direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Goudenregen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de Ekris 40 staat een voormalige boerderij met bijbehorende bebouwing. Voor het betreffende perceel bestaat het voornemen om de bestaande bebouwing te slopen. De locatie wordt herontwikkeld tot een woonhof met vier nieuwe woningen.
Voor het betreffende perceel is op 5 november 2015 een principeverzoek bij het college van B&W ingediend (registratienummer Z-P-2015-443). In het principeverzoek zijn de plannen nader toegelicht. Per brief van 12 februari 2016 is meegedeeld dat de gemeente in principe instemt de voorgenomen plannen en zal mee werken aan een herziening van het bestemmingsplan.

Het geldende bestemmingsplan staat geen extra woningen toe op het perceel Ekris 40. Om de nieuwbouw te kunnen realiseren is een herziening van het geldende bestemmingsplan noodzakelijk.
Het voorliggende bestemmingsplan beoogt de realisatie van de nieuwe woningen en de bijbehorende aansluiting op het omringende woongebied planologisch-juridisch te borgen.

1.2 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het plangebied is gelegen in Woudenberg aan de Ekris 40. Het perceel heeft een grootte van 2.350 m2. Het plangebied valt binnen de nieuwe woonwijk 'Het Groene Woud'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0001.png"

Afbeelding - Globale ligging plangebied

De exacte begrenzing van het plangebied is op de verbeelding te zien.

1.3 Geldende plannen

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Het Groene Woud', zoals dit is vastgesteld op 25 september 2008. De betreffende gronden zijn bestemd als 'Woongebied' met de zone-code 'IV-b'. Ter plaatse is een enkele (bestaande) vrijstaande woning toegestaan.

De realisatie van extra woningen past niet binnen de flexibiliteitsbepalingen van het geldende bestemmingsplan. Ten behoeve van de realisatie van drie extra woningen dient een nieuw bestemmingsplan te worden opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 beschrijft de huidige situatie van het perceel. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst. De milieuaspecten komen aan de orde in hoofdstuk 4.
In hoofdstuk 5 is een toelichting gegeven op de bestemmingen. De uitvoerbaarheid komt aan de orde in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het perceel is gelegen ten noordoosten van de bebouwde kom van Woudenberg. Het plangebied zelf bestaat uit een woonerf met een woning (de voormalige boerderij), een bewoond bijgebouw, twee schuren en een halfopen kapschuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0002.png"

Afbeelding - bestaande situatie

Oorspronkelijk was het omringd door weiland, maar nu wordt er rondom gebouwd aan de nieuwbouwwijk 'Het Groene Woud'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0003.png"

Afbeelding - ligging van het plangebied binnen Het Groene Woud

Aan de noordzijde van Woudenberg wordt de nieuwbouwwijk 'Het Groene Woud' gerealiseerd. Deze wijk is al voor de helft gerealiseerd en het plangebied zal uiteindelijk compleet omsloten worden door woningbouw (tussen fase 2 en 5).

Fasen 1 en 2 van Het Groene Woud zijn nagenoeg gereed, fase 3 is in ontwikkeling. Momenteel worden de fase 4 en 5 van het Groene Woud ontworpen. Het grasveld en de bomen die aangrenzend aan het plangebied liggen horen bij fase 5 van Het Groene woud. Ook het weiland ten noorden hoort bij fase 5. Ten noorden van de weg Ekris liggen weilanden en een manege.

Tot op heden is voor het betreffende perceel uitgegaan van de bestaande situatie. Er is door de gemeente wel altijd rekening gehouden met de mogelijkheid dat de betreffende gronden in de stedelijke ontwikkeling opgenomen zouden kunnen worden. De voorliggende plannen spelen daar op in.

2.2 Projectbeschrijving nieuwe situatie

Initiatiefnemer is voornemens om de bestaande woning met bijgebouwen op het perceel te slopen en te vervangen door vier vrijstaande woningen.
Het perceel heeft een grootte van 2.350 m2. Het perceel wordt gesplitst in vier kavels met elk een oppervlakte van ruim 500 m2. De bestaande inrit vervalt. De nieuwe woningen worden ontsloten via een nieuw te realiseren wijkontsluitingsweg, de Goudenregen .

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0004.png"

Afbeelding – voorgestelde verkaveling woonerf

2.3 Beeldkwaliteit

Van belang is dat de uitstraling van het woonhof landelijk is. Het ontsluitingsstraatje krijgt een groen karakter door een groenstrook met bomen. De breedte van de groenzone is minimaal 4,0 m.
De parkeerbehoefte wordt in eerste instantie opgevangen door per woning twee parkeerplaatsen te voorzien die beide op eigen terrein aangelegd moeten zijn. Gezien de grootte van de kavels is dit geen probleem. Bij grote parkeerdruk kan in de groenstrook onder de bomen worden geparkeerd (zie paragraaf 4.12.1).

De ontwikkeling is te beschouwen als een hof. De toegangen van de woningen zijn gericht op de toegangsweg binnen de hof. Het is dus niet toegestaan om garages of poorten te laten uitwegen op de naastgelegen Goudenregen.

Om het idee van een hof te benadrukken worden de erfscheidingen grenzend aan de berm langs de Goudenregen uitgevoerd door een haag. De hoogte van de haag aan de zijde van de Goudenregen is minimaal 1,5 m en maximaal 2 m.
Het is wenselijk dat ook langs de singelzijde een haag wordt aangelegd. De hoogte daarvan zou tussen de 0,5 m en 2 meter kunnen liggen.
Harde erfscheidingen zijn slechts uit het zicht achter de haag toegestaan, alsmede op de grens met particuliere kavels. Langs de singel is een hard scherm niet wenselijk.

Voor de woningen is een goothoogte van maximaal 4 m en een bouwhoogte van 9 m bepaald. De uitstraling is een combinatie van modern én landelijk. Met deze vormeisen wordt aangesloten bij de ligging van het plan in de nabijheid van het buitengebied. De lage goothoogte en de moderne en landelijke uitstraling zien wij ook terug bij vrijstaande woningen in de directe omgeving.

Enkele referenties zijn hierna weergegeven. Ze dienen als inspiratiebron, niet als harde eis.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0005.png"

Qua materialisering worden er geen eisen gesteld. De kleurstelling moet passen bij wat in Groene Woud gebruikelijk is, dan wel bestaan uit meer getemperde tinten. Glimmende dakpannen zijn niet toegestaan.

