1.1 Aanleiding
Stichting Reinaerde ondersteunt midden in de samenleving mensen met een beperking in de ontwikkeling van hun eigen kracht. Om te voorzien in voldoende huisvesting voor hun doelgroep is Reinaerde voornemens de voormalige schoollocatie van de Jan Ligthartschool aan de Prins Hendrikstraat/ Nico Bergsteijnweg in Woudenberg te herontwikkelen en ter plaatse een woongebouw met een mix van 24 studio's en appartementen te realiseren. Aanvullend voorziet het plan in de realisatie van 6 reguliere aaneengebouwde sociale huurwoningen.
De schoollocatie komt vrij omdat er momenteel enkele basisscholen in Woudenberg worden samengevoegd in het kader van de huisvestingsopgave scholen. Het betreft de Willem van Oranjeschool, de Jan Ligthartschool, de Rehobothschool en de Prangelaarschool.
Het college van burgemeester en wethouders heeft op 27 oktober 2015 aangegeven in het initiatief voldoende aanleiding te zien om het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied te herzien en de bouw van nieuwe zorgstudio's/ -appartementen en grondgebonden sociale huurwoningen mogelijk te maken.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied van circa 3.300 m² is gelegen aan de noordzijde van de kern Woudenberg, even ten oosten van de Geeresteinselaan (N226), op de hoek van de Nico Bergsteijnweg en de Prins Hendrikstraat. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Woudenberg, sectie B, nr. 5355. Hieronder een impressie van de globale ligging van het plangebied en de globale begrenzing van het plangebied:
Globale ligging plangebied (rode druppel, Bron: maps.google.nl)
Globale begrenzing plangebied (rode omkadering, Bron: bing.com/maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Woudenberg dorp, na 1e herziening'. De gemeenteraad heeft dit bestemmingsplan op 22 maart 2012 vastgesteld. Het plangebied heeft in dit bestemmingsplan de bestemming 'Maatschappelijk (artikel 11)', en is daarin voorzien van een bouwvlak. Op de plankaart is een bebouwingspercentage van 55 % aangegeven voor dit bouwvlak (artikel 22). De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt 3,0 m respectievelijk 5,0 m.
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan met globale plangrens (rode omkadering)
Omdat ter plaatse geen woningen zijn toegestaan kunnen de voorgenomen bouwplannen niet gerealiseerd worden binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Daarom zal het bestemmingsplan voor de gronden in het plangebied herzien moeten worden ex artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk worden in hoofdstuk 2 de bestaande situatie en de toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de geldende (milieu)wetgeving. De juridische planopzet komt in hoofdstuk 5 aan de orde. Tot slot bevatten hoofdstuk 6 en 7 achtereenvolgens de economische uitvoerbaarheid en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Op dit moment bevindt zich in het plangebied het schoolgebouw van de Jan Ligthartschool, bestaande uit één bouwlaag met kap, een noodunit voor de peuterspeelzaal en een berging. Daarnaast is er een schoolplein met enkele speeltoestellen en een zandbak. Aan de straatzijde is een lage gemetselde muur aanwezig en aan de overige zijden is het terrein omheind. Aan de westzijde (Let op: dat is de bovenzijde op navolgende afbeelding) is een smalle groenstrook aanwezig met struiken. Schematisch ziet de inrichting er in de bestaande situatie als volgt uit (Let op: het noorden is rechts, bron: architektengroep gelderland, nr. 1505):
Ten westen en ten zuiden van het plangebied zijn, afgescheiden door een smalle, niet permanent watervoerende greppel, alleen woningen gelegen. Direct ten zuidoosten van het plangebied is een nutsgebouw gesitueerd. Ook aan de overzijde van de Nico Bergsteijnweg (noordzijde) en de Prins Hendrikstraat bevinden zich uitsluitend woningen.
Het plangebied wordt via de Prins Hendrikstraat ontsloten. Langs deze straat zijn aan de zijde van de school 10 parkeerplaatsen gelegen.
