Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: BP Koningin Julianaplein 1, Woudenberg
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0351.BPKJulianapln1-vg01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om het Koningin Julianaplein in Woudenberg te herontwikkelen. Met de beoogde herontwikkeling van het Koningin Julianaplein zal de bestaande bibliotheek (Woudenberg, sectie B, perceel 4687) gesloopt worden en de huidige parkeerplaats zal deels verdwijnen, daarvoor in de plaats zal een appartementencomplex gerealiseerd worden. Het beoogde nieuwbouwprogramma bestaat uit 30 appartementen. Onder het appartementencomplex zal een parkeergarage uitsluitend voor bewoners van het appartementencomplex worden voorzien en hier zullen tevens bergruimtes voor bewoners worden gerealiseerd.
 
Met het vigerende bestemmingsplan zijn de betreffende gronden deels voorzien van een verkeerbestemming, deels van een kantoorbestemming en deels van een maatschappelijke bestemming. De beoogde woningbouw ontwikkeling past niet binnen deze bestemmingen. Daarnaast zijn de gronden voorzien van de gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 8'. Voor deze gronden geldt dat burgemeester en wethouders de bestemming ter plaatse kunnen wijzigen in de bestemming(en) 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Maatschappelijk', ten behoeve van de bouw van een gebouw voor appartementen en/of maatschappelijke voorzieningen. Echter kan met de beoogde ontwikkeling niet worden voldaan aan alle genoemde voorwaarden. Ondanks de wijzigingsmogelijkheid dient daarom een herziening van het bestemmingsplan plaats te vinden om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken. Derhalve is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van onderhavig initiatief is gelegen in het noorden van de kern Woudenberg op het Koningin Julianaplein. Het oostelijke deel van het plangebied wordt begrensd door de grenzen van de gebiedsaanduiding zoals weergegeven in het vigerende bestemmingsplan (Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg). Het westelijke deel van het plangebied wordt begrensd door de grenzen van het parkeerterrein.
 
Het perceel dat bekend staat onder de kadastrale gemeente Woudenberg, sectie B, perceel 4687 maakt in zijn geheel deel uit van het plangebied. Daarnaast maken de percelen 2603 en 5382 gedeeltelijk onderdeel uit van het plangebied. Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3025 m².
 
De betreffende gronden zijn gelegen in een woonwijk. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich een speeltuin omringt door bomen. Het centrum van Woudenberg bevindt zich op korte afstand van het plangebied (circa 200 m) ten zuidwesten van het plangebied.
 
De navolgende afbeeldingen geven de globale ligging en de globale begrenzing van het plangebied weer.
  
   
Globale ligging plangebied (wit omcirkeld, bron: Google Earth)   
 
Globale begrenzing plangebied (wit omkaderd, bron: Google Earth)
1.3 Geldend bestemmingsplan
De gronden van het plangebied maken onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Bebouwde kom Woudenberg', vastgesteld op 21 december 2017 en de 'Correctieve herziening Bebouwde Kom Woudenberg', vastgesteld op 20 december 2018. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ter plaatse van het plangebied.
 
        
Verbeelding geldend bestemmingsplan 'Bebouwde Kom Woudenberg' (plangebied wit omkaderd)
De gronden van het plangebied zijn in het vigerende bestemmingsplan voorzien van de bestemmingen 'Verkeer', 'Maatschappelijk' en 'Kantoor'. Daarnaast zijn de gronden voorzien van twee aaneengesloten bouwvlakken met een maximale bouwhoogte van 4 m. Een groot gedeelte van het plangebied is voorzien van een gebiedsaanduiding 'wetgevingzone - wijzigingsgebied 8'. Voor deze gronden geldt dat burgemeester en wethouders de bestemming ter plaatse kunnen wijzigen in de bestemming(en) 'Wonen', 'Tuin', 'Verkeer' en 'Maatschappelijk', ten behoeve van de bouw van een gebouw voor appartementen en/of maatschappelijke voorzieningen.
 
De beoogde ontwikkeling past grotendeels binnen de wijzigingsbevoegdheid van het vigerende bestemmingsplan. Echter ligt het plangebied gedeeltelijk buiten het wijzigingsgebied. Derhalve dient er een bestemmingsplanwijziging plaats te vinden voor de gronden van het plangebied. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de gewenste ontwikkeling beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale -, provinciale -, en gemeentelijke beleid en de relevante wet- en regelgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de eveneens het overleg met de directe omgeving is opgenomen.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
In de huidige situatie is er in het plangebied een gebouw en een parkeerterrein aanwezig. De bestaande bebouwing aan de noordzijde van het plangebied is in de voormalige situatie gebruikt ten behoeve van de openbare bibliotheek en de bebouwing grenzend aan de zuidzijde van dit gebouw is in gebruik geweest als kantoorpand door verschillende bedrijven. In de huidige situatie zijn beide bouwwerken niet meer in gebruik.
 