De materialisering en de kleur van de toegangsstraat is vrij en mag afwijken van het gebruik in openbaar gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0006.png"

Hoofdstuk 3 Algemeen ruimtelijk beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Per 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

Dit bestemmingsplan raakt niet aan de ruimtelijke belangen van het rijk.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

Kern van de Wet ruimtelijke ordening is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden. Het gaat daarbij om de volgende belangen:

  • 1. rijksvaarwegen;
  • 2. project Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. kustfundament;
  • 4. grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. defensie;
  • 7. hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 8. elektriciteitsvoorziening;
  • 9. buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. ecologische hoofdstructuur (EHS);
  • 11. primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

Onderhavige ontwikkeling heeft geen betrekking op deze nationale belangen en het bestemmingsplan is daarmee niet in strijd met het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013- 2028

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. Dit ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.

Ten aanzien van het stedelijk programma voor Woudenberg meldt de structuurvisie het volgende:
"Voor de gemeente Woudenberg wordt uitgegaan van een woningbouwprogramma van 1150 woningen, waarvan 150 woningen in het stedelijk gebied, met name op de locatie Groene Woud. Buiten de rode contour wordt de ontwikkeling voorzien van 1000 woningen ten oosten van de kern, waarvan 75 woningen als afronding van het project Groene Woud (fase 5)".

In de structuurvisie is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als bestaand 'stedelijk gebied'. Het plangebied valt binnen de vastgestelde rode contour.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen. De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013, is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht.

Ten aanzien van het stedelijk gebied bepaalt de verordening het volgende:
Als ‘Stedelijk gebied’ wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Wonen en werken.
Een ruimtelijk plan kan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking.

De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

Bij zowel het bouwen als renoveren van kantoren en woningen en bedrijfsruimten als het herstructureren of aanleggen van woonwijken en bedrijventerreinen is het van belang dat gemeenten en initiatiefnemers nadenken over het gebruik van alternatieve vormen van energie en energiebesparende technieken (onder andere toepassen van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte). Hiermee dragen ruimtelijke plannen bij aan het doel van 10% duurzame energiegebruik in 2020 zoals verwoord in de PRS.

Grote delen van de provincie liggen in overstroombare gebieden van Nederrijn, Lek en het Eemmeer. Door een goed doordachte locatiekeuze en inrichting kunnen de gevolgen van een overstroming aanzienlijk beperkt worden. Bij het bouwen in een overstroombaar gebied wordt aangeven op welke wijze rekening is gehouden met overstromingsgevaar en welke maatregelen zijn genomen. Dit vloeit voort uit “een goede ruimtelijke ordening”. Met name vitale objecten vragen aandacht. Nadere definiëring van de objecten is te vinden in de Handreiking Overstromingsrobuust inrichten. De Handreiking helpt ook om via het ruimtelijk spoor wonen en werken in gebieden met overstromingsrisico’s veiliger te maken.

Gesteld kan worden dat het bestemmingsplan past binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie Gemeente Woudenberg 2030

Op 23 april 2013 is de Toekomstvisie Woudenberg 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie geeft en beeld van de gewenste toekomstige kwaliteiten voor wonen, werken en recreëren in Woudenberg. Een visie op ruimtelijke ontwikkelingen in de landbouw, natuur en landschap; economische ontwikkelingen in werkgelegenheid en bereikbaarheid; en maatschappelijke ontwikkelingen in de leefbaarheid en vitaliteit van de gemeente.

Om nu en in de toekomst te sturen naar de gewenste koers heeft de gemeente zogenoemde kwaliteitspijlers benoemd: overstijgende uitgangspunten voor gemeentelijk beleid. Ze hebben betrekking op

  • 1. duurzaamheid;
  • 2. identiteit en pluriformiteit;
  • 3. leefbaarheid;
  • 4. kwaliteit van de openbare ruimte en beeldkwaliteit;
  • 5. verantwoordelijkheid en samenwerking.

Ten aanzien van woningbouw zet de toekomstvisie in op afronding van het dorp en inbreiding; meer variatie in type woningen; combineren intensiever ruimtegebruik met kwaliteit groen en openbare ruimte; stimuleren sociale samenhang en leefklimaat; Woudenberg levendig houden voor jeugd en jongeren; inspelen op wensen 'nieuwe ouderen'; inspelen op verschuivingen in de zorg; sport als belangrijk onderdeel van leefbaarheid en met verenigingen werken aan vrijwilligersbeleid.

In de Toekomstvisie zijn vijf kwaliteitspijlers benoemd om bij nieuwe ontwikkelingen/ veranderingen goed een afweging te kunnen maken. Deze kwaliteitspijlers zijn:

  • 1. duurzaamheid in de tijd;
  • 2. identiteit en pluriformiteit van Woudenberg;
  • 3. betrokkenheid, verantwoordelijkheid en samenwerking;
  • 4. leefbaarheid;
  • 5. beeldkwaliteit en de kwaliteit van de openbare ruimte.

Voor de bebouwde kom is uitgangspunt een goed woon- en leefklimaat te blijven bieden, ook bij de veranderende behoeften en wensen van onze inwoners. Daarom wordt gestreefd naar bebouwing die het karakter van het dorp versterkt en wordt veel aandacht gegeven aan de inrichting van de openbare ruimte. Zorgvuldigheid, samengaan van ‘rood’ (bebouwing) en ‘groen’ (beplanting, sportcomplexen), de beeldkwaliteit en aandacht voor ontmoetingsplekken gaan hierbij hand in hand met aspecten van welzijn, samenlevingsopbouw, verenigingsleven en de bevordering van sociale activiteiten.

Voor het leefklimaat binnen de bebouwde kom, de bebouwing en de samenleving zijn in de toekomstvisie meerdere hoofdkeuzes gemaakt. Voor dit bestemmingsplan is de hoofdkeuze 'afronding van het dorp en inbreiding, meer variatie in type woningen' het meest relevant.
Andere hoofdkeuzes van toepassing op de bebouwde kom betreffen:

  • veiligheid en preventiebeleid;
  • het stimuleren van sociale samenhang;
  • Woudenberg ook levendig voor jong en oud;
  • verschuivingen in de zorg;
  • volksgezondheid;
  • sport als belangrijk onderdeel van leefbaarheid;
  • met verenigingen en andere openbare voorzieningen werken aan vrijwilligersbeleid;
  • milieuzorg als gezamenlijke verantwoordelijkheid;
  • economie en bedrijvigheid: ruimte voor Woudenbergse bedrijven;
  • verkeer en vervoer.

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de toekomstvisie van de gemeente Woudenberg. Het bestemmingsplan kan worden aangemerkt als een 'inbreidingslocatie' binnen het Groene Woud.

3.3.2 Structuurvisie 2030 'Groen dus vitaal'

In de Structuurvisie is het volgende opgenomen met betrekking tot Het Groene Woud:

Het Groene Woud is een ontwikkelingslocatie voor woningbouw die grenst aan de Nijverheidsweg. Het gebied heeft een totale omvang van circa 22 hectare. Voor de inrichting van het gebied is het van belang om rekening te houden met de hindercirkels van de in het gebied aanwezige milieuhinderlijke bedrijvigheid. Fase 1 en fase 2 van het Groene Woud zijn reeds gerealiseerd. Op het programma staat nog de ontwikkeling van fase III, fase IV en fase V. Daarbij gaat het totaal om circa 170 woningen.