Hieronder een impressie achtereenvolgens gezien vanuit de Prins Hendrikstraat in noordelijke richting en de Nico Bergsteijnweg in zuidoostelijke richting:
2.2 Toekomstige situatie
Het voorgenomen bouwplan bestaat uit een drielaags appartementengebouw aan de zijde van de Nico Bergsteijnweg met daarin 12 zorgstudio's op de begane grond en 12 zorgappartementen op de 2 verdiepingen daarboven. Het gebouw heeft een voetprint van circa 40 x 16 m en is op de begane grond aan de zuidzijde uitgebouwd ter hoogte van de woonkamers voor de zorgstudio's. Aan de zuidzijde van het appartementengebouw bevindt zich op de verdieping een dakterras. De bouwhoogte bedraagt circa 10 m. Achter het gebouw is in het zuidwesten van de tuin een vrijstaande berging gelegen en aan de noordoostzijde komt een speelvoorziening. Op onderstaande afbeelding is een impressie van de verkavelingsopzet weergegeven (Bron: architektengroep gelderland, nr. 1505, bewerking SRO):

Het gebouw is overigens zo ontworpen dat de 12 zorgstudio's en gemeenschappelijke ruimten (woonkamers) makkelijk omgebouwd c.q. samengevoegd kunnen worden naar 9 reguliere appartementen op het moment dat de vraag naar zorgwoningen afneemt. In totaal is er dan sprake van 12 bestaande appartementen en 9 (na verbouwing gereed gekomen) appartementen, samen 21 appartementen.
Aan de zuidwestzijde van het plangebied is een parkeerterrein ingericht ten behoeve van de bewoners en bezoekers van het plangebied. Dit parkeerterrein is te bereiken via een nieuwe insteekweg die vanaf de Prins Hendrikstraat aan de oostzijde het plangebied inloopt.
Ten zuiden van deze insteekweg zijn 6 grondgebonden rijwoningen (sociale huur) gelegen met een kleine vrijstaande berging in de achtertuin. Deze woningen zijn voorzien van een zadeldak en hebben een maximum goot- en bouwhoogte van circa 6,0 m respectievelijk 10,0 m.
Het bestaande lage muurtje rondom het plangebied blijft gehandhaafd.
Architectuur
In de basis is het geplande appartementengebouw een eenvoudige hoofdmassa in 3 bouwlagen. Echter doordat het terrein aan drie straten ligt, vragen alle aan de straat liggende gevels om extra aandacht qua architectuur.
De gevel aan de Nico Bergsteijnweg sluit aan op een woning in één bouwlaag met kap. Aan deze zijde wordt het appartementengebouw aangesloten bij de bestaande bebouwing. De gevel op de hoek van de Nico Bergsteijnweg met de Prins Hendrikstraat eindigt in drie bouwlagen, als markering van het kruispunt. De gevel aan de Prins Hendrikstraat is slechts voor een gedeelte in 3 bouwlagen uitgevoerd. Hiermee krijgt de hoek een duidelijk accent zonder al te massief over te komen.
Aan de zijde van de nieuw aan te leggen weg naar het parkeerterrein is ook de entree van het appartementengebouw gesitueerd. Een gedeeltelijke uitbouw over twee bouwlagen markeert deze hoofdentree.
Het grootste gedeelte van het appartementengebouw zal bestaan uit baksteen gevels. Verbijzonderingen zullen gemaakt worden door de toepassing van een nog nader te bepalen gevelbekleding.
De bestaande grondgebonden woningen in de omgeving zijn ingetogen qua architectuur en materiaalgebruik. Om een goede aansluiting met het plangebied te krijgen wordt deze uitstraling doorgezet bij de grondgebonden rijwoningen. Er wordt uitgegaan van rijwoningen in één à twee bouwlagen met een kap of van twee bouwlagen zonder kap, waarbij er met name aandacht besteed dient te worden aan de uitstraling van de kopgevel aan de zijde van de Prins Hendrikstraat. Op de begane grond kan bijvoorbeeld een erker in deze gevel zorgen voor meer uitstraling, alsmede ramen op de verdieping.
De hoofdmassa’s worden uitgevoerd in baksteen. Het dak wordt voorzien van antraciet kleurige dakpannen. Kozijnen, boeiboorden en dergelijke worden uitgevoerd in (gebroken) wit.
De achtertuinen zijn gelegen aan een gemeenschappelijk achterpad. In deze tuinen is de mogelijkheid aanwezig om een berging te plaatsen. In de voortuin is per woning een parkeerplaats op eigen terrein opgenomen, ook de afscheiding van de voortuinen naar de toegangsweg (bijvoorbeeld in de vorm van lage hagen) maken deel uit van het ontwerp. Dit komt de totale uitstraling ten goede.
