direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Moorsterweg 14
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan Moorsterweg 14

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het buitengebied van Woudenberg, aan de Moorsterweg 14, is een woning met diverse bijgebouwen aanwezig. De eigenaren willen het perceel een nieuwe invulling geven. Door initiatiefnemer is hiervoor een principeverzoek ingediend bij de gemeente. De gemeente heeft, in reactie daarop, aangegeven onder voorwaarden medewerking te willen verlenen aan een herziening van het bestemmingsplan.

Het plan is om het grootste deel van de bebouwing te slopen en vervolgens een nieuwe woning met bijgebouw te bouwen. Ook is een landschapsplan opgesteld voor de gronden rondom de woning, waarmee de landschappelijke kwaliteit verbeterd moet worden en diverse maatregelen zijn voorzien om de biodiversiteit te versterken. De geplande nieuwbouw is binnen de huidige bestemming niet mogelijk. De maximale inhoudsmaat voor de woning en de maximale oppervlaktemaat voor bijgebouwen worden overschreden. In de huidige situatie wordt die oppervlaktemaat overigens reeds overschreden door vergunde bijgebouwen die onder de regeling bestaande maten van het geldende bestemmingsplan vallen. Ook is de nieuwe woning deels buiten het huidige bouwvlak gedacht. Voor het planvoornemen is een nieuw bestemmingsplan nodig. Daarom is onderhavig plan opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Moorsterweg 14 is gelegen in het buitengebied van Woudenberg, circa 5 kilometer ten noordoosten van de dorpskern. Kadastraal staat het perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie A, nummer 1227.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0001.jpg"

Ligging in de omgeving

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voor zover het gaat om de nieuwe woonbestemming, de delen van het perceel waarvoor de woonbestemming opgeheven moet worden en het deel waar de geplande boomgaard geprojecteerd is.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2010, vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010, in combinatie met de herziening daarvan, Buitengebied 2013, vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013.

Voor een deel van het plangebied geldt de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Landschapswaarde – Reliëf’. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en het behoud, herstel en de ontwikkeling van het waterhuishoudkundige systeem, de landschapsstructuur en van groot- en kleinschalig reliëf. Aangezien binnen deze bestemming geen bouwvlak is aangegeven, mogen hier uitsluitend erf- en terreinafscheidingen en bouwwerken, geen gebouwen, teeltondersteunende voorzieningen en overkappingen zijnde, ten behoeve van extensieve dagrecreatie zoals zitbanken en routeborden, worden gebouwd met een maximale hoogte van 2 meter.

Verder geldt voor het plangebied de bestemming ‘Wonen’. Hiermee zijn deze gronden in hoofdzaak bestemd voor wonen en de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Binnen de woonbestemming is een bouwvlak aangegeven. Per bouwvlak mag één woning gebouwd worden met een maximale inhoud van 600 m3 en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. Bijgebouwen zijn uitsluitend achter de voorgevellijn van de woning toegestaan. Verder geldt een maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen van 80 m2 per woning, en een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0002.jpg"

Uitsnede plankaart met het plangebied globaal in rood omkaderd

Initiatiefnemers willen een nieuwe woning bouwen met een inhoud van maximaal 650 m3, die deels buiten het bouwvlak geprojecteerd is. Dit past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Daarnaast is de wens om nog een nieuw bijgebouw te bouwen. De totale oppervlakte van de beoogde bijgebouwen en overkappingen in de nieuwe situatie bedraagt maximaal 225 m2, waardoor ook niet voldaan kan worden aan de in het bestemmingsplan gestelde maximum van 80 m2. Wel wordt met het planvoornemen de oppervlakte aan bijgebouwen aanzienlijk verminderd ten opzichte van de bestaande situatie. In de bestaande en vergunde situatie is circa 524 m2 aan bijgebouwen aanwezig, die vallen onder de regeling bestaande maten. Om die reden, en het feit dat er een ruimtelijke kwaliteitswinst behaald wordt, heeft de gemeente besloten medewerking te verlenen aan het planvoornemen. Hiervoor is een nieuw bestemmingsplan nodig.

1.4 Leeswijzer

Dit plan vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Omgevingsvisie is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:

  • 1. Stad en land gezond.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust.
  • 3. Duurzame energie.
  • 4. Vitale steden en dorpen.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.