Het bestemmingsplan past binnen de structuurvisie 2030.

3.3.3 Woonvisie Woudenberg 2013+

Op 23 mei 2013 is de Woonvisie 2013+ door de gemeenteraad vastgesteld. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in Woudenberg. Naast kwantitatieve aspecten wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwalitatieve aspecten van het wonen aangezien de woonconsument veel keuzevrijheid heeft op de woningmarkt.

De veranderde woningmarkt en de economische en demografische ontwikkelingen in Nederland zijn ook zichtbaar in Woudenberg. Er treedt gezinsverdunning op, de vergrijzing neemt toe, het aantal inwoners stabiliseert en er ontstaan knelpunten in de lokale markt. Deze knelpunten zijn:

  • 1. Gebrekkige doorstroming;
  • 2. De afwezigheid van voldoende goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen voor starters en gezinnen;
  • 3. Lage verhuisgeneigdheid onder senioren.

De Woonvisie 2013+ Woudenberg anticipeert op de demografische ontwikkelingen van de verschillende doelgroepen:

  • het vrijwel gelijk blijven van het aantal starters tot aan 2025;
  • huishoudensverdunning en afname van het aantal gezinnen;
  • vergrijzing en daarmee een toename van het aantal 55 plussers en (op termijn) minder vitale ouderen en zorgbehoevenden.

Om de woningmarkt meer in lijn te brengen met de huidige marktsituatie wordt het programma in deze woonvisie bijgesteld. Niet programmatisch, maar door te temporiseren, ontwikkelingen met elkaar af stemmen (minder ad-hoc) en gefaseerd, kleinschaliger en (meer) vraaggericht naar doelgroep te ontwikkelen. Hierdoor wordt met kleinere stappen op termijn hetzelfde programma bereikt en de doorstroming verbeterd. Bovendien worden sterke schommelingen in het kwantitatieve nieuwbouwaanbod voorkomen en kan er sneller ingespeeld worden op veranderende marktomstandigheden.

Een gefaseerde marktbenadering bij nieuwe gronduitgifte en ontwikkelingslocaties is noodzakelijk komende jaren. Door kleinschaliger en meer gefaseerd te kunnen ontwikkelen (over langere looptijd) en daar vooral ook de mogelijkheden toe te bieden zijn gemeente corporatie en marktpartijen flexibeler om te reageren op marktontwikkelingen.

De inrichting van dit bestemmingsplan sluit aan bij de boodschap van de woonvisie: flexibiliteit is gewenst. De voorgenomen ontwikkeling is qua omvang kleinschalig. Door de bouw van deze koopwoningen kan een positieve bijdrage worden geleverd aan het verbeteren van de doorstroming.

3.3.4 Visie Het Groene Woud

Het rapport Het Groene Woud: “voor jong en oud”, visie op wonen, zorg en welzijn (november 2004) dient als programmatische onderlegger voor het inrichtingsplan. Het realiseren van een levensloopbestendige wijk wordt als uitgangspunt genomen. Hierdoor kunnen wijkbewoners van het Groene Woud nu én in de toekomst rekenen op voldoende voorzieningen en mogelijkheden in de buurt, zodat het wonen in de wijk voortdurend past bij de levensfase en bijbehorende behoefte van de bewoners. Levensloopbestendigheid heeft betrekking op de elementen wonen, voorzieningen en de openbare ruimten. Het is van belang om deze elementen in samenhang te zien.

De in deze visie geformuleerde uitgangspunten zijn nog steeds van toepassing op het plangebied. Enkele hoofdelementen zijn:

  • er is behoefte aan een hoge diversiteit aan woningen;
  • extra zorgvoorzieningen zijn niet nodig;
  • vestiging van winkel is niet toegestaan;
  • er zullen geen nieuwe scholen worden gebouwd;
  • er worden geen maatschappelijke voorzieningen mogelijk gemaakt;
  • er worden geen sportvoorzieningen gerealiseerd;
  • kantoren en bedrijven aan huis zijn mogelijk;
  • de openbare ruimte moet voor iedereen bruikbaar en toegankelijk zijn;
  • er zal veel groen worden aangelegd;
  • er zullen voldoende speelvoorzieningen worden aangelegd.

Dit bestemmingsplan sluit aan bij de visie van de gemeente op het Groene Woud.

3.3.5 Verkeersplan Het Groene Woud

In het verkeersplan Het Groene Woud (maart 2005) zijn een kader en bijbehorende eisen voor de toekomstige wegenstructuur en –inrichting vastgelegd. Dit kader en de eisen zijn in de loop der tijd enigszins gewijzigd. In zijn algemeenheid blijft gelden dat er zowel ingespeeld dient te worden op de diversiteit van de categorieën woningzoekenden als op de bestaande situatie rond de nieuwbouwlocatie.

De nieuwbouwlocatie ligt vrijwel geheel tussen achterkanten van woningen en het buitengebied in, waardoor er weinig aansluiting is met bestaande wegen. Verkeer vanuit de wijk richting de A12 en Zeist dient via de Europaweg naar de Randweg te worden geleid. Dit geldt ook voor het verkeer richting Scherpenzeel.
In het verkeersplan is geadviseerd om de hoofdontsluiting van de wijk te realiseren op de Stationsweg-West, ter hoogte van huisnummer 149. Dit is inmiddels gerealiseerd. In een latere fase wanneer het bedrijventerrein Nijverheidsweg bij het plan betrokken wordt, is het mogelijk de Laan 1940-1945 rechtstreeks te laten uitkomen op de kruising Europaweg/Stationsweg-West. Deze ontsluiting kan dienst doen als tweede belangrijke toegang tot de wijk. In verband met de verkeersveiligheid verdient het de voorkeur de kruising in de vorm van een rotonde vorm te geven.

Een hiërarchische wegenstructuur, waarbij woonstraten worden verbonden via wijkstraten, en niet onderling, zal bijdragen aan het terugdringen van het aandeel verkeer in de woonstraten dat er geen bestemming heeft.
In de wijk geldt een snelheidsregime van 30 km/h. Het verdient de voorkeur dat de vormgeving en aankleding van de straat bijdragen aan het zich aan de toegestane snelheid houden.

