direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Voskuilerdijk 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01

Toelichting

behorende bij het bestemmingsplan Voskuilerdijk 2

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Voskuilerdijk 2 in Woudenberg is een melkrundvee-, pluimvee en varkenshouderij aanwezig. Het bedrijf bestaat uit een groot aantal bedrijfsgebouwen en een historische boerderij bestaande uit woonhuis met voormalige deel. De eigenaar wil het bouwvlak aanpassen, omdat de sleufsilo’s en berging nu buiten het bouwvlak liggen. Alle aanwezige bedrijfsfuncties moeten in het bouwvlak passen en er moet ruimte komen in het bouwvlak voor een bedrijfsloods op een bedrijfstechnisch gewenste locatie. De eigenaar heeft namelijk het voornemen om een nieuwe loods te bouwen voor de opslag en stalling van materiaal en materieel. De eigenaar heeft ook het voornemen de bedrijfswoning aan te passen en te vergroten zodat deze ook geschikt wordt voor de huisvesting van het huishouden van een tweede bedrijfshoofd. Daarvoor wordt de voormalige deel bij de woning getrokken.

1.2 Ligging en begrenzing

Het perceel Voskuilerdijk 2 is gelegen in het noordelijke buitengebied van Woudenberg. Langs de westzijde van het perceel loopt de gemeentegrens met de gemeente Leusden. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie A, nummers 539, 540, 542, 543, 544,1399 en 1400.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0001.png"

Figuur: ligging in omgeving

Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen gevormd door het perceel Voskuilerdijk 2, voorzover het gaat om het (gewijzigde) agrarische bouwvlak en het deel van het bouwvlak dat vervalt.

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2010, in combinatie met de reparatieherziening daarvan: bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening). Het bestemmingsplan Buitengebied 2010 is vastgesteld door de gemeenteraad op 23 september 2010. Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) is vastgesteld op 27 juni 2013.

Voor het plangebied geldt de bestemming Agrarisch. Middels een bouwvlak is voorzien in een agrarisch bouwperceel. Middels de aanduiding 'intensieve veehouderij' wordt in de aanwezige, niet-grondgebonden veehouderij voorzien. Ter plaatse is één bedrijfswoning toegestaan, die maximaal 600 m³ groot mag zijn.

Verder rust op een deel van plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3'. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden daarmee beschermd. Daarnaast geldt voor de gronden buiten het perceel de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied'. Daarmee zijn de gronden daar mede bestemd voor waterberging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0002.png"

Figuur: Uitsnede plankaart

In het zuidelijke deel van het bouwperceel staat de melkveestal van het bedrijf. Het voornemen is om ten oosten van en parallel aan deze stal een nieuwe loods te bouwen. Deze locatie is het meest geschikt voor de bedrijfslogistiek en sluit aan bij de rest van de bebouwing. De locatie is echter deels buiten het bouwvlak. Zuidelijk van de melkveestal zijn vier sleufsilo’s aanwezig, waarvan er drie gedeeltelijk buiten het bouwperceel zijn gesitueerd. Verder is direct ten noorden van de pluimveestal reeds langere tijd een voormalige stal aanwezig die nu dienst doet als berging. Ook dat gebouw bevindt zich buiten het bouwvlak. Bij een herziening of wijziging is gewenst alle voorzieningen op te nemen in het bouwvlak. In het geldende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken binnen de genoemde, agrarische bestemming. Deze bevoegdheid is toereikend om de nieuwe loods, de sleufsilo’s en de bestaande berging binnen het bouwvlak te brengen door de vorm van het bouwvlak aan te passen.

Het bestemmingsplan bevat een ontheffingsmogelijkheid (naar huidig recht: afwijkingsbevoegdheid) voor het gebruik van de bedrijfswoning ten behoeve van de huisvesting van het huishouden van een tweede bedrijfshoofd, als de aard en omvang van het agrarische bedrijf daar aanleiding toe geven. Binnen de regels van het geldende bestemmingsplan is het niet mogelijk om de voormalige deel toe te voegen aan de woning. Derhalve is een nieuw bestemmingsplan nodig, waarmee de maximale inhoudsmaat wordt vergroot, tot de totale inhoud van de boerderij (bestaande bedrijfswoning + voormalige deel).

De bouw van een nieuwe loods, de plaats van de sleufsilo’s en de aanwezigheid van een berging buiten het bouwvlak vereisen een aanpassing van de vorm van het bouwperceel. Hoewel dit mogelijk is via een wijzigingsbevoegdheid, wordt gekozen voor een nieuw bestemmingsplan omdat ook de maximale inhoudsmaat van de bedrijfswoning moet worden aangepast. Zo kan het hele bouwperceel in één keer worden geactualiseerd en geoptimaliseerd.

1.4 Leeswijzer

Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen.

Hoofdstuk 2 Bestaande en nieuwe situatie

2.1 Omgeving

Het plangebied is gelegen in het Woudenbergse buitengebied tussen de kernen van Woudenberg en Leusden. Langs de westzijde van het plangebied loopt de gemeentegrens tussen Woudenberg en Leusden. Het landschap is een slagenlandschap. Dit is een vrij grootschalig landschap met een regelmatige rechthoekige verkaveling en rechte wegen. Het landschap heeft een open karakter. Beplanting is voornamelijk aanwezig langs de wegen en rond de erven. Het grondgebruik is overwegend agrarisch. De agrarische erven staan verspreid in het landschap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0003.png"

Figuur: luchtfoto omgeving met in rood globaal omkaderd het plangebied.

2.2 Plangebied

Het bedrijf in het plangebied ligt middenin het agrarische, open landschap tussen de Voskuilerweg en het Valleikanaal. Ten noorden van het bedrijf, op ongeveer 200 meter afstand, ligt de Voskuilerdijk. Het agrarische erf ligt te midden van weilanden. Andere, bebouwde percelen liggen op minimaal 350 meter afstand.

