Plan: | Doornseweg 15 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BPDoornseweg15-vg01 |
Initiatiefnemer is voornemens om de ontstane en feitelijke situatie ter plaatse van de Doornseweg 15 te Woudenberg in planologisch-juridisch opzicht voor de toekomst vast te leggen. Het plan voorziet in het positief bestemmen van lang aanwezige karakteristieke bijgebouwen met een nieuwe functie en een beperkte vormverandering van het bestemmingsvlak 'Wonen', zodat deze overeenkomt met de huidige situatie.
De huidige situatie (zie paragraaf 2.1) is in strijd met het geldende bestemmingsplan. Omdat de situatie wel passend is op de locatie en binnen het beleid van de gemeente en provincie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen aan de Doornseweg 15 in het buitengebied van Woudenberg. Het betreft het kadastrale perceel F-706 (kadastrale gemeente Woudenberg) en een onderdeel van het perceel F-735. Het plangebied is gelegen ten westen van de kern Woudenberg. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Ligging plangebied ten opzichte van omgeving (bron: openstreetmap.org)
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op de beoogde situatie.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woudenberg, ten westen van de kern Woudenberg. Het plangebied is gesitueerd ter hoogte van Doornseweg 15. De Doornseweg (N227) betreft een doorgaande provinciale weg tussen Doorn en Amersfoort. Het plangebied ligt in een bosrijke omgeving met verder weinig bebouwing. De dichtstbijgelegen andere bebouwing betreft een pannenkoekenhuis en kantoorpand op respectievelijk 230 en 380 meter afstand.
Het plangebied maakt onderdeel uit van Landgoed Den Treek - Henschoten. De locatie betreft in de huidige situatie een woonerf met aan de oostkant van het plangebied een woning. Een deel van deze woning wordt gebruikt wordt voor bedrijfstrainingen, cursussen en bijeenkomsten. Deze kleinschalige ruimte, niet groter dan 50 m2, wordt in de navolgende hoofdstukken ook aangehaald als 'De Vijverkamer'. In het noordwesten van het plangebied bevindt op enige afstand van de woning een karakteristiek bijgebouw van circa 50 m2 groot dat als een zelfvoorzienende bed and breakfast fungeert. De bed & breakfast is uit hout opgetrokken en eenvoudig ingericht. De indeling bestaat uit een kleine slaapkamer op de verdieping en een leefkamer met keuken op de begane grond, de keuken is voorzien van een tweepits kooktoestel, sanitaire ruimte met douche is ook op de begane grond gesitueerd. Aan het gebouw met de bed & breakfast staat een veranda. Naast het gebouw met de bed & breakfast bevindt zich een paardenbak van circa 450 m2 groot (voor eigen gebruik) met schuilgelegenheid. Ten noorden van de woning bevindt zich nog een bijgebouw.
Een klein deel van het karakteristieke bijgebouw (met de bed and breakfast) en de paardenbak bevindt zich buiten de perceelsgrens van het kadastrale perceel F-706. Het erf, alsmede het bijgebouw en de paardenbak, wordt aan alle zijden omringd door houtopstanden, waardoor het erf een besloten karakter heeft. Het plangebied wordt ontsloten door de Doornseweg, waarvandaan het plangebied door middel van een kort bospad te bereiken is. Geparkeerd wordt op eigen erf aan de zijde van de Doornseweg. Navolgende afbeelding geeft de situatie in het plangebied weer.