In de wijk zal een parkeerverbodzone, uitgezonderd de vakken, worden ingesteld. Een voorwaarde bij deze maatregel is het aanleggen van voldoende parkeerplaatsen. De parkeernormen worden vastgesteld aan de hand van de publicatie "Kencijfers en verkeersgeneratie" van het CROW (oktober 2012) in combinatie met de plaatselijk geldende parkeerbehoefte.
De parkeernormen voor fase 5 van Het Groene Woud zijn als volgt:

woningtype     parkeernorm per woning    
Vrijstaand     2,4    
Twee-onder-één-kap     2,0    
Tussenwoning     1,8    
Tussenwoning goedkoop     1,6    
Hoekwoning     2,0    
Hoekwoning goedkoop     1,6    
Appartement duur     2,0    
Appartement goedkoop     1,4    

Voor wat betreft de gebieden waarin in het bijzonder seniorenhuisvesting aanwezig is zal extra aandacht moeten worden besteed aan een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid. Minder mobiele mensen kunnen door middel van CVV (collectief vraagafhankelijk vervoer) gebruik maken van openbaar vervoer van deur tot deur.

In het bestemmingsplan wordt in paragraaf 4.12.1 'Parkeerbalans' aangetoond dat er voldoende parkeerplaatsen worden gerealiseerd.

Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische aspecten

4.1 Duurzame verstedelijking

De verplichting van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking is als een procesverplichting opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Overheden moeten op grond van artikel 3.1.6 Bro elke nieuwe stedelijke ontwikkeling motiveren aan de hand van de drie treden van de Ladder.

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om, in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling, in de toelichting een onderbouwing op te nemen ten aanzien van de drie treden van de Ladder voor Duurzame Verstedelijking. De treden bewerkstelligen dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt.
In artikel 3.1.6, tweede lid Bro worden de volgende treden van de ladder voor duurzame verstedelijking vastgelegd:

Trede 1:   voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte?  
Trede 2:   in hoeverre kan in (een deel van) die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins?  
Trede 3:   Als blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte kan worden voldaan op andere locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.  

Voordat gestart wordt met het onderbouwen van de behoefte aan de hand van de ladder (trede 1), moet allereerst sprake zijn van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. In het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 1.1.1, lid 1, onder i) is voor stedelijke ontwikkeling een definitie opgenomen: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.
In de voorliggende situatie is sprake van de realisatie van drie extra woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat het bij een stedelijke ontwikkeling moet gaan om een “functieverandering en nieuwbouw van een zekere omvang”. Duidelijk is dat het toevoegen van drie woningen niet als een stedelijke ontwikkeling kan worden aangemerkt.

Dit plan
In de toelichting van dit bestemmingsplan wordt evenwel aangetoond dat er sprake van een goede ruimtelijke ordening:

  • 1. De eerste trede (trede 1) heeft betrekking op de regionele ruimtevraag. De gemeente Woudenberg valt samen met de gemeenten Amersfoort, Baarn, Barneveld, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Nijkerk en Soest voor de programmering van de woningbouw onder de regio Amersfoort. In mei 2014 is vanuit de regio het rapport 'Verkenning woningbouwprogrammering Regio Amersfoort' verschenen. Uit het rapport blijkt dat er, ondanks de crisis, tot 2040 binnen de regio een blijvende behoefte blijft aan nieuwe woningen. In het evenwichtige groei-scenario (EG-scenario) is binnen de regio Amersfoort sprake van een uitbreidingsvraag op de woningmarkt van 23.900 woningen tot 2030 en 36.800 woningen tot 2040. Het huidige aanbod aan nieuwbouwplannen binnen de regio bedraagt 22.800 woningen tot 2030 en 24.700 woningen tot 2040.
    Op korte termijn is dus sprake van een evenwicht, maar voor de langere termijn zullen meer woningen gerealiseerd moeten worden. Een kleinschalige ontwikkeling met drie extra woningen past binnen dit evenwicht.
    afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0007.png"
    In Woudenberg zijn de woningvraag en –aanbod nagenoeg in evenwicht. Dit betekent in de praktijk dat er meer woningen bebouwd moeten worden omdat doorgaans een deel van de plannen niet doorgaat.
    In Woudenberg zal niet alleen de omvang, maar ook de samenstelling van de bevolking veranderen. Het aandeel ouderen zal toenemen, het opleidingsniveau stijgt en een aantal eenpersoonshuishoudens groeit. In de gemeente Woudenberg zal tot 2014 hierdoor een sterke uitbreidingsvraag van eengezinswoningen zijn (86%), waarvan het merendeel (67%) koopwoningen.
    Woudenberg kent vanaf 2013 binnen het EG-scenario tot 2030 een planaanbod van 1.000 woningen en tot 2040 een planaanbod van 1.400 woningen. De uitbreidingsvraag voor die periode bedraagt respectievelijk 700 en 900 woningen. Uitgaande van uitval van plancapaciteit komen deze redelijk met elkaar overeen.
    De drie extra woningen die aan de Goudenregen worden voorzien betreft koopwoningen. Deze woningen kunnen binnen Woudenberg zorgen voor het in gang zetten van verhuismobiliteit. Op deze wijze wordt voorzien in de behoefte aan betaalbare woningen voor gezinnen en senioren, zoals beschreven in de Woonvisie Woudenberg 2013+ (paragraaf 3.3.3). Op deze wijze wordt met de bouw van deze woningen voldaan aan de eerste trede van de ladder.
  • 2. De locatie komt, gezien de ligging van het plangebied binnen het nieuwe woongebied het Groene Woud, binnen bestaand stedelijk gebied te liggen (trede 2). De locatie wordt aan alle zijden begrensd door bestaande (fase 2) of nieuwe (fase 4 en 5) woonbebouwing van Het Groene Woud.
  • 3. De locatie wordt passend ontsloten (trede 3). De provinciale wegen N226 en N224 liggen op korte afstand. De A12 ligt op 12 minuten rijden. Met de auto zijn steden als Utrecht, Amersfoort en Amsterdam redelijk goed bereikbaar. Te voet en met de fiets zijn de winkels in Woudenberg binnen handbereik (5 minuten). De meest nabijgelegen bushalten liggen aan de Geerensteinselaan. Het NS-station in Maarn is het meest nabijgelegen opstappunt voor de trein (30 min met de bus).

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Cultuurhistorie
De bestaande bedrijfswoning met opstallen en de aanwezige schuren hebben geen cultuurhistorische waarden. Er zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt dus geen belemmeringen tegen de geplande sloop en nieuwbouw.

Archeologie
Sinds 2007 is in Nederland de Wet op de archeologische monumentenzorg van kracht, die de volledige implementatie van het Verdrag van Malta (1992) in de Monumentenwet (1988) betekent. De Nederlandse overheid heeft zich er met de ondertekening van het Verdrag van Malta toe verplicht bij ruimtelijke plannen rekening te houden met het archeologische 'bodemarchief'.
De Monumentenwet heeft daarom als doel de bescherming van het 'bodemarchief'. Het is daarom van belang om in beeld te krijgen welke archeologische waarden in het plangebied aanwezig zijn.