Het parkeerterrein bevindt zich aan de westzijde van het plangebied en is voorzien van 46 parkeerplaatsen. Het parkeerterrein is omzoomd met een groene rand bestaande uit gras, lage beplanting en bomen. Deze parkeerplaatsen werden zowel gebruikt voor bezoekers en medewerkers van de bibliotheek en het kantoor als voor openbaar gebruik. Het parkeerterrein is in eigendom van de gemeente Woudenberg en wordt in de huidige situatie op de zaterdagochtend gebruikt door 5 standplaatshouders.
 
Navolgende afbeeldingen geven de huidige situatie van het plangebied weer.
 
Huidige situatie plangebied (westzijde plangebied, bron: Google Street View)
 
Huidige situatie plangebied (noordzijde plangebied, bron: Google Street View)
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om het plangebied op het Koningin Julianaplein te herontwikkelen. Daarbij worden de bestaande gebouwen in het plangebied gesloopt en zal er een nieuw appartementencomplex worden gebouwd. Het programma bestaat uit 30 appartementen, 45 parkeerplaatsen op maaiveld en 32 parkeerplaatsen en 30 bergingen in een parkeergarage onder het beoogde appartementencomplex. Een deel van de parkeerplaatsen op maaiveld dienen ter vervanging van de huidige openbare parkeerplaatsen.
 
Navolgende afbeelding toont de beoogde indeling van het plangebied.
 
Situatieschets plangebied (Bron: Jan Architect)
 
Het beoogde appartementencomplex bestaat uit 3 woonlagen en een parkeerkelder. Op elke woonlaag zijn 10 appartementen voorzien van verschillende groottes (43 m², 57 m² en 74 m²). In het plan worden 6 sociale huurwoningen, 6 huurwoningen in het middensegment en 18 huurwoningen in het duurdere segment gerealiseerd.
 
Navolgende afbeelding geeft een impressie van de beoogde ontwikkeling gezien vanaf de Prinses Irenestraat.
Impressie beoogde situatie (bron: Jan Architect)
 
De voorgevel met entree van het appartementencomplex bevindt zich aan de noordzijde. De toegang van de parkeerkelder is voorzien aan de oostzijde van het appartementencomplex en is bereikbaar via het noordelijke parkeerterrein. De parkeerkelder zal voorzien in 32 parkeerplaatsen. Daarnaast worden er 30 bergingen gerealiseerd, één voor elk van de appartementen.
 
Navolgende afbeelding toont een schets van de indeling van de beoogde parkeerkelder.
 
 
Tekening beoogde parkeerkelder (Bron: Jan Architect)
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
 
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en is sindsdien meerdere malen geactualiseerd.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien ligt bij 11 woningen.
 
De beoogde ontwikkeling op het Koningin Julianaplein in Woudenberg heeft betrekking op de realisatie van 30 appartementen. De beoogde ontwikkeling betreft weliswaar een sloop-nieuwbouwproject maar er is wel sprake van een toename van het ruimtebeslag. Onderhavig initiatief wordt daarom aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking zal de behoefte van de ontwikkeling nader worden toegelicht.
 
Behoefte
In de eerste plaats vindt de ontwikkeling plaats binnen bestaand stedelijk gebied, daarmee wordt aangesloten bij de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling sluit tevens aan bij de woningbouwbehoefte van de gemeente Woudenberg. Woningen worden sneller verkocht, koopprijzen lopen steeds verder op en het woningaanbod daalt. Deze druk op de woningmarkt is ook merkbaar in Woudenberg. Gemiddeld vestigen zich jaarlijks circa 70 personen meer dan dat er uit de gemeente verhuizen. Zowel starters als doorstromers hebben het moeilijk met de stijgende huizenprijzen en strengere leennormen. Het is daarom belangrijk om te zorgen voor een woningproductie die in lijn is met de demografische groei in zowel woningtypen als prijssegmenten. In de komende jaren blijft het aantal inwoners in Woudenberg groeien. Van 12.700 inwoners in 2017, naar circa 14.400 in 2030. De huishoudens worden kleiner en het aantal neemt toe. Er is sprake van vergrijzing en een sterke toename van één en tweepersoonshuishoudens, maar niet van een ontgroening van de bevolking.
 
De beoogde ontwikkeling voorziet met de toevoeging van 30 appartementen (klein en groot) in de behoefte naar woningen voor kleine huishoudens. De woningen zijn zowel geschikt voor starters als voor één- en tweepersoonshuishoudens. De woningen, zowel grondgebonden als op de eerste en tweede verdieping, zijn met de beoogde liftvoorziening tevens geschikt voor ouderen. De ontwikkeling voorziet in woningen in de sociale huursector (6) en in de vrije huursector (24). Bovendien is het plangebied aangewezen als wijzigingsgebied waarbinnen een bestemming (onder voorwaarden) gewijzigd kan worden ten behoeve van de bouw van een gebouw voor appartementen en/of maatschappelijke voorzieningen.
 