Impressie huidige situatie (bron: PDOK viewer)
Karakteristiek bijgebouw (bouwjaar circa 1908) (Bron: eigen foto initiatiefnemer)
De 'Vijverkamer' (eigen foto initiatiefnemer )
Het plan voorziet in het legaliseren van de bestaande situatie, zoals deze al geruime tijd bestaat. Uitgangspunt hierbij is dat binnen het plangebied niets gewijzigd wordt aan de feitelijke situatie. Het betreft enkel het planologisch vastleggen van de bestaande situatie. In dit kader vinden de volgende wijzigingen plaats:
Met voorliggend plan wordt de begrenzing van de woonbestemming zodanig aangepast dat alle bovenstaande functies binnen deze bestemming vallen. Op gronden waar de bestemming 'Wonen' nieuw wordt toegewezen is geen bos of natuur aanwezig, deze maken al onderdeel uit van het erf. In de huidige situatie, in het noordoosten van het plangebied, is reeds bos aanwezig binnen de woonbestemming. Dit stuk bos wordt met onderhavig plan ook als zodanig bestemd. Door deze gronden als 'Bos' te bestemmen, is er geen sprake van een vergroting van het aantal vierkante meters aan woonbestemming.
Op het vigerende bestemmingsplan wordt nader ingegaan in paragraaf 3.3.2.
Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.
Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.
Gebiedsgericht
De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.
In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied is gelegen binnen het Natuurnetwerk Nederland en ligt daarmee in een van de aangewezen gebieden van de NOVI. Navolgende paragraaf 3.2 gaat nader in op het beleid rond het NNN. Hier wordt aangetoond dat met voorliggend plan geen rijksbelangen geraakt worden.
Ladder duurzame verstedelijking
Voorliggend plan voorziet enkel in het legaliseren van het huidige gebruik binnen het plangebied. Hiervoor worden geen gebouwen gerealiseerd. Er is om die reden geen sprake van een stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. Verdere toetsing is daarom niet nodig.
Conclusie
Het plan is passend binnen het rijksbeleid.
In de Omgevingsvisie provincie Utrecht beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2050. De Omgevingsvisie provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021.
De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie de volgende punten als provinciaal belang gedefinieerd:
Planspecifiek
Uit de bij de Omgevingsvisie horende kaarten blijkt dat ten aanzien van het plangebied enkele onderwerpen van belang zijn. Navolgend worden deze thema's benoemd en kort beschreven hoe deze terugkomen in voorliggend plan.
Milieu en gezondheid
Het oostelijke deel van het plangebied ligt gedeeltelijk binnen een zone 'Geluidcontour 51 dB Lden'. Het plan voorziet niet in het aanbrengen van wijzigingen binnen deze geluidcontour. Nadere toetsing hieraan is niet nodig. In de paragraaf 4.1.3 wordt nader ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan op het gebied van geluid.
Recreatie en toerisme
Het plangebied ligt in een zone 'Recreatiewoning'. De provincie wil hiermee verpaupering en oneigenlijk gebruik van het verblijfsrecreatief aanbod tegengaan. Voorliggend plan voorziet in het legaliseren van het gebruik van het karakteristieke bijgebouw als bed & breakfast, en daarmee het onderhoud en behoud ervan. Hiermee sluit het aan bij de ambities van de provincie.
Duurzaam en robuust bodem- en watersysteem
Het plangebied ligt in een zone 'grondwaterlichaam Zand Rijn-Midden' en een 'Beschermingszone drinkwaterwinning'. Ten aanzien van deze zones beoogt de provincie het grondwater en drinkwaterwinning binnen de provincie te beschermen. Voorliggend plan voorziet enkel in het legaliseren van een bestaande situatie en heeft daarmee geen bijkomende negatieve effecten op deze onderdelen. In paragraaf 4.2 wordt uitgelegd waarom het plan uitvoerbaar is op het gebied van water.
Duurzame energie
Het plangebied ligt in een zone 'Ruimte voor windenergie en zonnevelden onder voorwaarden'. Dit heeft geen betrekking op dit plan. Het onderdeel is niet van toepassing.
Aantrekkelijke landschappen
De Omgevingsvisie Utrecht onderscheidt vijf karakteristieke landschappen met elk haar eigen kernkwaliteiten. Het plangebied ligt in een zone 'Landschap Utrechtse Heuvelrug'. Hier heerst een robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid. De provincie heeft de ambitie om in ieder geval tot 2050 voort te bouwen op deze kernkwaliteiten. Omdat voorliggend plan geen fysieke wijzigingen voorziet aan te brengen binnen het plangebied, blijven deze kwaliteiten behouden.
