direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voskuilerweg 47
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding tot het plan

Initiatiefnemer exploiteert aan de Voskuilerweg 47 te Woudenberg een agrarisch bedrijf. Op deze agrarische locatie is zowel een grondgebonden als een niet-grondgebonden veehouderijtak aanwezig. De grondgebonden veehouderijtak bestaat uit de melkveehouderij. De niet-grondgebonden veehouderijtak bestaat uit leghennen. Naast de veehouderijactiviteiten heeft initiatiefnemer een agrarisch hulpbedrijf als neventak. De activiteiten van het agrarisch hulpbedrijf bestaan uit de opslag en het mengen van ruwvoer van derden. Voor deze activiteiten, die ruimtelijk ondergeschikte zijn aan de veehouderijactiviteiten op het erf, worden enkele bestaande sleufsilo's gebruikt. De vergunning voor deze nevenactiviteit is door de gemeente op 1 juli 2015 verleend.

Het agrarisch hulpbedrijf maakt een uitgebalanceerd voerderrantsoen voor de aangesloten agrarische bedrijven. Dit rantsoen bestaat uit ruwvoer aangevuld met onder andere lokaal geteeld graan en luzerne. Initiatiefnemer wenst ten behoeve van het hulpbedrijf één bestaande sleufsilo te overkappen. Zowel de grondstoffen als het samengesteld rantsoen kunnen dan droog opgeslagen worden zonder dat dit - in een niet overkapte situatie - afgedekt hoeft te worden met plastic. Bovendien kan het mengen en het laden hiervan inpandig en daarmee onder alle weersomstandigheden plaatsvinden. Door het hebben van een loods is er minder werk aan de opslag en verwerking van het product dan wanneer dit buiten zou zijn opgeslagen en is men als gevolg daarvan flexibeler in het uitvoeren van werkzaamheden. Eén en ander verhoogt daarom de arbeidsefficiëntie en zijn er minder voederverliezen.

Het overkappen van één van de sleufsilo's vindt deels buiten het bouwvlak plaats omdat de sleufsilo deels buiten het bouwvlak ligt. Dit is in strijd met de bouwregels van het geldende bestemmingsplan. Om die reden is een bestemmingsplanherziening nodig waarmee het bouwvlak van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer wordt verruimd zodat de sleufsilo hier geheel binnen komt te liggen.

Een tweede ontwikkeling die met de vergroting van het bouwvlak mogelijk wordt gemaakt is het verhogen van de keerwanden van de sleufsilo's naar 3 meter. De sleufsilo's die nu deels buiten het bouwvlak liggen hebben keerwanden van maximaal 2 meter hoogte. De sleufsilo's die in de nieuwe situatie geheel binnen het bouwvlak komen te liggen mogen conform de bouwregels keerwanden van 3 meter krijgen.

Tot slot wordt het bestaande mestbassin, aan de westzijde van het erf, ook binnen het agrarisch bouwvlak worden gebracht.

Op het deel van het bouwvlak, waar in 2015 de vergunning voor de agrarisch hulpbedrijf is verleend en de uitbreiding van het bouwvlak/bouwperceel aan de zuidzijde, wordt de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpbedrijf' gelegd. De functieaanduiding 'intensieve veehouderij', die op een deel van het bouwvlak ligt, blijft qua oppervlakte ongewijzigd.

De gemeente Woudenberg heeft op 6 december 2022 een positief besluit genomen over de verruiming van het bouwvlak.

In de voorliggende bestemmingsplanherziening wordt het planvoornemen getoetst aan het relevante ruimtelijk beleid en de milieu- en omgevingsaspecten.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

De Voskuilerweg ligt in de gemeente Woudenberg, ten noordoosten van het dorp en globaal gezien tussen Leusden en Scherpenzeel. Het plangebied aan de Voskuilerweg 47 te Woudenberg bestaat uit het huidige agrarisch bouwvlak en de verruiming aan de zuid en de westzijde. In afbeelding 1 is het plangebied met een rode stippellijn globaal weergegeven. Het bestaande bouwvlak is aangegeven met de groene stippellijn. Het bouwvlak wordt verruimd van 1,27 ha naar circa 1,8 hectare. De erfverharding ten zuiden van de sleufsilo's komt niet binnen het bouwvlak te liggen, maar wel binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpbedrijf'. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de bij dit bestemmingsplan horende verbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0001.png"

Afbeelding 1: plangebied Voskuilerweg 47 te Woudenberg (rode stippellijn)

1.3 Vigerende bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan uitengebied 2010 en herziening 2013.

De bij de locatie behorende gronden zijn aangeduid met de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemming 'Waarde Archeologie -2'. Het bouwvlak is deels voorzien van een aanduiding 'intensieve veehouderij' en een gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone- verwevingsgebied'. Zie ook afbeelding 2.

Op 1 juli 2015 is de omgevingsvergunning voor de activiteiten handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening verleend voor het agrarisch hulpbedrijf. Het besluitvlak van de omgevingsvergunning is in de onderstaande afbeelding met de blauwe stippellijn aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0002.png"

Afbeelding 2: Vigerende bestemmingsplan en besluitvlak verleende omgevingsvergunning

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde ontwikkeling, waarbij ook de ruimtelijke en de landschappelijke inpassing aan bod zullen komen. Hoofdstuk 3 gaat in op het relevante beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 komt de juridische planopzet aan de orde en ten slotte wordt in hoofdstuk 6 ingegaan op de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

2.1.1 Veehouderij

Op de locatie aan de Voskuilerweg 47 in Woudenberg is het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer gevestigd. Het bedrijf heeft een grondgebonden melkveehouderijtak en een niet-grondgebonden leghennentak.

Op de onderstaande luchtfoto zijn de rundveestallen (no. 1) en de leghennenstal en de bijbehorende mestopslagvoorziening (no. 2) weergegeven. Het mestbassin voor de opslag van de rundveemest ligt aan de westzijde van de erf (no. 3). De ruwvoerderopslagen voor het eigen rundvee en in gebruik voor het agrarisch hulpbedrijf liggen aan de zuidzijde van het erf (no. 4).

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0003.png"

Afbeelding 3: luchtfoto met aanwezige bebouwing en voorzieningen

In de onderstaande tabel is het aantal dierplaatsen weergegeven waarover het bedrijf beschikt. Deze dieraantallen, aangegeven op de milieutekening, zijn vergund bij besluit van 9 januari 2014. De milieutekening is als bijlage 1 aan deze onderbouwing toegevoegd.

Tabel 1: overzicht aanwezige dierplaatsen

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0004.png"

Initiatiefnemer is niet voornemens om meer dieren te gaan houden dan waarvoor hij een vergunning heeft.

Bedrijf beschikt over circa 50 hectare aan grasland ten behoeve van de ruwvoerwinning.

In de begripsbepaling van het vigerende bestemminsplan is een agrarisch bedrijf omschreven als: een bedrijf dat het gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden dieren. Waarbij wordt gesteld dat een grondgebonden veehouderij gericht is op het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op opengrond en waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond al productie middel.

Een intensieve veehouderij is een bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering die is gericht op het houden van dieren, zoals rundveemesterij (exclusief vetweiderij), varkens-, vleeskalveren-, pluimvee- of pelsdierhouderij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen.

Meer dan 50% van het benodigde ruwvoer kan worden gewonnen op de bij het bedrijf behorende gronden. Op grond van het beschikbare areaal grasland voldoet het melkveebedrijf aan de normering voor een grondgebonden veehouderij, te weten: het houden van melk- en ander vee (nagenoeg) geheel op open grond en waarbij de productie (nagenoeg) geheel afhankelijk is van de agrarische grond als productiemiddel.

2.1.2 Agrarisch hulpbedrijf

In het vigerende bestemmingsplan in artikel 33.3.1 is bepaald dat binnen de agrarische bestemming agrarische hulp- en nevenbedrijven, zoals landbouw-mechanisatiebedrijven, een loonwerkbedrijf, veehandelsbedrijf, fouragehandel toegestaan kunnen worden.

De sleufsilo's op het erf van initiatiefnemer worden gebruikt voor zowel de opslag van het ruwvoer voor het eigen rundvee als voor de opslag van het ruwvoer van derden. Gezien de totale omvang van de agrarische activiteiten op het erf van initiatiefnemer, kan het agrarisch hulpbedrijf in ruimtelijke zin worden gezien als een ondergeschikte activiteit. Om die reden is deze activiteit, ook omdat deze is gerelateerd aan de agrarische bedrijfsvoering, passend binnen de agrarische bestemming.