Er kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling invulling geeft aan de woningbouwbehoefte van de gemeente Woudenberg op een passende locatie binnen bestaand stedelijk gebied. Deze nieuwe stedelijke ontwikkeling voldoet daarmee aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) (inclusief herijking 2016, correctie 2017 en de eerste en tweede partiële herziening 2018) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
 
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
 
Planspecifiek
Met betrekking tot de beoogde ontwikkeling op het Koningin Julianaplein in Woudenberg is met name artikel 4.1: Stedelijk gebied van het PRV van toepassing. bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken. Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzaam energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Om kleinschalige binnenstedelijke ontwikkelingen niet onnodig te belasten met regelgeving is het artikel gericht op uitleglocaties en transformaties. Dit neemt niet weg dat andere locaties deze aandacht niet behoeven.
 
Met onderhavige ontwikkeling wordt er bijgedragen aan duurzaam energiegebruik. Dit wordt onder andere gedaan door middel van het plaatsen van zonnepanelen op het dak. Daarnaast zal er gezorgd worden voor een lage energiebelasting door het toepassen van een goede isolatie in het appartementencomplex.
 
Er worden vanuit het PRV verder geen regels gesteld die van toepassing zijn op de beoogde ontwikkeling. Geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling in lijn is met het gestelde in de PRV.
3.2.2 Provinciale Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
 
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
 
Planspecifiek
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie is de hele provincie aangewezen voor duurzaam gebruik van de ondergrond. Daarbij vraagt de provincie aandacht voor optimaal gebruik van de ondergrond. Functies dienen zoveel mogelijk gepland te worden op een geschikte bodem. Conform de resultaten van het bodemonderzoek (zie toelichting paragraaf 4.2.1) kan gesteld worden dat de grond geschikt is voor het beoogde gebruik. Daarbij draagt de beoogde inbreiding bij aan efficiënt grondgebruik binnen bestaand stedelijk gebied. Tevens zijn de gronden niet vervuild en daarmee geschikt voor de beoogde woonfunctie (zie toelichting paragraaf 4.2.1).  
 
Daarnaast geldt voor de gehele provincie dat er ruimte geboden wordt aan duurzame energie en dat er gestreefd wordt naar een gezonde en veilige leefomgeving. Met het aspect duurzame energie wordt rekening gehouden in het plan door het dak van het appartementencomplex te voorzien van een groot aantal zonnepanelen. Voor het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving is samenhang tussen ruimtelijke ordening en milieu belangrijk. Daarom zijn milieukwaliteiten als externe veiligheid, geluid, luchtkwaliteit, bodem en water van belang. Deze aspecten zijn voor onderhavig initiatief nader uitgewerkt in toelichting hoofdstuk 4. Er kan gesteld worden dat er sprake is van een gezonde en veilige leefomgeving ter plaatse van de planlocatie. 
 
Het plangebied ligt in overstroombaar gebied. Echter gezien de ontwikkeling geen grootschalige woningbouwontwikkeling betreft, is het niet noodzakelijk om maatregelen te treffen met betrekking tot waterveiligheid.
 
Het plangebied bevindt zich tevens in het landschap Gelderse Vallei. Voor dit gebied dienen de volgende kernkwaliteiten behouden te blijven:
  1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  2. stelsel van beken, griften en kanalen;
  3. Grebbelinie;
  4. overgang van vallei naar stuwwal (luwe flank)
Aangezien het plangebied zich binnen bestaand bebouwd gebied bevindt zal de ontwikkeling geen negatieve gevolgen hebben voor het landschap.
 
Met de algemene beleidslijn verstedelijking wordt er aangesloten bij de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling is in toelichting paragraaf 3.1.3 getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling aansluit bij de behoefte van Woudenburg.
 
De provincie streeft er naar ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren te realiseren. Met de beoogde ontwikkeling wordt er bijgedragen aan woningbouw binnen stedelijk gebied.
 
Binnen het PRS is het stedelijk programma voor de gemeente Woudenberg opgenomen. Voor de gemeente Woudenberg wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1150 woningen, waarvan 150 woningen in het stedelijk gebied. Met de beoogde ontwikkeling wordt er bijgedragen aan de woningbouwopgave binnen stedelijk gebied.
 
Conclusie
Er kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling op het Koningin Julianaplein in Woudenberg in overeenstemming is met de structuurvisie van de provincie Utrecht.
  
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030
In de Structuurvisie Woudenberg 2030 (juni 2013 met oplegger van 24 januari 2019) worden keuzes gemaakt over de duurzame en verantwoorde ruimtelijke toekomst van de gemeente. Deze keuzes op het gebied van werken, zorg en welzijn, onderwijs, sport, toerisme en recreatie en mobiliteit zijn integraal op elkaar afgestemd. In de structuurvisie is ook aangegeven welke strategie de gemeente hanteert voor de uitvoering en de daarbij horende investeringen. Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten.
 
Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:
  • te vernieuwen: het centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en spoorzone de grootste zijn;
  • te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost (Hoevelaar) en op verschillende inbreidingslocaties;
  • te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • te beschermen: de intrinsieke waarde van natuur, landschap en cultuurhistorie. Zo mogelijk kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt. 
Daarnaast is de structuurvisie opgedeeld in de volgende thema's:
  • landschap en groen;
  • wonen;
  • economie;
  • recreatie;
  • verkeer;
  • maatschappelijke voorzieningen. 
Planspecifiek
Voor onderhavige ontwikkeling is  het thema 'wonen' specifiek van belang. Woudenberg is een aantrekkelijke woongemeente. De onderscheidende woonkwaliteit is met name het voor gezinnen aantrekkelijke aanbod in rustige en groene wijken, met voldoende voorzieningen in de kern voor zowel kinderen, jeugd als ouderen. Mede door de vergrijzing, maar ook door andere samenlevingsvormen is er (op termijn) sprake van huishoudensverdunning. In de periode 2012-2025 neemt het aantal eenpersoonshuishoudens aanzienlijk toe. Al met al is de verwachting dan ook dat de vraag naar woningen de komende jaren nog toeneemt en dat de gemeente, markt en corporaties de komende jaren gefaseerd nieuwbouw moeten toevoegen om aan de vraag te voldoen.
 
De kwaliteit van de woningvoorraad is over het algemeen goed. Dit geldt zowel voor het particulier bezit als het corporatiebezit. Grootschalige herstructurerings- en/of vernieuwingsopgaven zijn in de komende jaren dan ook niet aan de orde. Wel ligt er een opgave om de doorstroming in de markt te verbeteren. Dit knelpunt staat centraal in de woonvisie (zie toelichting paragraaf 3.3.2).
 
In de structuurvisie is het Koningin Julianaplein reeds opgenomen als projectlocatie. De opgave die destijds (2013)is opgenomen in de structuurvisie komt niet meer geheel overeen met onderhavige ontwikkeling. Het woningbouwprogramma is van circa 15 appartementen naar 30 appartementen gegaan. Daarnaast voorziet de ontwikkeling nog steeds in startersappartementen en appartementen voor een- en tweepersoonshuishoudens. Daarnaast wordt er een kwaliteitsimpuls gegeven aan zowel het vastgoed als de openbare ruimte op het Julianaplein. De beoogde ontwikkeling sluit daarmee grotendeels nog aan bij de opgave zoals deze is opgenomen in de structuurvisie. Daarnaast is de ontwikkeling aangepast naar de huidige woningbouwbehoefte.
3.3.2 Woonvisie 2019+
De Woonvisie 2019+ is vastgesteld door de raad op 24 januari 2019.
 
Met de Woonvisie 2019+ wil de gemeente bereiken dat het van jong tot oud goed wonen is in Woudenberg. De woonwensen en woningbehoefte van alle inwoners wil de gemeente zoveel mogelijk binnen de gemeentegrenzen mogelijk maken. De focus ligt daarbij op duurzaam en toekomstbestendig ontwikkelen.
 
De woonvisie is uitgewerkt aan de hand van vier focuspunten. Deze vormen samen de kern van de Woonvisie 2019+:
  1. nieuwbouw op basis van behoeften;
  2. betaalbare woningvoorraad;
  3. wonen, zorg en welzijn laten aansluiten op ambities;
  4. duurzame en toekomstbestendige woningvoorraad. 
Op basis van recent (2018) uitgevoerd woningbehoefteonderzoek, blijkt dat er behoefte is aan nieuwbouw voor alle doelgroepen. De gemeente zet in op duurzame woningbouw door te kiezen voor een hoog kwaliteitsniveau en voor nieuwbouw die aansluit op de behoeften. Daarnaast zet de gemeente in op de ontwikkeling van betaalbare woningen om doorstromers meer mogelijkheden te bieden en om scheefwonen te verminderen.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling van 30 appartementen wordt er nieuwbouw toegevoegd voor verschillende doelgroepen. De woningen zijn zowel geschikt voor een- en tweepersoonshuishoudens als voor starters en ouderen. De ontwikkeling biedt een gevarieerd aanbod met woningen voor sociale huur, middeldure huurwoningen en dure huurwoningen. Aan de ene kant biedt de ontwikkeling ruime appartementen en aan de andere kant biedt de ontwikkeling ook betaalbare woningen om doorstromers meer mogelijkheden te bieden.
 
Vanuit de woonvisie 2019+ wordt er gestreefd naar minimaal 20% sociale woningbouw. Met de beoogde ontwikkeling van 6 sociale huurwoning wordt dit streven behaald in onderhavig plan. Daarnaast worden er ook 6 woningen in de middenhuur sector gerealiseerd. Er wordt hiermee tevens aangesloten bij de Doelgroepenverordening Gemeente Woudenberg waarin woonbeleid is vastgelegd over nieuw te bouwen sociale huurwoningen en goedkope koopwoningen.
 
Landelijk is er sprake van een stijgende vraag naar kleinere woningen. Mede daarom kijkt ook de gemeente Woudenberg naar mogelijkheden voor het toevoegen van kleinere woningen. De ontwikkeling van 30 appartementen geeft hier invulling aan en voorziet daarmee in de behoefte.
 
Daarnaast sluit de ontwikkeling aan bij de ambitie voor duurzame en kwalitatief hoogwaardige nieuwbouw. Het duurzame aspect komt tot uiting in een goed geïsoleerd gebouw welke voorzien is van een groot aantal zonnepanelen op het dak. De nieuwbouw zal voldoen aan de BENG-eisen. Tevens is er sprake van een goede kwaliteit van de leefomgeving (zie toelichting paragraaf 4.2).
 