Toegankelijke cultuur en waardevol erfgoed
Het plangebied ligt in de zones 'CHS-Historische buitenplaatszone', 'CHS-Militair erfgoed' en 'CHS-Archeologisch waardevolle zone'. In de Interim omgevingsverordening (zie paragraaf 3.2.2) worden hiervoor nadere regels gesteld. Voorliggend plan voorziet enkel in het legaliseren van een bestaande situatie en heeft daarmee geen bijkomende negatieve effecten op deze onderdelen. In paragraaf 4.5 wordt beschreven waarom het plan uitvoerbaar is met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Robuuste natuur met hoge biodiversiteit
Het plangebied is gelegen binnen Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het is de ambitie van de provincie om natuurgebieden te ontwikkelen, beschermen en verbinden. De Interim Omgevingsverordening beschrijft nadere regels voor ontwikkelingen binnen NNN. Dit wordt nader toegelicht in paragraaf 3.2.2. In paragraaf 4.3 wordt beschreven dat het plan uitvoerbaar is op het gebied van ecologie.
Duurzame landbouw
Het plangebied ligt in een zone 'Landbouwstabiliseringsgebied'. Dit is niet van toepassing op het plan.
Conclusie
Het plan is passend binnen de Omgevingsvisie.
In de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht zijn onder ander de regels uit de Omgevingsvisie rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar gemeentelijk niveau.
Planspecifiek
Hieronder worden aspecten uit de Interim Omgevingsverordening benoemd die relevant zijn voor onderhavig plan.
Natuurnetwerk Nederland
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van 'Natuur kaart 1' van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht. Op de kaart is het Natuurnetwerk Nederland (NNN) aangemerkt met de groene kleur. Op de kaart is te zien dat het gehele plangebied gelegen is binnen NNN.
Uitsnede 'Natuur kaart 1' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Omdat voorliggend plan gelegen is binnen NNN, is artikel 6.3 van de verordening (Instructieregel geen aantasting Natuurnetwerk Nederland) van toepassing. Hierin wordt beschreven dat bestemmingsplannen voor gebieden binnen NNN geen nieuwe bestemmingen en regels toestaan die nadelige gevolgen hebben voor de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN, zoals bedoeld in bijlage 10 'Wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland', of die kunnen leiden tot een vermindering van de kwaliteit, de oppervlakte of de samenhang van het NNN.
Voorliggend plan voorziet in de vormverandering van de bestemming 'Wonen' binnen het plangebied, hierbij wijzigt ongeveer 100 m2 van vorm. De totale oppervlak woonbestemming wijzigt niet. Daarnaast worden enkele specifieke functies binnen de woonbestemming bestemd. Aan de hand van bijlage 10 wordt getoetst of er sprake kan zijn van aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN. Hiervoor worden de volgende vier aspecten gehanteerd aan de hand van beschikbare informatie:
Ad.
Op basis van bovenstaande analyse wordt geconcludeerd dat dit plan geen negatieve effecten heeft op de wezenlijke waarden en kenmerken van het gebied.
Cultuurhistorie en landschap
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' uit de Interim Omgevingsverordening. Op de kaart is te zien dat het plangebied ligt in een gebied dat is aangemerkt als 'CHS - archeologische waardevolle zone', 'CHS - militair erfgoed', 'CHS - historische buitenplaatszone' en 'Uitzondering verstedelijkingsverbod landelijk gebied'.
Uitsnede 'Cultuurhistorie en landschap kaart 1' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Ten aanzien van de historische buitenplaatszone en het militair erfgoed geldt, krachtens artikel 7.7, tweede lid van de Interim Omgevingsverordening, dat er ruimte is voor ontwikkelingen, mits deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van de buitenplaatszone of het militaire erfgoed. Het plangebied maakt onderdeel uit van landgoed 'Den Treek Henschoten'. De gebouwen op het erf hebben een relatie met het landgoed en vertegenwoordigen daarmee een cultuurhistorische waarde. Voorliggend plan voorziet in de legalisatie van de bestaande situatie binnen het plangebied. Hiermee worden de huidige functies van de Vijverkamer en het karakteristieke bijgebouw vastgelegd en blijft de duurzame instandhouding van de bijgebouwen verzekert. Met de toewijzing zal het beheer en behoud van deze cultuurhistorisch waardevolle waarden ook in de toekomst verzekerd zijn.
Ten aanzien van de 'archeologisch waardevolle zone' wordt in de verordening gesteld dat behoud van archeologische waarden het uitgangspunt is. Met voorliggend plan worden geen nieuwe bodemingrepen verricht die de eventueel aanwezige archeologische waarden kunnen aantasten. Dit wordt tevens uitgelegd in paragraaf 4.5.
Met voorliggend plan is er geen sprake van verstedelijking, omdat het gaat om het vastleggen van een bestaande situatie. De uitzondering op het verstedelijkingsverbod binnen landelijk gebied is daarmee niet van toepassing op onderhavig plan. Verdere toetsing hieraan is niet nodig.
Watersysteem
Het plangebied maakt onderdeel uit van het grondgebied van het waterschap Vallei en Veluwe. Het ligt buiten de bebouwde kom. Hiervoor is op grond van de Interim Omgevingsverordening art. 2.6d 'Normen wateroverlast buiten de bebouwde kom Waterschap Vallei en Veluwe' van toepassing. Voor dit gebied geldt als norm een gemiddelde kans op overstroming van 1/100 per jaar. Op basis van atlasleefomgeving.nl is vastgesteld dat voor het plangebied geen risico's (groot, middelgroot, klein) op overstroming zijn. Aangetoond is hiermee dat het gebied voldoet aan deze norm.
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de kaart 'Watersysteem kaart 4'. Op de afbeelding is te zien dat het plangebied ligt in een zone 'Gebied ligplaatsen' (aangeduid met de paarse kleur) en de zone 'Gebied dempen oppervlaktelichamen' (aangeduid met de diagonale lijnen).
Uitsnede kaart 'Watersysteem kaart 4' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Bepalingen rond ligplaatsen zijn niet van toepassing op voorliggend plan. Ten aanzien van het dempen van oppervlaktelichamen geldt op grond van artikel 2.33 een specifieke zorgplicht op activiteiten die onder algemene regels vallen. Omdat het plan enkel voorziet in het legaliseren van een reeds bestaande situatie, is dit evenmin van toepassing.
Conclusie
Het plan is passend binnen de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.
Op 24 januari 2019 is de Update Structuurvisie Woudenberg 2030 vastgesteld. Deze maakt duidelijk welke aanpassingen de raad van de gemeente Woudenberg heeft aangebracht op de Structuurvisie 2030 (vastgesteld op 23 mei 2013), voordat de Omgevingswet wordt ingevoerd. In de Structuurvisie behandelt de gemeente de nieuwe opgaven voor de toekomst, zodat burgers, ondernemers en recreanten ook in de toekomst goed en plezierig kunnen wonen, werken en verblijven in Woudenberg. De gemeente behandelt hierbij verschillende thema's. Onder meer 'Landschap en groen', 'Wonen' en 'Recreatie' zijn belangrijke thema's
Planspecifiek
De Structuurvisie van Woudenberg is slechts beperkt van toepassing op onderhavig plan. De visie behandelt niet wat de ambities van de gemeente zijn voor onderhavig plan. In algemene zin kan gezegd worden dat het plan aansluit bij de ambitie om te komen tot een gedifferentieerd recreatief aanbod, waarbij in alle rust vergaderd en verbleven kan worden in een groene omgeving. Uitgangspunt voor een Bed & Breakfast (b&b) is dat deze in principe alleen binnen de woning mag plaatsvinden. Gelet op het bijzondere cultuurhistorische karakter van het gebouw, de beperkte omvang en de beperkte ruimtelijke impact van de b&b in het bijgebouw op deze locatie in vergelijking tot de ruimtelijke impact van een b&b in de woning, kan het gebruik op deze wijze gelegaliseerd worden.
Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (vastgesteld op 27 oktober 2010) en het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (herziening)' (vastgesteld op 27 juni 2013). Het plangebied kent grotendeels de bestemming 'Wonen'. Binnen deze bestemming is tijdelijke bewoning van bijgebouwen niet toegestaan. Ter plaatse van de hoofdwoning ligt een bouwvlak. Achter de hoofdwoning loopt, tot aan de achterkant van het karakteristieke bijgebouw aan de achterkant van het perceel, een strook met de bestemming 'Bos'. Binnen deze bestemming is het niet toegestaan gebouwen te bouwen.
Tevens zijn binnen het plangebied dubbelbestemmingen van toepassing. Het zuidelijke deel van het plangebied kent een strook met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2'. Het overige deel van het plangebied heeft de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Binnen het plangebied gelden de gebiedsaanduidingen 'reconstructiewetzone - extensiveringsgebied' en 'wro-zone - wijzigingsgebied 7'. Navolgende afbeelding geeft de vigerende planologische situatie weer.
Huidige planologische situatie (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Strijdigheid met geldend bestemmingsplan
Het karakteristieke bijgebouw bevindt zich gedeeltelijk op gronden waar nu formeel de bestemming 'Bos' geldt. De aanwezigheid en het gebruik (als bed & breakfast) is hiermee in strijd met het geldende bestemmingsplan. Tevens is het gebruik van het deel van de woning 'De Vijverkamer' (verhuur aan derden als vergaderruimte) in strijd met het geldende bestemmingplan. De paardenbak is gedeeltelijk gelegen binnen de bosbestemming en daarmee voor dat deel in strijd met het bestemmingsplan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan, wanneer sprake is van het oprichten van een verblijfsruimte, waar men in de regel langer verblijft dan 2 uur per dag en die rechtstreeks verbonden is aan de grond.
Planspecifiek
Met voorliggend plan is er sprake van een beperkte bodemingreep op plaatsen waar reeds gebouwen aanwezig zijn. De bodem is niet verdacht voor bodemverontreiniging. Bodemonderzoek is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 en PM2,5(fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor grenswaarde van PM10 en NOx bedraagt 40 µg/m3, van PM2,5 is dat 25 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van atlasleefomgeving.nl. Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit kaartbeelden rond luchtkwaliteit zijn de volgende waarden naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) |
PM10
(fijnstof) |
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2020 (µg/m3) | 16,1 µg/m3 | 17,6 µg/m3 | 10,2 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (legaliseren bestaande situatie) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, gelijk aan 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet niet in het aanbrengen van nieuwe geluidgevoelige objecten of functies binnen het plangebied. De afstand tussen de Doornsweg en de te wijzigen woonbestemming neemt niet af. Ten aanzien van wegverkeerslawaai worden daarom geen belemmeringen verwacht. Gezien de grote afstand tot spoorwegen en industrieterreinen worden voor deze vormen van lawaai eveneens geen belemmeringen verwacht.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Het plan voorziet in het legaliseren van het gebruik van het achterste bijgebouw als bed & breakfast en de bestemming 'Wonen' ter plaatse. Het gebouw wordt hierom een milieugevoelig object, waardoor voor het plangebied vastgesteld dient te worden of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Het plangebied is gelegen in een bosrijke omgeving, met weinig andere functies. Er is geen sprake van een gemengd gebied. De dichtstbijgelegen andere functie betreft een pannenkoekenhuis op 230 m afstand. Deze functie kent milieucategorie 1 op basis van de VNG-brochure 'Staat van bedrijfsactiviteiten'. De richtafstand hierbij bedraagt 10 meter. Het plangebied ligt hier ruim buiten. Overige functies in de omgeving worden, gezien de aard van de activiteit en de grote afstand tot het plangebied, verondersteld geen belemmering op te leveren voor het plan. Er is daarmee sprake van een goed woon- en leefklimaat.