Het agrarisch hulpbedrijf houdt zich bezig met de gezamenlijk de ruwvoerwinning, opslag en distributie. Het schaalvoordeel zorgt voor minder kosten op individuele bedrijven maar ook voor een kwalitatief betere ruwvoerwinning en minder oogst- en bewaarverliezen. Door het mixen van de diverse partijen ruwvoer wordt gedurende het jaar een optimaal ruwvoer rantsoen samengesteld. Door het op een juiste manier samenstellen van ruwvoer rantsoenen is minder aanvullend krachtvoer nodig. Om de eiwit aanvoer via krachtvoer verder te reduceren is het gewenst om aanvullende droge producten aan het ruwvoer rantsoen toe te voegen.

Initiatiefnemer wil ten behoeve van het agrarisch hulpbedrijf op een bestaande sleufsilo een loods (overkapping) realiseren van 19 meter bij 40 meter. In de loods kunnen losgestorte droge voedermiddelen worden opgeslagen en kunnen bewerkingen, zoals het ontsluiten van graan, worden uitgevoerd. Tevens kan de loods worden gebruikt voor het binnen stallen van machines en werktuigen die worden gebruikt bij het inkuilen en mixen van het ruwvoer.

2.2 Beoogde situatie

2.2.1 Loods

Het agrarisch hulpbedrijf gebruikt het gekuilde gras-, en maisproducten voor het samenstellen van het rantsoen voor aangesloten veehouders. Er is de behoefte om specifieker op de (eiwit) norm te kunnen voeren. Andere ruwvoerders kunnen helpen om verschillende eiwitniveaus op een juiste manier aan te vullen. Hoe specifieker dit gebeurt hoe beter de voeding nutriënten kunnen worden benut. Het gaat hierbij om gedroogde producten als gras, graan en luzerne. Deze producten zullen aanvullend zijn aan de gras-/maïsrantsoenen, maar moeten wel droog worden opgeslagen. Hiervoor is de loods noodzakelijk. Naast de opslag zal de loods ook wordt gebruikt voor bijvoorbeeld het ontsluiten van graan. Dat moet ook droog gebeuren.

Voor het uitkuilen en mixen van het ruwvoer beschikt het agrarisch hulpbedrijf over diverse machines. De machines zijn voorzien van weeg- en doceer elektronica waardoor het wenselijk is voor de levensduur van de machines om deze (droog) overdekt te stallen. Een deel van de loods zal daarom worden gebruikt voor de stalling van deze (gevoelige) machines.

Op het huidige bouwvlak is fysiek onvoldoende ruimte aanwezig om een loods van 19 meter bij 40 meter te realiseren. Vanwege de scheiding van de bedrijfsfuncties is het wenselijk om de loods (overkapping) op één sleufsilo te plaatsen. Vandaar ook de keuze om de loods nabij de overige sleufsilo's te plaatsen. Voor het realiseren van de loods zullen de aanwezige prefab keerwanden worden gebruikt. Zie voor de bouwlocatie afbeelding 4.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0005.png"

Afbeelding 4: gewenste bouwlocatie loods

In afbeelding 5 is het ontwerp weergegeven van de te bouwen loods / overkapping. Te zien is dat de fundering van de loods bestaat uit de bestaande keerwanden van de sleufsilo.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0006.png"

Afbeelding 5: te bouwen loods

De gemaatvoerde bouwtekening van de nieuwbouw is als bijlage 2 toegevoegd aan deze toelichting.

2.2.2 Sleufsilo's

De kuilvoeropslagen in de vorm van sleufsilo's liggen gedeeltelijk buiten het bouwvlak. Volgens de regels van het bestemmingsplan mag er maximaal 500 m² ruwvoeropslag tot een maximale hoogte van 2 meter buiten het bouwvlak worden gerealiseerd. Voor het gedeelte van de ruwvoeropslagen op het bouwvlak is een maximale hoogte van 3 meter toegestaan.

Om de gehele ruwvoeropslag efficiënt en doelmatig te kunnen gebruiken is een sleufsilohoogte voor het gehele terrein van 3 meter gewenst. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt het bouwvlak vergroot zodat in de nieuwe situatie de sleufsilo's binnen het bouwvlak komen te liggen. Hierdoor is het verhogen van de keerwanden naar 3 meter mogelijk.

2.2.3 Bouwvlak - bouwperceel
2.2.3.1 Bouwvlak

Het bouwvlak van het bedrijf van initiatiefnemer wordt vergroot van 1,27 hectare naar circa 1,8 hectare. In afbeelding 6 is het verruimde bouwvlak met een rode lijn ingetekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0007.png"

Afbeelding 6: uitbreiding bouwvlak naar circa 1,8 ha

In de nieuwe situatie worden de sleufsilo's geheel en het bestaande mestbassin aan de westzijde van het erf binnen het bouwvlak gebracht.

Het gedeelte van het erf binnen het bouwvlak waarop de sleufsilo's aanwezig zijn, welke ook worden gebruikt ten behoeve van het agrarisch hulpbedrijf, heeft de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpbedrijf' gekregen. Deze aanduiding ligt ook op de erfverharding ten zuiden van de sleufsilo's.

De erfverharding ten zuiden van de sleufsilo's is niet binnen het bouwvlak gebracht. Hiermee wordt voorkomen dat bebouwing verder kan opschuiven in de richting van de sloot / perceelsgrens. Dat is onwenselijk. De aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpbedrijf' is op dit gedeelte van het bestemmingsvlak wél opgenomen omdat hier erfverharding ligt dat noodzakelijk is voor de opslag en het mengen van het voer.

De functieaanduiding 'intensieve veehouderijf' is qua ligging en oppervlakte gelijk gebleven. Dat geldt ook voor de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geen vee'.

2.2.3.2 Bouwperceel

In de Interim Omgevingsverordening (IOV) van de provincie Utrecht wordt zowel gesproken over het begrip 'bouwvlak' als over het begrip 'bouwperceel'. Het begrip 'bouwperceel' luidt volgens de IOV als volgt: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge een onherroepelijk bestemmingsplan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

Het agrarisch bouwvlak is aan de zijde van de weg begrensd op de voorgevels van de aanwezige bebouwing. Uitgaande van de begripsomschrijving van de IOV is het bouwperceel net iets groter. In de nieuwe situatie is de oppervlakte van het (denkbeeldige) bouwperceel van het bedrijf van initiatiefnemer circa 2 hectare.

2.3 Landschap

2.3.1 Inpassing

Zowel aan de noord- als aan de zuidzijde is het bedrijf omzoomd door een bomenrij. De bomenrij vormt een passende onderstreping van het agrarisch erf en zorgt voor een passende landschappelijke inpassing. Ook op het erf, langs de pluimveestal en de melkveestal, zijn groenelementen aanwezig die voor een groene uitstraling van het erf zorgen. De achterzijde sluit aan op het open weidelandschap.

Langs de Voskuilerweg is het bedrijf op een landschappelijke manier vorm gegeven en voorzien van voldoende groene elementen. Zie ook afbeelding 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0008.png"

Afbeelding 7: bestaande landschappelijke inpassing

Vanwege de huidige inpassing lijkt het niet noodzakelijk om bij dit nieuwe plan te zoeken naar aanvullende inpassingen.

2.3.2 Landschapsstructuur

Het plan heeft een beperkte omvang. Ter plaatse zijn buiten bouwvlak reeds sleufsilo's aanwezig met een maximale hoogte van 2 meter. Het opwaarderen van deze sleufsilo's naar 3 meter heeft geen negatief effect op de landschapsstructuur.

De nieuwe loods wordt gerealiseerd ter hoogte van de bestaande ruwvoersilo. De nieuwe loods heeft geen invloed op de landschapsstructuur aangezien deze wordt gerealiseerd binnen een reeds bestaand verhard erf.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is geheel opgenomen in deze nieuwe visie.

De Nationale Omgevingsvisie biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die voor hen liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgaven. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet het Rijk een proces in gang waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langtermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Deze belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio’s;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Door het nationale karakter van de NOVI en de kleine schaal van onderhavig planvoornemen, heeft het voornemen nauwelijks raakvlak met dit nationale kader. Met onderhavig planvoornemen zijn geen nationale belangen in het geding.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De NOVI bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, d.w.z. door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Het Barro is op 30 november 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012 verder aangevuld.