Het bedrijf houdt, melkvee, pluimvee en varkens. Via een lange erftoegangsweg is het bedrijf aangesloten op de Voskuilerweg. Aan de voorzijde van het erf staat de bedrijfswoning met daarnaast en de daarachter de bedrijfsgebouwen. In hoofdzaak gaat het dan om een pluimveestal, die ten oosten van de bedrijfswoning staat, en een melkveestal die op enige afstand achter de bedrijfswoning staat. De kaprichtingen van de gebouwen zijn wisselend: of parallel met de verkaveling (oost-west) of haaks op de Voskuilerdijk (noord-zuid). De erfbeplanting bestaat voornamelijk uit een korte bomenrij langs de noordzijde van het erf en een langere bomenrij langs de oostzijde van het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0004.png"

Figuur: luchtfoto plangebied

2.3 Voornemen

Bedrijfsbebouwing

Het bedrijf in het plangebied heeft nu ontoereikende mogelijkheden om materiaal en materieel droog te kunnen stallen dan wel opslaan. Dit hindert de doelmatigheid van de bedrijfsvoering en het gaat ten koste van de duurzaamheid van het materieel (kortere levensduur). Om dit te verhelpen wil het bedrijf een nieuwe loods gaan realiseren. Deze nieuwe loods komt parallel te staan aan de melkveestal op het terrein. In samenhang hiermee wordt het bedrijfsgebouw ten noorden van de melkveestal gesloopt. Dit komt de bruikbaarheid van de loods en melkveestal ten goede, omdat het dan goed bereikbaar wordt met materieel.

Om altijd te kunnen beschikken over het voldoende voer voor het melkvee zijn ten zuiden van de melkveestal vier sleufsilo's gerealiseerd. Drie daarvan zijn echter deels buiten het huidige bouwperceel gerealiseerd. Daarnaast is ten noorden van de bedrijfswoning een stal aanwezig, die nu dienst doet als berging. Dit betreft een gebouw die sinds jaar en dag aanwezig is, maar wel buiten het geldende bouwperceel staat.

Voor de nieuwe loods, legalisatie van de sleufsilo's en de bestaande berging is het nodig om de vorm van het bouwvlak te wijzigen. De aanwezige bouwmogelijkheden zijn kwantitatief toereikend, maar de situering van die bouwmogelijkheden sluit niet geheel aan op het beschreven voornemen. Met dit bestemmingsplan wordt daarom de vorm van het bouwvlak aangepast. De bouwmogelijkheden nemen niet toe. Ook gelet op de ligging van de locatie in een waterbergingsgebied (zie ook paragraaf 4.4) is het voornemen daarom ruimtelijk aanvaardbaar.

De nieuwe situatie wordt verbeterd door de beplanting rondom het erf aan te vullen. Langs de achterzijde van de nieuwe loods wordt een nieuwe struweelhaag aangeplant. Daarnaast wordt langs de oostgrens van het erf, ter hoogte van de melkveestal, een nieuwe bomenrij aangebracht op de daar al aanwezige wal. Bij de sleufsilo's worden aan de achterzijde enkele bomen geplant, om de zuidgrens van het erf af te maken en langs de oostzijde is een geriefbosje gepland, in het verlengde van de genoemde struweelhaag.

Wijzigingsbevoegdheid

Voor de beoogde veranderingen van het bouwperceel bevat het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid. In het bestemmingsplan is een binnen de agrarische bestemming een wijzigingsbevoegdheid, artikel 6, lid 7, sublid 4, opgenomen voor het veranderen van vorm van de bouwvlakken ten behoeve van een intensieve veehouderij. Omdat ook een vergroting van de maximale inhoud van de bedrijfswoning gewenst is, wordt deze wijzigingsbevoegdheid niet gebruikt. Maar, om aan te tonen dat de vormverandering aan het actuele, gemeentelijke beleid, voldoet, wordt dit deel van het plan volledigheidshalve wel aan de voorwaarde van de wijzigingsbevoegdheid getoetst. Hieronder wordt die bepaling aangehaald en vervolgens getoetst.

6.7.4 Vormverandering bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij

Burgemeester en wethouders kunnen de vorm van het bouwvlak ten behoeve van een intensieve veehouderij veranderen, mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. er is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf en vormverandering is noodzakelijk voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering; alvorens toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid vragen burgemeester en wethouders hierover schriftelijk advies van de agrarisch deskundige;
  • b. de wijziging heeft niet tot gevolg dat de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot of dat bestaande bebouwing buiten het bouwvlak komt te liggen;
  • c. er is geen sprake van een onevenredige aantasting van de waterhuishouding en –kwaliteit ter plaatse;
  • d. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de landschapsstructuur en van het groot- en kleinschalig reliëf;
  • e. voorzien wordt in een goede landschappelijke inpassing, afgestemd op de kenmerken van de omgeving;
  • f. alvorens het plan te wijzigen vragen burgemeester en wethouders advies van de landschaps- en natuurbeschermingsdeskundige met betrekking tot de onder d en e vermelde voorwaarden en wordt voorzien in een privaatrechtelijke overeenkomst omtrent de aanleg, het beheer en het onderhoud van de landschappelijke inpassing;
  • g. wijziging leidt niet tot onevenredige aantasting van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen.