Het gebruik van het karakteristieke bijgebouw als bed & breakfast en de verhuur van een deel van de woning als vergaderruimte kunnen aangemerkt worden als activiteiten waarvoor milieucategorie 1 van toepassing is. Hiervoor is een richtafstand van 10 meter van toepassing. Gelet op de grote afstand tot andere functies wordt uitgesloten dat het plan belemmeringen oplevert voor de in de omgeving gelegen functies. Beide activiteiten hebben een beperkte verkeersaantrekkende werking. In paragraaf 4.4 is beschreven hoe dit geregeld wordt en dat voor de omgeving geen belemmeringen worden verwacht.
De paardenbak is enkel bedoeld voor eigen gebruik. Het gebruik ervan levert daarom geen belemmeringen op in het kader van milieuzonering.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, kampeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website atlasleefomgeving.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: atlasleefomgeving.nl)
Op voorgaande afbeelding is te zien dat in de omgeving van het plangebied geen LPG-vulstation of andere risicobron is gelegen. Daarnaast ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van een basisnetroute voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over water, weg of spoor. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Bevi. Deze onderdelen leveren geen belemmeringen op in het kader van externe veiligheid.
Op de kaart is te zien dat het plangebied op circa 300 m afstand ligt van een buisleiding voor gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt buiten de risicocontour (10-6) van deze buisleiding. Er is geen sprake van realisatie van een (beperkt) kwetsbaar object. Wel neemt het aantal mensen dat kan verblijven beperkt toe. Echter gezien de omvang van de ontwikkeling en de afstand tot de buisleiding (>300m) is het niet aannemelijk dat het groepsrisico met meer dan 10% toeneemt én dat de oriëntatiewaarde ter plaatse wordt overschreden. Een nadere berekening van het groepsrisico kan daarmee achterwege blijven. De buisleiding levert geen belemmeringen op voor het plan in het kader van externe veiligheid.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.
Voor activiteiten die belangrijke milieugevolgen kunnen hebben, is het verplicht een milieueffectrapportage (m.e.r.) uit te voeren en een Milieu Effect Rapport (MER) te maken. Hiermee krijgt het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming. De m.e.r. onderzoekt de milieugevolgen van een plan of een besluit en (milieuvriendelijker) alternatieven. Een plan of besluit is m.e.r.-plichtig in een van de volgende situaties:
M.e.r.-beoordeling
Een aantal activiteiten op kleinere schaal zijn m.e.r.-beoordelingsplichtig als een indicatieve drempelwaarde uit bijlage D wordt overschreden. Ook als de drempelwaarden niet worden overschreven kan in overleg worden bekeken of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling, omdat er mogelijk belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Er kunnen twee uitkomsten zijn:
Planspecifiek
Het onderhavige plan behelst de legalisering van een bestaande situatie en blijft daarmee buiten de drempelwaardes uit bijlage C en D. Daarom kan volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voorliggend bestemmingsplan is die vormvrije m.e.r.-beoordeling omdat in het kader van dit bestemmingsplan de belangrijkste milieuaspecten in beeld zijn gebracht.
In lijn met 'Bijlage III EU richtlijn milieubeoordeling projecten' wordt in Hoofdstuk 2 van deze ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de kenmerken van de activiteit en de locatie van de activiteit. In hoofdstuk 4 wordt de aard en omvang van de milieueffecten beschreven. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling welke een forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Hetgeen beschreven wordt in deze ruimtelijke onderbouwing geeft voldoende inzicht op de milieu gevolgen om een gewogen besluit omtrent dit plan te nemen. Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet mer-plichtig.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Beleid waterschap Vallei en Veluwe
In het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 heeft waterschap Vallei en Veluwe tactische doelen geformuleerd. Per jaarplan geeft het waterschap concreet invulling aan de daadwerkelijke realisatie van deze doelen. Daarnaast heeft het waterschap de Keur met de Algemene – en Beleidsregels van Waterschap Vallei en Veluwe vastgesteld. Alle handelingen in of nabij een waterstaatswerk worden hieraan getoetst. In de Algemene beleidsregels (3e wijziging, 2017) bij de Keur 2013 wordt ten doel gesteld dat een uitbreiding van het verhard oppervlak in principe, vanuit waterhuishoudkundig oogpunt, waterbalans neutraal moet plaatsvinden. Voor ruimtelijke ontwikkelingen gelden op basis van beleid bovengenoemd beleid de volgende uitgangspunten:
Er is sprake van een vrijstelling van het compenseren van de toename van verhard oppervlak als de toename minder is dan 1.500 m² in stedelijk gebied. In landelijk gebied geldt deze vrijstelling ook, tenzij de afvoer niet plaatsvindt in een oppervlaktelichaam met de aanduiding 'water met natuurfunctie zijnde Hen-Sed water' op de natuurkaart behorende bij de Algemene Regels van de Keur. Dan is er sprake van een vrijstelling bij een toename van het verhard oppervlak van minder dan 4.000 m².