2.3 Verkeer en parkeren
Verkeer
Net als in de huidige situatie wordt het plangebied ontsloten via de Prins Hendrikstraat. Er komt een nieuwe straat richting het parkeerterrein aan de zuidwestzijde van het plangebied.
Parkeren
De gemeente Woudenberg gaat voor de parkeernormering uit van CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'. De gemeente Woudenberg wordt daarbij gezien als een weinig stedelijke gemeente en het plangebied maakt onderdeel uit van de rest bebouwde kom. Qua parkeernorm wordt het gemiddelde genomen van de opgegeven bandbreedte.
Voor de 6 grondgebonden sociale huurwoningen gaat de gemeente in aansluiting op de CROW-publicatie uit van een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. Dit betekent een parkeerbehoefte van 9,6 parkeerplaatsen.
De gemeente hanteert voor de 24 zorgwoningen (12 studio's en 12 appartementen), in afwijking van de CROW-publicatie, een parkeernorm van 0,33 parkeerplaatsen per wooneenheid. Dit betekent dat er 8,0 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de zorgwoningen. Van deze 8,0 parkeerplaatsen zijn er 6,0 ten behoeve van het personeel en maximaal 2,0 ten behoeve van cliënten. In de avond en nacht is er slechts één personeelslid aanwezig en bedraagt de parkeerbehoefte slechts 3,0 parkeerplaatsen.
In totaal is de behoefte afgerond dus 18,0 parkeerplaatsen op het moment dat uitgegaan wordt van zorgwoningen. In het hele plangebied worden 29,0 parkeerplaatsen gerealiseerd zodat in de parkeerbehoefte kan worden voorzien. Ook net ten oosten van het plangebied, aan de westzijde van de Prins Hendrikstraat, wordt één extra parkeerplaats aangelegd, in totaal 30 parkeerplaatsen. De 10 bestaande parkeerplaatsen aan de westzijde van de Prins Hendrikstraat zijn hierbij niet meegerekend.
In tabelvorm ziet dit er samengevat als volgt uit:
| Parkeernorm | Aantal woningen | Parkeerbehoefte |
Huurhuis (grondgebonden), sociale huur | 1,6 | 6 | 9,6 |
Zorgwoningen | 0,33 | 24 | 8,0 |
Totaal | | 30 | 17,6 |
Indien omzetting van zorgappartementen naar reguliere appartementen plaatsvindt dient rekening gehouden te worden met een parkeernorm van 1,4 parkeerplaatsen per appartement (huur, etage, midden/ goedkoop). Er kunnen maximaal 21 appartementen gerealiseerd worden als het hele gebouw met zorgwoningen (inclusief algemene ruimten) omgezet zou worden. Dit komt neer op maximaal 21 x 1,4 = 29,4 parkeerplaatsen. Samen met de parkeerbehoefte van de grondgebonden woningen komt dit uit op een maximale parkeerbehoefte van 39,0 parkeerplaatsen. Om te waarborgen dat de omzetting van zorgwoningen naar reguliere appartementen alleen plaatsvindt als er voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn, is in de regels binnen de bestemming 'Wonen' vastgelegd dat het niet voorzien in voldoende parkeerplaatsen conform de eerder genoemde normen wordt aangemerkt als strijdig gebruik.
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De SVIR is niet specifiek van toepassing op het plangebied.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
Voor het plangebied is geen van de nationale belangen van invloed op de voorgenomen planontwikkeling.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
- voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
- kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
- wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld (m.a.w. zorgen voor optimale inpassing en bereikbaarheid).
Planspecifiek
Ad b) de gronden waarop de woningen worden gerealiseerd maken al onderdeel uit van het bestaand stedelijk gebied.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028
De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom vindt de provincie het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit.
Uit een inventarisatie van de provincie blijkt dat er ruimtelijk voldoende capaciteit is om twee derde van de woningbouwopgave binnenstedelijk te realiseren. Dit is verwerkt in de stedelijke programma’s die de provincie per regio en per gemeente heeft opgenomen. De regio Amersfoort, waar de gemeente Woudenberg binnen valt, kent een binnenstedelijk programma van 11.970 woningen en een uitbreidingsprogramma (buiten de rode contour) van 4.510 woningen in de periode 2013 - 2028. In Woudenberg voorziet de provincie de bouw van 150 woningen binnenstedelijk en 1.000 woningen buitenstedelijk.
Ruim 72 % van dit programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Voor Woudenberg ligt dit percentage echter veel lager. Desondanks voldoet de provincie daarmee ruimschoots aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het is een indicatief programma, waarvan de provincie verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is.
Planspecifiek
Aangezien de nieuwe woningen binnen de rode contour worden gerealiseerd en er een woningbouwprogramma van 1.150 woningen is, wordt de realisatie ervan passend geacht binnen het beleidskader van de PRS.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.
De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.
Planspecifiek
Uit de kaart 'Wonen en werken' blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het 'stedelijk gebied'. De grens van de aanduiding ' stedelijk gebied' wordt ook wel de 'rode contour' genoemd.
In artikel 3.1 'Stedelijk gebied' staat dat een ruimtelijk plan in een dergelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking. Aangezien alle woningen binnen de 'rode contour' van het 'stedelijk gebied' vallen is een nadere toets niet noodzakelijk.
Uit de kaart 'natuur' blijkt tevens dat het plangebied binnen de aanduiding 'subTOP-gebied binnen EHS met bufferzone valt'. In artikel 4.11a sub 2 staat dat een ruimtelijk plan geen bestemmingen en regels bevat die de waterhuishoudkundige situatie negatief beïnvloeden. Daar is in dit geval geen sprake van. De watergang die aan de west- en zuidzijde om het plangebied ligt blijft gehandhaafd en er treedt geen wijziging op in de grondwaterstand. Bovendien ligt het plangebied aan de rand van de bufferzone van 500 m die rondom het subTOP-gebied is gelegen.
3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2030
De gemeenteraad heeft op 23 mei 2013 de 'Structuurvisie Woudenberg 2030' vastgesteld. Verbinden en combineren staat centraal in het raamwerk voor de toekomst van Woudenberg. Ruimtelijk en functioneel, maar ook als het gaat om uitvoering. Het schept immers condities voor (nieuwe) vormen van samenwerking tussen partijen en daarmee een vergrootte financieel economische slagkracht bij ontwikkeling en uitvoering.
Behoud van de bestaande woonkwaliteit staat centraal. Woudenberg is ook in de toekomst een vitale woongemeente met een bijpassend compleet voorzieningenniveau. Hiervoor wil de gemeente voldoende woningbouwmogelijkheden behouden, zodat in de eigen behoefte kan worden voorzien.
De toekomstige woningbouwmogelijkheden bevinden zich op locaties die gereserveerd zijn voor woningbouw (projectlocaties in uitvoering) en op locaties die in de toekomst gepland staan om woningbouw op te ontwikkelen (projectlocaties in planning). Hiermee wil de gemeente komende jaren primair de eigen behoefte opvangen. Niet alleen voor gezinnen, maar ook voor starters, jonge gezinnen en vitale en minder vitale ouderen.
Voor alle kleinschalige projectlocaties is de opgave in beeld gebracht en een mogelijke ontwikkelingsrichting opgenomen. Bij de (eventuele) daadwerkelijke uitwerking van de locaties kan echter, gemotiveerd, afgeweken worden van deze visie.
Visie locatie Jan Ligthartschool
De Jan Ligthartschool vormt één van de vier scholen die de ambitie heeft om samen te gaan in het kader van de huisvestingsopgave scholen. Hierdoor ontstaat er ruimte voor nieuwbouw van woningen (na sloop van de school) of transformatie van het bestaande pand.
Woningbouw (eengezins rijwoningen/ twee-onder-één-kapwoningen, 10 - 15 stuks) is goed mogelijk op de locatie Jan Ligthartschool. Dit kan door middel van sloop-nieuwbouw, maar gezien de goede bouwkundige staat is transformatie van het bestaande schoolgebouw naar bijvoorbeeld nultredenwoningen voor vitale senioren of appartementen voor starters ook mogelijk. Daarnaast lenen de klaslokalen zich wellicht voor kleinschalige werk- en/of ontmoetingsplekken (voor ZZP-ers).
