Plan: | BP2017strub18 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BP2017strub18-vg01 |
Op het perceel Strubbelenburg 18/20 te Woudenberg is een dubbel woonhuis met stenen schuur en houten opstal aanwezig. Initiatiefnemers hebben het object gekocht. Initiatiefnemers zijn voornemens om de huidige bebouwing geheel te verwijderen en binnen het bestaande bouwvlak één vrijstaande woning terug te bouwen van maximaal 800 m3.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat het in strijd is met de bijbehorende regels welke een maximale inhoud van 600 m3 toestaan. Om de nieuwe vrijstaande woning met bijgebouwen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk. Het is immers onder meer nodig de aanduidingen ‘maximaal aantal wooneenheden: 2’ en ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ van de verbeelding te verwijderen.
Op 24 augustus 2016 is door de gemeente Woudenberg een principeverzoek ontvangen van initiatiefnemers waarin medewerking wordt verzocht voor de bouw van een woning met een inhoud van 900 m3 en met bijgebouwen tot maximaal 160 m2. Op 21 september 2016 heeft de gemeente Woudenberg aangegeven bereid te zijn om medewerking te verlenen aan de bouw van één woning met een inhoud van 800 m3 en met bijgebouwen tot 80 m2 op het perceel Strubbelenburg 18/20 te Woudenberg. Dit houdt verband met de Provinciale Verordening waarin staat aangegeven dat individuele woningen in het buitengebied niet groter mogen zijn dan 800 m3. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woudenberg, ten zuidoosten van de kern Woudenberg. Het woonperceel ligt direct ten zuiden van de doorgaande Strubbelenburg. Dit betreft een weg voor in hoofdzaak bestemmingsverkeer. Verder is het plangebied gelegen in een gebied dat is aangeduid als ‘landbouwontwikkelingsgebied’. In de directe omgeving van het plangebied liggen gemengde agrarische bedrijven en een intensieve veehouderij. Voor het overige kenmerkt de Strubbelenburg, en het verlengde van deze weg, zich door agrarische bedrijven afgewisseld met burgerwoningen.
Het perceel Strubbelenburg 18/20 waarop de vrijstaande woning met grotere inhoudsmaat mogelijk wordt gemaakt, is kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie I, nummer 15 met een grootte van circa 4.790 m2. Onderhavig plangebied betreft enkel het deel van de gronden met een woonbestemming. Dit gedeelte kent een grootte van circa 2.400 m2. In onderstaande figuren is de begrenzing van het plangebied globaal weergegeven.
Globale ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede kadastrale kaart
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ (herziening). Dit bestemmingsplan betreft een herziening op onderdelen van het bestemmingsplan ‘Buitengebied Woudenberg 2010 en is door de gemeenteraad van Woudenberg vastgesteld op 27 juni 2013.
In het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ (herziening) kent het plangebied geheel de enkelbestemming ‘Wonen’. Voorts zijn de aanduidingen ‘maximaal aantal wooneenheden: 2’ en ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ van toepassing. Op grond van de bestemming ‘Wonen’ zijn de gronden bestemd voor het wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Per bouwvlak mag één woning, inclusief aan- en uitbouwen, worden gebouwd, tenzij een ander maximaal aantal wooneenheden is aangegeven. Voorts mag de inhoud van de woning, inclusief aan- en uitbouwen, maximaal 600 m3 bedragen. Als gevolg van onder meer de ‘specifieke bouwaanduiding – 1’ zijn echter tevens maximaal 2 geschakelde woningen toegestaan waarvan de inhoud, inclusief aan- en uitbouwen, maximaal 450 m3 per woning mag bedragen. Bijgebouwen mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 80 m2 per woning. De goothoogte van woningen bedraagt maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter. Voor bijgebouwen geldt een maximale goothoogte van 3 meter en een maximale bouwhoogte van 6 meter.
Zoals de gemeente Woudenberg in haar principe-uitspraak heeft aangegeven zijn er voor het perceel Strubbelenburg 18/20 derhalve twee bouwmogelijkheden die rechtstreeks op grond van het bestemmingsplan zijn toegestaan. Dit betreft ten eerste de mogelijkheid om binnen het bouwvlak één woning op te richten met een maximale inhoud van 600 m3 en bijgebouwen tot maximaal 80 m2. Als gevolg van de specifieke bouwaanduiding is het echter ook mogelijk om twee woningen op te richten met ieder een inhoud van maximaal 450 m3 en bij beide woningen bijgebouwen tot maximaal 80 m2.
Voorts geldt voor een klein gedeelte aan de noordzijde van het perceel de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 2’. Het overige deel van het perceel kent de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 3’. De betreffende gronden zijn – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden. Op deze gronden mag ten behoeve van de enkelbestemming niet worden gebouwd. Uitzondering hierop is bijvoorbeeld wanneer het bouwplan een oppervlakte kent van ten hoogste 100 m2 (bij de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie – 2’) of ten hoogste 1.000 m2 (bij de dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 3’).
Tot slot is op het plangebied de aanduiding ‘reconstructiewetzone – landbouwontwikkelingsgebied’ van toepassing op grond waarvan onder meer intensieve veehouderijen zijn toegestaan binnen de aangegeven agrarische bouwvlakken.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013’ (herziening)
Het bestemmingsplan “Strubbelenburg 18” bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Planlocatie
De locatie Strubbelenburg 18/20 betreft het bestaande woonperceel met de daarop staande opstallen. Zoals aangegeven beslaat het plangebied een gedeelte van het kadastrale perceel gemeente Woudenberg, sectie I, nummer 15 ter grootte van circa 2.400 m2. De locatie is gelegen aan de doorgaande Strubbelenburg.
In de bestaande situatie is op de locatie Strubbelenburg 18/20 een dubbel woonhuis met stenen schuur en een houten opstal aanwezig. Het woonhuis lijkt al met een bouwvergunning uit 1965 intern gewijzigd te zijn in twee woningen. Het dubbele woonhuis staat overigens grotendeels buiten het bouwvlak bij de bestemming ‘Wonen’, zoals vastgelegd in het vigerende bestemmingsplan Buitengebied. De stenen schuur staat aan de achterzijde haaks op het dubbele woonhuis. De houten opstal bevindt zich aan de westzijde van het perceel en dient als bijgebouw. Onderstaand is het aanzicht op het dubbele woonhuis vanaf de Strubbelenburg opgenomen.
Aanzicht plangebied vanaf de Strubbelenburg
Omgeving
Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Woudenberg. In de omgeving zijn verschillende agrarische bedrijven gelegen, waaronder intensieve veehouderijen. Daarnaast komen in de omgeving van het plangebied diverse woningen voor. De woonbebouwing in het buitengebied is voor een belangrijk deel gesitueerd in linten en kleine clusters. Daarnaast zijn er in directe omgeving een aantal voormalige agrarische bedrijfswoningen in gebruik als burgerwoning. De belangrijkste ontsluitingswegen in de omgeving zijn de N224 en de N226. Via deze N-wegen zijn de rijkswegen te bereiken.
Initiatiefnemers zijn voornemens om alle bestaande bebouwing op het perceel Strubbelenburg 18/20 te verwijderen. Dit betreft derhalve het dubbele woonhuis, inclusief de stenen schuur en houten opstal. In plaats hiervan zal binnen het bestaande bouwvlak één nieuwe vrijstaande woning worden gebouwd van maximaal 800 m3 en met bijgebouwen tot maximaal 200 m2. In afwijking van het vigerende bestemmingsplan wordt derhalve de maximale inhoudsmaat verruimd met 200 m3. De mogelijkheid om twee geschakelde woningen te realiseren van elk 450 m3 zal vervallen. In de vigerende planologische situatie zijn er reeds mogelijkheden om tot 300 m² aan bijgebouwen te realiseren, middels de landelijke regeling voor vergunningvrij bouwen van max. 150 m² per woning. De totale mogelijkheden voor het realiseren van bijgebouwen neemt dus af met 100 m² ten opzichte van de huidige situatie. Doordat het bestaande dubbele woonhuis feitelijk buiten het bouwvlak is gelegen en de nieuwe vrijstaande woning binnen dit bestaande bouwvlak zal worden opgericht, ligt de voorgevel van de nieuwe woning minimaal circa 12 meter verder van de Strubbelenburg af. Voorts is het doel van initiatiefnemers om de bestaande bomen op het perceel zoveel als mogelijk te behouden.
Er is op dit moment nog geen sprake van een concreet ontwerp voor de nieuwe vrijstaande woning. De maatvoeringseisen conform de bestemming ‘Wonen’ zullen in acht worden genomen. Met welstand zal verdere afstemming plaatsvinden met betrekking tot de vormgeving en positionering, zodat het ontwerp van de woning goed aansluit bij het karakter van het buitengebied en de omgeving. De enige aanpassing die aan het bestaande bouwvlak plaatsvindt, is dat deze op 3 meter van de westelijke perceelsgrens komt te liggen in plaats van de huidige circa 2 meter. Hiermee wordt geborgd dat de nieuwe vrijstaande woning niet op zeer korte afstand van de westelijke perceelsgrens kan worden opgericht.
De beoogde nieuwe vrijstaande woning is georiënteerd op de Strubbelenburg en zal daarop ook ontsloten worden. Het parkeren wordt op eigen perceel opgelost.
Onderhavig bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om binnen het bestaande bouwvlak een individuele vrijstaande woning op te richten van 800 m3 in plaats van 600 m3. Een dergelijke vergroting van het bouwvolume en de inhoudsmaat van 800 m3 dient stedenbouwkundig aanvaardbaar en passend in het landschap te zijn.
Van belang is dat het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013 (herziening)’, naast een individuele woning van 600 m3, ook reeds de mogelijkheid biedt om binnen hetzelfde bouwvlak twee geschakelde woningen te realiseren van elk 450 m3. Hierdoor kan reeds een bouwvolume ontstaan van 900 m3. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is niet van belang of dit volume wordt gebruikt door één of twee woningen. De vergroting van het bouwvolume is derhalve stedenbouwkundig aanvaardbaar en passend in het landschap nu in de huidige situatie al een groter bouwvolume op dezelfde plaats kan worden gerealiseerd. Daarnaast is het in de nieuwe situatie mogelijk om maximaal 200 m2 aan bijgebouwen en overkappingen op te richten in plaats van maximaal 300 m2, hetgeen mogelijk is bij de twee geschakelde woningen via de landelijke regeling voor vergunningvrije bouwwerken.
Daarnaast is een maximum inhoudsmaat van 800 m3 ook feitelijk goed landschappelijk inpasbaar op de onderhavige locatie. Door de ruime breedte van het perceel van ruim 40 meter zal het doorzicht naar het achterliggende landschap niet volledig worden geblokkeerd. In de huidige situatie is er door de verrommeling op het perceel sprake van een beperkt doorzicht. De verspreid staande bestaande bebouwing zal worden gesloopt. Een inhoudsmaat van 800 m3 doet dan ook geen afbreuk aan de doorzichten naar het achterliggende landschap. Het nieuwe plan maakt bovendien geen afwijkende goot- en/of bouwhoogte mogelijk en leidt zelfs tot enige beperking van het bouwvlak. Voorts is van belang dat de nieuwe vrijstaande woning verder van de Strubbelenburg af komt te liggen in vergelijking met het bestaande dubbele woonhuis. Hierdoor wordt beter aangesloten bij overige woningen in het buitengebied welke over het algemeen ook verder van de weg af zijn gelegen. Tot slot is een inhoudsmaat van 800 m3 landschappelijk goed inpasbaar, omdat de westzijde van het perceel wordt afgeschermd door een bestaande bomenrij welke behouden blijft. Daarnaast draagt het behoud van zoveel mogelijk bestaande bomen op het perceel bij aan een goede landschappelijke inpassing.
Concluderend heeft het toestaan van een groter bouwvolume voor een individuele woning op deze locatie, gelet op het voorgaande, geen gevolgen voor de omliggende percelen. Er vindt geen onevenredige aantasting van het landschap plaats. Vanuit landschappelijk perspectief bestaan er geen beletselen voor het vergroten van het bouwvolume van een individuele woning op het perceel Strubbelenburg 18/20 binnen het bestaande bouwvlak. Gelet op het voorgaande is de inhoudsmaat van 800 m3 landschappelijk goed inpasbaar.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle stedelijke ontwikkelingen dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
Conclusie
Het betreft een ontwikkeling van relatief beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. Het rijksbeleid is voor het vergroten van het bouwvolume van een individuele woning aan de Strubbelenburg 18 niet relevant. De ladder voor duurzame verstedelijking komt in paragraaf 3.1.3 aan de orde.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het vergroten van het bouwvolume van een individuele woning aan de Strubbelenburg 18 in Woudenberg, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
In het Bro is bepaald dat:
“ De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.”
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dienen een aantal vragen beantwoord te worden (bron: infomil.nl).
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip 'woningbouwlocatie', zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). Gelet op het voorgaande is er geen sprake van een 'woningbouwlocatie' als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro. Er wordt immers enkel voorzien in het vergroten van het bouwvolume van een individuele woning. Er worden geen extra wooneenheden mogelijk gemaakt. Met onderhavig bestemmingsplan vindt zelfs een beperking van het aantal wooneenheden plaats nu de mogelijkheid om twee geschakelde woningen te realiseren, zal vervallen. Hiermee kan de ontwikkeling aan de Strubbelenburg 18/20 niet worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing.
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld, hierop zijn herijkingen, correcties en partiële herzieningen op van toepassing. In deze structuurvisie met latere wijzigingen is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
Wonen
De druk op de Utrechtse woningmarkt is groot, er is nog steeds sprake van een fors woningtekort. Dat geldt in hogere mate voor de steden Utrecht en Amersfoort en enkele omliggende gemeenten. Recente woningbehoeftecijfers tonen aan dat, ondanks het voorgenomen woningbouwprogramma, het tekort hoog zal blijven. Tot 2040 wordt er in geen enkele regio in onze provincie krimp voorzien.
De financiële crisis, de daarmee samenhangende malaise op de woningmarkt en overheidsmaatregelen hebben grote gevolgen gehad: een stagnerende doorstroming, een lage woningbouwproductie en oplopende wachttijden voor een sociale huurwoning.
Sinds vorig jaar is de Utrechtse woningmarkt, na jaren van crisis, weer flink in beweging. De koopmarkt is sterk aangetrokken en lijkt in de stad Utrecht en sommige andere gemeenten al weer op de situatie van voor 2008. Naast het toegenomen consumentenvertrouwen spelen de huidige lage rentestanden een belangrijke rol in dit herstel. Tegelijkertijd is de druk op de sociale huurmarkt in veel gemeenten hoog en het is de verwachting dat onder andere door de toestroom van vluchtelingen die druk in de nabije toekomst nog verder zal oplopen.
Versterken kwaliteiten landelijk gebied
Om de kwaliteit en vitaliteit van het landelijk gebied te kunnen behouden wordt een terughoudend beleid gevoerd als het gaat om de ontwikkeling van niet aan het landelijk gebied gekoppelde functies. Slechts onder voorwaarden, met name ten aanzien van de kwaliteit van het landelijk gebied en van de vitaliteit van al aanwezige functies zijn ontwikkelingen van niet landelijk gebied functies aanvaardbaar.
In delen van het landelijk gebied is sprake van een kwalitatieve opgave waar omzetting van landbouwgrond naar groene, soms ook stedelijke gelieerde functies aanvaardbaar is. Het gaat daarbij om onder meer kernrandzones, waarbij ruimte moet zijn voor stedelijke (gelieerde) functies en een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd.
Conclusie
Het beoogde initiatief is passend binnen de Ruimtelijke Structuurvisie van de provincie Utrecht. Er is geen sprake van verstedelijking in het landelijk gebied. Onderhavig bestemmingsplan ziet immers op een ontwikkeling, waarbij het maximale bebouwingsvolume van een individuele woning toeneemt met 200 m3, maar waarbij het totale bebouwingvolume en het aantal wooneenheden afneemt. In de huidige situatie zijn immers twee geschakelde woningen mogelijk met een maximale inhoud van 450 m3 per woning. Het initiatief ziet voorts op gronden die reeds bestemd zijn als ‘Wonen’. Het bouwvlak wordt met onderhavig bestemmingsplan zelfs enigszins verkleind. Het landelijk gebied blijft derhalve gevrijwaard van een onnodige ruimteclaim.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De PRV inclusief latere wijzigingen bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
Verstedelijking
Onder verstedelijking wordt nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Onder verstedelijking wordt mede verstaan uitbreiding van bestaande bedrijfsbebouwing van aan het landelijk gebied gebonden functies die niet worden gerechtvaardigd door een op de eigen bedrijfsvoering gerichte economische en functionele noodzaak. Verstedelijking is in principe, op enkele uitzonderingen na, alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied).
Onderstaand is een uitsnede van de kaart ‘Rode contouren’ opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour weergegeven. Het plangebied is globaal aangeduid middels een blauwe cirkel.
Uitsnede ‘Rode contourenkaart’
Woningen landelijk gebied
Het initiatief is gelegen in een gebied dat in de Provinciale Ruimtelijke Verordening is aangeduid als ‘woningen landelijk gebied’. In artikel 3.4 wordt hierop als volgt ingegaan:
Conclusie
Voor het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen hanteert de provincie de rode contour als grens voor onder andere woningbouw. Onderhavige ontwikkeling vindt plaats buiten de rode contour. Omdat er geen sprake is van verstedelijking in het landelijk gebied, zie paragraaf 3.2.1, is er geen sprake van strijdigheid met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Onderhavig bestemmingsplan bevat een maximale inhoudsmaat voor de vrijstaande woning aan de Strubbelenburg 18 van 800 m3. In de toelichting op het tweede lid van artikel 3.4 wordt in de Verordening aangegeven dat de maximale inhoudsmaat landschappelijk goed inpasbaar moet zijn en dat hierbij gedacht moet worden aan 600 m3 tot 800 m3. De maximale inhoudsmaat van 800 m3 voor de nieuwe vrijstaande woning is derhalve in overeenstemming met het provinciale beleid. De landschappelijke inpasbaarheid van de inhoudsmaat van 800 m3 voor een individuele woning blijkt uit de beschrijving in paragraaf 2.3. In deze paragraaf is geconcludeerd dat de inhoudsmaat van 800 m3 landschappelijk goed inpasbaar is. Aan de voorwaarde van landschappelijke inpasbaarheid van de maximale inhoudsmaat is dan ook voldaan. Nu het initiatief niet ziet op een substantieel grotere inhoudsmaat ten opzichte van het vigerende ruimtelijk plan, is geen beeldkwaliteitsparagraaf opgenomen. Hierbij is mede van belang dat het vigerende ruimtelijk plan onder meer twee geschakelde woningen van elk 450 m3 mogelijk maakt.
Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2020 vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.
Landschap en groen
Woudenberg ligt in een divers en kwalitatief hoogwaardig landschap. Het groen in de bebouwde kom en het buitengebied van Woudenberg maken de gemeente een aantrekkelijke plaats met een goed woon- en leefkwaliteit.
Kaderstellend voor de visie op het landschap is de nieuwe provinciale structuurvisie. Deze streeft naar een landelijk gebied met kwaliteit. De opgave is dan ook de diversiteit, kwaliteit en intrinsieke waarde van natuur en landschap te behouden met oog voor de dynamiek en ontwikkelingen van haar gebruikers.
Wonen
In 2012 telt de gemeente Woudenberg circa 12.000 inwoners. In de toekomst moet volgens prognoses van het CBS rekening worden gehouden met een stabilisatie of geleidelijk lichte daling van het aantal inwoners. Mede door de vergrijzing, maar ook door andere samenlevingsvormen is er (op termijn) sprake van huishoudensverdunning. In de periode 2012-2025 neemt het aantal eenpersoonshuishoudens aanzienlijk toe. Woudenberg kenmerkt zich tevens door de aanwezigheid van relatief gezien veel grote gezinnen. Al met al is de verwachting dan ook dat de vraag naar woningen de komende jaren nog toeneemt en dat de gemeenten, markt en corporaties de komende jaren gefaseerd nieuwbouw moeten toevoegen om aan de vraag te voldoen.
Conclusie
Voorliggend initiatief past binnen de uitgangspunten en de visie, zoals verwoord in de “Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2030”. Door het behoud van zoveel mogelijk bestaande bomen op het perceel Strubbelenburg 18/20 wordt bijgedragen aan het behoud van het groen in het buitengebied. Daarnaast is in paragraaf 2.3 reeds aangegeven dat er geen onevenredige aantasting van het landschap plaatsvindt en dat er vanuit landschappelijk perspectief derhalve geen beletselen bestaan.
Op 23 mei 2013 is de Woonvisie 2013+ door de gemeenteraad vastgesteld. Deze visie is aangepast met de 'Oplegger 2016+' op de woonvisie 2013+. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in Woudenberg. Naast kwantitatieve aspecten wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwalitatieve aspecten van het wonen aangezien de woonconsument veel keuzevrijheid heeft op de woningmarkt.
De veranderde woningmarkt en de economische en demografische ontwikkelingen in Nederland zijn ook zichtbaar in Woudenberg. Er treedt gezinsverdunning op, de vergrijzing neemt toe, het aantal inwoners stabiliseert en er ontstaan knelpunten in de lokale markt. Deze knelpunten zijn:
De Woonvisie 2013+ Woudenberg anticipeert op de demografische ontwikkelingen van de verschillende doelgroepen:
Om de woningmarkt meer in lijn te brengen met de huidige marktsituatie wordt het programma in deze woonvisie bijgesteld. Niet programmatisch, maar door te temporiseren, ontwikkelingen met elkaar af stemmen (minder ad-hoc) en gefaseerd, kleinschaliger en (meer) vraaggericht naar doelgroep te ontwikkelen. Hierdoor wordt met kleinere stappen op termijn hetzelfde programma bereikt en de doorstroming verbeterd. Bovendien worden sterke schommelingen in het kwantitatieve nieuwbouwaanbod voorkomen en kan er sneller ingespeeld worden op veranderende marktomstandigheden.
Een gefaseerde marktbenadering bij nieuwe gronduitgifte en ontwikkelingslocaties is noodzakelijk komende jaren. Door kleinschaliger en meer gefaseerd te kunnen ontwikkelen (over langere looptijd) en daar vooral ook de mogelijkheden toe te bieden zijn gemeente corporatie en marktpartijen flexibeler om te reageren op marktontwikkelingen.
Conclusie
De inrichting van dit bestemmingsplan sluit aan bij de boodschap van de woonvisie: flexibiliteit is gewenst en er dient kleinschaliger te worden ontwikkeld.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van flora en fauna, cultuurhistorie en archeologie, verkeer en parkeren, de milieuaspecten en water aan bod.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden (voorheen geregeld in de Natuurbeschermingswet 1998). Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden (voorheen geregeld in de flora- en faunawet). Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
NNN
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000-gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota’s en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Onderhavig initiatief voorziet in het slopen van het bestaande dubbele woonhuis (met stenen schuur en houten opstal) en het terugbouwen van één nieuwe vrijstaande woning binnen het bestaande bouwvlak. Het slopen van de bestaande bebouwing kan schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Wet natuurbescherming kan hierdoor worden overtreden.
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (bijlage 1). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
Gebiedsbescherming
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het gebied ‘Kolland & Amp, Overlangbroek’. Dit gebied ligt ten zuiden van de planlocatie, op circa 9 kilometer afstand. Voorts is het plangebied is geen onderdeel van de Ecologische Hoofdstructuur. De Ecologische Hoofdstructuur is op enige afstand ten oosten van het plangebied gelegen.
In de quickscan flora en fauna wordt geconstateerd dat op voorhand is uit te sluiten dat de voorgenomen activiteiten negatieve effecten hebben op Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten, het Natuurnetwerk Nederland en de Groene Contour.
Soortenbescherming
Het verkennend veldonderzoek is uitgevoerd op 25 november 2016 door F.A. van Meurs van Ecoresult. Aandacht is uitgegaan naar de aanwezige landschapselementen en habitats in en grenzend aan het plangebied om de resultaten van het bronnenonderzoek aan te scherpen. Aangezien de voorgenomen activiteiten in de categorie ruimtelijke ingrepen valt (zoals bedoeld in het kader van de Wet natuurbescherming), zijn de soorten uit tabel 1, 2, 3 en vogels van de Flora- en faunawet onderzocht. Effectbeoordeling heeft vervolgens plaatsgevonden op grond van de Wet natuurbescherming. Op basis van het bronnenonderzoek en de aanwezige habitats was een goede inschatting van de potenties te maken. Naar aanleiding van de bureaustudie en het veldonderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Voorts wordt in de quickscan aangegeven dat het mogelijk is om de sloop- en nieuwbouwwerkzaamheden gefaseerd uit te voeren. Dit betekent dat nieuwbouw van de vrijstaande woning al kan plaatsvinden voordat het dubbele woonhuis gesloopt is. Het realiseren van de nieuwbouw heeft derhalve geen schadelijke effecten op eventueel beschermde soorten in het dubbele woonhuis. Wel dienen aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd en preventief mitigerende maatregelen te worden getroffen in de nieuw te bouwen woning en in het plangebied, zodat de functionaliteit van de potentieel aanwezige vaste rust- en verblijfplaatsen en voortplantingsplaatsen van vleermuizen, huismus, gierzwaluw en steenuil niet wordt beschadigd en vernield. De initiatiefnemer heeft aangegeven zich te conformeren aan deze werkwijze.
Zorgplicht
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
Gelet op het voorgaande dient er aanvullend onderzoek plaats te vinden ten aanzien van vleermuis, huismus, gierzwaluw en steenuil. Het gehele nader onderzoek kan op zijn vroegst in oktober 2017 worden opgeleverd. Het nader onderzoek van vleermuizen dient namelijk in mei tot en met juli én augustus en september plaats te vinden. Vaststelling van het bestemmingsplan is eerder beoogd dan oktober 2017. Onderzocht is of vaststelling van het nieuwe bestemmingsplan mogelijk is voordat het nader onderzoek definitief is afgerond.
Huismus, vleermuis en gierzwaluw
Uit de quickscan flora en fauna blijkt dat er een reële kans bestaat dat er voortplantingsplaatsen en/of vaste rust- en verblijfplaatsen in het dubbele woonhuis en functioneel leefgebied van huismus in het noordelijk deel van het plangebied aanwezig zijn. Voorts bevat het dubbele woonhuis potentieel geschikte voortplantingsplaatsen en vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen. Dit geldt eveneens voor de gierzwaluw.
Door het slopen van de bebouwing kunnen deze vaste rust- en verblijfplaatsen en dit leefgebied worden vernield of beschadigd. In dit stadium er derhalve kans dat een ontheffing aangevraagd dient te worden om de ruimtelijke ontwikkeling uit te kunnen voeren.
Ontheffing wordt slechts verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Daarnaast wordt ontheffing slechts verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat.
Gelet op de relatief beperkte grootte van het plangebied zal het aantal voortplantingsplaatsen en/of verblijfplaatsen niet groot zijn. Een beperkt aantal voortplantingsplaatsen en/of verblijfplaatsen is goed te mitigeren. De verstoring zal van tijdelijke aard zijn. De functionaliteit en gunstige staat van instandhouding blijven in dat geval gewaarborgd. Daar de huismus, vleermuis en gierzwaluw wel in de omgeving aanwezig blijven gaat er geen wezenlijke invloed uit van de verstoring. Bovendien is er geen sprake van benutting of economisch gewin van de huismus. Het project is locatiegebonden.
Voorts is van belang dat door initiatiefnemer preventief mitigerende maatregelen worden genomen in de nieuw te bouwen woning. Dit betekent dat eventueel aanwezige verblijfplaatsen worden gemitigeerd in de nieuwbouw. Het eerst nieuw bouwen van de woning en het vervolgens slopen van de oude dubbele woonhuis heeft bovendien als voordeel dat de nieuwe nestplaatsen en verblijfplaatsen kunnen functioneren voordat de bestaande bouw wordt gesloopt en dat de functionaliteit gegarandeerd blijft.
Gelet op het voorgaande zal de ontwikkeling geen schadelijke effecten hebben op de staat van instandhouding van huismus, vleermuis en gierzwaluw. In redelijkheid kan dan ook worden verwacht dat een eventuele ontheffing zal worden verleend en dat het beoogde plan haalbaar is in het licht van de Wet natuurbescherming.
Initiatiefnemers hebben op basis van het voorgaande onderzoek besloten om eerst te starten met de bouw van de nieuwe woning. Deze wordt gerealiseerd op onbebouwd terrein en doet geen onevenredige aantasting aan eventueel essentieel leefgebied van huismussen of steenuil. Zodoende wordt met de bouw van de woning geen flora- en faunawetgeving overtreden. De bouw zal starten buiten het broedseizoen om rekening te houden met een gewenningsperiode voor de eventueel aanwezige vogelsoorten.
Na de bouw van de nieuwe woning zullen de initiatiefnemers verhuizen van de oude naar de nieuwe woning en zal de oude gesloopt worden. Voorafgaand aan de sloop zullen de benodigde stappen doorlopen worden om te voldoen aan de Wet Natuurbescherming. Voordeel van deze werkwijze voor de initiatiefnemers is dat nu al gestart kan worden met de bouw van de nieuwe woning. Voordeel voor de eventueel aanwezige soorten is dat de benodigde onderzoeksinspanning op het actuele moment wordt geleverd. Het zal immers nog enige tijd duren voordat de woning af is en de oude gesloopt kan worden. Mogelijk zijn er dat bepaalde soorten juist wel of juist niet meer aanwezig. Met een actueel beeld kunnen de juiste mitigerende maatregelen worden getroffen.
In de nieuw te bouwen woning zal in de bouw al rekening worden gehouden met natuurinclusief bouwen. Zo worden geschikte plekken voor vleermuizen, huismussen, gierzwaluwen en steenuilen gerealiseerd in de nieuwbouwwoning. Op deze manier worden eventueel benodigde mitigerende maatregelen vooraf genomen. De beschikbare ruimte voor de potentiële diersoorten zal in de oude en nieuwe woning dan ongeveer gelijk zijn. Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt geborgd dat de oude woning word gesloopt.
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavige ontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen en maatregelen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen en maatregelen zullen worden (over)genomen. In redelijkheid is te verwachten dat een eventuele ontheffing verleend zal worden zodat het bestemmingsplan kan worden vastgesteld voordat alle aanvullende onderzoeken zijn afgerond.
In een latere fase zal, afhankelijk van de resultaten van de vleermuis- en vogelonderzoeken, het dubbele woonhuis in het noordelijk deel van het plangebied worden gesloopt. In de quickscan flora en fauna is aangegeven dat nieuwbouw van de vrijstaande woning al kan plaatsvinden voordat het dubbele woonhuis is gesloopt. Het realiseren van de nieuwbouw heeft derhalve geen schadelijke effecten op eventueel beschermde soorten in het dubbele woonhuis.
In het plangebied zelf en in de directe omgeving daarvan zijn geen cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De herontwikkeling van de locatie Strubbelenburg 18/20 doet derhalve geen afbreuk aan cultuurhistorische waarden in het gebied. De bebouwing welke wordt gesloopt ten behoeve van de herontwikkeling betreft geen karakteristieke bebouwing.
Wettelijk kader
In 1992 is het Verdrag van Malta tot stand gekomen en in 1998 door Nederland geratificeerd. Doelstelling van het verdrag is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In het verdrag van Malta wordt gesteld dat de archeologie van wezenlijk belang is voor de geschiedschrijving van de mensheid. Het verdrag is erop gericht deze waarden voor de toekomst te behouden. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Het verdrag is geïmplementeerd door inwerkingtreding van de Wet op de archeologische monumentenzorg per 1 september 2007. Door artikel 38a van de gewijzigde Monumentenwet 1988 worden gemeenten thans verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten.
Onderzoek / beoordeling
Het bouwvlak bij de bestemming ‘Wonen’ waarbinnen de nieuwe vrijstaande woning wordt opgericht kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming “Waarde – Archeologie – 3’. Dit houdt in dat de gronden – behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en) – mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
In de regels bij de dubbelbestemming is bepaald dat ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) niet mag worden gebouwd. Archeologisch onderzoek kan benodigd zijn om hiervan af te wijken. Het verbod is echter niet van toepassing in het geval het bouwplan betrekking heeft op een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 1.000 m2. Nu onderhavige ontwikkeling ziet op het realiseren van één vrijstaande woning met een maximale inhoud van 800 m3 en met bijgebouwen tot maximaal 200 m2, blijven de ingrepen ruim onder de gestelde oppervlaktegrens. Gelet op het voorgaande is archeologisch onderzoek niet benodigd.
Conclusie
Er kan worden geconcludeerd dat voorliggende ontwikkeling geen aantasting van cultuurhistorische of archeologische waarden tot gevolg zal hebben. Er hoeft dan ook geen onderzoek uitgevoerd te worden. Op basis van artikel 53 van de Monumentenwet geldt echter wel een meldingsplicht. Eventuele vondsten, gedaan tijdens bijvoorbeeld graafwerkzaamheden in de uitvoeringsfase, dienen gemeld te worden.
De locatie aan de Strubbelenburg 18/20 is te bereiken vanaf de Strubbelenburg. Via de Strubbelenburg zijn de N224/N226 en uiteindelijk de rijkswegen te bereiken.
De verkeersaantrekkende werking van de vrijstaande woning is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij ‘weinig stedelijk’ en ‘buitengebied’. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
Omschrijving |
Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koopwoningen (vrijstaand) | 7,8 | 8,6 | 1 | 7,8 | 8,6 |
Totaal verkeersbewegingen/etmaal | 7,8 | 8,6 |
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag in de beoogde nieuwe situatie in circa 8 tot 9 verkeersbewegingen. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de functie die in de huidige situatie mogelijk is. In de huidige situatie zijn twee geschakelde woningen mogelijk. Op grond hiervan genereert de huidige situatie het volgende verkeer.
Omschrijving |
Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koopwoningen (twee-onder-één-kap) | 7,4 | 8,2 | 2 | 14,8 | 16,4 |
Totaal verkeersbewegingen/etmaal | 14,8 | 16,4 |
Tabel verkeersgeneratie per dag oude situatie
Nu er in de nieuwe situatie nog slechts één woning is toegestaan, neemt ten gevolge van onderhavig plan het maximale aantal verkeersbewegingen per dag af met circa 7 verkeersbewegingen. Gelet op het voorgaande heeft de bestemmingswijziging een positief effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.
Op basis van de kencijfers CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Van het aantal benodigde parkeerplaatsen is de volgende berekening gemaakt:
Omschrijving | Min. | Max. | Aantal (st) | Tot. min. | Tot. max. |
Koopwoningen (vrijstaand) | 2,0 | 2,8 | 1 | 2,0 | 2,8 |
Totaal aantal parkeerplaatsen | 2,0 | 2,8 |
Tabel parkeren
Gelet op bovenstaande tabel zijn minimaal 2 en maximaal 3 parkeerplaatsen benodigd. Het parkeren zal volledig op eigen terrein worden opgelost. Hier is op de kavel in voldoende mate ruimte voor beschikbaar. Voorts wordt een en ander in de regels geborgd door op te nemen dat in voldoende parkeergelegenheid dient te worden voorzien. Verder geldt dat er op het perceel Strubbelenburg 18/20 sprake is van een afname van de parkeerbehoefte door het schrappen van één wooneenheid.
Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
Wet milieubeheer
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
Initiatief is NIBM
De realisatie van één vrijstaande woning kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Bovendien is er feitelijk en planologisch sprake van een afname van één wooneenheid en de daarmee gepaard gaande afname van het aantal verkeersbewegingen. Dit komt ten goede aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven. Voorts is geen sprake van het toevoegen van een woning of het toevoegen van een milieugevoelige functie. Onderhavig initiatief ziet enkel op een verruiming van de maximale inhoudsmaat voor een individuele woning binnen het bestaande bouwvlak.
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Met voorliggend initiatief zal het gebruik/de functie van de gronden niet wijzigen. Er wordt geen nieuwe functie toegevoegd. De gronden waarop de vrijstaande woning met bijgebouwen is voorzien, zijn in het vigerende bestemmingsplan reeds volledig bestemd als ‘Wonen’. Bovendien wordt de vrijstaande opgericht binnen het bestaande bouwvlak. Onderhavig bestemmingsplan wijzigt derhalve niets aan de bestemmingsgrenzen en de begrenzing van het bouwvlak. De permanente woonfunctie is derhalve in de vigerende situatie reeds toegelaten. Op grond hiervan is in het kader van de planologische procedure geen bodemonderzoek vereist.
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het mogelijk maken van een groter bouwvolume voor een individuele woning aan de Strubbelenburg 18 in Woudenberg. Bodemonderzoek is in het kader van de planologische procedure niet vereist. In het kader van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen dient echter wel een bodemonderzoek plaats te vinden.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km /h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
Conclusie
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven bestaande geluidsgevoelige bestemmingen gelegen in de zone van bestaande wegen niet getoetst te worden. De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek geldt niet wanneer in het bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen.
Met onderhavig initiatief worden geen nieuwe geluidsgevoelige functies mogelijk gemaakt. Er wordt immers enkel een groter bouwvolume mogelijk gemaakt binnen het bestaande bouwvlak. Evenmin ziet de beoogde ontwikkeling toe op de aanleg of reconstructie van een (spoor)weg of op een zone industrielawaai. Akoestisch onderzoek is derhalve niet benodigd. Gelet op het voorgaande, gelden vanuit de Wet geluidhinder geen beperkingen ten aanzien van onderhavig initiatief.
Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de nieuwe vrijstaande woning minimaal 12 meter verder van de Strubbelenburg af komt te staan in vergelijking met het bestaande dubbele woonhuis. De Strubbelenburg betreft verder een weg die in hoofdzaak door bestemmingsverkeer wordt gebruikt.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Onderhavig initiatief voorziet in het mogelijk maken van een vergroting van het bouwvolume voor een individuele woning aan de Strubbelenburg 18 in Woudenberg van 600 m3 naar 800 m3. De ontwikkeling vindt plaats binnen de bestaande bestemming ‘Wonen’. Daarnaast vindt de verruiming van de mogelijkheden plaats binnen het bestaande bouwvlak, zoals aangeduid in het bestemmingsplan ‘Buitengebied 2013 (herziening)’. Bestemmingsplantechnisch en milieutechnisch wordt hierin derhalve niets gewijzigd. Het aspect ‘Bedrijven en milieuzonering’ vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van onderhavig plan.
Vanuit het oogpunt van milieuzonering bestaat er geen belemmering voor de gewenste ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor de milieuvergunning, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Deze wet geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). De geurbelasting wordt berekend en getoetst met het verspreidingsmodel V-Stacks vergunning. Dit geldt alleen voor dieren waarvoor geuremissiefactoren zijn opgenomen in de Regeling geurhinder en veehouderij. Voor dieren zonder geuremissiefactor gelden minimaal aan te houden afstanden. De Regeling geurhinder en veehouderij is gepubliceerd op 18 december 2006.
De Wvg bepaalt welke afstand moet worden aangehouden tussen bedrijven en geurgevoelige bestemmingen en is daarmee bepalend voor de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen en de ontwikkelingsmogelijkheden voor nieuwe geurgevoelige functies. Voor nieuwe geurgevoelige functies moet worden onderzocht of naburige veehouderijbedrijven door de ontwikkeling niet in hun functioneren worden belemmerd en of ter plaatse een goed, respectievelijk aanvaardbaar, woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.
Met voorliggend bestemmingsplan wordt geen nieuwe geurgevoelige functie gerealiseerd. Daarnaast is er geen sprake van de uitbreiding van een geurgevoelige bestemming nu de verruiming van de maximale inhoudsmaat plaatsvindt binnen het bestaande bouwvlak. De afstand tussen geurgevoelige objecten en agrarische bedrijvigheid in de directe omgeving wordt niet verkleind.
Het milieuaspect geurhinder vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 meter van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Bij onderhavig initiatief is er geen sprake van het toevoegen van een zogenaamd kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object. Het beleid is derhalve niet van toepassing en er behoeft ook geen afweging te worden gemaakt of de planontwikkeling ertoe leidt, dat er een onaanvaardbaar risico ontstaat in het kader van de externe veiligheid. Onderhavig plan maakt geen vestiging van een risicovolle inrichting mogelijk. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen risicovolle inrichtingen die van invloed kunnen zijn op het vergroten van het bouwvolume van een individuele woning.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor het vergroten van het bouwvolume van een individuele woning aan de Strubbelenburg 18.
Uit de toelichting en verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
Waterwet
De Waterwet inwerking getreden 22 december 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet vervangt de bestaande wetten voor het waterbeheer in Nederland, met uitzondering van de Waterschapswet.
Nationaal Waterplan 2016-2021
De Waterwet schrijft voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021
Het Waterbeheerprogramma (WBP) is het spoorboekje én visitekaartje van het Waterschap Vallei en Veluwe voor de jaren 2016 – 2021. Dit Waterbeheerprogramma omvat de koers voor de komende zes jaar.
Het WBP wordt bewust neergezet als een ‘programma’ en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen wordt beschreven hoe gewerkt wordt aan de wateropgaven. Ook speelt het Waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee het WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.
Met betrekking tot het stedelijk gebied wordt in het WBP opgemerkt dat water in het bebouwde gebied onlosmakelijk is verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin (zoals water op straat of water buiten de oevers) en in kwalitatieve zin (zoals blauwalg en stank).
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.
Keur en algemene regels Waterschap Vallei en Veluwe
In de Keur staat wat er wel en niet mag in watergangen, waterkeringen, bergingsgebieden en ondersteunende kunstwerken en met grondwater. Met die regels beschermt het waterschap de dijken, sloten, waterstanden en grondwaterstanden. Zo mogen bepaalde activiteiten bij wateren en dijken alleen worden uitgevoerd als het waterschap daarvoor een vergunning heeft verleend. Hiermee voorkomen we risico's op wateroverlast of gevaren voor de dijken.
In bepaalde gevallen gelden algemene regels in plaats van de vergunningplicht. In deze algemene regels worden minder risicovolle activiteiten toegestaan zonder dat er vooraf toestemming hoeft te worden gevraagd aan het waterschap. Wel gelden er meestal voorwaarden en moet er achteraf een melding worden gedaan.
Op grond van artikel 3.2, eerst lid, van de keur, is het verboden zonder vergunning van het bestuur gebruik te maken van een waterstaatswerk of bijbehorende beschermingszone door, anders dan in overeenstemming met de waterhuishoudkundige functie, daarin, daarop, daarboven, daarover of daaronder handelingen te verrichten, werken te behouden of vaste substanties of voorwerpen te laten staan of liggen. Hieronder wordt ook verstaan het aanleggen, verwijderen of behouden van objecten en bouwwerken in oppervlaktewaterlichamen.
Langs oppervlaktewaterlichamen categorie A en B+ kan aan één zijde of aan beide zijden een onderhoudsstrook liggen. Deze onderhoudsstroken, welke zijn vastgelegd in de legger, hebben tot doel dat doelmatig onderhoud met groot materieel door het waterschap kan worden uitgevoerd. Het plaatsen van een object of bouwwerk binnen deze onderhoudsstrook kan dan ook tot gevolg hebben dat het onderhoud vanaf de betreffende zijde van het water wordt belemmerd. De vraag of doelmatig onderhoud kan worden uitgevoerd is daarom bepalend voor het al dan niet verlenen van een watervergunning.
Direct ten oosten van het plangebied is de Watersloot Woudenberg gelegen. Dit betreft een B-watergang. Op de legger Gelderse Vallei is de kernzone water weergegeven. Een beschermingszone is niet van toepassing.
Uitsnede legger Gelderse Vallei (bron: Waterschap Vallei en Veluwe)
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. Binnen het plangebied liggen een of meerdere belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat mogelijk daarmee primaire waterbelangen worden geraakt. In dit specifieke geval gaat het om ‘leggerwatergangen met beschermingszones’. Op basis van het voorgaande kan de normale procedure worden gevolgd. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 2 opgenomen bij deze toelichting.
Zoals aangegeven betreft de Watersloot Woudenberg een B-watergang waarop geen beschermingszone van toepassing is. Met onderhavig initiatief vindt geen aanpassing van de bestaande watergang plaats. Het plan wijzigt niets aan de toegankelijkheid van de B-watergang/kernzone water. Ook na de planologische wijziging blijft de watergang goed toegankelijk voor het onderhoud en beheer door de naastliggende eigenaar. Voor het overige geldt dat onderhavig bestemmingsplan niets wijzigt aan bestemmingsgrenzen en de begrenzing van het bouwvlak. Binnen het bouwvlak wordt enkel een groter inhoudsmaat toegestaan voor een individuele woning.
Met het beoogde initiatief zal de waterhuishouding in het plangebied enigszins veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Op de locatie Strubbelenburg 18/20 met voorheen een dubbel woonhuis met stenen schuur en houten opstal, is een vrijstaande woning met bijgebouwen voorzien. Het verhard oppervlak zal bij maximale invulling van de mogelijkheden niet of zeer beperkt toenemen. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat in de nieuwe situatie niet significant meer bestraat wordt dan in de huidige situatie.
Bij toename van het bestaande verhard oppervlak dient het overtollige water overeenkomstig de richtlijnen van het Waterschap als volgt verwerkt te worden:
Op basis van de Keur van het Waterschap Vallei en Veluwe is het verboden zonder vergunning van het Waterschap water afkomstig van een uitbreiding van verhard oppervlak te lozen op watergangen, indien de uitbreiding groter of gelijk is aan 1.500 m2.
Het streven van de initiatiefnemers en het Waterschap is dat een eventuele vergroting van het verhard oppervlak niet leidt tot een onevenredige aantasting van de waterhuishouding en waterkwaliteit.
Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. Het hemelwater van het verhard oppervlak zal direct worden afgevoerd naar het oppervlaktewater in de directe omgeving van het plangebied (afkoppelen). Het afvalwater van de nieuwbouw wordt direct op de bestaande riolering aangesloten overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Bij de nieuwbouw wordt geen gebruik gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan ‘Strubbelenburg 18 Woudenberg’ bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan ‘Strubbelenburg 18 Woudenberg’ zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels, en ten slotte de overgangs- en slotregels.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de ‘wijze van meten’ uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de ‘wijze van meten’ worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
Wonen
De gronden met de bestemming ‘Wonen’ zijn bestemd voor het wonen, daaronder begrepen de uitoefening van een aan-huis-gebonden beroep en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten. Per bouwvlak mag één woning, inclusief aan- en uitbouwen worden gebouwd. De inhoud van de woning mag inclusief aan- en uitbouwen maximaal 800 m3 bedragen. Bijgebouwen, overkappingen, erf- en terreinafscheidingen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen tevens buiten het bouwvlak worden gebouwd. De maximale oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen bedraagt 200 m2 bij de woning. Voorts is er een voorwaardelijke verplichting opgenomen om te borgen dat de oude woning daadwerkelijk wordt gesloopt.
Waarde – Archeologie 2 en 3
Middels deze dubbelbestemmingen zijn de gronden behorende tot het plangebied, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van te verwachten archeologische waarden.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. De kosten voor de ambtelijke afhandeling van de procedure worden verrekend op basis van de daarvoor geldende leges. Voor wat betreft planschade zal de gemeente met initiatiefnemer een planschadeverhaalsovereenkomst afsluiten. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
n het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn. Het (concept)ontwerpbestemmingsplan is toegezonden aan de volgende overlegpartners c.q. instanties:
Van de instantie genoemd onder nummer 3 is geen reactie ontvangen. Uitgangspunt is dat Vitens geen opmerkingen heeft ten aanzien van onderhavige planontwikkeling. Met het waterschap Vallei en Veluwe is reeds in eerder stadium contact geweest ten aanzien van onderhavig plan. Per e-mail van 14 november 2016 heeft de heer E. Jansen van waterschap Vallei en Veluwe aangegeven dat het waterschap een positief wateradvies afgeeft nu de B-watergang aan de oostzijde van het perceel intact blijft. De instanties als genoemd onder nummer 1 en 2 maakten de volgende opmerkingen welke worden gevolgd door een gemeentelijke reactie.
Provincie Utrecht
De provincie Utrecht heeft een reactie gestuurd ten aanzien van de landschappelijke onderbouwing. De provincie is in de basis niet tegen het voorgestelde volume, maar vindt de motivering te kort door de bocht waarom dit landschappelijk/ruimtelijke inpasbaar is. In het beleid wordt niet zozeer een maximum inhoudsmaat gegeven, maar wordt gevraagd om een inhoudsmaat die landschappelijk inpasbaar is.
Reactie
Primair is van belang dat de provincie op de onderhavige locatie reeds woonbebouwing heeft toegestaan met een bouwvolume van 900 m3. Dit zijn immers de mogelijkheden die het vigerende bestemmingsplan biedt. In die zin is er op het betreffende perceel dan ook geen sprake van een toename van het bouwvolume. Een inhoudsmaat van 900 m3 is reeds landschappelijk/ruimtelijk inpasbaar geacht. Een en ander is uiteengezet in paragraaf 2.3.
Desondanks heeft de reactie van de provincie Utrecht aanleiding gegeven om paragraaf 2.3 aan te vullen met een nadere motivering. Ook paragraaf 3.2.2 is gewijzigd. Geconcludeerd is dat de inhoudsmaat van 800 m3 landschappelijk/ruimtelijk goed inpasbaar is en dat derhalve aan de voorwaarde van landschappelijke inpasbaarheid van de maximale inhoudsmaat, conform de provinciale verordening, is voldaan.
Veiligheidsregio Utrecht
De Veiligheidsregio Utrecht heeft per brief van 27 december 2016 een vooroverlegreactie gegeven. De Veiligheidsregio ziet vanuit het oogpunt van externe veiligheid geen belemmeringen ten aanzien van de ontwikkelingen in het plangebied. Ook ten aanzien van de bereikbaarheid en bluswatervoorziening is het niet noodzakelijk advies te geven om maatregelen te treffen.
Reactie
De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Strubbelenburg 18 Woudenberg’, heeft ter inzage gelegen van 18-01-2017 tot en met 01-03-2017. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.BP2017strub18-on01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant, in de lokale krant en op de gemeentelijke website.
Er zijn geen zienswijzen op het ontwerpbestemmingsplan ingediend binnen de termijn van ter visielegging. Wel is het plan gewijzigd vastgesteld met 200 m2 aan bijgebouwen in plaats van 80 m2 aan bijgebouwen.