Toetsing

  • a. In het plangebied is sprake van een volwaardig agrarisch bedrijf. De beschreven veranderingen zijn nodig om de bedrijfsvoering doelmatig en toekomstbestendig te houden.
  • b. Het aangepaste bouwvlak is niet groter dan het geldende bouwvlak. Het noordelijke gedeelte van het bouwvlak meet in de bestaande situatie 22.760 m². Na de wijziging blijft dat oppervlak gelijk. Het oppervlakte dat voor de loods, sleufsilo's en bestaande berging wordt toegevoegd, verdwijnt in de zuidoostelijke hoek van het bouwperceel. Daarnaast verdwijnen enkele ongebruikte strookjes bouwvlak langs de oostelijke zijde van het perceel. In de gedeeltes van het bouwvlak die komen te vervallen zijn geen gebouwen aanwezig.
  • c. De wijziging leidt niet tot onaanvaardbare effecten voor de waterhuishouding- en kwaliteit. Zie verder paragraaf 4.4.
  • d. Met deze wijziging wordt voorzien in enkele, verhoudingsgewijs beperkte uitbreidingen langs de rand van een bestaand erf. Op landschapsniveau zijn dit zeer beperkte uitbreidingen. Van een onevenredige aantasting van reliëf of landschapswaarden is geen sprake.
  • e. Door een ter zake deskundige, een ervenconsulent van MooiSticht, is in overleg met de gemeente en de initiatiefnemer een plan voor de landschappelijke inpassing opgesteld. De opgaande beplanting rond het agrarische erf in het plangebied wordt aangevuld, zoals in de vorige paragraaf beschreven is. Hiermee wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing.
  • f. De gemeente heeft ingestemd met het plan voor de landschappelijke inpassing.
  • g. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstanden gelegen. Van het beperken van de gebruiks- en ontwikkelingsmogelijkheden van naastgelegen percelen is geen sprake.

Conclusie

De beoogde vormwijziging voldoet aan de voorwaarden van beschreven wijzigingsbevoegdheid.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0005.png" Figuur: situatietekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0006.png"

Figuur: landschappelijke inpassing

Woonfunctie

De bestaande boerderij met een 'langsdeel' is een voor Woudenberg typisch kenmerkende langhuisboerderij met voor de woning en achter de deel. Behoud van dergelijke boerderijen draagt bij aan de instandhouding van het landelijke beeld van het Woudenbergse agrarische buitengebied. De deel wordt nu nauwelijks gebruikt voor de bedrijfsvoering en is daar ook niet direct (functioneel) geschikt voor, met uitzondering van wat beperkte opslag. Het invullen van de deel met een woonfunctie draagt bij aan de instandhouding van dit gedeelte van de woning. De deel is bouwtechnisch ook zeer geschikt voor een woonfunctie. De huidige beperkte gebruiksmogelijkheden kunnen op termijn leiden tot achterstallig onderhoud en verval. Daarmee wordt het landelijke en agrarische beeld van het perceel nadelig beïnvloed. Het plan leidt derhalve wel tot een forse bedrijfswoning maar draagt dus wel bij aan het behouden van het beeldkwaliteit. Het plan leidt niet tot extra verstedelijking of verstening omdat er sprake is van een inpandige functiewijziging.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0007.jpg"
Vooraanzicht van de authentieke boerderij 

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0008.jpg"
Achteraanzicht van de boerderij waar de deel zich bevindt

Het agrarische bedrijf heeft een tweede bedrijfshoofd, die geen familieband heeft met de eigenaar. Het voornemen is dat het tweede bedrijfshoofd ook op de bedrijfslocatie komt te wonen. Het geldende bestemmingsplan kent een ontheffing (artikel 3.5.2 ) om in de bestaande bedrijfswoning de huisvesting van het huishouden van een tweede bedrijfshoofd toe te staan. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Het moet noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en de aard en omvang van het bedrijf moet aan twee volwaardige arbeidskrachten een volledige of nagenoeg volledige dagtaak bieden.

De vergunde bedrijfsomvang omvat (onder andere) 129 melkkoeien, 158 stuks jongvee en bijna 40 duizend legkippen. Hiermee biedt het bedrijf een volledige dagtaak aan twee ondernemers. De bedrijfsvoering vraagt van hen om permanent paraat te zijn. De dagelijkse dagindeling wordt grotendeels in beslag genomen door de zorg voor en de toezicht op het vee. Een deel van de werkzaamheden moet daarbij buiten de gebruikelijke werktijden plaatsvinden, zoals het afkalven van koeien. Daarnaast moet er snel en accuraat ingegrepen kunnen worden als er incidenten optreden of storingen in de diverse (automatisering)systemen van het bedrijf. Dit geldt 24 uur per dag. Niet snel kunnen optreden bij incidenten en storingen heeft al snel negatieve gevolgen voor het welzijn van het vee en/of voor de kwaliteit die het bedrijf levert. De arbeidsbelasting en het toezicht dat het bedrijf vraagt, kan niet goed geleverd worden als een van de twee bedrijfshoofden op afstand woont. Met andere woorden: de werkbelasting is te groot voor het eerste bedrijfshoofd als het tweede bedrijfshoofd niet op het erf is. Voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering is het dan ook noodzakelijk dat ook het tweede bedrijfshoofd zijn intrek kan nemen in de bedrijfswoning op het erf.

Zoals gezegd heeft het bedrijf twee bedrijfshoofden. De eigenaar is op leeftijd en zal op termijn het bedrijf in het geheel overdoen aan het andere bedrijfshoofd. Vooralsnog wordt de bedrijfsvoering nog gedaan door beide bedrijfshoofden. Momenteel woont uitsluitend de eigenaar op het bedrijf. Gelet op de omvang van het bedrijf is het noodzakelijk dat ook het tweede bedrijfshoofd en zijn gezin op het bedrijf komen wonen. Dit biedt hen tegelijk de mogelijkheid om aan de eigenaar (nu nog beperkt) mantelzorg te bieden. Gelet op de leeftijd zal op termijn deze mantelzorg kunnen worden uitgebreid.

De aanwezige bedrijfswoning is echter te klein om ook te kunnen dienen voor de huisvesting van het huishouden van het tweede bedrijfshoofd. Te meer omdat hier geen sprake is van een familiaire en het voor beide bedrijfshoofden ook gewenst is om buiten werktijd de nodige privacy te hebben. Ter plaatse is een bedrijfswoning toegestaan van 600 m³. De aanwezige bedrijfswoning, in het voorhuis van de boerderij, is met 770 m³ reeds groter. Er is sprake van een historische boerderij met een historisch ontstane scheiding tussen woonhuis en deel. De deel vervult geen wezenlijke functie meer voor de agrarische bedrijfsvoering en meet 880 m³. Het pand met de woning en deel zijn 1650 m³. Om het pand te behouden en ook in de toekomst nuttig te gebruiken, is het voornemen om het pand totaal als woning in gebruik te nemen. Met dit als situatie is het voornemen om de deel grotendeels bij de bedrijfswoning te betrekken. Een klein deel van de deel, 120 m³ blijft behouden en zal dienst doen als berging en techniekruimte. Door deze aanpassingen is het mogelijk om te voorzien in de huisvesting van het huishouden van het tweede bedrijfshoofd en krijgt de boerderij als geheel weer een functie van betekenis voor het agrarische bedrijf. Om dit te kunnen doen moet het bestemmingsplan wel voorzien in een bedrijfswoning die de grootte mag hebben van de totale boerderij (exclusief de berging en techniekruimte), dus 1530 m³. Daartoe dient dit bestemmingsplan. De woning krijgt een andere inhoudsmaat maar het blijft één woning, ook naar de toekomst. Vervolgens zal dan in een later stadium een omgevingsvergunning worden aangevraagd voor de toepassing van de genoemde ontheffing/afwijking van het bestemmingsplan om in de bestaande bedrijfswoning de huisvesting van het huishouden van een tweede bedrijfshoofd toe te staan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0009.png"

Figuur: schematische weergave bestaande situatie van boerderij

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0010.png"

Figuur: schematische weergave nieuwe situatie van boerderij

Het plan voorziet voorts in het aanbrengen van extra landschapselementen waardoor het plan dus ook een extra impuls geeft aan het landschap. Het plan is dan ook niet in strijd met de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht. Verder leidt het plan tot betere toekomstperspectieven van dit agrarisch bedrijf omdat het plan de mogelijkheid biedt om een bestaand, bloeiend agrarisch bedrijf op termijn over te doen aan jongere ondernemers.

In de Interim Omgevingsverordening, artikel 94, lid 2, onder a, wordt ook gestimuleerd om het karakter van oorspronkelijke boerderijen te behouden door binnen de schil van deze bebouwing een nieuwe functie toe te voegen. Deze regeling is het uitgangspunt voor de herziening. Door specifiek de oorspronkelijke boerderij te bestemmen met een grotere inhoudsmaat van een woning wordt voorkomen dat na eventuele sloop het recht ontstaat op twee vrijstaande woningen.

Na de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan kan men met toepassing van artikel 3.5.2 van het bestemmingsplan ontheffing aanvragen voor dubbele bewoning van het pand. Omdat er sprake is van een ontheffing, kan dat na vertrek van één van de bewoners niet leiden tot een ongewenste extra woning. Het pand wordt dan één grote boerderij voor één huishouden. In de planregels is vastgelegd dat bij sloop van de karakteristieke boerderij er maximaal één nieuwe woning bij recht mag worden teruggebouwd van 600 m³.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is vastgesteld op 11 september 2020. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken; te kiezen voor slimme combinaties van functies; uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. In totaal zijn er 21 nationale belangen gevormd:

  • 1. Bevorderen van een duurzame ontwikkeling van Nederland als geheel en van alle onderdelen van de fysieke leefomgeving.
  • 2. Realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit.
  • 3. Waarborgen en versterken van grensoverschrijdende en internationale relaties.
  • 4. Waarborgen en bevorderen van een gezonde en veilige fysieke leefomgeving.
  • 5. Zorg dragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften.
  • 6. Waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem.
  • 7. In stand houden en ontwikkelen van de hoofdinfrastructuur voor mobiliteit.
  • 8. Waarborgen van een goede toegankelijkheid van de leefomgeving.
  • 9. Zorg dragen voor nationale veiligheid en ruimte bieden voor militaire activiteiten.
  • 10. Beperken van klimaatverandering.
  • 11. Realiseren van een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde hoofdinfrastructuur.
  • 12. Waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen.
  • 13. Realiseren van een toekomstbestendige, circulaire economie.
  • 14. Waarborgen van de waterveiligheid en de klimaatbestendigheid (inclusief vitale infrastructuur voor water en mobiliteit).
  • 15. Waarborgen van een goede waterkwaliteit, duurzame drinkwatervoorziening en voldoende beschikbaarheid van zoetwater.
  • 16. Waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat.
  • 17. Realiseren en behouden van een kwalitatief hoogwaardige digitale connectiviteit.
  • 18. Ontwikkelen van een duurzame voedsel- en agroproductie.
  • 19. Behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang.
  • 20. Verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit.
  • 21. Ontwikkelen van een duurzame visserij.

Om ook daadwerkelijk uitvoering te geven aan de NOVI, is de Uitvoeringsagenda 2021-2024 opgesteld. Hierin zijn vier prioriteiten benoemd:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De NOVI is een permanent en aanpasbaar proces. Er wordt uitgegaan van een terugkerende cyclus van vier jaar. Jaarlijks, in het voorjaar, is er een nationale NOVI-conferentie over de voortgang van de uitvoering, nieuwe ontwikkelingen en inzichten. Ook wordt een tweejaarlijkse monitor uitgevoerd door het Planbureau voor de Leefomgeving. Elke vier jaar vindt een uitgebreide beleidsevaluatie plaats, evenals een onderzoek naar de mening van burgers en wordt de NOVI zo nodig aangepast.