De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

2.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Hierna worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Watersysteem

Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico’s. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied is binnendijks gelegen en het initiatief betreft de herbouw van een bestaande woning. Hiervoor hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:

  • 1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • 2. Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • 3. Grebbelinie;
  • 4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Toetsing

De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied niet aanwezig gezien de hoeveelheid bebouwing die in de huidige situatie aanwezig is. Met dit plan wordt deze hoeveelheid bebouwing verminderd en de nieuwbouw wordt gecombineerd met de realisatie van een landschapsplan (zie paragraaf 3.2). Hierdoor wordt de kleinschaligheid juist versterkt. Er zijn geen beken, griften en kanalen in het plangebied aanwezig. Ten noorden van het plangebied loopt wel de Moorsterbeek en ten zuiden de Dashorsterbeek, beide een A-watergang. In het kader van de herontwikkeling van het perceel wordt een ecologische zone aangelegd langs de noordkant van het perceel, langs de Moorsterbeek (buiten het plangebied). Ook de Grebbelinie en de luwe Flank zijn niet aanwezig. Onderhavig plan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.

Wonen, werken, recreëren

Op de kaart wonen, werken, recreëren is het plangebied gelegen in het 'landelijk gebied. Artikel 9.2 bepaalt hierover het volgende:

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied laat geen verstedelijking toe, tenzij in deze verordening anders is bepaald.

Toetsing

Onderhavig plan voorziet in een nieuwe invulling van het plangebied. De bestaande woning wordt vervangen door een nieuwe woning. Aangezien het aantal woningen gelijk blijft, is er geen sprake van verstedelijking.

Conclusie

Onderhavige ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

In de structuurvisie Woudenberg 2030 geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.

Richting 2030 zet Woudenberg in op het verbinden, combineren en vernieuwen van haar kwaliteiten. Een groot deel van deze kwaliteiten is opgehangen aan de landschappelijke en ruimtelijke (verkeers)structuur van Woudenberg, maar versterken elkaar op dit moment onvoldoende. Ze bestaan als het ware naast elkaar. Van west naar oost: recreatie rondom het Henschotermeer en de Pyramide van Austerlitz --> wonen en centrumvoorzieningen in de kern --> werken en horeca op bedrijventerrein Parallelweg en bij hotel Schimmel --> cultuurhistorie bij het Valleikanaal en de Grebbelinie en ten noorden en zuiden daarvan landbouw, natuur en landgoederen. Door het ruimtelijk verbinden en combineren van deze sectoren ontstaat een sterk raamwerk: het ruimtelijk economisch structuurbeeld voor 2030. Hierin benut Woudenberg (de mogelijkheden van) haar kwaliteiten ten volle. Niet alleen door deze te verbinden en te combineren, maar ook door deze:

  • Te vernieuwen: Centrum van Woudenberg tot aantrekkelijk boodschappen-, winkel- en verblijfsgebied voor bewoners en recreanten;
  • Te transformeren te herstructureren en te herontwikkelen: verschillende bedrijventerreinen waarvan bedrijventerrein Parallelweg en de spoorzone de grootste zijn;
  • Te versterken: woningbouw in Woudenberg Oost en op verschillende inbreidingslocaties;
  • Te verbreden: landbouw met verschillende agrarische nevenfuncties;
  • Te beschermen: de intrinsieke waarde van de natuur, landschap en cultuurhistorie. Indien mogelijk dan kunnen deze ook beter benutbaar en beleefbaar worden gemaakt.

Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goede woon- en leefkwaliteit. De historisch aanwezige groenstructuur is ontstaan door ontginningen in de Gelderse Vallei en wordt begrensd door de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug. De vallei wordt doorsneden met beken en er zijn veel historische landschapselementen aanwezig zoals houtwallen, elzensingels en historische lanen. Ook zijn in het landschap nog landschapstypen te herkennen zoals het slagen- en kampenlandschap. Hiermee vormt het landschap onmiskenbaar de onderlegger van de gemeente. Het laat niet alleen de geschiedenis en het heden zien, maar is (zeker in het buitengebied) ook een kapstok om toekomstige ontwikkelingen van haar gebruikers aan op te hangen. Deze gebruikers zijn: de agrarische sector, de landgoederen, de intrinsieke waarden van natuur en recreatie. Al eeuwenlang zijn dit de medegebruikers van het landschap. Vroeger hoofdzakelijk de agrarische sector, maar vandaag de dag is het landschap multifunctioneel in gebruik met verschillende functies. Functies die bovendien niet langer naast elkaar staan, maar steeds meer met elkaar samenwerken en in combinatie een sterk recreatief en economisch concept zijn voor het buitengebied.