Bij elke voorgenomen activiteit om de bodem te verstoren in een gebied met archeologische waarde moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0008.png"

Afbeelding - Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart gemeente Woudenberg

Dit plan
Op bovenstaande afbeelding is de globale ligging van het plangebied met een rode cirkel aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleidsadvieskaart. Uit de legenda wordt duidelijk dat voor het plangebied een lage archeologische verwachting (AWV3) geldt. Dit houdt in dat bodemingrepen dieper dan de huidige verstoringsdiepte (30 cm -Mv) zoveel mogelijk dienen te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit is veel groter dan het voorliggende plangebied (2.350 m2). Op basis van deze lage verwachtingswaarde is een archeologisch onderzoek niet nodig.

In het kader van de planvoorbereiding voor fase 5 van de uitbreidingswijk Het Groene Woud is destijds, in het kader van het bestemmingsplan 'Het Groene Woud 2015', wel archeologisch bureau- en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Uit dit onderzoek blijkt dat voor de gronden direct ten noorden en oosten van het voorliggend plangebied een lage archeologische verwachting wordt toegekend. Op basis van deze conclusie is geen vervolgonderzoek vereist en staat de archeologische situatie de ontwikkeling van de woonwijk niet in de weg.

4.3 Bodem

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is het uitgangspunt dat de bodemkwaliteit geschikt is voor de toekomstige functie. Wanneer een toekomstige functie mogelijk wordt belemmerd door de bodemkwaliteit (denk bijvoorbeeld aan een groentetuin op een voormalige vuilstortplaats), zal een verkennend bodemonderzoek moeten aantonen of dit daadwerkelijk het geval is. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het daarom van belang om te kijken of de toekomstige functie van het gebied niet in strijd is met de kwaliteit van de bodem.

Dit plan
In het kader van het bestemmingsplan is door LievenseCSO Milieu BV een vooronderzoek uitgevoerd. Het doel van bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse. Het uitgevoerde onderzoek heeft bestaan uit een vooronderzoek conform de NEN 5725 een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740.
Het rapport 'Verkennend bodemonderzoek, Ekris 40 te Woudenberg (Het Groene Woud)' (15M8058.RAP001.ES.01, d.d. 21 maart 2016) is als bijlage 1 in de toelichting opgenomen.

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn hieronder weergegeven:

  • Tijdens het veldonderzoek zijn in de bovengrond enkel sporen puin waargenomen, verder zijn in de boven- en ondergrond geen bodemvreemde bijmengingen of asbestverdachte materialen waargenomen;
  • In de bovengrond is een licht verhoogd gehalte aan lood en een licht verhoogd gehalte aan PAK aangetroffen. In de ondergrond is een licht verhoogd gehalte aan PCB aangetroffen. Er is geen duidelijke relatie tussen het gemeten gehalten en het voorkomen van bodemvreemde materialen in de grond;
  • In het grondwater is een licht verhoogde concentratie molybdeen aangetroffen. De bron of oorzaak van de verhoogde concentratie molybdeen is onbekend;
  • Op de locatie zijn geen kenmerken of verontreinigingen waargenomen die duiden op het gebruik van een brandstoftank.

De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is met dit onderzoek vastgesteld. De licht verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater brengen geen onaanvaardbare risico's met zich mee. Er worden geen belemmeringen gezien voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie. Er wordt geen nader onderzoek aanbevolen.

Er gelden wettelijke beperkingen bij het verplaatsen en elders toepassen van grond, die kunnen leiden tot extra kosten. Derhalve wordt aanbevolen bij grondverzet zoveel mogelijk grond op de locatie te hergebruiken. Wanneer in de toekomst graafwerkzaamheden plaatsvinden, dient rekening gehouden te worden met de voorwaarden zoals omschreven in bijlage 8 (grondverzet) van het bodemrapport.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (onder andere LPG en benzine) worden vervoerd.

Op de website www.risicokaart.nl zijn de relevante inrichtingen en vervoersassen met betrekking tot externe veiligheid weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0009.png"

Afbeelding - Uitsnede risicokaart (www.risicokaart.nl)

Dit plan
Ten noorden en ten oosten van het plangebied liggen gastransportleidingen. Het betreffen de volgende leidingen:

  • W-520-04-KR-002, ligt op ongeveer 380 m van het plangebied
  • W-520-06-KR-012, ligt op ongeveer 480 m van het plangebied

Deze leidingen betreffen hoge druk regionale aardgastransportleidingen met een ontwerpdruk van 40 bar en een diameter variërend van 114 mm tot 457 mm. De PR10–6-contour ligt niet buiten deze leidingen dus wat betreft het plaatsgebonden risico zijn voor de nieuwbouwwoningen geen belemmeringen.

Gezien de bebouwingsdichtheid langs de betreffende leidingen zal het huidige groepsrisico (GR) in alle gevallen ver onder de oriëntatiewaarde liggen. Ten gevolge van fase 5 van de uitbreidingswijk Het Groene Woud is, in het kader van het bestemmingsplan Het Groene Woud 2015, een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd vanwege de ligging nabij gasleidingen. De conclusie van dit rapport is dat de buisleidingen geen belemmeringen vormen voor de woningbouw. De geplande woningbouw ligt buiten het invloedsgebied van de buisleidingen. Een verantwoording van het groepsrisico of een beoordeling van het plaatsgebonden risico conform het Besluit externe veiligheid inrichtingen is niet noodzakelijk.

Aangenomen dat dit ook geldt voor de realisatie van de 4 nieuwe woningen in het voorliggende plangebied.

4.5 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) wordt een onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige en overige objecten. In de wet worden de volgende objecten geluidgevoelig genoemd en daarom beschermd:

  • woningen;
  • andere geluidgevoelige gebouwen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen en kinderdagverblijven);
  • geluidgevoelige terreinen (op basis van artikel 1.2 Besluit geluidhinder: woonwagenstandplaatsen en ligplaatsen voor woonschepen).

Wanneer een bestemmingsplan het gebruik van geluidgevoelige objecten mogelijk maakt, dient te worden getoetst aan de Wgh. Bij de toetsing of een object al dan niet wordt beschermd kan in eerste instantie worden aangesloten bij de voorgenoemde objecten van de Wgh.

Dit plan
De wegen in de omgeving van het plangebied hebben allemaal een rijsnelheid van 30 km/uur (zie paragraaf 3.3.5 'Verkeersplan Het Groene Woud'). Dit heeft tot gevolg dat de wegen niet gezoneerd zijn in het kader van de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting als gevolg van wegverkeer is op basis van deze wet dan ook formeel gezien niet noodzakelijk.