Toetsing

Uit de NOVI volgen geen uitgangspunten en/of randvoorwaarden voor de herontwikkeling van het plangebied. Met onderhavige ontwikkeling zijn geen nationale belangen in het geding.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Met het vastgestelde Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (30 december 2011), ook wel Barro genoemd, geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de voormalige Nota Ruimte gewaarborgd. Doel van dit besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken, dan wel te beschermen. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:

  • rijksvaarwegen;
  • hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • elektriciteitsvoorzieningen;
  • buisleidingen van nationaal belang van gevaarlijke stoffen;
  • ecologische hoofdstructuur;
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament, en
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)

Toetsing

Gelet op de ligging van het plangebied, alsmede de aard en omvang van de beoogde planontwikkeling dat in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, wordt geconcludeerd dat er geen strijdigheid is met het nationaal ruimtelijk belang, zoals neergelegd in het Barro. Voornoemde onderwerpen hebben geen betrekking op het plangebied.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

De Omgevingsvisie van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De Omgevingsvisie is uitgewerkt aan de hand van 7 thema's en 3 regio's. De thema's zijn als volgt:

  • 1. Stad en land gezond.
  • 2. Klimaatbestendig en waterrobuust.
  • 3. Duurzame energie.
  • 4. Vitale steden en dorpen.
  • 5. Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar.
  • 6. Levend landschap, erfgoed en cultuur.
  • 7. Toekomstbestendige natuur en landbouw.

De drie regio's zijn U16, Amersfoort en Foodvalley.

De Omgevingsvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Interim Omgevingsverordening, die tegelijk met de Omgevingsvisie is vastgesteld. Op grond van de Wro heeft de Omgevingsvisie alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De Interim Omgevingsverordening zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten. Hierna worden een aantal relevante uitgangspunten uit de omgevingsvisie benoemd.

Aantrekkelijke landschappen

Elk Utrechts landschap heeft zijn eigen kwaliteiten die mede richting geven aan de daarin gelegen en omliggende functies en hun ontwikkelingsmogelijkheden. Daarom willen wij op de kernkwaliteiten van de verschillende landschappen voortbouwen en deze doorontwikkelen in onze provincie. Een landschap is geen statisch plaatje; landschap is altijd in ontwikkeling en elk landschap heeft ruimte voor een vorm van dynamiek. Maar wel op zo'n manier dat de landschapskwaliteit wordt doorontwikkeld en beter beleefbaar wordt, onder andere met behulp van creatieve verbeeldingskracht. In het werken met landschapskwaliteit gaan we uit van een samenspel tussen het beeld (wat zie je), functies (wat gebeurt er) en robuuste structuren (samenhang, relaties).

Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet aansluiting gevonden worden bij de kernkwaliteiten van het landschap. Voor de open landschappen gelden andere principes dan voor de meer gesloten landschappen. Landschappen vragen om bebouwing die qua maat en schaal passen bij de kernen die in het landelijk gebied gelegen zijn.

Toetsing

In paragraaf 3.2.2 wordt verder ingegaan op de kernkwaliteiten van het landschap. Verder bevat de Omgevingsvisie geen uitgangspunten over vormwijzigingen van agrarische bouwpercelen.

Dit plan is in overeenstemming c.q. niet in strijd met de Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening

De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht is vastgesteld door de Provinciale Staten op 10 maart 2021. De omgevingsverordening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de omgevingsverordening staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de omgevingsverordening zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De omgevingsverordening geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de omgevingsverordening ook regels die voortvloeien uit het Barro. Bij de verordening zijn verschillende kaarten opgenomen. Navolgend worden de voor het plangebied relevante bepalingen besproken.

Watersysteem - overstroombaargebied

Op de kaart 'watersysteem' is het plangebied gelegen binnen een overstroombaar gebied. Artikel 2.10 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Overstroombaar gebied bevat bestemmingen en regels die rekening houden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks is dit ook van toepassing op individuele woningen en bedrijven.
  • 2. De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het overstromingsrisico is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied is binnendijks gelegen en met onderhavig plan wordt niet voorzien in woonwijken en bedrijventerreinen. Daarom hoeft geen rekening gehouden te worden met overstromingsrisico's.

Watersysteem - waterbergingsgebied

Op de kaart met de naam 'bodem en water' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'overstroombaar gebied' en als 'waterbergingsgebied'. In artikel 2.9 eerste lid Intructieregel waterbergingsgebied bepaalt de Interim Omgevingsverordening voor overstroombaar gebied het volgende:

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Waterbergingsgebied bevat geen bestemmingen en regels die ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving toestaan die in strijd zijn met de waterbergingsfunctie, tenzij die ontwikkelingen plaatsvinden op basis van bestaande uitbreidingsrechten ter plaatse van de al aanwezige bestemmingen.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in een herschikking van bouwmogelijkheden die al geheel in het waterbergingsgebied liggen. De bouwmogelijkheden nemen hierbij niet toe. Negatieve gevolgen voor het waterbergingsgebied zijn dan ook niet aan de orde.

Voor waterbergingsgebieden is in artikel 2.9, tweede lid het volgende bepaalt:

De motivering op een bestemmingsplan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het waterbergingsbelang is omgegaan.

Toetsing

Het plangebied is binnendijks gelegen. Dit wijzigingsplan voorziet niet in kwetsbare en vitale objecten (zoals elektriciteitscentrales en ziekenhuizen) en ook niet in woonwijken en bedrijventerreinen. Voor dit wijzigingsplan behoeft dus geen rekening te worden gehouden met overstromingsrisico's.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur, nader aangeduid als 'militair erfgoed'. Artikel 7.7 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. In een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties gelegen in de Cultuurhistorische hoofdstructuur wordt rekening gehouden met de waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur en worden regels gesteld ter bescherming en benutting van deze waarden
  • 2. Als waarden van de Cultuurhistorische hoofdstructuur gelden de kernkwaliteiten, bedoeld in de Bijlage 14 Cultuurhistorie bij deze verordening, voor de volgende gebieden:
    • a. de Historische buitenplaatszone, die bestaat uit de deelgebieden Stichtse Lustwarande, Langbroekerwetering, Vecht, Amersfoortseweg (Wegh der Weegen), Laagte van Pijnenburg, Valleilandgoederen, Amelisweerd, Kasteel de Haar, Landgoed Linschoten, Maarsbergse Flank en Prattenburg-Remmerstein;
    • b. het Militair erfgoed, dat bestaat uit de deelgebieden Nieuwe Hollandse Waterlinie, Oude Hollandsche Waterlinie, Grebbelinie en Soesterberg en omgeving;
    • c. het Agrarisch cultuurlandschap, dat bestaat uit de deelgebieden Lopikerwaard, Kockengen-Kamerik-Zegveld, Westbroek, Linschoten, Ronde Venen, Soester Eng, Cope-ontginningscomplex Hei- en Boeicop e.o. en Zouweboezem;
    • d. de Historische infrastructuur, die bestaat uit de deelgebieden Route Imperiale, Via Regia en Wegh der Weegen; en
    • e. de Archeologisch waardevolle zone, die bestaat uit de deelgebieden Utrechtse Heuvelrug, Limes en Dorestad.
  • 3. De motivering van een bestemmingsplan bevat:
    • a. een beschrijving van de in het plangebied aanwezige cultuurhistorische waarden; en
    • b. een beschrijving en motivering van de wijze waarop rekening is gehouden met deze waarden.