Door het nationale karakter van het Barro en de kleine schaal van onderhavig plan, is dit voornemen niet direct van nationaal belang. Het Barro bevat geen voor het plan relevante bepalingen.

Conclusie

Het plan is niet in strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Toetsing

Voorliggend plan heeft betrekking op de ontwikkeling van een agrarisch bedrijf cq agrarisch hulpbedrijf in het buitengebied van Woudenberg. Het betreft hier geen stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1 onder i van het Bro.

Conclusie
Er is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling waardoor toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking achterwege kan blijven.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is de "Omgevingsvisie provincie Utrecht" vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. Dat is inclusief aspecten die fysiek neerslaan, zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. De Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet. De Omgevingsvisie vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma’s en Omgevingsverordening. In de Omgevingsvisie beziet de provincie groen, water, energie, bebouwing, infrastructuur, cultuurhistorie en landelijk gebied in onderlinge samenhang. Hiermee bieden zij ruimte voor duurzaam gebruik en ontwikkeling, voor sociale samenhang en zorgen zij voor behoud of verbetering van kwaliteit in de Utrechtse leefomgeving. De Omgevingsvisie gaat uit van een adaptieve aanpak; het is een groeidocument. Zo kan de provincie flexibel inspelen op nieuwe ontwikkelingen en inzichten.

Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

Kwaliteitsgids Utrechtse Landschappen
Het plangebied ligt in het gebied dat aan onderdeel uitmaakt van de Gelderse Vallei. Een belangrijke kernkwaliteit binnen de Gelderse Vallei is de Grebbelinie. In afbeelding 8 is een uitsnede van de verbeelding van de Omgevingsvisie weergegeven.

De Grebbelinie is een militair verdedigingswerk dat is gebaseerd op inundatie van lager gelegen gronden. Op deze inundatievlakte komt een ondiepe laag water te staan waar niet over gevaren kan worden en niet door kan worden gelopen. Op strategische plekken, met name de groter hoger gelegen delen van de linie werden forten aangelegd. De aanleg van de linie is begonnen in de tweede helft van de 18e eeuw, en is in tegenstelling tot de Hollandse Waterlinie wel gebruikt, tegen de Fransen.

Met betrekking tot de Grebbelinie kunnen de volgende elementen worden onderscheiden:

  • liniedijk en dwarsdijken;
  • verdedigingswerken (zoals schansen, voorwerken, forten, redoutes, lunetten, kazematten, batterijen);
  • inundatiegebied en schootsvelden;
  • waterhuishoudkundige werken (zoals sluisjes en dergelijke).

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0009.png"

Afbeelding 8: Omgevingsvisie provincie Utrecht, aantrekkelijke landschappen (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Op 18 april 2011 is de Grebbelinie aangewezen als rijksmonument. Deze monumentstatus betreft de Grebbeliniekade met keerkades en de daaraan gekoppelde gebouwde werken, zoals forten, schansen, kazematten en sluizen en dergelijke.

Naast deze (gebouwde) elementen is ook het gebied rondom de Grebbelinie van belang. Het gaat dan om de relatief open inundatiezijde (voor het zien van de vijand) en de meer beschutte verdedigingszijde (waar men zich verschool). Deze gebieden bepalen voor een groot deel het zicht op en het zicht vanaf de Grebbelinie en zijn daarmee van groot belang voor de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van deze linie. Deze gebieden zijn echter niet aangewezen als rijksmonument. Om ook deze waarden te borgen is een beeldkwaliteitsplan opgesteld, dat handvatten aanreikt en regels stelt ten aanzien van bebouwing en beplanting in deze gebieden.

De Voskuilerweg ligt in het gebied met de aanduiding "half-open Grebbelinie". Tot de half-open linie horen gebieden die vallen onder het kampenlandschap, de broek- en heideontginningen en de veenontginningen. In de half-open linie staan de openheid en zicht van en naar de linieelementen centraal. Het gebied wordt gekenmerkt door een verspreide ligging van erven en de veenontginningen. De ligging van de erven beperkt zich niet alleen tot de kop van het perceel, maar is vaak ook dieper op het perceel te vinden. Duidelijke structuren die zichtlijnen markeren, zoals houtsingels of bomenrijen, zijn over het algemeen afwezig. Hierdoor is het zicht op de linieelementen zeer wisselend. Het doel is dan ook het erf een compacte indeling te geven, waardoor deze het verlies aan openheid en zicht beperkt.

Het plan heeft een zeer beperkte invloed op de openheid van het gebied. Er wordt geen bebouwing toegevoegd waardoor het erf dieper het landschap in gaat. Feitelijk wordt het erf niet vergroot. De opwaardering van de sleufsilo's en de bouw van de loods vindt plaats op het bestaande erf waar al voorzieningen aanwezig zijn. De impact van het plan op de waarden van de Grebbelinie zijn daarom verwaarloosbaar klein.

Transitie naar een duurzame landbouw

Het plangebied ligt op grond van de Omgevingsvisie tevens binnen een gebied dat is aangewezen als 'transitie naar een duurzame landbouw'. De landbouw in de provincie zorgt voor duurzame voeding en is een belangrijke beheerder van het aantrekkelijke cultuurlandschap. Er is vooral grondgebonden landbouw, melkveehouderij en fruitteelt in de provincie Utrecht aanwezig.

De landbouw staat voor een grote verandering. De transitie naar een gezond en duurzaam voedselsysteem is een actueel en urgent thema. Dit in combinatie met een robuust bodem- en watersysteem en versterking van de biodiversiteit. Daarnaast komt tot 2030 in onze provincie circa 1,3 miljoen vierkante meter aan agrarische bebouwing vrij. Bodemdaling in de veenweiden leidt tot CO2-uitstoot, verdroging van natuur en hogere lasten vanwege het waterbeheer. Dit vraagstuk zorgt voor een spanningsveld in relatie tot een rendabel agrarisch gebruik van de gronden, de landschappelijke kwaliteit van het landelijk gebied en een robuust bodem- en watersysteem.

De provincie stimuleert de transitie naar een duurzame landbouw die circulair, natuurinclusief, klimaatneutraal en diervriendelijk is. Daarbij is de economische rentabiliteit van agrarische bedrijven en een duurzame toekomst van de glastuinbouwconcentratiegebieden een belangrijk uitgangspunt. Tot 2030 heeft de provincie de ambitie dat de landbouw de nutriëntenkringlopen heeft gesloten, zelfvoorzienend in energie is en daarnaast deels ook opereert als groene energieproducent voor derden.

Initiatiefnemer is het agrarisch hulpbedrijf gestart voor een kwalitatief betere ruwvoerwinning en minder oogst- en bewaarverliezen. Door het op een juiste manier samenstellen van ruwvoerrantsoenen is minder aanvullend krachtvoer nodig. De loods is met name bedoeld om de mogelijkheid te hebben om aanvullend droge producten aan het ruwvoer rantsoen toe te voegen.

Het plan draagt bij aan het verduurzamen van de veehouderij door een verbetering van de kwaliteit van het ruwvoer, waardoor de aangesloten veehouders minder krachtvoer in hun rantsoen hoeven op te nemen. Het agrarisch hulpbedrijf draagt zodoende een steentje bij aan de kringlooplandbouw omdat er minder import van krachtvoer nodig is.

Conclusie

De Omgevingsvisie geeft geen belemmering om het plan tot uitvoer te brengen.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Watersystemen

Op de kaart 'Watersystemen kaart 2' ' is het plangebied gelegen binnen het overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe woonwijken en bedrijventerreinen, noch vitale objecten. Er worden buitendijks ook geen nieuwe woningen of bedrijven toegelaten. Wat dat betreft wordt voldaan aan het provinciale beleid.

Cultuurhistorie en landschap kaart 2

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen de Cultuurhistorische hoofdstructuur (CHS), nader aangeduid als ‘Beschermen en benutten van de cultuurhistorische hoofdstructuur ’.

