de Laanzicht en de parallelweg van de Maarsbergseweg geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks dat er geen sprake is van een geluidzone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidbelasting vanwege deze wegen toch berekend. De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering (o.a. Prangelaar, De Wetering en Parklaan), dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidbelasting. Uit het onderzoek blijkt dat bij de nieuwe woning de geluidbelasting vanwege het verkeer op de:
Gezien de situatie en de berekende waarden, zijn er binnen het bouwplan geen reële maatregelen mogelijk om bij de nieuwe woning de geluidbelasting vanwege het verkeer op de Maarsbergseweg (N226) te reduceren tot maximaal 48 dB (de voorkeurswaarde). Om deze woning te kunnen realiseren, moet de gemeente Woudenberg een hogere waarde van 52 dB, vanwege het wegverkeerslawaai van de Maarsbergseweg (N226) vaststellen en vastleggen in het kadaster. Hierbij wordt opgemerkt dat voldaan wordt aan de voorwaarden die de gemeente Woudenberg stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw.
Normstelling
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde ontwikkeling geldt een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling. Wel wordt er gewezen op het feit dat er een hogere grenswaarde moet worden vastgesteld.
Gebleken is dat onderhavige projectlocatie niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een spoorweg.
Gebleken is dat onderhavige projectlocatie niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor voorgenomen initiatief.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de editie 2009 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Deze brochure geeft onder meer een handvat voor toepassing van milieuzonering in bestemmingsplannen voor gebieden met functiemenging.
Onder functiemengingsgebieden vallen onder meer dorpskernen, winkelcentra en (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid. Onderhavig plangebied is gelegen in een woonwijk. Gelet op deze ligging van de planlocatie, is er sprake van een rustige woonwijk en wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten 'rustige woonwijk' als uitgangspunt genomen voor milieuzonering.
Bedrijven en Milieuzonering
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
Ter plaatse van de planlocatie wordt een vrijstaande woning toegevoegd. Gebleken is dat woningen milieugevoelige objecten zijn.
In de nabije omgeving van de projectlocatie bevinden geen bedrijven. Het meest nabijgelegen perceel met een bedrijfsbestemming bevindt zich aan de Laan van lichtenberg en is gelegen op een afstand van ca 150 m. Het gaat hier om een bedrijf met maximaal categorie 1, waar een richtafstand van 10 m bij hoort.
De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van de projectlocatie leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
Wettelijk kader
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
1. Monumentenwet 1988
2. Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten
3. Wet tot behoud van cultuurbezit
4. Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied
5. Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970
6. Regeling materiaal beheer museala voorwerpen
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die gelden in de voorgaande regelingen. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod tot beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Aan het plangebied is in het Bebouwde Kom Woudenberg de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" toegekend. Hierbinnen zijn bodemroerende werkzaamheden vanaf 100 m² of dieper dan 0,3 meter vergunningplichtig. De werkzaamheden zullen deze grenswaarden overschrijden, er is dus nader onderzoek benodigd. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd voor de bouwwerkzaamheden. De archeologische dubbelbestemming blijft daarom gehandhaafd op het perceel.
Voorts geldt ten alle tijden een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren
De projectlocatie kent geen dubbelbestemming "Waarde-Cultuurhistorie" of aanduiding als monument.
Het pand aan de Maarsbergseweg 13 is aangeduid als gemeentelijk monument. Het gaat om een pastorie/villa Vredenhof. Op enige afstand van de projectlocatie ligt een karakteristieke boerderij. Bij de vormgeving van de nieuw te bouwen woning zal met deze bebouwing rekening worden gehouden.
Het aspect cultuurhistorie en archeologie staat de bestemmingswijziging niet in de weg. Wel dient bij de aanvraag omgevingsvergunning bouwen aangetoond te worden dat geen verstoring plaatsvindt van archeologische waarden.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in een plangebied in overeenstemming is met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien op een planlocatie sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden worden gewijzigd naar wonen.