Visie (sloop en woningbouw)
- De hoek Prins Hendrikstraat - Nico Bergsteijnweg is, mede door het huidige schoolplein, een opvallende, zichtbare en ruime locatie die in nauwe samenhang met de omgeving herontwikkeld moet worden;
- Afronden van het bebouwingsblok met grondgebonden woningen in een dorpse mix van korte rijen en een enkele twee-onder-één-kapwoning;
- Ruime voortuinen die zorgen voor een groen straatbeeld met parkeren aan de achterzijde;
- De Nico Bergsteijnweg is aangewezen als lijnstructuur als onderdeel van de groenstructuur van de bebouwde kom van Woudenberg. Aanhelen van de bomenrij versterkt deze groenstructuur.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling sluit op hoofdlijnen aan bij de visie zoals verwoord in de structuurvisie. Het parkeren vindt plaats aan de achterzijde, er is sprake van ruime voor- en zijtuinen en de bomenrijen rondom het plangebied kunnen aangeheeld worden. Het bebouwingsblok wordt aan de zijde van de Nico Bergsteijnweg echter afgerond door een kleinschalig drielaags (zorg)appartementengebouw waarmee de maatschappelijke functie van het plangebied deels gehandhaafd blijft. Aan de zijde van de Prins Hendrikstraat komen in afwijking van de visie alleen kopgevels van het appartementengebouw en de grondgebonden rijwoningen. Er zal hier extra aandacht zijn voor de uitwerking van deze gevels.
3.3.2 Woonvisie 2013+
Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad de Woonvisie 2013+ vastgesteld. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in Woudenberg. Naast kwantitatieve aspecten wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwalitatieve aspecten van het wonen aangezien de woonconsument veel keuzevrijheid heeft op de woningmarkt.
De veranderde woningmarkt en de economische en demografische ontwikkelingen in Nederland zijn ook zichtbaar in Woudenberg. Er treedt gezinsverdunning op, de vergrijzing neemt toe, het aantal inwoners stabiliseert en er ontstaan knelpunten in de lokale markt. Deze knelpunten zijn:
- Gebrekkige doorstroming;
- De afwezigheid van voldoende goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen voor starters en gezinnen;
- Lage verhuisgeneigdheid onder senioren.
De Woonvisie anticipeert op de demografische ontwikkelingen van de verschillende doelgroepen:
- het vrijwel gelijk blijven van het aantal starters tot aan 2025;
- huishoudensverdunning en afname van het aantal gezinnen;
- vergrijzing en daarmee een toename van het aantal 55 plussers en (op termijn) minder vitale ouderen en zorgbehoevenden.
Om de woningmarkt meer in lijn te brengen met de huidige marktsituatie is het programma in de woonvisie bijgesteld. Niet programmatisch, maar door te temporiseren, ontwikkelingen met elkaar af stemmen (minder ad-hoc) en gefaseerd, kleinschaliger en (meer) vraaggericht naar doelgroep te ontwikkelen. Hierdoor wordt met kleinere stappen op termijn hetzelfde programma bereikt en de doorstroming verbeterd. Bovendien worden sterke schommelingen in het kwantitatieve nieuwbouwaanbod voorkomen en kan er sneller ingespeeld worden op veranderende marktomstandigheden.
Een gefaseerde marktbenadering bij nieuwe gronduitgifte en ontwikkelingslocaties is noodzakelijk komende jaren. Door kleinschaliger en meer gefaseerd te kunnen ontwikkelen (over langere looptijd) en daar vooral ook de mogelijkheden toe te bieden zijn gemeente corporatie en marktpartijen flexibeler om te reageren op marktontwikkelingen. Voor het plangebied wordt in de woonvisie uitgegaan van goedkope (€ 160.000,- - € 200.000,-) en betaalbare ((€ 200.000,- - € 260.000,-) koopwoningen en eventueel middeldure hoekwoningen (€ 260.000,- - €400.000,-) en twee-onder-één-kapwoningen (beiden koop). De ontwikkeling van de locatie is voorzien op langere termijn: na 2017.
Zorgwoningen
Voor kinderen, jeugd en volwassenen biedt Reinaerde de mogelijkheid tot beschermd wonen en ondersteuning en zorg op maat bij werk, dagbesteding en wonen. De toekomst van de intramurale zorg voor speciale doelgroepen is dat deze verder decentraliseert naar ambulante zorg of bij pleegouders. Reinaerde heeft een bovenlokale functie en voorziet ook in de Woudenbergse behoefte. Verdere uitbreiding van deze regionale functie is niet gewenst.
In Woudenberg zijn voldoende (zorg)woningen voor mensen met een beperking en speciale doelgroepen (kinderen, jeugd en volwassenen). Dit aantal hoeft in principe niet vergroot te worden, maar de gemeente Woudenberg staat wel open voor vervangende nieuwbouw die beter aansluit bij de doelgroep.