Voor onderhavig plan gaat het om de waarden van het militaire erfgoed dat gevormd wordt door de Grebbelinie.

De waarden hiervan zijn als volgt beschreven:

De Grebbelinie is een zestig kilometer lange waterlinie, gelegen in de Gelderse Vallei tussen de voormalige Zuiderzee en de Nederrijn. De linie is vanaf het midden van de achttiende eeuw aangelegd om de vijand uit het oosten te weren. De Grebbelinie is een samenhangend verdedigingsstelsel van liniedijk, keerkaden, aarden verdedigingswerken, sluizen, waterlopen, inundatie- en schootsvelden. In 1939/40 is de linie versterkt met loopgraven, tankgrachten en kazematten om een Duitse aanval uit het oosten tegen te houden. De hoofdweerstandslijn, gevormd door het Valleikanaal met liniedijk en de Eem boven Amersfoort, werd toen uitgebreid met een voorpostenlijn en een stoplijn als achterste begrenzing. In 1944/45 is door de Duitse bezetter de 'Pantherstellung' deels op de Grebbelinie aangelegd. De verdediging in de breedte is uniek aan deze linie. De forten markeren de plaats van de linie in het landschap, zij liggen op strategische plekken, gebouwd ter verdediging van een acces, zoals (spoor)wegen en stroomruggen. De openheid van de voormalige inundatiegebieden versterkt de beleving van de linie. De Grebbelinie is nog grotendeels ongeschonden aanwezig en manifesteert zich als een groen lint door het landschap.

Van de Grebbelinie willen we de volgende kernkwaliteiten behouden:

  • a. het unieke, in samenhang met het landschap ontworpen negentiende en twintigste-eeuwse hydrologisch een militairverdedigingssysteem, bestaande uit een samenhangend stelsel van onder andere forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • b. groen en overwegend rustig karakter;
  • c. openheid.

Toetsing

Dit bestemmingsplan voorziet in een aanpassing van de bestaande bedrijfswoning en het nieuw bouwen van een loods. In het plangebied zijn geen verdedigingssystemen aanwezig. De nieuwe loods wordt bij de bestaande bebouwing gegroepeerd, waardoor de openheid, voor zover nog niet verstoord door het bestaande agrarische bedrijfsperceel, voldoende gewaarborgd blijft. Dit plan heeft dan ook geen negatieve invloed op de waarden van de Grebbelinie en het bijbehorende landschap.

Cultuurhistorie en landschap

Op de kaart 'cultuurhistorie en landschap' is het plangebied gelegen binnen het landschap Gelderse Vallei. Artikel 7.9 bepaalt hierover het volgende:

  • 1. Landschap bestaat uit Landschap Eemland, Landschap Gelderse Vallei, Landschap Groene Hart, Landschap Rivierengebied en Landschap Utrechtse Heuvelrug.
  • 2. De kernkwaliteiten zijn per gebied vastgelegd in de Bijlage 15 Kernkwaliteiten Landschap bij deze verordening.
  • 3. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een gebied gelegen in Landschap bevat:
    • a. bestemmingen en regels ter bescherming van de voorkomende kernkwaliteiten; en
    • b. geen bestemmingen of regels die nieuwe activiteiten toestaan die de kernkwaliteiten onevenredig aantasten.
  • 4. De motivering van een bestemmingsplan bevat een beschrijving van de voorkomende kernkwaliteiten de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan.

De kernkwaliteiten voor het landschap Gelderse Vallei zijn als volgt:

  • 1. rijk gevarieerde kleinschaligheid;
  • 2. Stelsel van beken, griften en kanalen;
  • 3. Grebbelinie;
  • 4. overgang van Vallei naar stuwwal (luwe Flank).

Toetsing

De kleinschaligheid van het landschap is in het plangebied en de omgeving niet aanwezig. De omgeving wordt juist gekenmerkt door een vrij grootschalige, landschappelijke openheid. Onderhavig plan verandert niets aan het stelsel van beken, griften en kanalen. Dit bestemmingsplan doet geen afbreuk aan de landschappelijke kwaliteiten die samenhangen met de Grebbelinie. De genoemde kernkwaliteiten van de Gelderse Vallei worden in dit bestemmingsplan afdoende beschermd.

Agrarisch

Op de kaart met de naam 'agrarisch' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als 'Agrarische bedrijven'. In artikel 8.1 zijn voor die zoneringen regels omgenomen die in hoofdzaak gaan over de nieuwvestiging van agrarische bedrijven, omschakeling van grondgebonden veehouderijen naar

niet-grondgebonden veehouderij en de uitbreiding van bouwpercelen. Deze aspecten zijn niet aan de orde in dit bestemmingsplan. Daarmee is alleen lid 2 van het genoemde artikel relevent. Dat lid luidt als volgt:

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Agrarische bedrijven bevat bestemmingen en regels die voorzien in een agrarisch bouwperceel met een oppervlakte van maximaal 1,5 hectare ten behoeve van bestaande agrarische bedrijven, waarbij per bouwperceel maximaal één bedrijfswoning en bedrijfsgebouwen met maximaal één bouwlaag voor het stallen van dieren zijn toegestaan.