De beoogde ontwikkeling van het appartementencomplex aan het Koningin Julianaplein in Woudenberg sluit aan de bij de Woonvisie 2019+. 
 
4 Haalbaarheid
In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
  
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarden van 2000 woningen of meer.  Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. De effecten die op kunnen treden ten aanzien van de beoogde woningen zullen met name afkomstig zijn van verkeer. Met de realisatie van de beoogde ontwikkeling zal er sprake zijn van een verkeerstoename. Verwacht wordt dat de omliggende wegen beschikken over voldoende capaciteit om dit verkeer op te vangen. Bovendien is het verkeer van de voormalige bibliotheek en het kantoor ter plaatse komen te vervallen. Daarnaast zal het plan voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast zijn er mogelijk effecten op flora en fauna doordat de bestaande bebouwing zal worden gesloopt en nieuwe bebouwing zal worden gerealiseerd. Binnen de planlocatie zijn enkele soorten te verwachten waarmee rekening moet worden gehouden. Daarnaast dienen de werkzaamheden buiten de broedperiode - maart tot en met augustus - te starten om verstoring te voorkomen. Wanneer de zorgplicht van de Wet natuurbescherming wordt nagevolgd en werkzaamheden buiten de broedperiode worden gestart zal flora en fauna zo goed mogelijk beschermd blijven.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit bestemmingsplan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten.
  
Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.-beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Dit besluit wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.
 
Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.
 
4.2 Milieu
4.2.1 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een gevoeliger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder gevoelig bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling van een appartementencomplex is er sprake van een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Om de geschiktheid van de bodem voor het beoogde gebruik aan te tonen is er een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door PJ Milieu BV (8 juli 2019, zie bijlagen bij toelichting).
 
Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat de hypothese 'onverdachte locatie' geen stand houdt. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Er zijn verder geen waarnemingen gedaan welke erop duiden dat de voormalige sloten zijn gedempt met bodemvreemd materiaal. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt dan ook niet noodzakelijk geacht.
 
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek uit te voeren. Geconcludeerd wordt dat de vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.2.2 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor  PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
    
Planspecifiek
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er extra verkeer gegenereerd ten opzichte van de huidige situatie dit is van invloed op de luchtkwaliteit. Echter betreft de ontwikkeling een beperkte ontwikkeling waarbij 30 appartementen gerealiseerd worden. Gezien de omvang kan het project worden aangemerkt als een ontwikkeling van 'niet in betekenende mate'. Derhalve is het niet noodzakelijk om de invloed van de ontwikkeling op de luchtkwaliteit nader te toetsen.
 
Wel dient er in het kader van een goede ruimtelijke ordening gekeken te worden of de huidige luchtkwaliteit  de beoogde ontwikkeling toestaat. Met behulp van Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties fijnstof (PM10 en PM2,5) en NO2 in bedragen in 2017 respectievelijk   18-19 µg/m³, 11-12 µg/m³ en 16-18 µg/m³. Daarmee wordt er voldaan aan de gestelde grenswaarden en is er sprake van een goede ruimtelijke ordening met betrekking tot de luchtkwaliteit.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.2.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Wonen is een geluidgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. Derhalve dient er sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot het aspect geluid. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich enkel 30 km/uur wegen die conform de Wet geluidhinder geen onderzoekszone heeft. De dichtstbij gelegen weg met onderzoekszone betreft een tweebaansweg (N226) met een maximale toegestane snelheid van 50 km/uur. Deze weg bevindt zich op een afstand van circa 250 m ten westen van het plangebied. Gezien de afstand hoeft het plan niet getoetst te worden aan eventuele geluidsoverlast van deze weg. Bovendien is de verkeersintensiteit niet dusdanig hoog dat er geluidsoverlast te verwachten is. Wegverkeerslawaai vormt derhalve geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
Tevens dient getoetst te worden of er mogelijk sprake is van geluidsoverlast door industrielawaai. Er bevinden zich in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven die mogelijk geluidshinder kunnen veroorzaken voor de beoogde woningen. Ten oosten van het plangebied is wel een kindcentrum gevestigd waar mogelijk geluidshinder van ervaren kan worden. Dit wordt nader toegelicht in toelichting paragraaf 4.2.4.
 
Gesteld wordt dat er geen sprake is van wegverkeerslawaai en industrielawaai ter plaatse van de planlocatie. Het aspect geluid vormt daarmee geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.2.4 Milieuzonering
Het aspect milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsmede een goed klimaat voor de gevoelige functies.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie (editie 2009) is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de realisatie van een appartementencomplex met 30 appartementen. Hiermee is sprake van het toevoegen van een gevoelige bestemming, daarom dient getoetst te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat met betrekking tot bedrijven en milieuzonering.
 
In navolgende tabel zijn bedrijven en inrichtingen die zich in de nabijheid van het plangebied bevinden weergegeven. De werkelijke afstand is gemeten vanaf de het beoogde appartementencomplex tot aan de grens van de betreffende bestemming.
 