Artikel 7.7 bepaalt hierover het volgende:

  • 3. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden
  • 4. Als waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage 14 Cultuurhistorie bij deze verordening, voor de volgende gebieden:
    • a. de Historische buitenplaatszone, die bestaat uit de deelgebieden Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Vecht, Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Laagte van Pijnenburg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Kasteel de Haar, Landgoed Linschoten, Maarsbergse Flank en Prattenburg-Remmerstein;
    • b. het Militair erfgoed, dat bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving;
    • c. het Agrarisch cultuurlandschap, dat bestaat uit de deelgebieden Lopikerwaard, Kockengen-Kamerik-Zegveld, Westbroek, Linschoten, Ronde Venen, Soester Eng, Cope-ontginningscomplex Hei- en Boeicop e.o. en Zouweboezem;
    • d. de Historische infrastructuur, die bestaat uit de deelgebieden Route Impériale, Via Regia en Wegh der Weegen; en
    • e. de Archeologisch waardevolle zone, die bestaat uit de deelgebieden Utrechtse Heuvelrug, Limes en Dorestad.
  • 5. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en
    • b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

Toetsing

Het plangebied ligt in het gebied dat aan onderdeel uitmaakt van de Grebbelinie. In paragraaf 3.2.1 is ingegaan op de gevolgen van het plan voor de cultuurhistorische waarden van de linie.

In artikel 8.1 van de Interim verordening zijn de regels opgenomen voor agrarische bedrijven.

Artikel 8.1 Instructieregel agrarische bedrijven

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven bevat geen bestemmingen en regels die voorzien in:
    • a. nieuwe agrarische bouwpercelen, tenzij het gaat om de verplaatsing van een grondgebonden landbouwbedrijf voor het voldoen aan internationale verplichtingen; en
    • b. een omschakeling van grondgebonden agrarisch bedrijf naar niet-grondgebonden veehouderij.
  • 2. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven bevat bestemmingen en regels die voorzien in een agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, waarbij per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren zijn toegestaan.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die voorzien in uitbreiding van een bestaand agrarisch bouwperceel voor een grondgebonden veehouderij tot maximaal 2,5 hectare, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • a. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing:
    • b. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
    • c. de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting; en
    • d. de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.
  • 4. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven kan bestemmingen en regels bevatten die nevenactiviteiten toestaan, mits voldaan is aan de volgende voorwaarden:
    • a. de nevenactiviteit blijft ruimtelijk ondergeschikt aan de agrarische activiteiten;
    • b. de nevenactiviteit vindt plaats binnen het bestaande bouwperceel;
    • c. erfinrichting en bedrijfsbebouwing zijn landschappelijk goed inpasbaar; en
    • d. omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.
  • 5. De motivering van een bestemmingsplan bevat een onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan. Een beeldkwaliteitsparagraaf maakt onderdeel uit van de onderbouwing.

Toetsing

Het bedrijf van initiatiefnemer heeft een grondgebonden en een niet-grondgebonden veehouderijtak. De oppervlakte van het bouwvlak met de aanduiding 'intensieve veehouderij' is circa 1,05 hectare. Zie ook afbeelding 9. Het overige deel van het bouwvlak heeft deze aanduiding niet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0010.png"

Afbeelding 9: oppervlakte bouwvlak met aanduiding 'intensieve veehouderij'

Conform de IOV kunnen bouwvlakken van niet-grondgebonden veehouderijen uitbreiding tot ten hoogste 1,5 hectare. Het voorliggende plan voorziet echter niet in de uitbreiding van de intensieve veehouderijtak van het bedrijf. De ligging en de oppervlakte van de aanduiding 'intensieve veehouderij' blijft ongewijzigd.

De sleufsilo's en het mestbassin worden gebruikt ten behoeve van de grondgebonden bedrijfsvoering. De sleufsilo's worden daarbij ook gebruikt voor het agrarisch hulpbedrijf. De uitbreiding van het bouwvlak vindt derhalve plaats ten behoeve van de grondgebonden veehouderij. In de nieuwe situatie heeft het bouwvlak een oppervlakte van circa 1,8 hectare.

In de huidige situatie liggen een aantal voorzieningen van de grondgebonden bedrijfsactiviteiten en het agrarisch hulpbedrijf buiten het agrarisch bouwvlak / bouwperceel. Het voorliggende bestemmingsplan is primair bedoeld om deze voorzieningen binnen het bouwvlak te brengen.

De Abc commissie heeft beoordeeld dat de huidige sleufsilo’s op het bedrijf doelmatig en noodzakelijk zijn voor de bedrijfsvoering. Aangezien deze nu deels binnen en deels buiten het bouwvlak zijn gesitueerd, is een vergroting van het bouwvlak gewenst en noodzakelijk om de silo’s geheel binnen het bouwvlak te laten vallen. Temeer geldt dit voor de silo die aanvrager wenst te overkappen om aldoende een loods op te richten.

Uitbreiding van het bouwvlak boven de 1,5 hectare (tot maximaal 2,5 ha) is op basis van de IOV mogelijk als:

  • voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing:
  • de uitbreiding draagt bij aan verbetering van het dierenwelzijn;
  • de uitbreiding draagt bij aan vermindering van de milieubelasting; en
  • de uitbreiding draagt bij aan verbetering van de volksgezondheid.

Met de uitbreiding van het bouwvlak wordt het mogelijk om een sleufsilo te overkappen en bovendien om de overige sleufsilo's op te waarderen.

De sleufsilo's en de overkapping zijn nodig voor de opslag en het maken van een uitgebalanceerd voederrantsoen voor de eigen melkkoeien en het vee van de aangesloten veehouders. Door het op een juiste manier samenstellen van de ruwvoer rantsoenen is minder krachtvoer nodig. Een uitgebalanceerd voederrantsoen draagt bij aan het verbeteren van het welzijn van de (melk)koeien. Ook draagt het plan bij aan het verminderen van de milieubelasting omdat er minder krachtvoer gebruikt wordt in het rantsoen van de (melk) koeien. Door het gebruiken van lokaal geteelde producten zoals graan en luzerne wordt de milieu-impact aanzienlijk verkleind ten opzichte van de aanvoer van krachtvoer.

Een vermindering van de milieubelasting treedt ook op omdat met het uitgebalanceerd rantsoen beter gestuurd kan worden op het eiwitgehalte in het voer. Via het zogenaamde voerspoor kan daardoor een aanzienlijke ammoniakreductie worden behaald. Door het voerrantsoen beter af te stemmen op de behoefte, treedt een vermindering van de ammoniakemissie (stikstofemissie) op. Het verbeteren van de voorzieningen van de opslag van het (ruw) voer en het samenstellen van het rantsoen levert ook op dit vlak ook milieuwinst op.

Het overkappen van één van de sleufsilo's heeft minder voederverliezen tot gevolg. Het voorkomen van verliezen levert uiteraard ook milieuwinst op.

In paragraaf 2.3 is ingegaan op de landschappelijke inpassing. Het erf van het agrarisch bedrijf van initiatiefnemer is in de huidige situatie reeds fraai landschappelijk ingepast door de aanwezige volgroeide beplanting aan de randen van het erf. Ook het erf zelf heeft een groene uitstraling door het aanwezige groen.

Het (denkbeeldig) bouwperceel van het bedrijf, waarbinnen de zelfstandige bij elkaar behorende bebouwing van zowel de grondgebonden als de niet-grondgebonden veehouderijtak valt, heeft een oppervlakte van circa 2 hectare. Het in dit bestemmingsplan opgenomen bouwvlak heeft een oppervlakte van circa 1,8 hectare.

Vast staat dat het plan bijdraagt aan het verbeteren van het dierenwelzijn en het verminderen van de milieubelsting. Omdat zowel het bouwperceel als het bouwvlak een oppervlakte hebben van minder dan 2,5 ha, wordt geconcludeerd dat het plan in overeenstemming is met het provinciaal beleid uit de IOV.

Conclusie
Het plan is niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie 2030 vastgesteld. In die structuurvisie wordt op hoofdlijnen de ruimtelijke inrichting van de gemeente uiteengezet. De structuurvisie vormt daarmee bij uitstek het instrument om gemeentelijke beleidskeuzen te motiveren. Het is een visie die richtinggevend is voor het bestuur maar niet een juridisch bindend instrument. De Structuurvisie zet in op het verbinden, combineren en vernieuwen van de kwaliteiten van Woudenberg. Door het ruimtelijk verbinden en combineren ontstaat een sterk raamwerk: het Ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0011.png"

Afbeelding 10: Ruimtelijk economisch structuurbeeld met bij de rode ster het plangebied

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende.

Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen.

Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Op de kaart Landschap en Groen ligt het plangebied in het slagenlandschap. Het slagenlandschap beslaat een groot deel van het buitengebied van de gemeente Woudenberg. Het is nog steeds herkenbaar aan de langgerekte smalle percelen. Doelstelling is het slagenlandschap te versterken door kavelgrensbeplantingen te stimuleren en langs wegen bomenrijen (essen) aan te planten. Daarnaast is het creëren van recreatieve langzaamverkeerroutes belangrijk. Deze moeten, met name te noorden van Woudenberg, het slagenlandschap beleefbaar maken.