Toetsing

De gemeentelijke structuurvisie bevat geen specifieke uitgangspunten voor onderhavige ontwikkeling. Wel zorgt onderhavig plan voor een afname van de bebouwing op het perceel, wat de ruimtelijke kwaliteit van het buitengebied ten goede komt. Tevens zullen de omringende gronden, buiten het plangebied, overwegend in agrarisch gebruik blijven.

Conclusie

Onderhavig plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de structuurvisie.

Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie

3.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van Woudenberg, circa 5 kilometer ten noordoosten van de dorpskern. Het landschap van de omgeving is te typeren als een kampenlandschap. Dit is een kleinschalig landschap met een onregelmatig, bochtig wegenpatroon, onregelmatige perceelsvormen en veel opgaande begroeiing in de vorm van bospercelen, houtsingels, laanbeplantingen en erfbeplantingen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0003.jpg"

Luchtfoto omgeving met het plangebied in rood omkaderd

3.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Moorsterweg. Dit is een lokale weg die in het noorden aansluit op de Postweg en in het zuiden, via de Oud Willaer, op de provinciale weg De Dreef (N224). Langs de Moorsterweg zijn relatief weinig bebouwde percelen aanwezig. De aanwezige percelen zijn voornamelijk agrarisch, met uitzondering van een in het landschap verspreide burgerwoningen.

Het perceel heeft een oppervlakte van ruim 32 duizend m2, en bestaat grotendeels uit weide/grasland. Vanaf het westen loopt een erftoegangsweg richting het midden van het perceel, waar de bebouwing gegroepeerd is. Er is een woning aanwezig met een inhoud van 450 m3. Verder zijn er nog drie veeschuren, een kapschuur, een bijgebouw en een afdak aanwezig. De zuidelijke en tevens grootste veeschuur wordt momenteel gebruikt als caravanstalling. De bebouwing is bouwkundig in verouderde staat en betreft geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing. Er is voor circa 745 m2 aan asbestdaken aanwezig. Op onderstaande situatietekening is de situering en de oppervlaktes van deze gebouwen weergeven. In totaal gaat het om 524 m2 aan bebouwing, exclusief de woning. Voor het overige is er deels bestrating aanwezig in het erf rond de bebouwing. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de perceelsranden in de vorm van boomrijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0004.jpg"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0005.jpg"

Situatietekening huidige situatie met oppervlaktes van de bebouwing

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0006.jpg"

Foto's huidige situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0007.jpg"

Luchtfoto

3.3 Voornemen

Initiatiefnemers willen het perceel een nieuwe invulling te geven. De woning en overige gebouwen zijn gedateerd, zijn verre van duurzaam, voldoen niet meer aan de eisen van deze tijd en zijn door hun bouwkundige verschijningsvorm (voormalige agrarische opstallen) ook maar beperkt bruikbaar voor de woonfunctie. De wens is dan ook om het perceel een nieuwe invulling te geven. De woning zal gesloopt worden. Verder zullen ook de caravanschuur, kapschuur en de veeschuur met afdak, die in de noordoostelijke hoek van het bouwperceel staan, gesloopt worden. Enkel de voormalige veeschuur van 70 m2 blijft behouden. Deze zal in de nieuwe situatie dienst gaan doen als bijgebouw. Met de sloop wordt circa 745 m2 asbest gesaneerd, waarmee voor de omgeving een significante verbetering bereikt wordt in het kader van veiligheid en milieu.