Adres/ inrichtingSBI-2008MilieucategorieRichtafstandWerkelijke afstand
Ekris 25/ Kindcentrum 8891230 m60 m
Pr. Christinastraat 2/ Huisartsenpraktijk8621110 m22 m
Kon. Julianaplein 10/ detailhandel medische apparaten-110 m18 m
 
Uit de tabel blijkt dat bedrijven/inrichtingen in de nabijheid van het plangebied op voldoende afstand zijn gelegen. Voor het kindcentrum geldt een richtafstand van 30 m voor het aspect geluid. Met een afstand van 60 m tussen het plangebied en het kindcentrum wordt er ruimschoots aan de richtafstand voldaan. Er wordt daarom geen overlast verwacht van het kindcentrum. Bovendien zijn er woningen gesitueerd tussen het plangebied en het kindcentrum welke een geluidwerende functie zullen hebben voor de beoogde ontwikkeling.
 
Er kan geconcludeerd worden dat bedrijven en milieuzonering geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling op het Koningin Julianaplein.
4.2.5 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling van 30 woningen in een appartementencomplex is er sprake van een kwetsbaar object. Daarom dient de externe veiligheid voor de beoogde ontwikkeling getoetst te worden. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede risicokaart (plangebied zwart omcirkeld, bron: risicokaart.nl)
 
Nabij het plangebied zijn volgens de risicokaart geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor gevaarlijke stoffen. De dichtstbij gelegen risicovolle inrichting betreft een inrichting van Stedin voor productie en distributie van elektriciteit, aardgas, stoom en warm water. Volgens de gegevens van de rapportbeschrijving in de risicokaart is de inrichting geen Bevi-inrichting. Bovendien ligt de inrichting op een geruime afstand van circa 650 m ten noorden van het plangebied. Deze inrichting vormt geen risico voor de beoogde ontwikkeling.
 
Daarnaast is er ten zuiden van het plangebied op een afstand van ruim 800 m een transportroute voor gevaarlijke stoffen gelegen (N224) met daarnaast een tankstation gesitueerd. Gezien de ruime afstand en de aard en omvang van de beoogde ontwikkeling zijn er geen gevolgen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
 
Gesteld kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde functiewijziging.
 
4.3 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016 - 2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021
Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
 
De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewaterbeleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.
 
Keur en beleidsregels 2015
De 'Keur en Beleidsregels' maken het mogelijk dat het waterschap haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor:
  • Waterkeringen (onder andere duinen, dijken en kaden),
  • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken),
  • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen).
De Keur kent ‘verboden’ en ‘geboden’ voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oppervlaktewaterlichamen, bergingsgebieden, ondersteunende kunstwerken en grondwater. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. De gebods- en verbodsbepalingen in de Keur zijn algemeen van aard. Via algemene regels en beleidsregels zijn deze verder uitgewerkt.
   
Planspecifiek  
In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel verhard. Met de beoogde ontwikkeling wordt er dan ook niet of nauwelijks extra verharding toegevoegd. Daarmee is watercompensatie in de vorm van oppervlaktewater niet noodzakelijk.
 
Uit de resultaten van de digitale watertoets (22-8-2019) blijkt dat er in het plangebied geen oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor onderhavig plan een positief wateradvies gegeven.
 
Het afvalwater van het beoogde appartementencomplex zal worden aangesloten op het gemeentelijk rioleringssysteem. Hemelwater zal worden afgekoppeld van het rioolsysteem en wordt geloosd op een wadi die gerealiseerd zal worden binnen het plangebied aan de Prinses Irenestraat.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect water geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.4 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming zijn de tabellen 1, 2 en 3 vervallen waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kan voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek 
De beoogde ontwikkeling dient getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming. Er dient verantwoord te worden dat het plan geen schade aan beschermde soorten en of gebieden oplevert. Derhalve is er een ecologisch quickscan uitgevoerd door Els & Linde B.V. (1 juli 2019, zie bijlagen bij toelichting).
 
Soortenbescherming
Uit de resultaten van de quickscan is gebleken dat binnen de planlocatie geen beschermde soorten worden verwacht. Voor de ruimtelijke plannen is geen nader onderzoek naar beschermde soorten noodzakelijk. In de begroeiingen langs de planlocatie zijn algemene broedvogels niet uit te sluiten. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten de broedperiode - maart tot en met augustus - te starten.
 
Zorgplicht
Binnen de planlocatie zijn enkele soorten te verwachten waarmee rekening moet worden gehouden. Aangetroffen dieren die niet uit zichzelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen - onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels en dergelijke, dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren.
 
Gebiedsbescherming
Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied, Rijntakken, bevindt zich op ruim 9 km afstand van het plangebied. Gezien de geruime afstand en het feit dat de woningen gasloos gebouwd zullen worden is er geen toename van stikstof emissie te verwachten. Bovendien zijn de verkeersbewegingen ten behoeve van de voormalige bibliotheek en het kantoor komen te vervallen. Een berekening van de depositie is niet noodzakelijk. Gezien de afstand tussen het Natura 2000-gebied en de planlocatie kan een effect van andere oorzaken, zoals geluid, licht of grondwaterstromen, op voorhand worden uitgesloten. Gelet op de aard en omvang van het voornemen is een effect op het Natuur Netwerk Nederland met zekerheid uit te sluiten.
 