De agrarische sector blijft een belangrijke functie in het buitengebied met uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven die dat wensen. Goede productieomstandigheden, productiemogelijkheden en innovatiekracht geven hier de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief.

Er is ook een andere ontwikkeling waarneembaar in de agrarische sector. Geen uitbreiding en schaalvergroting, maar schaalverbreding, waarin agrariërs zich in toenemende mate en steeds professioneler toeleggen op kleinschalige economische nevenactiviteiten of lokaal geproduceerde (biologische) streekproducten. Met name deze schaalverbreding biedt mogelijkheden voor zowel de agrariër (aanvullende inkomsten op het agrarisch basisinkomen) als de recreant (versterking van het recreatieve karakter van het buitengebied). De gemeente Woudenberg biedt agrariërs de mogelijkheid voor een bredere invulling met recreatieve nevenactiviteiten. Het moet gaan om kleinschalige activiteiten, van gecombineerde sectoren, die leiden tot een structuurversterking. Bijvoorbeeld de verkoop van lokale producten eventueel in combinatie met kleinschalige horeca, verblijf (bed en breakfast, kamperen bij de boer), verhuur van kano’s en/of zorg.

Op de kaart Cultuurhistorie ligt het plangebied aan een van de Ontginningsassen. In de Structuurvisie is daar verder geen bijzondere aandacht aan besteed. Dat de Voskuilerweg een oude ontginningsas is, blijkt ook wel uit de archeologische (verwachtings)waarden.

Toetsing

Het agrarische bedrijf van initiatiefnemer is onderdeel van de agrarische sector dat een belangrijke functie vertegenwoordigd in het buitengebied. De structuurvisie laat uitbreidingsmogelijkheden toe voor bedrijven die dat wensen. Goede productieomstandigheden, productiemogelijkheden en innovatiekracht geven hier de landbouw het noodzakelijke blijvend economisch perspectief.

Het plan van initiatiefnemer sluit naadloos aan op dit onderdeel van de visie. De nieuwe loods draagt bovendien bij aan het verbeteren van de productieomstandigheden omdat daarmee de mogelijkheden worden verbeterd om tot een verdere optimalisering van het ruwvoer te komen.

3.3.2 Bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg

Het bestemmingsplan Buitengebied Woudenberg kent een binnenplanse wijzigingsbevoegdheid voor het vergroten van het bouwvlak van een grondgebonden agrarisch bedrijf (artikel 3.7.3).

3.7.3 Vergroting bouwvlak ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders kunnen het bouwvlak van grondgebonden agrarische bedrijven vergroten, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf en vergroting van het bouwvlak is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • b. de oppervlakte van een bouwvlak kleiner dan of gelijk aan 1,2 hectare mag worden vergroot tot 1,5 hectare;
  • c. de oppervlakte van een bouwvlak dat, ten tijde van het onherroepelijk worden van het plan, meer bedraagt dan 1,2 hectare mag met ten hoogste 25% worden vergroot tot een maximum van 2 hectare;
  • d. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de waterhuishouding en –kwaliteit ter plaatse, alvorens de wijziging toe te passen vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de waterbeheerder;
  • e. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur;
  • f. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
  • g. alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder e en f vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • h. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Er kan geen gebruik worden gemaakt van deze binnenplanse wijzigingsbevoegdheid omdat niet voldaan wordt aan de subleden b en c. Om die reden is gekozen voor een bestemmingsplanherziening. De uitbreiding van het bouwvlak is wél getoetst aan de overige voorwaarden. Zie onderstaand.

Ad a.

Volwaardigheid en noodzaak

De toetsing van de volwaardigheid en de doelmatigheid is beoordeeld door de ABC commissie. De ABC commissie is van mening dat het bedrijf aan de Voskuilerweg 47 is te beschouwen als een volwaardig agrarisch bedrijf als omschreven in artikel 1.96 van de begripsbepalingen. De conclusie luidt dat de uitbreiding van het bouwvlak noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering om aldoende zowel de bestaande silo’s als de te bouwen loods daarbinnen te laten vallen. De ABC commissie adviseert de gemeente medewerking te verlenen aan het plan.

Ad b en c.

Niet van toepassing.

Ad d.

Waterhuishoudkundige kwaliteit
Ruwvoerders worden op een vloeistofkerende vloer opgeslagen. Opgevangen percolaatvloeistoffen worden gelijkmatig uitgereden over de percelen en derhalve gebruikt als meststof. Voor de opslag van ruwvoerders wordt voldaan aan het activiteitenbesluit.

De nieuwe loods wordt voorzien van een regengoot zodat het schoon hemelwater kan worden geloosd op het oppervlaktewater.

Onderdeel van de omgevingsvergunning voor het agrarisch hulpbedrijf in 2015 is het 'Informatierapport erfafspoeling in het Activiteitenbesluit'. Dit gewaarmerkte stuk geeft de regels / voorschriften aan die van toepassing zijn bij het opslag van voedermiddelen. Deze voorschriften worden door initiatiefnemer nageleefd.

He voorliggende plan voorziet niet in de vergroting van de oppervlakte aan voederopslagen. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de waterkwaliteit.

Ad e, f en g.

Landschapsstructuur, landschappelijke inpassing en landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige
In paragraaf 2.3 is beschreven dat het plan de landschapsstructuur niet negatief beïnvloed. Verder is gesteld dat het bedrijf in de huidige situatie al omzoomd is door een bomenrij. De bomenrij vormt een passende afscherming van het agrarisch erf c.q. het agrarisch hulpbedrijf. De achterzijde sluit aan op het open weidelandschap. Een extra investering in de landschappelijke inpassing heeft in de situatie van initiatiefnemer geen toegevoegde waarde.

Ad h.

Naburige percelen
Het voorliggende plan heeft betrekking op het plaatsen van een loods en het opwaarderen van de opslag van ruwvoerders. Deze aanpassingen betreffen een normale agrarische functie c.q. gebruik. Op grond van het activiteitenbesluit moet een afstand van minimaal 50 meter in acht worden genomen ten opzichte van gevoelige objecten. De afstand tot het dichtstbijzijnde gevoelige object bedraagt circa 100 meter. Zie ook afbeelding 11.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0012.png"

Afbeelding 11: afstand tot dichtstbijzijnde geurgevoelig object

De beoogde activiteiten vormen geen belemmering voor het gebruik van aangrenzende percelen.

Conclusie
De uitbreiding van het bouwvlak voldoet, met uitzondering van de subleden b en c, aan de wijzigingscriteria van artikel 3.7.3.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de van toepassing zijnde milieu- en omgevingsaspecten beoordeeld voor dit plan. Uit deze beoordeling blijkt dat het plan geen significant negatieve gevolgen heeft voor het milieu en de omgeving van de locatie.

4.2 M.e.r.-beoordeling

Zoals uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voortvloeit, dient in de toelichting van een ruimtelijk plan gemotiveerd te worden in welke mate rekening is gehouden met diverse ruimtelijke belangen. In artikel 3.1.6, lid 5 van het Bro wordt verwezen naar enkele milieuaspecten die in de toelichting terug dienen te komen. Daarbij wordt eveneens verwezen naar de milieueffectrapportage (m.e.r.). Dit is een wettelijk instrument dat als doel heeft milieuaspecten volwaardig te betrekking in de ruimtelijke afweging die gemaakt wordt ten behoeve ruimtelijke plannen en besluiten. Er zijn in beginsel drie afzonderlijke situaties die kunnen leiden tot een m.e.r.-plicht bij een bestemmingsplan:

  • a. Er is een passende beoordeling nodig in het kader van de Wet natuurbescherming;
  • b. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 3 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportrage;
  • c. Het bestemmingplan is genoemd in kolom 4 van een activiteit of geval genoemd in onderdeel C of D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage.

Ook als een plan onder de drempelwaarde uit lijst D valt, kan een plan belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die beneden de drempelwaarden vallen, moet dan ook een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Indien geen plan-m.e.r.-plicht geldt vanwege de activiteiten die het plan mogelijk maakt, maar wel een passende beoordeling vereist is, geldt geen plan-m.e.r.-plicht wanneer het plan het gebruik bepaalt van kleine gebieden. Dit is het geval indien:

  • 1. voor dat plan een bestuursorgaan van een gemeente het bevoegd gezag is;
  • 2. de omvang van het gebied in verhouding tot het totale grondgebied van de gemeente klein is; en
  • 3. het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat de vaststelling of wijziging van dat plan geen aanzienlijke milieueffecten heeft.