Het bouwperceel in het plangebied is groter dan 1,5 hectare. Artikel 10.2 van de Interim Omgevingsverordening bepaalt echter: een bouw- of gebruiksmogelijkheid die wordt geboden bij of krachtens een bestemmingsplan dat in werking is getreden op het moment dat deze verordening in werking treedt, dan wel bij of krachtens een bestemmingsplan waarvan voorafgaand aan dat tijdstip een ontwerp ter inzage is gelegd, mag, ondanks strijdigheid met deze verordening, van kracht blijven en kan in opvolgende bestemmingsplannen opnieuw geboden worden.

Toetsing

In het geldende bestemmingsplan is reeds een bouwperceel aangegeven van circa 2,2 hectare. Dit oppervlakte neemt met dit bestemmingsplan niet toe. Dit bestemmingsplan is op dit punt dan ook in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening .

Landelijk gebied

Op de kaart met de naam 'Landelijk gebied' ligt het plangebied in een gebied dat is gezoneerd als landelijk gebied. Artikel 9.4 bepaalt daarvoor in lid 2 en onderdeel a. het volgende:

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die: de uitbreiding van bestaande woningen mogelijk maken onder de voorwaarde dat de regels voorzien in een maximale inhoudsmaat, zodanig dat de woning landschappelijk goed inpasbaar is

Toetsing

In de regels wordt voor de bedrijfswoning een nieuwe, maximale inhoudsmaat opgenomen die uitgaat van de reeds aanwezige boerderij. Deze boerderij is kenmerkend voor het landschap ter plekke. Daarmee is ook de vergrote (bedrijfs)woning landschappelijk goed inpasbaar.

Conclusie

De beoogde ontwikkeling is in overeenstemming met de Interim Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030

In de structuurvisie Woudenberg 2030 geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030. De structuurvisie gaat uit van een sterke en multifunctionele agrarische sector. Daarover wordt het volgende opgemerkt.

De agrarische sector blijft een belangrijke functie in het buitengebied met uitbreidingsmogelijkheden voor bedrijven die dat wensen. Uitgaande van specifieke bedrijfs- en locatie omstandigheden kan uitbreiding van bouwvlakken, groter dan de mogelijkheden van de geldende bestemmingsplannen, overwogen worden.

Er is ook een andere ontwikkeling waarneembaar in de agrarische sector. Geen uitbreiding en schaalvergroting, maar schaalverbreding, waarin agrariërs zich in toenemende mate en steeds professioneler toeleggen op kleinschalige economische nevenactiviteiten of lokaal geproduceerde (biologische) streekproducten. Met name deze schaalverbreding biedt mogelijkheden voor zowel de agrariër (aanvullende inkomsten op het agrarisch basisinkomen) als de recreant (versterking van het recreatieve karakter van het buitengebied). De gemeente Woudenberg biedt agrariërs de mogelijkheid voor een bredere invulling met recreatieve nevenactiviteiten.

Dit bestemmingsplan voldoet aan de uitgangspunten van de structuurvisie. Uitgaande van de specifieke bedrijfsomstandigheden en rekening houdend met de omgevingskwaliteiten kan het bedrijf in het plangebied zich doorontwikkelen. Daarbij wordt gebruikt gemaakt van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan reeds biedt.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Milieuaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.

4.1.1 Bodem

Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.

Planspecifiek

Voorzover bekend zijn de menselijke activiteiten in het plangebied altijd beperkt gebleven voor agrarisch gebruik en de bewoning van de aanwezige bedrijfswoning. Aanwijzingen dat er ter plaatse van de nieuwe gebouwen bodemverontreinigende activiteiten plaats hebben gevonden, zoals de aanwezigheid van olietanks, zijn niet voorhanden. Bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk voor het bestemmingsplan. In het kader van de omgevingsvergunning voor het vergroten van de bedrijfswoning zal verkennend bodemonderzoek uitgevoerd worden. De bodemkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan niet in de weg.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.

Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.

Planspecifiek

De ontwikkeling voorziet zowel in de uitbreiding van een milieubelastende functie (nieuwe bedrijfsbebouwing) als een uitbreiding van een milieugevoelige functie (uitbreiding bedrijfswoning). Dat laatste betreft echter alleen het aanpassen van de bouwmogelijkheden van een reeds aanwezige, milieugevoelige functie. Inwaartse zonering is daarom niet aan de orde. Er is alleen sprake van uitwaartse zonering. Voor het geuraspect volgen de aan te houden afstanden voor het bedrijf in het plangebied uit de Wet geurhinder en veehouderij. De wijzigingen betreffen evenwel geen nieuwe gebouwen waar vee gehouden wordt, zodat de geuremmissie van het bedrijf niet veranderd als gevolg van dit bestemmingsplan. Bovendien ligt de dichtstbijzijnde woning van een derde op meer dan 350 meter afstand. Van de andere aspecten is geluid het maatgevende aspect. Daarvoor geldt een aan te houden afstand van 50 meter. Aan die afstand wordt ruimschoots voldaan. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.1.3 Geluid

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen

Planspecifiek

Dit plan voorziet niet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.1.4 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.

Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:

  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.

Planspecifiek

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand agrarisch bedrijf. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarom kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek daarom niet nodig is.

4.1.5 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Het besluitgebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van transportassen voor gevaarlijke stoffen.

4.1.6 Milieueffectrapportage

In de bijlage van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het de ruimtelijke onderbouwing plan-m.e.r.-plichtig (onderdelen C en D), project-m.e.r.-plichtig (onderdeel C) of m.e.r.-beoordelingsplichtig (onderdeel D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. In de bijlage van het Besluit m.e.r. is in categorie D (14) opgenomen: de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor het fokken, mesten of houden van dieren en D (22.1) de oprichting, wijziging of uitbreiding van een industriële installatie bestemd voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water. Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een (vormvrije) m.e.r.--beoordeling over te gaan.