Vervolgens wordt het perceel als volgt opnieuw ingedeeld. Er wordt een nieuwe woning van maximaal 650 m3 gerealiseerd. Tegen het hoofdvolume, een bouwlaag met een zadeldak, wordt een hobby-/werkruimte uitgebouwd van circa 30 m2, als onderdeel van de woning. Een grotere woning dan 600 m3 is hier aanvaardbaar, aangezien met de herontwikkeling van het perceel een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt bereikt. Voor het perceel is een landschapsplan gemaakt. Dat is opgenomen als bijlage 1 van de Bijlagen bij de toelichting. Met dit plan worden de kwaliteiten van het landschap, met name de kleinschaligheid versterkt c.q. teruggebracht. Ook is voorzien in maatregelen om de ecologische waarden van de omgeving te vergroten. Belangrijkste ingreep daarvoor is het aanbrengen van een ecologisch zone langs de Moorsterbeek, die langs de noodkant van het perceel loop. Verder maakt de grotere inhoudsmaat het goed mogelijk om het door de initiatiefnemers gewenste duurzaamheidsniveau (energiepassief huis) te halen gelijktijdig met het beoogde woonoppervlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0008.png"

Landschappelijke inpassing

Door het verplaatsen van de woning zal de woning worden gepositioneerd als hoofdgebouw op het erf. Ook wordt het zicht op het landschap, de functionaliteit van de gronden rondom de woning en de ligging van de woning en aangrenzende tuin ten opzichte van de zon worden verbeterd.

In de noordoostelijke hoek van het bouwperceel wordt een nieuw bijgebouw van circa 155 m2 gerealiseerd. De totale oppervlakte aan bijgebouwen komt hiermee neer op maximaal 225 m2. Dit betreft een overschrijding van 145 m2 ten opzichte van het nu toegestane maximum van 80 m2. Dit is echter toegestaan aangezien de bijgebouwen onder de regeling bestaande maten vallen. Als compensatie daarvoor wordt het dubbele oppervlak aan bestaande bijgebouwen gesloopt op het erf. Dit is in lijn met de mogelijkheid (afwijkingsbevoegdheid) uit het geldende bestemmingsplan om bijgebouwen te vervangen die onder de regeling bestaande maten zijn gebracht.

Met de ontwikkeling wordt 154 m2 meer aan bijgebouwen gesloopt dan noodzakelijk is om tot de verruiming van het maximum oppervlakte aan bijgebouwen te komen (naar 225 m2). Dit overschot kan binnen de komende vijf jaar (vanaf de vaststelling van het bestemmingsplan) worden ingezet als ‘sloopmeters’ voor andere ontwikkelingen in het buitengebied van Woudenberg of de buurgemeenten. De sloopmeters kunnen dan dienen als compensatie of als investering in ruimtelijke kwaliteit, ten einde andere ontwikkelingen al dan niet deels mogelijk te maken. Als de sloopmeters in de genoemde vijf jaar niet worden ingezet komen ze te vervallen.

Landschappelijke inpassing

De landschappelijke inpassing van het erf zal verbeterd worden. Het landschapsplan daarvoor is opgenomen als bijlage 1. De woonbestemming blijft de bestaande omvang behouden. Dat maakt ook dat de moestuin kleiner zal worden aangelegd om binnen de woonbestemming te blijven. Tot welke aanpassing/verkleining dat leidt is aangegeven in bijlage 2. Onderdeel van de landschappelijke inpassing is de boomgaard en het voederbos. Met deze landschapselementen wordt de kleinschaligheid van het landschap versterkt.

De hoeveelheid verharding neemt af door het initiatief. Naast de woning wordt een moestuin aangelegd, omzoomd met een haag. In de westelijke hoek van het plangebied wordt een bosje geplant. Ook komt er een voedselbosje en boomgaard naast de moestuin. Aan de noordzijde van het plangebied wordt een paddenpoel en rietoever aangelegd. Verder komt er nog een wintervoedselakker en enkele nieuwe bomen in het botanische grasland. De gronden blijven dan ook agrarisch in gebruik. Op en rond het erf worden bomen/boomgroepjes geplant.