In het kader van de planontwikkeling voor het omliggende uitbreidingswijk Het Groene Woud is destijds akoestisch onderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek wordt aangegeven dat op de nieuwe interne ontsluitingswegen (waaronder de Goudenregen) de intensiteiten relatief laag zullen zijn omdat er alleen bestemmingsverkeer gebruik van zal maken. Er worden vanwege het wegverkeer op de ontsluitingswegen geen knelpunten gesignaleerd op de nieuw te realiseren woningen.
Aangenomen wordt dat dit ook het geval zal zijn voor de nieuw te bouwen woningen in het voorliggende plangebied.

4.6 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de belangrijkste luchtkwaliteitseisen opgenomen in de Wet milieubeheer. Hierin is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging.
Met de inwerkingtreding van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) op 1 augustus 2009, zijn deze grenzen verruimd. Het NSL zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen zodat de luchtkwaliteit verbetert en de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang kunnen vinden. Een project draagt volgens het NSL "niet in betekenende mate" bij zolang de toename van de concentratie fijnstof of stikstofdioxide maximaal 3% bedraagt van de grenswaarde.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden.

Dit plan
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de realisatie van drie extra woning ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Deze ontwikkeling heeft geen invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse en gesteld kan worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit.

4.7 Milieuhinder bedrijvigheid

In het kader van het voorliggende bestemmingsplan is het van belang inzichtelijk te maken of het woon- en leefklimaat niet wordt gehinderd door bedrijvigheid in de omgeving. Anderzijds is het ook van belang dat de nieuwe woningen niet leiden tot beperkingen op de bedrijfsvoering van de reeds aanwezige/mogelijke bedrijvigheid.

Om dit inzichtelijk te maken wordt uitgegaan van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering 2009 van de Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG). Hierbij gaat het om de in deze publicatie opgenomen categorisering van bedrijfstypen en de daarbij behorende richtafstanden ten opzichte van woonbebouwing (uitgaande van een rustige woonwijk). De VNG-publicatie is een algemeen geaccepteerd instrument om na te gaan of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening in situaties waar woningen dicht bij bedrijven worden voorzien.
De gebiedstypen waarop de richtafstanden betrekking hebben kunnen ingedeeld worden in een 'rustig woongebied' of een 'gemengd gebied'. De richtafstanden zoals opgenomen in de tabellen gelden standaard voor een 'rustig woongebied'.

Dit plan
Binnen de directe omgeving van het voorliggende plangebied bevinden zich geen bedrijven die voor hinder kunnen zorgen voor de nieuwe woningen dan wel die door de nieuwe woningen in de bedrijfsvoering kunnen worden gehinderd.
Het meest nabijgelegen bedrijf betreft een manege in het buiten gebied aan de Ekris 38. De afstand tussen de manege en het plangebied bedraagt bijna 100 m. De manege is in het bestemmingsplan Buitengebied specifiek als manege bestemd.
Maneges (sbi2008-code 931) hebben een milieucategorie 3.1 met een bijbehorende richtafstand van 50 m vanwege het aspect 'geur'. De afstand tussen de manage en de nieuwe woningen is groter

4.8 Geur

De nieuwe woningen zijn gelegen in de nabijheid van het buitengebied van de gemeente Woudenberg. Binnen een straal van 1 km zijn circa 15 veehouderijen gelegen. Op basis van beschikbare informatie(Bestand Veehouderij Bedrijven Utrecht) is het meest nabij gelegen agrarisch bedrijf een manege.

De manege aan Ekris 38 is het dichtstbijzijnde bedrijf dat mogelijk een belemmering vormt voor het plangebied. Op basis van de 'Wet geurhinder veehouderijen' geldt voor de manege een vaste minimum afstand tot stankgevoelige objecten binnen de bebouwde kom van 100 m.
Het plangebied ligt op een afstand van 100 m van het perceel van de manege. Vanwege de omliggende woningen wordt aangenomen dat er geen reden is om een belemmering te verwachten.

4.9 Water

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen dat zowel bij een bestemmingsplan als een projectbesluit een watertoets verplicht is, zodat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij het opstellen van deze plannen. Vooroverleg over de wateraspecten van het plan tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerders is verplicht.

Door LievenseCSO Milieu BV is een watertoets uitgevoerd op basis van de richtlijnen uit de Handreiking watertoetsproces-3, Werkgroep Watertoets, november 2009 en bestaat uit de volgende onderdelen:

  • Informatie inwinnen bij de initiatiefnemer over de planontwikkeling.
  • Invullen van de digitale watertoets ten behoeve van het wateradvies van het waterschap.
  • Het schrijven van het wateradvies met een samenvatting, die als waterparagraaf in de toelichting op het bestemmingsplan kan worden opgenomen.

Het rapport 'Watertoets, Plan Woonerf Ekris 40 Woudenberg' (15M8058.WT.RAP001, d.d. 31 maart 2016) is als bijlage 2 in de toelichting opgenomen.

Dit plan
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en Besluit ruimtelijke ordening is voor dit ruimtelijke plan een watertoetsproces doorlopen.

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren. Het watertoetsproces voor de locatie Ekris 40 te Woudenberg op 23 maart 2016 digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl.

Waterschap Vallei en Veluwe is via deze weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Omdat niet op voorhand wordt voldaan aan het standstill-beginsel is wateradvies opgesteld waarin de wateraspecten en specifiek de mogelijkheden voor watercompensatie en –berging zijn onderzocht. Dit onderzoek is afgestemd met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Het waterschap adviseert positief over het ruimtelijk plan.

Relevant beleid
Bij de planvorming zijn er verschillende partijen betrokken met betrekking tot water, namelijk Waterschap Vallei en Veluwe, provincie Gelderland en de gemeente Woudenberg.

Basisprincipes omgaan met water:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren;
  • Grondwaterneutraal bouwen;
  • Schoon houden - scheiden - schoon maken.

Water in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling
De ruimtelijke ontwikkelingen hebben geen gevolgen voor het watersysteem. In het kort gaat het om:

  • Er wordt geen oppervlaktewater gegraven dan wel gedempt.
  • Er vindt geen toename van verharding plaats.
  • Eventuele toename door verhardingen in tuinen kan worden gecompenseerd door gebruikt van infiltratiekratten of door het gebied op te hogen met voldoende doorlatend zand.
  • Water wordt niet buiten het plangebied geborgen.
  • Er vindt geen lozing plaats van verontreinigingen en/of verontreinigd water naar oppervlaktewater.
  • Het plangebied ligt niet op of nabij een waterkering of belangrijke watergang.
  • Bij hemelwaterafvoer naar oppervlaktewater is er aandacht voor diffuse bronnen.

4.10 Flora en fauna

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de (mogelijke) natuurwaarden. Daartoe wordt onderscheid gemaakt in:

  • soortenbescherming;
  • gebiedsbescherming.