Planspecifiek
De inrichting van dit bestemmingsplan sluit aan bij de boodschap van de woonvisie: flexibiliteit is gewenst. Gezien het feit dat:
- er slechts 6 reguliere rijwoningen (sociale huur) ontwikkeld worden in plaats van 10 tot 15 reguliere woningen die hier volgens het woningbouwprogramma gerealiseerd zouden kunnen worden;
- het toevoegen van goedkope huurwoningen goed bijdraagt aan de gemeentelijke toevoegingsstrategie;
- de zorgwoningen grotendeels vervangende nieuwbouw betreft voor 1) de locatie Slotlaantje/ Westerwoud (15 plaatsen) en 2) de locatie Bongerd (teruggang van 30 naar 24 plaatsen door omvorming van slaapkamers naar zit-/ slaapkamers met individueel sanitair) beiden in Woudenberg. Er is slechts sprake van uitbreiding met 3 plaatsen.
acht de gemeente de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de kaders van de woonvisie. Mogelijk dat de reguliere woningen al in 2017 gereed zijn, maar dit acht de gemeente gezien de bijdrage aan de toevoegingsstrategie geen probleem.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
Planspecifiek
Er is een verkennend bodemonderzoek (Inventerra Comon Services bv, nr. 15-2296.1-R01AvH, d.d. 17 maart 2016) conform de NEN 5740 verricht op de locatie aan de Prins Hendrikstraat 3 te Woudenberg.
Op basis van de resultaten van het voorafgaande uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk onverdacht voor bodemverontreiniging.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
- In mengmonster MM1 (0,05 – 0,5 m-mv) van de bovengrond zijn geen verontreinigingen aangetoond;
- In mengmonster MM2 (0,0 – 0,5 m-mv) van de bovengrond zijn lichte verontreinigingen met diverse zware metalen vastgesteld;
- De ondergrond (1,0 – 2,0 m-mv) is licht verontreinigd met PAK;
- In het grondwater op de onderzoekslocatie (peilbuis 113) zijn een matige verhoogde concentratie barium en een licht verhoogde concentratie zink aangetoond.
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdachte locatie’ (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege de aangetoonde licht verhoogde gehalten in de grond en/of in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen ons inziens niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
Voor de aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond is op basis van het vooronderzoek geen verklaring te geven. Mogelijk betreft het een diffuse historische verontreiniging. De matig verhoogde concentratie barium en licht verhoogde concentratie zink in het grondwater betreffen ons inziens natuurlijk verhoogde achtergrondwaarden.
Op het Geoloket zijn mogelijke dempingen aangegeven. Navraag leerde dat dit gebaseerd is op het provinciale hbb-bestand. Uit de bestudeerde historische kaarten blijkt dat de percelen in het verleden gescheiden waren door hagen en niet door sloten. Bij het samenstellen van het hbb-bestand zijn in het verleden ook historische kaarten bekeken en op basis daarvan mogelijke dempingen ingetekend. De verwachting is dat de lijntjes van de haagafscheidingen indertijd als sloot zijn geïnterpreteerd. Om dit te verifiëren zijn gericht enkele boringen geplaatst in de lijn van de hagen (dempingen). Hierbij is niets aangetroffen wat kan duiden op dempingsmateriaal. Op grond hiervan kan inderdaad geconcludeerd worden dat geen sloten zijn gedempt, maar dat de percelen in het verleden werden gescheiden door hagen.
Het aspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet en de Wet op Archeologie en Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Planspecifiek
De gemeente Woudenberg heeft samen met de gemeente Renswoude in 2010 een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen. Op de beleidsadvieskaart is het plangebied gelegen binnen de zone 'Archeologisch Waardevol Verwachtingsgebied 3 (AWV3)', met een lage archeologische verwachting. Ter plaatse moeten volgens heb bijbehorende beleidsadvies bodemingrepen dieper dan de huidige verstoringsdiepte (0,3 m -mv) vermeden worden. Indien dit niet mogelijk is, is bij bodemingrepen groter dan 10.000 m² voorafgaand aan de ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek noodzakelijk.