Stikstofdepositie
Om de effecten van de realisatie van het plan zowel in de bouw- als gebruiksfase in het kader van stikstof in beeld te krijgen is door buro SRO een zogenaamde AERIUS berekening uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat het plan geen berekenbaar negatief effect heeft op de nabij liggende Natura 2000 gebieden.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
De gemeente Woudenberg heeft een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar gebied. Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de archeologische beleidskaart ter plaatse van het plangebied.
 
    
Uitsnede archeologische beleidskaart (plangebied zwart omcirkeld)
Conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudenberg bevindt het gebied zich in een zone met een lage archeologische verwachtingswaarde. Voor deze gronden geldt dat bodemingrepen dieper dan de huidige verstoringsdiepte (30 cm -Mv) vermeden dienen te worden. Wanneer dit niet mogelijk is wordt het noodzakelijk geacht om archeologisch onderzoek te verrichten voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming indien de bodemingrepen groter zijn dan 10.000 m².
 
Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de grenswaarde van 10.000 m² niet overschreden. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.6 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch monumenten aanwezig. Tevens zijn er in de nabijheid van het plangebied geen cultuurhistorische monumenten waar de beoogde ontwikkeling mogelijk effect op heeft.
 
Het plangebied is wel gelegen in het beschermd landschap Gelderse Vallei. In toelichting paragraaf 3.2.2 is de ligging van het plangebied in het beschermd landschap nader toegelicht.
 
Gesteld wordt dat de beoogde ontwikkeling op het Koningin Julianaplein geen invloed heeft op cultuurhistorisch waardevolle elementen.
4.7 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
4.7.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Voor de berekening van de verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling is gebruik gemaakt van de gegevens van het CROW (publicatie 281). De bouwkavel is gelegen in 'matig stedelijk' en 'schil centrum'- gebied.
 
Onderstaande tabel geeft de verkeersgeneratie van de verschillende typen woningen weer die beoogd zijn met de herontwikkeling op het Koningin Julianaplein in Woudenberg.
 
Woningtypeverkeersgeneratie per woningaantal woningenTotale verkeersgeneratie
huur, appartement, duur5,0 - 5,81890 - 104,4
huur, appartement, midden/goedkoop3,0 - 3,81236 - 45,6
Totaal gemiddeld  138
 
Uit de gegevens van bovenstaande tabel volgt dat de gemiddelde verkeersgeneratie van de beoogde ontwikkeling circa 138 bewegingen per etmaal bedraagt.  Het plangebied wordt zowel via de Prinses Christinastraat als via de Koningin Julianaplein, Koningin Emmastraat en Prinses Irenestraat. Gezien de verwachte verkeersbewegingen en de ontsluitingen van het plangebied wordt verwacht dat de omliggende wegen over voldoende capaciteit beschikken om deze verkeersbewegingen op te vangen. Bovendien zijn de verkeersbewegingen (circa 60 per etmaal) van de voormalige bibliotheek en het kantoor komen te vervallen. Per saldo neemt het aantal verkeersbewegingen toe met een beperkt aantal verkeersbewegingen van circa 78 per etmaal.
4.7.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Voor de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt gerekend met de gegevens van het CROW (publicatie 381). De volgende gegevens worden hierbij als uitgangspunt genomen:
  • het plangebied bevindt zich in 'matige stedelijk' en 'schil centrum'- gebied
  • 6 sociale huurappartementen
  • 6 middeldure huurappartementen
  • 18 dure huurappartementen
Navolgende tabel geeft de parkeernormen voor de beoogde ontwikkeling weer.
 
type woningparkeernormaantal woningengem. aantal benodigde parkeerplaatsen
huur, appartement, duur1,2 - 2,01829
huur, appartement, midden/goedkoop (incl. sociale huur)0,8 - 1,61215
totaal  44
 
Uit de gegevens van bovenstaande tabel blijkt dat er gemiddeld 44 parkeerplaatsen nodig zijn voor parkeren ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. In het totale plan dient voorzien te worden in voldoende parkeerplaatsen ten behoeve van zowel het appartementencomplex als voor openbaar gebruik.
 
De beoogde parkeergarage onder het appartementencomplex zal voorzien in 32 parkeerplaatsen. Op het maaiveld ten noorden van het appartementencomplex worden nog eens 26 parkeerplaatsen gerealiseerd en ten westen van het plangebied, ter plaatse van het huidige parkeerterrein, worden 20 parkeerplaatsen gerealiseerd. In totaal worden er daarmee  78 parkeerplaatsen gerealiseerd. 44 parkeerplaatsen hiervan, waaronder de parkeergarage, zijn bestemd voor bewoners en bezoekers van het appartementencomplex. Er blijven dan nog 34 parkeerplaatsen over voor openbaar gebruik ter vervanging van het huidige parkeerterrein op het Koningin Julianaplein.
 