De Commissie Ruimtelijke Kwaliteit heeft positief geadviseerd over erfrichting. Ook is het landschapsplan tot stand gekomen in samenspraak met Agrarisch Natuur Collectief Utrecht-Oost. Met die uitvoeringsorganisatie is inmiddels, in het kader van subsidieverlening, een overeenkomst voor een deel van de inrichting en ook voor het overige deel zal binnenkort een beheersovereenkomst worden afgesloten.


afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0009.jpg"

Gevelaanzichten

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0010.jpg"

Impressie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0011.jpg"

Impressie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0012.jpg"

Impressie

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0013.jpg"

Impressie erfinrichting

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is door adviesbureau Hunneman een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting. Hierna worden kort de conclusies en aanbevelingen besproken.

In de asfaltkernen zijn geen PAK-indicaties waargenomen die duiden op teerhoudend asfalt. Analytisch is geen PAK aangetoond boven de norm voor warm hergebruik (75 mg/kg d.s.). Zintuiglijk en analytisch zijn, ter hoogte van de vermoedelijke ligging van de voormalige ondergrondse olietank, geen oliecomponenten aangetroffen. Zintuiglijk zijn lokaal in de bovengrond sporen puin waargenomen. In de bodemlaag onder de asfaltverharding zijn zwakke bijmengingen met puin waargenomen. In de bodem/puin is zintuiglijk geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Ter plaatse van de “drupzones” en de “actuele contactzone” zijn geen tot maximaal een licht verhoogd gehalte aan gewogen asbest aangetoond. In de vaste bodem zijn licht verhoogde gehalten aan zware metalen en PAK aangetoond. De aangetoonde gehalten vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.

Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan geen bezwaren voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en de voorgenomen nieuwbouw op de locatie.

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor onderhavig plan.

4.1.2 Bedrijven en milieuzoneringen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet in de herbouw van een milieugevoelige functie: de woning. Derhalve is alleen sprake van inwaartse zonering.

Ten noordoosten en noordwesten van het plangebied zijn twee intensieve veehouderijen aanwezig, namelijk die aan de Moorsterweg 18-20 en Klein Moorst 2. Voor deze bedrijven geldt milieucategorie 4.1, met een richtafstand van 30 meter voor stof en 50 meter voor geluid. Voor geur volgt de vaste afstand van 50 meter uit de Wet geurhinder en veehouderij. Deze bedrijven liggen op circa 150 meter tot aan de geprojecteerde nieuwe woning. Er wordt dus aan de richtafstanden en vaste afstand voldaan.

Verder is een de Klein Moorst 1 nog een paardenfokkerij aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 3.1, met een richtafstand van 30 meter voor stof en geluid en een vaste afstand van 50 meter voor geur. Het bedrijf ligt op meer dan 250 meter tot aan het plangebied. Er wordt dus aan de richtafstanden en vaste afstand voldaan.

Tot slot is aan de Moorsterweg 12 nog een melkveehouderij aanwezig. Hiervoor geldt milieucategorie 3.2, met een richtafstand van 30 meter voor stof en geluid en 50 meter voor geur. Dit bedrijf ligt op 105 meter tot aan het plangebied. Ook hier wordt dus aan de afstanden voldaan.

Overige milieubelastende functies zijn op ruimere afstand gelegen. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.

4.1.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen, en niet van railverkeers- en industrielawaai.

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet niet in nieuwe geluidgevoelige functies, maar wel in de herbouw van de woning op een andere locatie binnen het plangebied. De woning is gelegen binnen de invloedsfeer van de Moorsterweg. Dit is een 60 km/u-weg. Hiervoor geldt een geluidzone van 250 meter. De geprojecteerde nieuwe woning ligt op circa 245-250 meter tot aan deze weg. De afstand van de geprojecteerde nieuwe woning tot aan de weg neemt hiermee toe ten opzichte van de bestaande situatie. Tevens wordt er geen nieuwe geluidgevoelige functie toegevoegd. Om deze redenen, en de lage verkeersintensiteit op de Moorsterweg, is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai niet nodig.

Op de geluidskaaart van Atlas Leefomgeving ligt het plangebied in een zone met een geluidbelasting van <45 dB (Lden). De GGD heeft een methode ontwikkeld om via een zogenaamde GES (gezondheideffectscreening) aan te geven wat de geluidskwaliteit in een leefomgeving is. Dit gebeurt in de zogenaamde GES score. Deze loopt van 0 t/m 8, waarbij een score 0 zeer goed is en een score van 8 zeer onvoldoende. Een geluidbelasting van Lden 43-47 dB is aan te merken als 'goed'. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet in een herontwikkeling van het plangebied, waarbij enkele bouwwerken worden gesloopt en, ter vervanging van een bestaande woning, een nieuwe woning met bijgebouw wordt gerealiseerd. Daarmee valt dit onder de regeling NIBM, namelijk in de categorie 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg. Derhalve is het niet nodig luchtkwaliteitsonderzoek uit te voeren voor het bouwplan.