De uitzondering geldt ook indien sprake is van kleine wijzigingen van een plan en het bevoegd gezag heeft beoordeeld dat die wijzigingen geen aanzienlijke milieueffecten hebben.

Het resultaat van de plan-m.e.r.-beoordeling moet in de toelichting van het plan worden opgenomen. Een afzonderlijk besluit is niet vereist.

Toets

Een passende beoordeling is nodig als op voorhand niet uitgesloten kan worden dat het plan significante gevolgen heeft voor een Natura 2000-gebied. Daarbij vormt de huidige feitelijke (planologisch legale) situatie het uitgangspunt. In afwijking hiervan kan een onherroepelijke natuurvergunning als referentie dienen mits deze passend is beoordeeld.

In het voorliggende plan is geen sprake van uitbreiding van de veestapel. Het realiseren van de loods en het opwaarderen van de sleufsilo's veroorzaken bovendien hoogstens een kleine toename van het aantal verkeersbewegingen. De emissie van stikstof blijft daarom nagenoeg ongewijzigd. Significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn dan ook uitgesloten. In dat geval is geen nieuwe passende beoordeling nodig als bedoeld in artikel 2.8 van de Wet natuurbescherming.

Om te bepalen of een m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

  • 1. Drempelwaarden Besluit m.e.r.

De oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren wordt als activiteit genoemd in onderdeel D 14 van de bijlage in het Besluit milieueffectrapportage. Het bestemmingsplan wordt in kolom 3 van onderdeel D 14 genoemd als plan waarvoor een m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd.

Het voorliggende plan maakt het niet mogelijk om meer dieren te houden binnen de inrichting. De aanwezige dierplaatsen (zie tabel 1 in deze toelichting), waarvoor een vergunning is verleend, blijven ongewijzigd.

Met het aantal vergunde stuks melkvee en pluimvee wordt de drempelwaarde in lijst D 14 niet overschreden.

  • 2. Ligging binnen een gevoelig gebied

Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de plannen van invloed kunnen zijn is, in het bijzonder het bestaande grondgebruik, de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied in overweging genomen. Het dichtstbij gelegen Natura 2000 gebied met voor verzuring gevoelige habitats ligt op circa 12 kilometer afstand van de planlocatie. Zie ook paragraaf 4.10. Deze grote afstand en het feit dat het plan geen toename aan stikstofdepositie veroorzaakt, maakt dat het plan geen invloed heeft op de instandhoudingsdoelstellingen in de Natura 2000-gebieden.

Naar aanleiding van de ligging van het plan is uitgesloten dat de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.

3. Belangrijke milieugevolgen

In de paragrafen 4.2 tot en met 4.11 zijn de verschillende milieu- en omgevingsaspecten afgewogen. Daaruit is gebleken dat onderhavig plan geen belangrijke milieugevolgen heeft ten aanzien van deze aspecten.

Conclusie

Gezien de afwezigheid van belangrijke nadelige milieugevolgen, is een m.e.r. niet noodzakelijk voor het voorliggende plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustig buitengebied'. Als er sprake is van het omgevingstype 'gemengd buitengebied', dan mag worden uitgegaan van een kleinere richtafstand (1 stap verlaagd). Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof.

Toetsing

Omgevingstype

In de voorliggende situatie is er sprake van het gebiedstype 'gemengd gebied' aangezien er een afwisseling is van bedrijven en woningen. Zie afbeelding 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0013.png"\AfAfbeelding 12: omgeving plangebied

Goed woon- en leefklimaat

De dichtstbijzijnde woning van derden ligt aan de Voskuilerweg 41 in Woudenberg. De afstand van de grens van het bestemmingsvlak van deze woning tot aan het plangebied is ruim 100 meter.

De opslag van voeders moet op grond van artikel 3.46 van het activiteitenbesluit plaatsvinden op een afstand van minimaal 50 uit gevoelige objecten dat gelegen in buiten de bebouwde kom. Er wordt ruim aan deze minimale afstand ruim voldaan.

Andere woningen van derden liggen op grotere afstand. Geconcludeerd kan worden dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een goed woon- en leefmilieu.

Het mestbassin is reeds aanwezig en voldoet bovendien aan de afstandeisen uit het activiteitenbesluit.

Bedrijven van derden

Het plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe gevoelige functies. Omliggende bedrijven worden daarom door de bouw van de loods en de opwaardering van de sleufsilo's niet in hun bedrijfsvoering beperkt of belemmerd.

Conclusie

Het aspect bedrijven en milieuzonering staat de uitvoering van het plan dus niet in de weg.

4.4 Geluid

De Wet Geluidhinder (Wgh) geeft aan in welke mate het geluid het woonmilieu mag belasten. De kern is dat de geluidgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. De wet geeft aan welke objecten aangemerkt worden als geluidgevoelige objecten. Het gaat hierbij om woningen, geluidgevoelige terreinen of andere geluidgevoelige gebouwen (welke bij algemene maatregel van bestuur als zodanig zijn aangewezen).

Toetsing

Gevoelige functies

Het plan maakt geen uitbreiding van het aantal of de omvang van de geluidsgevoelige functies mogelijk.

Bedrijfsactiviteiten

Door het verhogen van de keerwanden van de sleufsilo's die (deels) buiten het bouwvlak liggen naar 3 meter neemt de opslagcapaciteit voor het opslaan van ruwvoer iets toe. De overkapping van één van de sleufsilo's heeft mogelijk tot gevolg de opslagcapaciteit van deze sleufsilo iets afneemt omdat hier in de toekomstige situatie ook machines in gestald zullen worden.

Gezien de geringe wijziging in de bedrijfsprocessen als gevolg van dit plan kan worden gesteld dat de geluidbelasting van de bedrijfsactiviteiten op de omgeving (nagenoeg) niet zal wijzigen. Omdat de gevoelige functies bovendien op relatief grote afstand liggen, is het uitvoeren van nader akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.

Conclusie
Het aspect geluid staat het plan niet in de weg.

4.5 Bodemkwaliteit

De bodemkwaliteit is in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang indien er sprake is van functieveranderingen en/of een ander gebruik van de gronden. De bodem moet geschikt zijn voor de functie. Mocht er een verontreiniging te verwachten zijn dan wel mocht deze feitelijk aanwezig zijn, dan dient inzichtelijk gemaakt te worden dat na vaststelling van het plan de beoogde oplossing om dit probleem aan te pakken (milieu)technisch haalbaar is en dat er voldoende budget beschikbaar is.

Om dit aan te tonen dient bij ontwikkelingen op verontreinigde locaties een bodemonderzoek uitgevoerd te worden conform de wettelijke norm NEN 5740. Een dergelijk onderzoek moet aantonen of de bodemkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling gevolgen heeft op de gewenste activiteiten ter plaatse. Dit is echter vooral van belang bij inrichtingen waarbij gedurende een deel van de dag mensen aanwezig zullen zijn. Vanuit artikel 8 van de Woningwet wordt voor elke inrichting waarin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn en bodemonderzoek geëist om aan te tonen of de bodem ter plaatse dusdanig verontreinigd is dat dit risico's voor de gezondheid met zich meebrengt.

Toetsing

De gronden binnen het plangebied, waarop de voorgenomen ontwikkeling plaatsvindt, is in de huidige situatie reeds verhard in gebruik voor opslag van ruwvoeders en als agrarisch erf. Het plan voorziet niet in functiewijziging of functieverzwaring.

De nieuw te bouwen loods wordt alleen gebruik voor opslagdoeleinden, waardoor het uitgesloten is dat hierin meer dan 2 uur per dag mensen aanwezig zullen zijn. Hierdoor kan bodemonderzoek achterwege blijven. Ook omdat vanwege de reeds aanwezige verharding de bodem ter plaatse van het plangebied als niet verdacht aangemerkt kan worden op het voorkomen van bodemverontreinigingen.

Conclusie

De bodemkwaliteit is geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.6 Geur

Voor veehouderijen geldt voor de beoordeling van geur de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen, zoals schapen, varkens en kippen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld (zoals melkkoeien), gelden vaste afstanden. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter.

Toetsing

Het plan voorziet niet in de uitbreiding van het aantal dieren dat op het bedrijf van initiatiefnemer wordt gehouden. Toetsing aan de vaste afstanden en de geurnormen van het pluimvee is daarom niet aan de orde.