In oktober 2018 is er een parkeeronderzoek uitgevoerd door Datacount BV naar de huidige parkeersituatie rondom het Koningin Julianaplein in Woudenberg. Uit de resultaten van dit onderzoek volgt dat er maximaal 10 parkeerders (gelijktijdig) zijn waargenomen op het huidige parkeerterrein aan het Koningin Julianaplein.  Bovendien zijn de parkeerplaatsen in het verleden ook gebruikt voor het kantoor en de bibliotheek welke gesloopt zullen worden, daarmee komen ook parkeerders van deze inrichtingen te vervallen. De 34 parkeerplaatsen die in de beoogde situatie beschikbaar zijn voor openbaar gebruik wordt daarmee ruim voldoende geacht.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect parkeren geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijke plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van een ruimtelijk plan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Er zijn voor de gemeente geen kosten verbonden aan deze ontwikkeling. Er wordt een anterieure overeenkomst afgesloten tussen de gemeente en initiatiefnemer waarin het kosten verhaal wordt afgestemd. Daarbij wordt e.e.a. verrekend via leges. Het plan is hiermee financieel uitvoerbaar.
 
6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
6.1 Overleg en inspraak
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is op het ontwerpbestemmingsplan 'Koningin Julianaplein 1, Woudenberg' een reactie binnen gekomen van de volgende instanties: Provincie Utrecht, Veiligheidsregio Utrecht en Waterschap Vallei en Veluwe.
 
Onderstaand zijn de reacties per instantie samengevat en van een reactie voorzien.
  
1. Provincie Utrecht, 6 augustus 2019
Het ontwerpbestemmingsplan 'Koningin Julianaplein 1, Woudenberg, geeft de Provincie geen aanleiding opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal  belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013 (herijking 2016).
 
Reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.
 
2. Veiligheidsregio Utrecht, 6 augustus 2019
De Veiligheidsregio heeft vastgesteld dat vrijwel alle relevante zaken ten aanzien van externe veiligheid zijn meegenomen in het ontwerpbestemmingsplan.  Binnen het plangebied zijn geen risicobronnen aanwezig waarvoor een verantwoordingsplicht geldt voor het groepsrisico. Daarnaast is de bereikbaarheid goed en zijn de aanwezige bluswatervoorzieningen voldoende. Er wordt niet geadviseerd tot het nemen van eventuele maatregelen.
 
Reactie
De reactie wordt voor kennisgeving aangenomen en leidt niet tot aanpassingen aan het ontwerpbestemmingsplan.
 
3. Waterschap Vallei en Veluwe, 15 augustus 2019
Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft opgemerkt dat in de toelichting van het ontwerpbestemmingsplan wordt genoemd dat het plangebied een oppervlakte heeft van circa 325 m², dit lijkt niet overeen te komen.
 
Daarnaast merkt het waterschap op dat het plangebied in overstroombaargebied ligt. Het Waterschap is het eens met de conclusie dat gezien de ontwikkeling geen grootschalige woningbouwontwikkeling betreft, het niet noodzakelijk is om maatregelen te treffen met betrekking tot waterveiligheid. Wel wordt geadviseerd om voldoende hoogte te realiseren bij de toegang van de parkeergarage om wateroverlast te voorkomen bij extreme neerslag. Het waterschap stelt voor om dit te borgen door hoogtes voor het peil op te nemen in de regels.
 
Het waterschap kan de digitale watertoets voor onderhavig plan niet vinden.
 
Reactie 
De eerste reactie van het waterschap is aangepast van 325 m² naar 3025 m².
 
De tweede reactie van het waterschap wordt voor kennisgeving aangenomen. Omdat het niet gebruikelijk is om dit op te nemen in de regels wordt dit buiten het bestemmingsplan gelaten. Indien het nodig wordt geacht kan dit opgenomen worden in de omgevingsvergunning.       
 
De digitale watertoets is opnieuw uitgevoerd en gaf dezelfde resultaten.
  
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende inspraakreacties hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
 
6.2 Participatie
Omwonenden zijn op de hoogte gesteld van de beoogde plannen. Er is samen met de gemeente een informatieavond georganiseerd voor omwonenden, welke heeft plaats gevonden op donderdagavond 23 mei 2019. tijdens deze avond ik het plan voor de locatie aan het Koningin Julianaplein 1 toegelicht. Omwonenden hebben op deze manier de mogelijkheid gehad om vragen stellen en opmerkingen te maken omtrent de beoogde ontwikkeling. Naar aanleiding van deze avond hebben er enkele kleine aanpassingen plaats gevonden. De reacties op het plan waren over het algemeen positief. Het verslag van de inloopavond is toegevoegd in bijlagen bij toelichting.
6.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan Koningin Julianaplein 1 heeft gedurende zes weken voor een ieder ter visie gelegen, van 2 januari 2020 tot en met 12 februari 2020. Gedurende de periode van ter inzage legging zijn er achttien zienswijzen ingediend.
  
Deze achttien zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Nota beantwoording zienswijzen ontwerpbestemmingsplan Koningin Julianaplein 1, Woudenberg. Deze Nota is als bijlage bij dit bestemmingsplan toegevoegd. De zienswijzen hebben niet geleid tot een aanpassing van het bestemmingsplan.