4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten

Op de gemeentelijke, archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied deels in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 1.000 m² en die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld geldt een onderzoeksplicht. Voor het overige kent het plangebied geen archeologische verwachting. Daar geldt in elk geval geen onderzoeksplicht.

Van de gedane en voorgenomen ingrepen is alleen de nieuw te bouwen loods groter dan 1.000 m². Deze loods is tevens deels gelegen binnen het gedeelte waarvoor een middelhoge archeologische verwachtingswaarde geldt. Vooralsnog wordt voor de loods echter uitgegaan van een stroken- en/of palenfundering zonder kelders, kruipruimtes e.d., zodat de grondwerkzaamheden die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld niet meer dan 1.000 m² zullen beslaan. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Mocht het bouwplan veranderen dan zal specifiek onderzoek gedaan worden.

In het plangebied zelf zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Wel is het plangebied gelegen in het cultuurhistorisch waardevolle Grebbelinielandschap. Op het niveau van dat landschap betreft dit bestemmingsplan een beperkte herschikking van bestaande bouwmogelijkheden, die niet van invloed is op de waarden van het Grebbelinielandschap. Monumenten zijn niet aanwezig in het plangebied.

4.3 Ecologie

De locaties waar het bouwperceel uitgebreid wordt, betreffen of een reeds bestaand erf of intensief gebruikte cultuurgrond. De aanwezigheid van beschermde diersoorten valt hier niet te verwachten. De realisatie van de uitbreidingen kan zonder overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.

Volgens het Groenbeleidsplan 2011 van de gemeente Woudenberg is de bomenrij langs de noordgrens van het erf in het plangebied een rij met waardevolle bomen (op particuliere grond). Deze bomen blijven behouden in de nieuwe situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2019Vosdijk2-vg01_0011.png"

Figuur: Uitsnede van de kaart Lijn- en boselementen uit het Groenbeleidsplan 2011 met het plangebied globaal in rood aangeduid

Het plangebied ligt op ruime afstand van natuurgebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Effecten op Natura 2000-gebieden zijn dan ook alleen te verwachten door de uitstoot van stikstof. Door de nieuwe bebouwing neemt de stikstofeffecten echter niet toe ten opzichte van de bestaande situatie. Negatieve effecten zijn dan ook niet aan de orde.

Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland, zoals dat is aangewezen in de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht.

4.4 Waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten.

Planspecifiek

Met dit bestemmingsplan wordt extra bebouwing opgericht in een agrarisch gebied, met relatief weinig bebouwing. Hemelwater kan en zal blijven infiltreren in de bodem. Waar dat niet mogelijk is zal het hemelwater, zoveel mogelijk oppervlakkig, worden afgevoerd richting de omliggende weilanden en sloten.

Op de grondwatertrappenkaart is te zien dat de hoogste grondwaterstand in het plangebied gemiddeld tussen de 40 en 80 cm zal liggen. Met deze grondwaterstand is het goed mogelijk de bebouwing te realiseren zonder dat grondwateroverlast zal ontstaan.

Rondom het plangebied zijn diverse sloten aanwezig en ten westen van het plangebied, op ongeveer 400 meter afstand, loopt het Valleikanaal. Door dit bestemmingsplan worden geen sloten of ander oppervlaktewater binnen het agrarisch bouwperceel gebracht.

Het plangebied is geheel gelegen in een waterbergingsgebied. Dit bestemmingsplan leidt echter niet tot een toename van bouwmogelijkheden. Daarmee leidt dit plan ook niet tot een afname van de mogelijkheden voor waterberging.

Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.

4.5 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Dit bestemmingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Daarom is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.

Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met het onderhavige bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

In hoofdstuk Bestaande en nieuwe situatie is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.

Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen, geactualiseerd op gewijzigde wetgeving en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied. De gegeven bestemmingen worden hierna kort besproken.

5.1 Agrarisch

De geldende bestemming van het plangebied, de bestemming Agrarisch, is overgenomen. Vervolgens is de vorm van het bouwvlak binnen die bestemming aangepast op de beoogde situatie. De oppervlakte van het bouwvlak is hierbij ongewijzigd gebleven. Daarnaast is de aanduiding 'maximum volume (m3)' toegevoegd aan het aangepaste bouwvlak. Met deze aanduiding wordt voorzien in het grotere volume van de bedrijfswoning.

5.2 Overige bestemmingen en aanduidingen

Verder is de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 3' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd. Ook zijn de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterbergingsgebied' en de gebiedsaanduiding 'reconstructiewetzone - verwevingsgebied' overgenomen. Voorts is, in verband met gewijzigde wetgeving, artikel 11, een bepaling opgenomen dat in voldoende parkeerplaatsen moet worden voorzien.

Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg

6.1 Vooroverleg

Het concept van dit bestemmingsplan is eerder (als wijzigingsplan) toegezonden aan de provincie Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan het Rijk. Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding zijn. in verband met inwerkingtreding Omgevings wet is besloten het vooroverleg en ontwerpfase gelijktijdig uit te voeren. Het plan zal dan in ieder geval worden toegezonden aan de provincie Utrecht en het waterschap Vallei en Veluwe.

6.2 Voorontwerp

De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere, bebouwde percelen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.

Aan de hand van de participatiewijzer van de gemeente Woudenberg heeft de initiatiefnemer een beperkte participatie uitgevoerd. Initiatiefnemer heeft de betrokkenen in kaart gebracht en geïnformeerd.

De bewoners van de Voskuilerdijk 1 en de bewoners van de Leusbroekerweg 31 zijn op zijn op 27 januari 2020 geïnformeerd. Samengevat zijn uit de gesprekken tussen de betrokkenen en de initiatiefnemer geen bezwaren op het planvoornemen naar voren gekomen. De geïnformeerde buurtbewoners staan positief tegenover de plannen.

6.3 Ontwerp

Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 20 december 2023 tot en met 30 januari 2024 ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.