In paragraaf 4.3 is reeds aangegeven dat de opslag van agrarische bedrijfsstoffen buiten de bebouwde kom moet plaatsvinden op minimaal 50 meter tot een geurgevoelig object.

De ligging van de aanwezige sleufsilo's blijft ongewijzigd. Bovendien wordt ruim aan het afstandscriterium van 50 meter voldaan. Het mestbassin is reeds aanwezig en voldoet ook aan de afstandsnorm. Geconcludeerd wordt daarom dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake is van een goed woon- een leefklimaat.

Conclusie
Voor het aspect geur kan het initiatief uitvoerbaar worden geacht.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transport (weg, spoor, water en buisleiding) in relatie tot de (bebouwde) omgeving.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans om te overlijden op een bepaalde plaats ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR is op de kaart van het gebied weer te geven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaar PR-contour (die als wettelijk grenswaarde fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten komen.

  • Groepsrisico

Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting. Het GR is weer te gegeven in de fN-curve: een grafiek waar de kans (f) is afgezet tegen het aantal slachtoffers (N). Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De 1% letaliteitgrens vormt doorgaans de grens van het invloedsgebied (tenzij anders bepaald). Dit is de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen.

Hoe moet worden omgegaan met risico’s voor mensen in de omgeving van risicobronnen is in verschillende wet- en regelgeving opgenomen.

  • Besluit en Regeling externe veiligheid inrichtingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid buisleidingen
  • Besluit en Regeling externe veiligheid Transportroutes
  • Besluit risico’s zware ongevallen
  • Vuurwerkbesluit
  • Circulaire ontplofbare stoffen voor civiel gebruik
  • Besluit ruimte
  • Activiteitenbesluit

Toetsing

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd (zie afbeelding 13). Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ruim 1 kilometer ten westen van het plangebied en valt daarmee buiten het invloedsgebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0014.png"

Afbeelding 13: risicokaart

Het voorliggende plan voorziet bovendien niet in het realiseren van een nieuwe (beperkt) kwetsbaar object, waardoor het aspect externe veiligheid niet verder behoeft te worden beschouwd.

Conclusie
Het aspect 'externe veiligheid' levert geen belemmeringen op voor de uitvoering van het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

De milieukwaliteitseisen omtrent luchtkwaliteit zijn verankerd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Nieuwe ontwikkelingen mogen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde die voor een aantal verontreinigende stoffen in de wet is gesteld.
Als aannemelijk is dat aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormt luchtkwaliteit geen belemmering om een projectplan vast te stellen. Deze voorwaarden zijn:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • het project leidt - al dan niet per saldo - niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • het project draagt 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtverontreiniging;
  • het project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit of binnen een regionaal programma van maatregelen.

Projecten die 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) aan de luchtverontreiniging, hoeven niet meer afzonderlijk getoetst te worden aan de grenswaarden voor de buitenlucht. Het Besluit NIBM omschrijft het begrip nader: een project dat minder dan 3% van de grenswaarden bijdraagt is NIBM. Dit komt overeen met 1,2 microgram per m3 (µg/m3 ) voor fijn stof en stikstofoxiden (NO2).

Toetsing

Binnen het plangebied is geen uitbreiding van het aantal of de omvang van gevoelige functies aan de orde. Toetsing aan de grenswaarden is daarom niet aan de orde.

Het plan voorziet mogelijk in een kleine toename aan verkeersbewegingen omdat de opslagcapaciteit van de sleufsilo's iets groter wordt, waardoor meer ruwvoer aangevoerd kan worden. Worst case wordt uitgegaan van 10 extra verkeersbewegingen per weekdaggemiddelde met zwaar verkeer.

Met behulp van de NIBM-Tool is berekend dat deze extra verkeersbewegingen niet zullen leiden tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. Zie tabel 2.

Tabel 2: Worst-case berekening voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van een plan op de luchtkwaliteit, GCN2022

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0015.png"

Het plan draagt derhalve niet in betekende mate bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.9 Water

In het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) wordt gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets. Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Watertoets
Initiatiefnemer heeft waterschap Vallei en Veluwe geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de normale procedure van toepassing is. De gegevens van het plan zijn digitaal beschikbaar gesteld aan het waterschap. De toetsresultaten zijn opgenomen als bijlage 3.

Het plan voorziet niet in een toename van het verharde oppervlakte. De ruwvoerders worden op een vloeistofkerende vloer opgeslagen. Opgevangen percolaatvloeistoffen worden gelijkmatig uitgereden over de percelen en derhalve gebruikt als meststof. Voor de opslag van ruwvoerders wordt voldaan aan het activiteitenbesluit.

De nieuwe loods wordt voorzien van een regengoot zodat het schoonhemelwater kan worden geloosd op het oppervlaktewater.

Door middel van de mail van 17 augustus 2022 laat het waterschap weten dat het resultaat van de digitale watertoets is ontvangen en dat er verder geen opmerkingen zijn. Het waterschap geeft in de mail een positief advies af.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen / randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. initiatiefnemer zal waar mogelijk duurzame bouwmaterialen gebruiken.

Conclusie

Op 17 augustus 2022 laat het waterschap weten verder geen opmerkingen te hebben over het plan en geeft een positief advies af. Het aspect water vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Ecologie

Uitgangspunt voor het plan is dat geen strijdigheid ontstaat met de wetgeving ten aanzien van de gebiedsbescherming en de soortenbescherming (Wnb).

Plannen, projecten of andere handelingen, die de kwaliteit van de gebieden kunnen verslechteren of die een verstorend effect hebben op de soorten, mogen niet worden gerealiseerd of verricht zonder of in strijd met een daartoe verleende vergunning (artikel 19d Nbw).

Toetsing

Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is het ruimtelijk beleid op rijks-, provinciaal, en gemeentelijk niveau vastgesteld, waarin onder andere de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland (NNN)/Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is verankerd. De EHS werd officieel geïntroduceerd in het Natuurbeleidsplan en is daarna opgenomen in de Nota Ruimte, welke inmiddels vervangen is door de Nationale omgevingsvisie (NOVI). Kaderstellende regels ten aanzien van o.a. NNN/EHS zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Bij geplande ingrepen die binnen het NNN/EHS vallen moet het belang van de natuurbescherming worden afgewogen tegen andere belangen, indien de voorgenomen ingreep negatief uitwerkt op de aanwezige natuurwaarden. De kern van de afweging vormt het 'nee, tenzij'-principe. Dit wil zeggen dat schadelijke ingrepen niet zijn toegestaan, tenzij er andere belangen zijn die de ingreep rechtvaardigen. In dat geval zijn compenserende maatregelen voorgeschreven.

Het plangebied ligt op minimaal 670 meter afstand van gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland behoren. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0016.png"

Afbeelding 14: Ligging van Natuurnetwerk Nederland in de omgeving van het plangebied.

Omdat het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft voorgenomen initiatief niet getoetst te worden aan provinciaal beleid t.a.v. Natuurnetwerk Nederland. Het NNN heeft namelijk geen externe werking.

Natura 2000

De biodiversiteit (soortenrijkdom) in Europa gaat al jaren achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is hard nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en het is daarom belangrijk om natuurbescherming in Europees verband aan te pakken. Zo voorkomen we dat de natuur in Europa en in Nederland steeds eenvormiger wordt. Daartoe is in 1979 de Vogelrichtlijn opgesteld en in 1992 de Habitatrichtlijn. Deze richtlijnen hebben twee componenten: soortenbescherming en gebiedsbescherming. Alle EU-lidstaten wijzen beschermde gebieden aan voor specifieke (leefgebieden van) (vogel-)soorten. De onder beide richtlijnen aangewezen beschermde gebieden vormen het Natura 2000-netwerk. De Nederlandse bijdrage aan dit Europese netwerk van beschermde natuurgebieden bestaat uit ruim 160 gebieden.

Het plangebied ligt op minimaal 11,73 kilometer afstand van Natura 2000-gebied. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, is Kolland & Overlangbroek. Op onderstaande afbeelding wordt de ligging van het Natura 2000- gebied in de omgeving van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0017.png" Afbeelding 15: Ligging van Natura 2000-gebied in de omgeving van het plangebied.

Berekening stikstofdepositie

Initiatiefnemer is voornemens een bestaande sleufsilo te overdekken en bestaande sleufsilo's te upgraden. Tot voor kort gold er een vrijstelling voor bouw- sloop en éénmalige aanlegactiviteiten. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de neerslag (depositie) in de gebruiksfase een rol speelde.