Dit plan
In het kader van het bestemmingsplan is door LievenseCSO Milieu BV een Quickscan uitgevoerd. Het rapport 'Quickscan Natuurwetgeving, Woonerf Ekris 40 te Woudenberg' (15M8085.RAP001.AC, d.d. 22 juni 2016) is als bijlage 3 in de toelichting opgenomen.
Op basis van het uitgevoerde literatuuronderzoek, de overige verzamelde gegevens en de bevindingen tijdens het veldbezoek wordt op basis van de quickscan en de planontwikkeling het onderstaande geconcludeerd.

Flora
Binnen het plangebied en directe omgeving zijn geen ontheffingsplichtige plantensoorten geregistreerd of aangetroffen. Het ligt niet in de lijn der verwachting dat deze zullen worden aangetroffen. Nader onderzoek naar het voorkomen van ontheffingsplichtige florasoorten wordt niet noodzakelijk geacht.

Fauna
De zwaarder beschermde soorten (tabel 2 & 3 soorten) die volgens het literatuuronderzoek en/of veldbezoek mogelijk ter plaatse van het plangebied voorkomen zijn:

  • 1. Vleermuizen
    Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als foerageergebied. Dit zal geen essentieel foerageergebied zijn gezien de ruime aanwezigheid van potentieel foerageergebied in de omgeving. De aanwezige bebouwing en bomen op het terrein zijn in potentie niet geschikt als verblijfplaats (zomer-, paar en winterverblijfplaats) vanwege de afwezigheid van holten, spouwmuren met open stootvoegen, kieren en gaatjes in de gevels en dergelijke. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig.
  • 2. Vogels
    Het plangebied biedt mogelijkheden voor broedvogels. Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten van vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd (ontheffing is niet mogelijk). Voor het broedseizoen (verschilt per soort) wordt in de Flora- en faunawet geen standaardperiode aangehouden, wel kan globaal uitgegaan worden van april tot augustus. Buiten het broedseizoen zijn nesten doorgaans niet beschermd, behalve als het jaarrond beschermde nesten betreft.

De te verwijderen bomen en opstallen vergen controle op in gebruik zijnde schuil- en broedplaatsen.

Beschermde natuurgebieden
Het plangebied zelf heeft geen status in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Natura 2000-gebied (Vogel- of Habitatrichtlijngebieden), beschermd Natuurmonument) en/of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op circa 9,2 kilometer ten zuiden ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ”Kolland & Overlangbroek”. Het Natura 2000-gebied betreft een Habitatrichtlijngebied. Het dichtstbijzijnde EHS gebied is gelegen op 650 meter ten noordwesten van het plangebied.

De ingreep (nieuwbouw en vergelijkbaar woongebruik) is dermate beperkt van omvang dat er geen negatieve effecten worden verwacht op de beschermde waarden van het Natura 2000-gebied Kolland & Overlangbroek. Daarbij is het plangebied gelegen midden in een nieuwbouwwijk. De EHS kent geen externe werking. Doordat de locatie buiten de EHS is gelegen is er geen sprake van bezwaren op basis van de beschermde waarden van de EHS.
Een verder onderzoek in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (voortoets) en Ecologische Hoofdstructuur (nee-tenzij toetsing) wordt niet zinvol geacht. De quickscan heeft zich beperkt tot de Flora- en faunawet.

Advies
In het rapport wordt geadviseerd om verstorende werkzaamheden buiten het broedseizoen (doorgaans tussen 15 maart en 15 augustus) uit te laten voeren. Wordt er wel in het broedseizoen gewerkt dan dient voorafgaand aan de werkzaamheden een deskundige op het gebied van vogels te worden ingezet. De deskundige stelt vast of er broedsels aanwezig zijn en zo ja of deze worden verstoord door de toekomstige werkzaamheden.

Voorts wordt geadviseerd met de verlichting (tijdens bouwfase en bij realisatie) rekening te houden met soorten die gevoelig zijn voor licht (bijvoorbeeld vleermuizen). Dit kan door het licht zo veel mogelijk te richten, zo min mogelijk bij 's nachts te werken en strooilicht zo veel mogelijk te beperken.

4.11 Kabels en leidingen

Er zijn geen gegevens bekend over kabels en/of leidingen binnen het plangebied, of in de directe omgeving van het plangebied, die ruimtelijke relevant zijn en een doorwerking dienen te hebben in dit bestemmingsplan.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Parkeerbalans

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is uitgegaan van de parkeernormen zoals gegeven in de 'ASVV, Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom' van de CROW. Ten aanzien van het plangebied is Woudenberg aangemerkt als 'matig verstedelijkt gebied' en dat sprake is van het gebiedstype 'rest bebouwde kom'. Hierbij geldt voor vrijstaande koopwoningen een minimale parkeernorm van 1,8 en een maximale parkeernorm van 2,6 parkeerplaatsen per woning. In het verkeersplan voor Het Groene Woud wordt voor vrijstaande woningen uitgegaan van 2,4 parkeerplaatsen per woning (zie 3.3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01_0010.jpg"

Afbeelding - Overzicht parkeerplaatsen

Er worden vier nieuwe vrijstaande koopwoningen mogelijk gemaakt. Op basis van de parkeernormen voor Het Groene Woud komt dit neer op een parkeerbehoefte van 10 parkeerplaatsen.
Bij iedere woning wordt op eigen terrein een dubbele oprit gerealiseerd met de mogelijkheid van een garage. Daarmee wordt voorzien in 8 parkeerplaatsen. Daarnaast worden er in het openbare gebied in de groenstrook onder de bomen voorzien in ten minste 2 parkeerplaatsen voor bezoekers. Er worden dus voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.

4.12.2 Mobiliteit

Op basis van dezelfde kencijfers van het ASVV kan ook de verwachte verkeersgeneratie van de 4 vrijstaande koopwoningen worden bepaald, te weten per woning minimaal 7,8 en maximaal 8,6 verkeersbewegingen per etmaal. Dit komt neer 29 tot 35 extra verkeersbewegingen per etmaal.
Het plangebied wordt ontsloten worden door de Goudenregen, een van de wijkontsluitingswegen van Het Groene Woud. Aangenomen wordt dat deze beperkte verkeerstoename niet leidt tot ingrijpende verkeerseffecten.

4.13 Duurzaam bouwen

De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema's zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.

Bij de realisering van de nieuwe woningen wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. In het kader van de aanvraag van de vergunning voor het bouwen worden de duurzaamheidaspecten nader uitgewerkt.

Hoofdstuk 5 Wijze van bestemmen

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan bestaat uit geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0351.BPGoudenregen2016-VG01 (de verbeelding) met de bijbehorende regels (en bijlagen) en een toelichting hierop. De verbeelding (het GML-bestand) en de bijbehorende planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. In de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

5.2 Methodiek

5.2.1 Verbeelding

Op de verbeelding hebben alle gronden met hun bebouwing binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere soorten aanduidingen zijn opgenomen. Deze aanduidingen hebben alleen een juridische betekenis als in de regels aan de betreffende aanduiding een gevolg wordt verbonden.