Met behulp van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland van het RIVM is de luchtkwaliteit in beeld gebracht om te bepalen of ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat. In het plangebied en de omgeving bedraagt de concentratie ten aanzien van PM2,5 8-9 ug/m3. Voor PM10 en NO2 bedraagt de concentratie respectievelijk 16-17 ug/m3 en 10-12 ug/m3. Hiermee wordt ruimschoots aan de streefwaarden voldaan (20 ug/m3 voor PM2,5, 40 ug/m3 voor PM10 ug/m3 en 40 ug/m3 voor NO2). De kaarten voor 2030 laten zien dat dit nog verder gaat verbeteren. Ook vanuit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening en gelet op de luchtkwaliteit gaat dan ook sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0014.jpg"

Uitsnede risicokaart

Planspecifiek

Het plangebied is niet gelegen binnen de invloedsfeer van Bevi-bedrijven en transportassen van gevaarlijke stoffen. De dichtstbijzijnde inrichting waar gevaarlijke stoffen worden opgeslagen is gelegen aan de Kolfschoterdijk 14. Dit bedrijf is op ruim 900 meter ten zuidoosten van het plangebied gelegen. Externe veiligheidsrisico’s staan de uitvoerbaarheid van onderhavig plan niet in de weg.

4.1.6 Milieueffectrapportage

Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een (vormvrije) m.e.r.--beoordeling over te gaan.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart ligt het plangebied in een gebied aangeduid als een gebied met een lage archeologische verwachting. Hier geldt dat bij plangebieden groter dan 10.000 m2 waarbinnen bodemingrepen dieper dan 30 cm -Mv plaatsvinden, voorafgaand archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Planspecifiek

Onderhavig plan voorziet enkel in een nieuwe woning en enkele andere bouwwerken. In de nieuwe situatie staat er voor circa 300 m2 aan bebouwing op het plangebied, waarvan een deel bestaande bebouwing is. Derhalve is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.


afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2022Moorstw14-ow01_0015.jpg"

Uitsnede archeologische beleidskaart

4.3 Ecologie

Per 1 januari 2017 zijn de Flora- en faunawet, de Boswet en de Natuurbeschermingswet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Bevoegdheden zijn met het ingaan van deze wet overgedragen van het rijk naar de provincie. In de Algemene zorgplicht (art. 1.11) wordt voorgeschreven dat nadelige gevolgen voor flora en fauna voorkomen moet worden. Het uitgangspunt van de Algemene zorgplicht is dat het doden, verwonden, verontrusten of beschadigen van flora en fauna wordt vermeden. Bij negatieve effecten op soorten in de specifieke soortenbescherming geldt een afwijkingsplicht. Naast de specifieke soortenbescherming kent Nederland ook gebiedsbescherming, waarbij bepaalde gebieden extra bescherming genieten. Het gaat hier hoofdzakelijk om Natura 2000- gebieden en het Natuurnetwerk Nederland en de Groene contour. In deze gebieden mogen in principe geen werkzaamheden binnen de grenzen uitgevoerd worden.

Planspecifiek

Voor onderhavig plan is door adviesbureau De Slijpkruik Ecologie een quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 4 bij deze toelichting. Hierna worden de belangrijkste uitkomsten van deze quickscan besproken.

Soortenbescherming

Vleermuizen

Van de te slopen gebouwen is de woning geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. De werkzaamheden leiden mogelijk tot overtreding van artikel 3.5 lid 2 (opzettelijk verstoren) en lid 4 (beschadigen of vernielen van jaarrond beschermde voortplantingsplaatsen of rustplaatsen). Er is nader onderzoek nodig naar gebouwbewonende vleermuissoorten (gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger). Het onderzoek dient te worden uitgevoerd in de vorm van 5 nachtelijke veldbezoeken conform de richtlijnen van het Vleermuisprotocol 2021. De bijkeuken, deel en overige bijgebouwen zijn ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Sloop van deze bebouwing leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van vleermuizen.