Op 2 november 2022 is er door de Raad van State een streep gehaald door de vrijstelling voor bouw- sloop en eenmalige aanlegactiviteiten. Het gevolg is dat er per project berekent moet worden wat de depositie op de relevante Natura 2000 gebieden is. Dit geldt ook voor de bouwfase voor het project aan de Voskuilerweg 47 in Woudernberg. Om op de juiste wijze de stikstofdepositie van de bouwfase te bepalen, is in kaart worden gebracht welk bouwmaterieel en transportbewegingen noodzakelijk zijn. De uitgangspunten van de Aerius berekening van de realisatiefase en de Aerius berekening zelf is opgenomen als bijlage 4 van deze toelichting.

In de gebruiksfase is er sprake van een beperkte toename van het verkeer omdat de opslagcapaciteit van de sleufsilo's wordt vergroot met extra aanvoer van ruwvoer mogelijk tot gevolg. Er is worst case uitgegaan van 10 extra verkeersbewegingen per dag met middelzwaar verkeer.

Met behulp van Aerius Calculator is een stikstofberekening uitgevoerd. De berekening heeft geen depositieresultaten opgeleverd boven 0,00 mol/ha/jr. Het beoogde plan zorgt niet voor een significante toename in stikstofdepositie en negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. De Aeriusbertekening is bijgevoegd als bijlage 5.

Soortenbescherming

Soortenbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Er wordt onderscheid gemaakt tussen internationaal beschermde soorten en nationaal beschermde soorten. Van de nationaal beschermde soorten kan de beschermde status per provincie verschillen. Provincies hebben de bevoegdheid om bij provinciale verordening vrijstelling te verlenen voor (algemeen voorkomende) soorten. Het beschermingsregime is verschillend voor zowel de internationaal beschermde soorten (Vogel- en Habitatrichtlijn soorten) als de nationaal beschermde soorten. Tevens kent de Wet natuurbescherming een zorgplicht (artikel 1.11 Wnb), zowel voor soorten als hun (beschermde) leefgebied.

Het plangebied is nagenoeg volledig verhard (erfverharding en sleufsilo's). De inrichting maakt dat het plangebied een zeer beperkte natuurwaarde heeft.

Het is aannemelijk dat in de omgeving van het plangebied verschillende soorten vogels zoals huismus, gierzwaluw, en enkele soorten roofvogels en uilen voorkomen met jaarrond beschermde nesten. Het plangebied vormt vanwege de inrichting ervan geen onderdeel van het foerageergebied van vogelsoorten. Geschikte nestlocaties komen niet voor.

Vanwege het ontbreken van bomen met holtes of spleten in het plangebied is er geen geschikte verblijfplaats voor verschillende soorten vleermuizen waaronder gewone dwergvleermuis en laatvlieger. Het plangebied is door het ontbreken van opgaande beplanting niet geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het voornemen leidt niet tot aantasting van deze vliegroute en foerageermogelijkheid.

Vanwege de inrichting van het plangebied is het onwaarschijnlijk dat beschermde grondgebonden zoogdieren in het plangebied voorkomen. Bovendien is het merendeel van de grondgebonden zoogdieren bij ruimtelijke ontwikkelingen vrijgesteld van de verbodsbepalingen van de Wnb. De niet-vrijgestelde soorten betreffen boommarter, damhert en eekhoorn. Deze komen vanwege het ontbreken van een geschikte habitat niet voor.

In het plangebied komen mogelijk enkele algemene, vrijgestelde zoogdiersoorten zoals huisspitsmuis, egel en veldmuis te voor. Er is tot slot geen geschikte habitat aanwezig voor amfibieën.

Omdat er geen bebouwing wordt gesloopt, bomen worden gekapt en/of sloten worden gedempt, kan worden gesteld dat het plan geen negatieve invloed heeft op beschermde soorten.

Conclusie
Het plan is voor het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.11 Cultuurhistorie en archeologie

De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie en archeologie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de huidige Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen worden over enige tijd overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen).

Toetsing

Archeologie
In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Het ophogen van de keerwanden van de sleufsilo's en het bouwen van de loods op de keerwanden van een bestaande silo vindt plaats zonder ingrepen in de bodem. Omdat bij de voorgenomen ontwikkeling geen sprake is van bodemverstorende werkzaamheden, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven.
Cultuurhistorie
In afbeelding 16 is de kaart Cultuurhistorie van de Structuurvisie van Woudenberg afgebeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2023Voskuil47-vg01_0018.png" Afbeelding 16: Kaart Cultuurhistorie

Het plangebied is aangegeven met de rode ster. Uit de kaart blijkt dat de Voskuilerweg een oude ontginningsas is. Elementen van de Grebbelinie liggen ten oosten van het plangebied.

Het plan heeft geen negatieve effecten op zowel de Voskuilerweg als oude ontginningsas als op de elementen van de Grebbelinie.

Conclusie
Vanuit het oogpunt van zowel archeologie als cultuurhistorie is het plan voornemen uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Toelichting op de regels

De regels zijn overgenomen uit het moederplan Buitengebied 2010/2013.

Hoofdstuk I: Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Voor de begripsbepalingen is waar mogelijk gebruik gemaakt van de standaardbepalingen uit de SVBP2012. In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die van het "normale" spraakgebruik afwijken of een specifiek juridische betekenis hebben. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan zal moeten worden uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. De begrippen zijn alfabetisch geordend. Het begrip agrarisch bedrijf is niet in deze standaard SVBP2012 opgenomen en wordt hierna kort toegelicht.

Agrarisch bedrijf

In aansluiting op het gemeentelijk beleid wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden en niet-grondgebonden agrarische bedrijven. Onder agrarische bedrijven worden alle bedrijven verstaan die met hun bedrijfsvoering erop gericht zijn om gewassen te telen en / of dieren te houden ten behoeve van de plantaardige of dierlijke productie: akker- en vollegrondstuinbouw, bollenteelt, fruitteelt, grondgebonden veehouderij, paardenfokkerij en paardenhouderij en sierteelt. Boomkwekerijgewassen worden niet zonder meer tot de grondgebonden agrarische teelten gerekend; boomkwekerij kan na het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werk en/of werkzaamheden worden toegestaan.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, dienen te worden gemeten.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

De bestemming 'Agrarisch' is toegekend aan alle gronden met een agrarisch grondgebruik, waar een aantal algemene landschapswaarden aan de orde zijn, samenhangend met de voorkomende beplanting (singels en houtwallen) en de waterhuishoudkundige structuur.

Door middel van de functieaanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpbedrijf' en 'intensieve veehouderij' is het mogelijk gemaakt om de voor agrarisch bestemde gronden tevens voor deze functies te gebruiken.

Artikel 4 Waarde – Archeologie – 2

Middels deze dubbelbestemmingen zijn de gronden behorende tot het plangebied, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.

Voor de bestemming Waarde - Archeologie 2 zijn de volgende onderzoeksdrempels (bouwwerken en werken) opgenomen:

  • Waarde – Archeologie – 2: vanaf 100 m² en 40 cm diepte;

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.

Overige algemene regels

Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Overgangsrecht

In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.

Slotregel

Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor de realisatie en totstandkoming van het plan komen voor rekening van initiatiefnemer. Er zijn naast de procedurekosten voor de gemeente geen bijkomende kosten waarvoor een overeenkomst dient te worden afgesloten.

Initiatiefnemer dient op grond van de legesverordening van de gemeente Woudenberg een vast bedrag aan leges te voldoen en daarmee worden de kosten voor de gemeentelijke procedure gedekt. Vanuit het aspect economische uitvoerbaarheid worden dan ook geen beperkingen verwacht voor de realisatie van het plan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 20 december 2023 tot en met 30 januari 2024 voor een ieder ter inzage gelegen, zoals dit is voorgeschreven in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Algemene wet bestuursrecht. Er was gedurende de termijn gelegenheid om zienswijzen in te dienen. Van deze gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

Ambtelijke wijziging

Bij het digitaliseren van het ontwerpbestemmingsplan is per abuis de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - geen vee' toegekend aan het zuidelijk deel van het plangebied. Dit had echter de functieaanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - agrarisch hulpbedrijf' moeten zijn. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is deze omissie gecorrigeerd.

Participatie

In oktober heeft initiatiefnemer de buren gesproken over de plannen. Van het overleg met de buren is een participatieverslag gemaakt. Dit verslag is bijgevoegd als bijlage 6. Samengevat waren alle reacties positief en worden geen bezwaren verwacht.