Planspecifiek
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. De rapportage hiervan is terug te vinden in bijlage 1. Omdat het initiatief enkel een bestemmingswijziging betreft en er geen fysieke wijzigingen worden aangebracht binnen het plangebied, is er geen belang voor het doorlopen van een procedure bij het waterschap. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt niet toe. Er is geen noodzaak tot compenserende maatregelen.
Conclusie
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Bescherming bosopstanden
De Boswet heeft tot doel het areaal bos en houtopstanden te beschermen. Bos mag daarom niet zomaar worden gekapt. Houtopstanden die onder de Boswet vallen, mogen alleen worden gekapt onder bepaalde voorwaarden. Allereerst moet de eigenaar de kap van te voren melden. Daarnaast dient de eigenaar van het bos ervoor te zorgen dat drie jaar na het kappen van het bos, hetzelfde areaal bos aanwezig is in de vorm van jonge beplanting. Dit geldt voor houtopstanden van 10 are en groter en een bomenrij van 20 bomen en meer. Niet alle houtopstanden vallen onder de werking van de Boswet. Populieren, wilgen, essen of elzen die zijn bedoeld voor de productie als houtige biomassa zijn uitgezonderd van de meld- en herplantplicht indien ten minste eens per tien jaar wordt geoogst. Ook kerstbomen (niet ouder dan twintig jaar), kweekgoed, fruitbomen en windschermen om boomgaarden zijn uitgezonderd.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website atlasleefomgeving.nl geraadpleegd. Op de kaart horende bij dit thema blijkt dat in een straal van 10 km rond het plangebied geen Natura 2000-gebieden gelegen zijn. Gezien de ruime afstand van het plangebied tot deze gebieden en de aard van dit plan wordt aangenomen dat het plan geen significante negatieve effecten heeft op deze gebieden. Dit geldt ook met betrekking tot stikstof.
Soortenbescherming
Voorliggend plan voorziet niet in het verrichten van bouw- of sloopwerkzaamheden. Het gebruik van het erf is kleinschalig en extensief van aard. In de regels van dit plan is opgenomen dat ten behoeve van de paardenbak geen lichtmast opgericht mag worden. De paardenbak levert daarmee eveneens geen verstoring op voor in de omgeving aanwezige soorten. Daarmee wordt uitgesloten dat het plan negatieve effecten heeft in het kader van soortenbescherming. In paragraaf 3.2 is uitgelegd waarom het plan past binnen het NNN-beleid.
Bescherming bosopstanden
Voor onderhavig plan zijn geen struiken of bomen verwijderd. De beheerder van het landgoed heeft de voorheen aanwezige bomen verwijderd ten behoeve van bestendig beheer, met inachtneming van de Gedragscode Soortenbescherming Bosbeheer. De beheerder (Landgoed Henschoten den Treek) is tevens akkoord met onderhavig plan.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Verkeersgeneratie
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend plan voorziet in het legaliseren van een bestaande situatie. Aan de bestaande verkeerssituatie verandert niets. De verkeersgeneratie van de ontwikkeling is bepaald op basis van de kencijfers uitgegeven door het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2018). De bed & breakfast is slechts geschikt voor verblijf van maximaal 2 personen en qua gebruik vergelijkbaar met zelfstandige kamerverhuur. Dit betekent dat er 2 verkeersbewegingen per dag worden gegenereerd. De vergaderlocatie staat niet genoemd als categorie, maar komt het dichts bij commerciële dienstverlening. Hierbij horen bij de maximale oppervlakte 8 verkeersbewegingen. De totale toename komt daarbij om 10 verkeersbewegingen.