Vogels

De sloopwerkzaamheden leiden mogelijk tot aantasting van vaste, jaarrond beschermde nestplaatsen van de huismus. Er is nader onderzoek nodig om vast te stellen of er sprake is van overtreding van verbodsbepalingen ten aanzien van de huismus genoemd in artikel 3.1 lid 2 (beschadigen, vernielen of wegnemen van nesten en eieren) en/of lid 4 (opzettelijk verstoren van vogels).

Nader onderzoek naar overige beschermde soorten is niet aan de orde.

Gebiedsbescherming

De plannen leiden gezien de aard van het project en de afstand van het plangebied tot Natura2000-gebieden en Groene Contour niet tot effecten op doelstellingen van beschermde natuurgebieden.

Het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland. Er treedt door de voorgenomen ingreep geen negatief effect op het NNN. Integendeel, de voorgenomen ontwikkelingen sluiten aan op de kernkwaliteiten en ontwikkelingsdoelen van het NNN en vormen mogelijk een versterking (of stapsteen) van het netwerk zonder hier officieel onderdeel van te zijn.

Gezien de kleinschaligheid van de ingreep, de tijdelijke en geringe aard van een mogelijke toename van stikstofemissie en de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypen is het uitvoeren van een stikstofberekening in de online rekentool AERIUS in principe niet nodig. De werkzaamheden en ontwikkelingen leiden met zekerheid niet tot een meetbare toename van stikstofdepositie hoger dan 0,005 mol/ha/jr op stikstofgevoelige habitattypen in Natura 2000-gebieden. Er zijn geen vervolgstappen nodig ten aanzien van het onderdeel gebiedsbescherming uit de Wet natuurbescherming, tenzij bevoegd gezag ter bevestiging om een AERIUS-berekening vraagt.

Per 1 juli 2021 is een nieuwe Wet Stikstofreductie en Natuurverbetering en ook het bijbehorende Besluit van kracht geworden. Onderdeel van deze wet is de vrijstelling voor de zogenaamde aanlegfase. Dit betekent in het vergunningstraject dat voor het aspect stikstof alleen nog de depositie in de gebruiksfase een rol speelt.

Vleermuis- en huismusonderzoek

Op basis van de uitkomsten van de ecologische quickscan, is door De Slijpkruik een nader vleermuis- en huismusonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als Bijlage 5 bij deze toelichting. Hierna worden de conclusies en aanbevelingen kort besproken.

Vleermuis

De sloop van de lange schuur leidt tot de verstoring en vernieling van één zomer- en paarverblijfplaats van de gewone dwergvleermuis en één zomer- en paarverblijfplaats van de grootoorvleermuis. De verblijfplaatsen bevinden zich in de zuidgevel (gewone grootoorvleermuis) en de noordgevel (gewone dwergvleermuis) waarbij de vleermuizen via openingen in de golfplaten naar binnen vliegen.

Sloop van de schuur leidt tot een overtreding van de Wet natuurbescherming, Artikel 3.5, lid 2 (opzettelijk verstoren) en lid 4 (beschadigen of vernielen verblijfplaatsen) ten aanzien van gewone dwergvleermuis en gewone grootoorvleermuis. Overtreding van artikel 3.5 lid 2 (doden of verwonden) is mogelijke aan de orde maar dient voorkomen te worden. Voor de sloop van de bebouwing is een activiteitenplan en ontheffing noodzakelijk.

Er dient ontheffing te worden aangevraagd bij de ODRU. Handelingen die een effect kunnen hebben op de verblijfplaatsen mogen alleen worden uitgevoerd na verkrijgen van de ontheffing en conform de in de ontheffing beschreven voorwaarden. De ontheffing is inmiddels aangevraagd, op 24 december 2021.

De werkzaamheden en ontwikkelingen leiden niet tot aantasting van essentieel foerageergebied of vliegroutes van vleermuizen. In de toekomstige situatie is er sprake van een verbetering van kwaliteit en kwantiteit van foerageergebied voor vleermuizen.