5.2.2 Planregels

De regels van het bestemmingsplan zijn ondergebracht in vier hoofdstukken:

  • Hoofdstuk 1 (artikelen 1 en 2) bevatten de inleidende regels. Deze regels beogen een eenduidige interpretatie en toepassing van de overige, meer inhoudelijke regels en van de verbeelding te waarborgen.
  • Hoofdstuk 2 (artikelen 3 tot en met 5) bevat de bestemmingen. Per op de verbeelding aangegeven bestemming bevat dit hoofdstuk regels die specifiek voor die bestemming gelden.
  • Hoofdstuk 3 (artikelen 6 tot en met 9) bevat de algemene regels, waaronder een anti-dubbeltelregel en de algemene gebruiksregels.
  • Hoofdstuk 4 (artikelen 10 en 11) bevat de overgangs- en slotregel.

Regels in verband met de bestemmingen
De bestemmingsregels kennen allemaal dezelfde opbouw:

  • bestemmingsomschrijving;
  • bouwregels;
  • specifieke gebruiksregels;
  • afwijken van de gebruiksregels;
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • wijzigingsbevoegdheid

De belangrijkste regels die voor dit plan van toepassing zijn worden hieronder toegelicht.

Bestemmingsomschrijving 
De bestemmingsomschrijving is de centrale bepaling van elke bestemming. In de bestemmingsomschrijving worden de binnen een bestemming toegestane functies genoemd. Het gebruik wordt hier geregeld.

Bouwregels 
De bouwregels zijn gerelateerd aan deze bestemmingsomschrijving. In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Zoals bijvoorbeeld de bouw- en de goothoogtes.

Specifieke gebruiksregels
Deze regels zijn in feite een aanvulling op de bestemmingsomschrijving. Hier worden vormen van gebruik beschreven die men in strijd acht met de bestemming, maar waarvan niet direct uit de bestemmingsomschrijving blijkt dat dit zo is.

Afwijken van de gebruiksregels
Onder afwijken van de gebruiksregels wordt het mogelijk gemaakt een bepaalde vorm van gebruik toch onder de bestemming te laten vallen. Een afwijking van een gebruiksregel mag echter niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Het betreft dus altijd gebruik dat inherent is aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Een voorbeeld hiervan is bijvoorbeeld het mogen uitoefenen van 'aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten' in aan- en uitbouwen en bijgebouwen in de bestemming 'Wonen' .

De inleidende regels (hoofdstuk 1) en de overgangs- en slotregel (hoofdstuk 4) worden hier verder niet toegelicht. Voor de overige bestemmingen volgt in de volgende paragraaf een inhoudelijke beschrijving.

5.3 Bestemmingen

Het bestemmingsplan kent drie enkel-bestemmingen, te weten Tuin, Verkeer en Wonen. Met de bestemmingsregeling is aangesloten bij het omliggende bestemmingsplan 'Woudenberg Dorp, 1ste herziening'.

Artikel 3 Tuin
De voortuinen hebben, waar dit stedenbouwkundig gezien gewenst is, de bestemming Tuin gekregen. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken als erkers, ingangspartijen en erfafscheidingen worden gebouwd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Het binnengebied heeft een verkeersbestemming. Binnen deze bestemming mogen naast een weg ook onder andere groen- en parkeervoorzieningen worden aangelegd.

Artikel 5 Wonen
De geprojecteerde woningen zullen in aansluiting op de woningen in de omgeving een woonbestemming krijgen. De woningen dienen gebouwd te worden binnen de ruime bouwvlakken. De goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding aangeduid.

Daar waar stedenbouwkundig wenselijk (zie paragraaf 2.3 'Beeldkwaliteit') is op de verbeelding aangegeven waar een haag dient te worden gerealiseerd. De hoogte is ten minste 1,5 m en ten hoogste 2 m. Ter plaatse van de hagen zijn geen andere bouwwerken toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Er is sprake van een bouwplan conform artikel 6.2.1. Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor op basis van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan dient te worden vastgesteld. Het opstellen van een exploitatieplan is echter niet nodig, wanneer de kosten van de grondexploitatie anderzijds is verzekerd. In onderhavig geval zal een anterieure overeenkomst worden gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer, waarin onder andere afspraken worden gemaakt over eventuele planschade. Op die manier kan planschade niet worden afgewenteld op de gemeenschap.

De kosten voor de realisatie (de bouw) van dit initiatief zijn eveneens volledig voor de initiatiefnemer. De gronden binnen het plangebied zijn al in eigendom bij de initiatiefnemer. Vanuit de gemeente zijn daarom geen kosten gemoeid met de aanschaf van gronden.

Doordat de grondexploitatie anderszins geregeld is, is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. De beoogde ontwikkeling wordt op basis van het vorenstaande economisch uitvoerbaar geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vanaf 13 juli 2016 tot en met 23 augustus 2016 heeft het ontwerpbestemmingsplan Goudenregen voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen op het gemeentehuis, Parklaan 1 te Woudenberg en was in te zien op de website www.ruimtelijkeplannen.nl en tevens te bekijken op www.woudenberg.nl.

Zienswijze bewoners
Gedurende de periode van er inzage legging is één mondelinge zienswijze ingediend namens drie bewoners aan de Magnoliasingel. Naar aanleiding van deze zienswijze heeft initiatiefnemer direct contact opgenomen met de betreffende bewoners aan de Magnoliasingel. In samenspraak met de betreffende bewoners is overeengekomen dat ten noorden van de Magnoliasingel 4 en 6 een strook met de bestemming 'Wonen' gewijzigd wordt in de bestemming 'Tuin'. Tegelijkertijd wordt er een deugdelijke drainage en keerwand aangelegd en worden er leibomen geplant.
De bewoners van Magnoliasingel 2 hebben te kennen gegeven de aansluitende bouwkavel te willen verwerven.

Naar aanleiding van deze overeenstemming wordt de verbeelding bij het bestemmingsplan aangepast en is de ingediende zienswijze ingetrokken.

Betrokken instanties
De provincie Utrecht, de VRU, Gasunie en het Waterschap Vallei en Veluwe hebben aangegeven geen aanleiding te zien om zienswijzen in te dienen.

Ambtshalve wijzigingen
Er zijn enkele ambtshalve wijzigingen in de planregels doorgevoerd. In de planregels wordt in lid 5.2.2 onder l en m de onderstaande regeling opgenomen:

  • de hoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn mag maximaal 1 meter bedragen;
  • de hoogte van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn mag maximaal 2 meter bedragen.

In het Vaststellingsbesluit worden de wijzigingen aangegeven die zijn doorgevoerd.