De extra verkeersbewegingen veroorzaakt door het plan kunnen goed opgevangen worden door de bestaande infrastructuur, de bestaande inrit is breed en geeft voldoende zicht op de weg om veilig op te kunnen rijden of af te slaan.
Parkeren
De parkeerbehoefte van het plan is bepaald op basis van de gemeentelijke parkeernormen uit het Parkeerbeleidsplan Woudenberg uit 2006. De basis van de parkeernormen opgenomen in deze nota vormen de richtlijnen gehanteerd door het CROW. Aangezien het parkeerbeleidsplan enigszins veroudert is en er nieuwe normen zijn is aangesloten bij de meest recente normen gehanteerd door het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie', 2018). Uitgangspunt hierbij is dat Woudenberg valt in de categorie "weinig stedelijk". Voor de ligging van het perceel wordt uitgegaan van "Buitengebied". Voor de woning zijn dan 2,4 parkeerplaatsen benodigd. De vergaderlocatie en de bed & breakfast zijn niet expliciet als functie in de kencijfers genoemd. Uitgaande van de aannames onder verkeersgeneratie zouden er voor de bed & breakfast 1 parkeerplaats en voor de vergaderlocatie 4 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Naar boven afgerond betekent dit dat er 8 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd en in stand moeten worden gehouden. Deze zijn ook in de huidige situatie aanwezig.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot verkeer en parkeren.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
In paragraaf 3.2.2 is beschreven dat het plangebied in enkele zones van cultuurhistorische waarde valt. Het plan voorziet enkel in het legaliseren van een bestaande situatie. Hiervoor worden geen wijzigingen ter hoogte van het plangebied aangebracht. Het plan heeft geen negatieve invloed op de cultuurhistorische waarden in de omgeving. Met dit plan worden de cultuurhistorische waardevol bebouwing duurzaam in stand gehouden.
Archeologie
Voorliggend plan voorziet niet in het verrichten van bodemingrepen. Er wordt niets gebouwd of gesloopt. Archeologisch onderzoek is niet nodig. In voorliggend bestemmingsplan zijn de bestaande dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3' overgenomen ter bescherming van de in de bodem eventueel aanwezige waarden.
Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot de aspecten cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De gemeente zal voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan is economisch uitvoerbaar.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Bij het opstellen van de Regels in dit bestemmingsplan zijn de Regels uit het geconsolideerde bestemmingsplan 'Buitengebied Woudenberg ' gebruikt. Waar nodig zijn ze gespecificeerd ten behoeve van deze ontwikkeling.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Het gebied kent twee gebiedsaanduidingen:
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Voorliggend plan wordt in het kader van het wettelijk vooroverleg besproken met de provincie Utrecht, de NMU, Gasunie en TenneT. Vanuit deze partijen zijn geen opmerkingen ten aanzien van het plan gekomen. Uit de Watertoets bleek al dat er verder geen belangen zijn voor het Waterschap.
De beheerder/eigenaar van het gebied is op de hoogte van het plan en is akkoord met de legalisatie van de ontstane situatie. In bijlage 2 is het participatieverslag van voorgenomen ontwikkeling opgenomen.
Voor voorliggend plan wordt geen formele inspraakprocedure gehouden. Het plan zal direct als ontwerpbestemmingsplan ter inzage worden gelegd.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 29 november 2023 tot en met 9 januari 2024 ter inzage gelegen. Tijdens de terinzagetermijn zijn geen zienswijzen ingediend.