Huismus

De projectlocatie heeft geen functie voor huismussen. Er zijn geen nesten, slaapplaatsen, belangrijk foerageergebied of andere essentiële gebiedsfuncties aangetroffen. Een ontheffing of het treffen van mitigerende maatregelen ten aanzien van de huismus zijn niet aan de orde.

In de toekomstige situatie is het plangebied geschikter als foerageergebied en is er volop schuilgelegenheid waardoor de situatie voor huismus verbetert. Door het aanbieden van geschikte nestlocaties is de kans groot dat huismussen in de nieuwe situatie ook binnen het plangebied zullen gaan nestelen. De initiatiefnemers geven aan graag voorzieningen voor huismussen te willen realiseren. De maatregelen zullen worden afgestemd met een terzake kundige.

4.4 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Voor onderhavig plan is via www.dewatertoets.nl een digitale watertoets uitgevoerd. Het resultaat is opgenomen als Bijlage 6 bij deze toelichting. Hieruit is gebleken dat in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging liggen. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Met onderhavig plan neemt de bebouwing op het oppervlak af. Er zijn dan ook geen compenserende maatregelen voor waterberging nodig. Net als in de bestaande situatie zal het hemelwater dat op de bebouwing valt via een hemelwaterafvoer afgevoerd worden richting de omliggende gronden, waar het de bodem kan infiltreren. Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met het onderhavige bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.

Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening), als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.

5.1 Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Reliëf

Een deel van het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf' gekregen. Hiermee wordt materieel de aangrenzende, agrarische bestemming uitgebreid met de gronden waarvan de huidige woonbestemming komen te vervallen.

5.2 Wonen

Het grootste deel van plangebied blijft ook de bestemming 'Wonen' behouden. Het bestemmingsvlak krijgt een rechthoekige vorm van eenzelfde omvang als het bestaande woonvlak. Het bestemmingsvlak sluit hiermee goed aan bij de nieuwe situatie. Om diezelfde reden krijgt ook het bouwvlak een andere vorm dan het bestaande bouwvlak. Hiermee wordt in de nieuwe positie van de woning voorzien. De gronden binnen deze bestemming blijven bestemd voor wonen, met daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Per bouwvlak is één woning toegestaan, met een maximale inhoud van 650 m3. Voor de woning geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 en 10 meter. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bij de woning is 225 m2. Voor bijgebouwen en overkappingen geldt een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 3 en 6 meter. Voor bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt een maximale hoogte van 3 meter.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht en de Veiligheidsregio Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan het Rijk. Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding zijn. Er is overleg geweest met het waterschap over de natuurvriendelijke oever langs de Moorsterbeek. Het waterschap heeft hierop akkoord gegeven.

De veiligheidsregio heeft laten weten dat het plan niet voldoet aan art. 6.30 van het Bouwbesluit 2012. Dit artikel eist dat op maximaal 40 m van het bouwwerk bluswater onttrokken kan worden met een capaciteit van ten minste 30 m3/h. Dit aspect zal in het kader van de uitvoering en de omgevingsvergunning voor de nieuwbouw van de woning verder uitgewerkt worden in overleg met de veiligheidsregio.

6.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

Aan de hand van de participatiewijzer van de gemeente Woudenberg heeft de initiatiefnemer een beperkte participatie uitgevoerd. Initiatiefnemer heeft de de betrokkenen in kaart gebracht en geïnformeerd. Vervolgens zijn de zorgen geïnventariseerd en is gekeken of en zo ja hoe hiermee rekening gehouden kan worden. Ook is gekeken hoe de directe omgeving en eventuele belangenorganisaties kon meedenken en belangen mee konden wegen.

De bewoners van de Moorsterweg 12, 16, 18 en Klein Moorst 1 en 2 zijn geïnformeerd. Ook heeft initiatiefnemer Stichting Boom en het Agrarisch Natuur Collectief Utrecht-Oost betrokken bij de participatie. Samengevat zijn uit de gesprekken tussen de betrokkenen en de initiatiefnemer geen bezwaren op het planvoornemen naar voren gekomen. De geïnformeerde buurtbewoners staan positief tegenover de plannen.

6.3 Ontwerp

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van [P.M.] tot en met [P.M.] ter inzage gelegen. Toen zijn [P.M.] zienswijzen ingediend.