Bodemonderzoek vooronderzoek
Door middel van een vooronderzoek NEN 2725 is door Vink milieutechnisch Adviesbureau in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie ter plaatse van de projectlocatie bij elkaar passen (Bijlage 4). Dit bodemonderzoek is uitgevoerd op de projeclocatie nog voordat het perceel gesplitst is en het nog onderdeel uitmaakte van het perceel aan de Maarsbergseweg 13. In het bodemonderzoek wordt daarom de Maarsbergseweg 13 als projectlocatiebenoemd, dit gaat echter om de huidige locatie aan de Prangelaar.
De conclusie uit dit onderzoek luidt als volgt. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat zowel op de beoogde bouwkavel (altijd onbebouwd en agrarisch gebruik dan wel moestuin) als ook in de omgeving geen bodemverontreiniging is te verwachten. Geconcludeerd wordt dat de milieuhygiënische kwaliteit van de vaste bodem niet of nauwelijks is aangetast. De hypothese voor de bouwkavel luidt 'onverdachte locatie'.
Het aspect bodem is geen belemmering met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel. Voor de aanvraag van de omgevingsvergunning zal het booronderzoek plaatsvinden.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
a. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
b. de luchtkwaliteit ten gevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
c. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
d. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL)
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling "niet in betekenende mate" bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als "in betekenende mate" moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Initiatief is NIBM
De realisatie van de woning kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
De klimaatverandering, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.
Bij realisering van de nieuwbouw wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning worden de duurzaamheidsaspecten nader uitgewerkt.
In de Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten. Voorliggend initiatief kan gezien worden als 'stedelijk ontwikkelingsproject' (D 11.2). De gewenste ontwikkeling blijft ruim onder de drempelwaarde van 2.000 woningen, waardoor een vormvrije m.e.r.-beoordeling volstaat.
In een vormvrije m.e.r.-beoordeling dient aandacht te worden besteed aan drie criteria die zijn opgenomen in Bijlage III van de Europese richtlijn 'betreffende milieubeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten'. Dit zijn achtereenvolgens de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van het project
Het project betreft het toekennen van een bouwvlak ten behoeve van het toevoegen van een woning.
Plaats van het project
Het project vindt plaats aan Prangelaar ong. op een moestuin. In de directe omgeving bevind zich een losse structuur van bestaande bebouwing in een groene en ruimte setting.
Kenmerken van het potentiële effect
Bij onderhavig initiatief zijn geen (grote) gevolgen aanwezig. Door het toevoegen van enkel bouwvlak wordt er mogelijkheid gegeven tot het toevoegen van een extra woning, in een open stuk grond.
De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleidingen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken om een m.e.r.-procedure te doorlopen.
Het bestemmingsplan “Klein Huigenbosch” bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de bouw van 12 grondgebonden woningen. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het gemeentelijk model bestemmingsplannen.
Verbeelding
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de woonbestemming mogen ook buiten het bouwvlak aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
Toelichting
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. Met de bestemmingsregeling is aangesloten bij het omliggende bestemmingsplan “Bebouwde Kom Woudenberg”. In voorliggend bestemmingsplan komende de volgende bestemmingen voor:
Wonen
De woning in het plangebied heeft in aansluiting op de woningen in de omgeving een woonbestemming gekregen. De woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. Het betreft een vrijstaande woning zonder nadere aanduiding. De goot- en bouwhoogte zijn opgenomen op de verbeelding en in de regels.
Tuin
De gronden voor de voorgevel van de woningen direct aan straat hebben de bestemming “Tuin” gekregen. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken als erkers, ingangspartijen en erfafscheidingen worden gebouwd.
Archeologie Waarde 2
Binnen de archeologische bestemming is de bescherming voor de archeologische waarden in de grond geregeld middels een beperking in de oppervlakte en diepte die verstoord mag worden door bebouwing.
Bij het opstellen van een nieuw ruimtelijk plan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade.
Een gemeente is conform de grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een zogenaamd "bouwplan" (zoals aangeduid in art. 6.2.1 Bro) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een "ruimtelijk besluit" (bijvoorbeeld nieuw bestemmingsplan) nodig is. De kosten die verhaald moeten worden staan in de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro).
Een anterieure overeenkomst kan worden gesloten omdat:
Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
Onderhavig project wordt opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan Bebouwde Kom Woudenberg. Dit bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Prangelaar ong.', heeft ter inzage gelegen van 19 februari 2020 tot en met 31 maart 2020. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.BPPrangelaarong-on01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend.