Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Ringelpoel 2
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0351.BP2017ringelp2-vg01
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Aan de Ringelpoel 2 in Woudenberg is de stallingslocatie gelegen van een bedrijf dat zich toelegt op de grond-, weg- en waterbouw, agrarisch loonwerk en de verhuur van machines die nodig zijn voor de hiervoor genoemde activiteiten. Op deze locatie worden de voer- en werktuigen gestald die nodig zijn voor de seizoensgebonden activiteiten van het bedrijf. Deze voer- en werktuigen worden dus slechts een klein gedeelte van het jaar gebruikt. De hoofdlocatie van het bedrijf bevindt zich aan de Slappedel 36 in Maarsbergen.
 
Op het bedrijfsperceel aan de Ringelpoel 2 bevindt zich een loods die voor de stalling van materieel wordt gebruikt. Deze loods voldoet bouwkundig niet meer aan de eisen van deze tijd en vanwege de toegenomen grootte van het te stallen materieel is de doelmatigheid van de loods afgenomen. Het voornemen van het bedrijf is daarom een nieuwe loods te realiseren. In aansluiting daarop wil het bedrijf het aansluitende bedrijfsterrein verbeteren.
1.2 Ligging en begrenzing
Het perceel Ringelpoel 2 is gelegen in het buitengebied van Woudenberg, ten zuiden van de dorpskern. Kadastraal is dit perceel bekend als gemeente Woudenberg, sectie H, nummer 190.
 
Ligging in omgeving
 
Het plangebied van dit bestemmingsplan wordt alleen gevormd door het genoemde perceel, voorzover het gaat om: het aangepaste bestemmingsvlak en het gedeelte van de geldende bedrijfsbestemming dat komt te vervallen.
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening). Dit plan is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 juni 2013. In dit plan geldt voor het plangebied deels de bestemming Bedrijf en deels de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden - Reliëf.
 
Middels de bestemming Bedrijf wordt voorzien in een bedrijfsperceel. Op de bestemming rust de aanduiding ‘opslag’. Dit bepaald dat ter plaatse een opslagbedrijf is toegestaan. Dat is het enige, toegestane bedrijfstype binnen de bestemming. Verder rust op het gehele bestemmingsvlak een bouwvlak. Binnen dat bouwvlak zijn in hoofdzaak een bedrijfswoning en maximaal 325 m² aan bedrijfsgebouwen en overkappingen toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte voor die bouwwerken bedragen respectievelijk 4 en 6 meter.
 
De gronden met de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf zijn bestemd in hoofdzaak bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven en het behoud, herstel en ontwikkeling van het waterhuishoudkundig systeem, van de landschapsstructuur en van groot- en kleinschalige reliëf.
 
De nieuw te bouwen loods en de daarop aansluitende aanpassing van het bedrijfsterrein zijn deels geprojecteerd op gronden met de beschreven, agrarische bestemming. Gebruik ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten is binnen die bestemming niet toegestaan. Verder is, vanwege de hedendaagse maatvoeringen van het te stallen materieel, een hogere goot- en bouwhoogte benodigd dan nu toegestaan. Voor de beschreven voornemens van het aanwezige bedrijf is derhalve een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Daartoe is dit bestemmingsplan opgesteld.
 
Deze herziening wordt tegelijkertijd aangegrepen om het toegestane bedrijfstype aan te passen op het aanwezige bedrijfstype. Ter plaatse is nu een opslagbedrijf toegestaan. Opslag is in het geldende bestemmingsplan als volgt gedefinieerd: ‘Opslag van goederen die naar hun aard geen regelmatige verplaatsing behoeven, zonder dat deze een bewerking ondergaan en/of zonder dat deze verhandeld worden.’. De machines die momenteel op het perceel worden gestald ondergaan geen bewerking en worden daar ook niet verhandeld. De machines worden echter ingezet voor seizoensgebonden werkzaamheden. Hoewel de machines maar voor een korte periode van het jaar worden ingezet, is daarmee wel sprake van regelmatige verplaatsing van de machines. In de zin van het bestemmingsplan is dan ook geen sprake van opslag. Het geldende bestemmingsplan bevat, vooral aangezien de ruimtelijke effecten vergelijkbaar zijn met opslag, een toereikend wijzigingsbevoegdheid om het toegestane bedrijfstype aan te passen op het aanwezige gebruik. Aangezien voor de nieuw te bouwen bedrijfsgebouw deze herziening van het bestemmingsplan reeds nodig is, is ervoor gekozen ook de aanpassing van de toegestane bedrijfsfunctie ook in deze herziening te verwerken.
 
Uitsnede plankaart
      
1.4 Leeswijzer
Deze onderbouwing vangt in hoofdstuk 2 aan met een beschrijving van het relevante beleidskader. In het daarop volgende hoofdstuk wordt de bestaande en de nieuwe situatie in het plangebied beschreven. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 de uitvoerbaarheid aangetoond en wordt ingegaan op enkele, andere planologische aspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Afsluitend zijn de resultaten van inspraak en overleg opgenomen. 
  
Hoofdstuk 2 Beleidskader
Het bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) bevat een actuele beschrijving van het relevante, landelijke en provinciale beleidskader. Qua gemeentelijk beleidskader is, naast dat bestemmingsplan zelf, alleen de gemeentelijke structuurvisie relevant voor dit wijzigingsplan.
2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028 (herijking 2016)
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld en op 8 november 2016 voor het laatst herzien. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten.
 
In de structuurvisie wordt het volgende opmerking over niet-agrarische bedrijven in het buitengebied.
‘In het landelijk gebied komen verspreid ook individuele niet-agrarische functies voor. Voorkomen moet worden dat deze ruimtelijk zodanig beperkt worden in hun ontwikkeling, dat geen sprake meer kan zijn van voortzetting van de bestaande bedrijfsvoering. Daarom vinden wij 20% uitbreiding van de bebouwing aanvaardbaar. In bijzondere gevallen kan dit niet genoeg zijn voor het voortzetten van de bedrijfsvoering. Mits de noodzaak goed wordt onderbouwd, kan een ruimere uitbreiding dan aanvaardbaar zijn. Hetzelfde geldt voor uitbreiding van het bestemmingsvlak. Ontwikkeling binnen het bestaande bestemmingsvlak heeft de voorkeur, maar bij een economische noodzaak kan ook uitbreiding worden overwogen. Naarmate de impact op de omgeving groter is, ligt het meer voor de hand om een tegenprestatie te vragen. In alle gevallen moet een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd zijn.’
 
Onderhavige ontwikkeling voldoet aan deze uitgangspunten. De bouwmogelijkheden nemen niet toe. Het bestemmingsvlak wordt aan de westelijke zijde beperkt uitgebreid, maar tegelijkertijd verdwijnt een deel van het noordelijke bestemmingsvlak. Het bestemmingsvlak wordt aangepast om de aanwezige mogelijkheden beter te kunnen benutten voor de aanwezige bedrijfsvoering. Ook is sprake van een goede landschappelijke inpassing.
2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht en op 8 november 2016 voor het laatst herzien. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie. De structuurvisie bevat twee bepalingen die relevant zijn voor onderhavige ontwikkeling. Beide bepalingen worden hierna aangehaald, gelijk gevolgd door een toetsing daaraan. 
 
 Artikel 1.8 Landschap
  1. Als ‘Landschap’ wordt aangewezen de gebieden ‘Eemland’, ‘Gelderse Vallei’, ‘Groene Hart’, ‘Rivierengebied’ en ‘Utrechtse Heuvelrug’, waarvan de geo­metrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Landschap.
  2. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat bestemmingen en regels ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten landschap.
  3. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat geen nieuwe bestemmingen en regels die leiden tot een onevenredige aantasting van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten, zoals genoemd in de Bijlage Kernkwaliteiten land­schap.
  4. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landschap’ bevat een beschrijving van de in het plangebied voorkomende kern­kwaliteiten en de wijze waarop met de bescherming van de kernkwaliteiten is omgegaan
 
Toetsing
Het bestemmingsvlak van het bedrijf in het plangebied wordt aan de westelijke zijde beperkt uitgebreid, maar tegelijkertijd verdwijnt een deel van het noordelijke bestemmingsvlak. Per saldo is zo geen sprake van de aantasting van kernkwaliteiten. Het gedeelte van de bedrijfsbestemming dat komt te vervallen krijgt een agrarische bestemming waarbinnen ook is voorzien in de bescherming van de kernkwaliteiten van het landschap.
  
Artikel 3.8 Bestaande stedelijke functies, anders dan wonen
  1. Een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat:
    1. percelen bestemd voor specifieke stedelijke functies een andere stedelijke functie krijgen, niet zijnde permanente bewoning van een recreatie­woning, kantoor of detailhandel, onder de voorwaarde dat de functiewijziging naar aard en omvang, op basis van een integrale afweging, niet leidt tot een toename van de invloed op de omgeving, dat bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden en dat omliggende agrarische bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd;
    2. stedelijke functies worden uitgebreid met maximaal 20% van de bebouwingsmogelijkheden onder het vigerende planologisch regime. Van deze maximale uitbreiding kan afgeweken worden mits er sprake is van een economische noodzaak. Ook het bestemmingsvlak kan worden uitgebreid indien er sprake is van een economische noodzaak.
2. De toelichting op een ruimtelijk besluit voor gronden die zijn aangewezen als ‘landelijk gebied’ bevat een ruimtelijke onderbouwing, waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
 
Toetsing
De bouwmogelijkheden qua bebouwd oppervlakte nemen als gevolg van dit plan niet toe. Met de beoogde veranderingen aan het bedrijfsperceel neemt de aard en omvang niet zo toe dat sprake is van een toename van de invloed op de omgeving. Met de landschappelijke waarden is afdoende rekening gehouden. Agrarische bedrijven zijn op grote afstand van het plangebied gelegen en onderhavige ontwikkeling heeft daar ook geen invloed op.
                        
2.3 Structuurvisie Woudenberg 2030
In de structuurvisie Woudenberg 2030 geeft het gemeentebestuur zijn visie over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren in Woudenberg voor de komende jaren tot 2030.
 
Woudenberg wil voldoende uitbreidingsmogelijkheden blijven bieden voor bestaande bedrijven en vestigingsmogelijkheden voor nieuwe bedrijven. De ruimte die hierin moet voorzien ligt in Woudenberg en in Woudenberg Oost. Het accent ligt daarbij op beheer, revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande terreinen. Voor het buitengebied gaat de structuurvisie uit van een sterke en multifunctionele agrarische sector. Over de gevestigde, niet-agrarische bedrijven in het buitengebied, zoals in dit bestemmingsplan aan de orde, doet de structuurvisie verder geen uitspraken.
 
Hoofdstuk 3 Bestaande en nieuwe situatie
3.1 Omgeving
Het plangebied is gelegen in het Woudenbergse buitengebied ten zuiden van de dorpskern. Het landschap is te typeren is als een jong ontginngingslandschap. Dit is een vrij grootschalig opgezet landschap met een open karakter. Kenmerkend zijn hier de rechte wegen en een rechthoekige verkaveling. Vaak staat die verkaveling haaks op de wegen. Opgaande beplanting is vooral aanwezig in de vorm van laanbeplantingen langs de wegen en in de vorm van erfbeplantingen. Langs de perceelsranden is opgaande beplanting maar zeer beperkt aanwezig. De erven staan met name langs de wegen en betreffen een mix van agrarische erven, woonpercelen en bedrijfspercelen. Het grondgebruik is overwegend agrarisch, meest grasland.
 
Luchtfoto omgeving in rood omkaderd het plangebied
                
3.2 Plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Ringelpoel, een lokale weg in het zuidelijke buitengebied van Woudenberg. Op enige afstand bevinden zich rondom het plangebied een agrarische bedrijf en enkele woonpercelen. Voor het overige is het plangebied omgeven door weilanden. De bebouwing op de omliggende percelen bevindt zich om meer dan 75 meter van het bedrijfsperceel. 
 
In het plangebied is aan de voorzijde een eenvoudige bedrijfswoning aanwezig, met daarachter een aangebouwd bijgebouw. Daarachter ligt het bedrijfsterrein. Dit betreft een verhard terrein, met midden daarop een bedrijfsgebouw c.q. loods. Het terrein wordt gebruikt voor de stalling van (landbouw)voer- en werktuigen die worden ingezet voor seizoensgebonden werkzaamheden. De hoofdlocatie van het in het plangebied gevestigde bedrijf bevindt zich elders. Voor het overgrote deel van een jaar worden daarom ter plaatse geen of minimale bedrijfsactiviteiten uitgevoerd en is er nauwelijks sprake van aan en afvoerbewegingen.
   
Luchtfoto plangebied
 
Het bedrijfsterrein gezien vanaf de weg
     
3.3 Nieuwe situatie
De aanwezige loods, 285 m² groot, voldoet bouwkundig niet meer aan de eisen van deze tijd en vanwege de toegenomen grootte van het te stallen materieel is de doelmatigheid van de loods afgenomen. Het voornemen van het bedrijf is daarom een nieuwe loods van 325 m² te realiseren, met een goothoogte van ten hoogste 6 meter en een bouwhoogte van niet meer dan 9 meter. Daarbij is het wenselijk om de nieuw te bouwen loods enigszins meer in westelijke richting te projecten dan de bestaande loods. De manoeuvreerruimte op het perceel kan zo worden verbeterd. Binnen de geldende bestemming zijn deze aanpassingen niet realiseren omdat het huidige bestemmings- en bouwvlak, vanaf de weg, taps toelopen. Dit hindert een doelmatige benutting van de beschikbare ruimte.
 
Door het bestemmingsvlak rechthoekiger te maken kan de loods op de gewenste plek worden gerealiseerd. Het vlak wordt hierbij in westelijke richting uitgebreid en aan de noordzijde vervalt een gedeelte van het bedrijfsperceel. De aantasting van het landschap, door ruimtebeslag voor een niet-agrarische functie, is zo per saldo aanvaardbaar. Vervolgens kan het bouwvlak van vorm worden veranderd om te voorzien in de nieuwe loods. Het bouwvlak hoeft daarbij niet vergroot te worden. Van (nieuwe) versnippering van het landschap is zodoende geen sprake. Verder wordt binnen het bouwvlak de maximale goot- en bouwhoogte voor gebouwen en overkappingen met een meter verhoogd naar respectievelijk 6 en 9 meter. Dit is nodig voor de doelmatigheid van de nieuw te bouwen loods; de loods is daarmee goed bruikbaar voor het rijdende materieel van het bedrijf dat een doorrijhoogte nodig heeft van minimaal 4 meter. Voor het overige zijn de bestaande bouwmogelijkheden toereikend.
 
Het perceel beschikt, in de vorm van de laanbeplanting langs de Ringelpoel en de bomen op en rond het aanwezige, reeds over een goede, landschappelijke inpassing.
 
De ontsluiting van het perceel zal blijven verlopen via de Ringelpoel. Het aantal verkeersbewegingen neemt niet toe als gevolg van dit plan. De Ringelpoel haakt in het oosten aan op de Maarsbergseweg, de provinciale weg tussen Woudenberg en de rijksweg A12.
 
Situatietekening nieuwe situatie
    
Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid
4.1 Milieuaspecten
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (verder: Bro) moet de gemeente in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving opnemen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.
 
In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's bodem, milieuzonering, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook is een paragraaf gewijd aan het al dan niet noodzakelijk zijn van een milieueffectrapportage of milieueffectbeoordeling.
 
Bodem
Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Wanneer (een deel van) de bodem in het plangebied verontreinigd is, moet worden aangetoond dat het bestemmingsplan, rekening houdend met de kosten van sanering, financieel uitvoerbaar is. Bodemonderzoeken mogen in de regel niet ouder dan 5 jaar oud zijn. Uitzondering hierop zijn de plannen waar de bodem niet verdacht is op bodemverontreiniging en/of bodemonderzoeken de bodemkwaliteit voldoende weergeven en er geen onoverkomelijke problemen te verwachten zijn bij de bestemmingsplanwijziging.
 
Onderhavige ontwikkeling voorziet niet in de realisatie van gebouwen en ook niet in functies waarbij mensen meer dan twee uur per dag structureel aanwezig zijn. Bodemonderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast.
 
Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
 
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de daarvoor algemeen aanvaarde VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gebruikt. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar.
 
Onderhavige ontwikkeling voorziet alleen in een milieubelastende functie. Daarom is alleen sprake van uitwaartse zonering. De functie in het plangebied betreft een functie die zich (hoogstens) in milieucategorie 2 bevindt. Daarvoor geldt een richtafstand van 30 meter. Binnen 30 meter van het bedrijfsperceel bevinden zich geen woningen of andere milieugevoelige functie. Milieuzoneringen staan de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
 
Geluid
Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er drie geluidsbronnen waarmee bij de planologische medewerking aan nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden dient te worden: wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai. Het plangebied is alleen gelegen binnen de invloedssfeer van verkeerswegen
 
Dit plan voorziet niet in de realisatie van een geluidgevoelige functies. Akoestisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (verder: Wm) zijn eisen opgenomen waaraan de luchtkwaliteit in de buitenlucht moet voldoen. Hierbij is onderscheid gemaakt in grenswaarden waaraan nu moet worden voldaan en grenswaarden waaraan in de toekomst moet worden voldaan. De meest kritische stoffen zijn stikstofdioxide en fijn stof. Aan de andere stoffen die in de Wet worden genoemd wordt in Nederland, behoudens bijzondere situaties, overal voldaan.
 
Op grond van artikel 5.16 Wm kan de gemeenteraad een bestemmingsplan met mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit alleen vaststellen wanneer aannemelijk is gemaakt dat:
  • het bestemmingsplan niet leidt tot het overschrijden van de in de wet genoemde grenswaarden, of
  • de luchtkwaliteit als gevolg van het bestemmingsplan per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, of, bij een beperkte toename, door een met de ontwikkeling samenhangende maatregel of effect, per saldo verbetert, of
  • het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een stof waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen, of
  • de ontwikkeling is opgenomen of past in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit.
 
In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn categorieën van gevallen aangewezen die in ieder geval niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Wanneer een ontwikkeling valt onder één van die categorieën is het niet nodig een onderzoek naar de luchtkwaliteit uit te voeren.
 
Het bestemmingsplan voorziet in een herschikking van bestaande mogelijkheden. De verkeersaantrekkende werking hiervan is dusdanig beperkt dat bij voorbaat worden aangenomen dat de effecten op de luchtkwaliteit daarvan lager zijn dan de projecten die per definitie niet in betekende mate bijdragen aan het verslechteren van de lucht kwaliteit, zoals een woningbouwlocatie met 1500 woningen en één ontsluitingsweg. Daarom kan redelijkerwijs worden geconcludeerd dat dit plan niet in betekende mate bijdraagt aan het verslechteren van de luchtkwaliteit en dat luchtkwaliteitsonderzoek daarom niet nodig is.
 
Externe veiligheid
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (verder: Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico van zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen.
 
Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.
 
Het beleid voor externe veiligheid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer, de Wet ruimtelijke ordening en de Wabo de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt in het externe veiligheidsbeleid het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.
 
  • Het plaatsgebonden risico is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen die kans 10-6 (één op 1.000.000) bedraagt (verder: PR-contour).
  • Het groepsrisico is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt tengevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.
 
Het besluitgebied ligt niet binnen de invloedssfeer van Bevi-bedrijven en van transportassen voor gevaarlijke stoffen.
 
Milieueffectrapportage
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteit mogelijk die is opgenomen in onderdeel C of D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. De milieueffecten zijn onderzocht in deze paragraaf. Daaruit volgt geen aanleiding om tot een vormvrije m.e.r.--beoordeling over te gaan.
 
             
4.2 Archeologie, cultuurhistorie en monumenten
Op de gemeentelijke, archeologische beleidsadvieskaart ligt het plangebied deels in een zone met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde. Voor ingrepen in de bodem die groter zijn dan 1.000 m² en die dieper gaan dan 50 cm onder maaiveld geldt een onderzoeksplicht in het gedeelte met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dergelijke ingrepen zijn in het plangebied niet voorzien. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
 
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. Ook monumenten zijn niet aanwezig.
 
4.3 Ecologie
De locatie waar de uitbreiding van het bedrijfsperceel is gepland, betreffen intensief gebruikte cultuurgrond; een weiland. De aanwezigheid van beschermde diersoorten valt hier niet te verwachten. De realisatie van de uitbreiding kan zonder overtreding van de Wet natuurbescherming plaatsvinden.
 
De laanbeplanting langs de Ringelpoel is een te behouden lijnelement volgens het Groenbeleidsplan 2011 van de gemeente Woudenberg. Dit plan heeft geen effect op die laanbeplanting.
 
Uitsnede van de kaart Lijn- en boselementen uit het Groenbeleidsplan 2011 met de planlocatie globaal in rood aangeduid
 
Het plangebied ligt op ruime afstand van natuurgebieden die beschermd zijn op grond van de Wet natuurbescherming. Ook ligt het plangebied buiten de Ecologische Hoofdstructuur, zoals die is aangewezen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening van de provincie Utrecht. Negatieve effecten op beschermde natuurgebieden zijn dan ook niet aan de orde.
  
4.4 Waterparagraaf
Onderhavig plan voorziet in een aanpassing van een bestaand bedrijfsperceel. De hoeveelheid verhard oppervlak neemt niet toe. Waar mogelijk wordt hemelwater geïnfiltreerd in de bodem. Oppervlaktewater is in het plangebied niet aanwezig.
 
Negatieve effecten op de waterhuishouding zijn niet aan de orde.
 
4.5 Economische uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12, eerste lid van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen dat in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is aangewezen. Onderhavig bestemmingsplan voorziet niet een bouwplan in de zin van de Bro. Derhalve is het vaststellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk.
 
Met de initiatiefnemer is een overeenkomst gesloten. Hierin is geregeld dat alle kosten die samenhangen met dit bestemmingsplan voor rekening komen van initiatiefnemer. Deze herziening heeft derhalve voor de gemeente geen financiële gevolgen.
 
Hoofdstuk 5 Juridische planopzet
In hoofdstuk 4 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 5 toont aan dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling.
 
Voor de regels van dit plan zijn de regels uit het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2013 (herziening) als basis gebruikt. Die regels zijn vervolgens ontdaan van overbodige elementen en op onderdelen aangepast in verband met de beoogde situatie in het plangebied.
 
5.1 Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf
Het gedeelte van de bedrijfsbestemming dat komt te vervallen heeft de bestemming Agrarisch met waarden – Landschapswaarden – Reliëf gekregen. Hiermee is de aansluitende, agrarische bestemming overgenomen. Vervolgens is die bestemming ontdaan van de mogelijkheden voor het bouwen van gebouwen, aangezien geen bouwvlak aanwezig is. Qua bouwwerken wordt in de bestemming bij recht alleen voorzien in erf- en terreinafscheidingen en in bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor extensieve dagrecreatie, tot maximaal 2 meter hoog.
5.2 Bedrijf
De bestemming Bedrijf is overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Hierbij is het bestemmingsvlak aangepast op de beoogde situatie. Daarop is ook het bouwvlak aangepast. Dat is gedaan zonder dat de omvang van het bouwvlak toeneemt. Aan de zuidzijde, daar waar de voortuin van bedrijfswoning ligt, is daarom een deel van het bouwvlak komen te vervallen. Ook loopt het bouwvlak aan de noordzijde niet meer door tot aan de noordgrens van de bestemming. Binnen het bouwvlak is de maximale goot- en bouwhoogte voor bedrijfsgebouwen en overkappingen aangepast naar respectievelijk 6 en 9 meter.
 
Binnen de bestemming is één bedrijfsactiviteit toegestaan: stalling van voer- en werktuigen. In de specifieke gebruiksregels, sub h. van lid 4.4, is daarbij bepaald dat bij de stalling het uitvoeren van onderhoudswerkzaamheden niet is toegestaan, evenals handel in het materieel. Voor het overige zijn de mogelijkheden materieel ongewijzigd gebleven.
 
5.3 Overige bestemmingen en aanduidingen
Verder is de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie - 3' overgenomen uit het geldende bestemmingsplan voor het zuidelijke gedeelte van het plangebied. Naar verwachting aanwezige, archeologische waarden worden hiermee beschermd. Voorts is in verband met gewijzigde wetgeving, in de algemene gebruiksregels van artikel 8, een bepaling opgenomen dat binnen het plangebied in voldoende parkeerplaatsen moet worden voorzien.
Hoofdstuk 6 Inspraak en overleg
6.1 Vooroverleg
Het concept van dit bestemmingsplan is toegezonden aan de provincie Utrecht in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hierop is geen reactie ontvangen. Het concept van dit bestemmingsplan is niet toegezonden aan het Rijk. Met dit plan zijn geen nationale belangen in het geding zijn. Aangezien het plan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding (zie paragraaf 4.4) is het vooroverleg met het waterschap ook achterwege gebleven.
6.2 Voorontwerp
De ontwikkeling die dit plan mogelijk maakt, heeft een beperkte invloed op zijn omgeving. Andere woningen zijn op ruime afstand gelegen. Daarom heeft geen voorontwerp van dit plan voor inspraak ter inzage gelegen.
6.3 Ontwerp
Het ontwerp van dit bestemmingsplan heeft van 27 september tot en met 7 november 2017 ter inzage gelegen. Toen zijn geen zienswijzen ingediend.