Aangezien de ingreep in het plangebied ruimschoots onder de 10.000 m² blijft, hoeft er geen nader onderzoek plaats te vinden. Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
- andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
Planspecifiek
Gezien de ligging van het plangebied is er een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai (Windmill, nr. P2015.371-01, d.d. 27 november 2015) uitgevoerd conform het gestelde in de Wet geluidhinder (Wgh) naar de geluidbelasting ten gevolge van zoneringsplichtige geluidbronnen waarvan de zone het plangebied overlapt. Het plangebied is namelijk gelegen binnen de geluidszone van de Geeresteinselaan (N226). De geluidbelasting is getoetst aan het stelsel van voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden uit de Wet geluidhinder. Het onderzoek is uitgevoerd volgens de regels van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012.
De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Geeresteinselaan bedraagt ten hoogste 50 dB na aftrek van de correctie zoals bedoeld in artikel 110g van de Wet geluidhinder. De voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt niet gerespecteerd. Echter, de maximale ontheffingswaarde (63 dB) wordt wel gerespecteerd. Eventuele maatregelen stuiten op overwegende bezwaren of zijn niet realistisch danwel niet wenselijk. De gemeente Woudenberg zal daarom overeenkomstig de rekenresultaten van voorliggend onderzoek hogere grenswaarden moeten verlenen.
De cumulatieve geluidbelasting, exclusief aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder, ten gevolge van de Geeresteinselaan (zoneplichtig) en de overige in de nabijheid gelegen 30 km/uur wegen (niet gezoneerd), bedraagt ten hoogste 59 dB. Conform het Bouwbesluit 2012 dient bij het realiseren van de appartementen waarvoor een hogere waarde dient te worden verleend de gevels wel een voldoende karakteristieke geluidweging van de uitwendige scheidingsconstructie (GA;k) te hebben zodat een binnenniveau van 33 dB gerespecteerd blijft. Na het verlenen van een hogere waarde voor de van toepassing zijnde appartementen vormt het aspect geluid vanwege de omliggende wegen geen belemmering voor de realisatie van het plan.
4.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een vrijwel monofunctionele woonomgeving. Rondom het plangebied zijn uitsluitend woningen gelegen. De bedrijven en voorzieningen in de omgeving hebben geen hindercontour die een overlap kent met het plangebied. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Planspecifiek
Uitgaande van 6 voertuigbewegingen per woning per etmaal voor de grondgebonden woningen, zullen in het plangebied ten gevolge van deze 6 woningen dagelijks circa 36 voertuigbewegingen plaatsvinden. Voor de 24 zorgwoningen zal sprake zijn van 3 voertuigbewegingen per woning per etmaal, wat neerkomt op 72 voertuigbewegingen. In totaal is daarmee sprake van 108 voertuigbewegingen. Met de NIBM-tool (versie 30 maart 2015) is uitgerekend wat de bijdrage van het project zou zijn aan de verslechtering van de luchtkwaliteit uitgaande van een worst-case scenario waarbij er in de bestaande situatie geen basisschool met peuterspeelzaal in het plangebied zou zitten.
Uit de berekening blijkt dat de extra bijdrage zelfs in het worst-case scenario nog niet in de buurt komt van de norm van 1,2 µg/m³. Bovendien zijn op dit moment in het plangebied een school en een peuterspeelzaal gevestigd, met een gemiddelde voertuigaantrekkende werking van 180 bewegingen per etmaal.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
Uitsnede risicokaart met globale begrenzing plangebied (zwarte omkadering)
Uit de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichtingen in of in de directe nabijheid van het plangebied voorkomen. De dichtstbijzijnde inrichting, zijnde een gasontvangststation, ligt op meer dan 700 m van het plangebied. Hiermee vormt het aspect externe veiligheid geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.7 Flora en fauna
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- Beschermde Natuurmonumenten;
- Wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of in de nabijheid van een wettelijk beschermd natuurgebied en maakt ook geen onderdeel uit van de EHS.
Soortenbescherming
In het plangebied staan op dit moment een schoolgebouw met bijbehorende berging en een noodunit die gesloopt gaan worden. Om na te gaan of er beschermde soorten aanwezig zijn in het plangebied is er een ecologische quickscan (Blom Ecologie, nr. BE/2015/193/br1, d.d. 2 maart 2016) uitgevoerd. De conclusies en aanbevelingen uit deze quickscan zijn navolgend weergegeven:
Conclusies
- In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft, behoudens vleermuizen, aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten (tabel 2 & 3). Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen. Het schoolgebouw is wel potentieel geschikt als vaste rust- en verblijfplaats van vleermuizen. De bomen en struiken zijn mogelijk geschikt als broedlocatie voor algemene broedvogels;
- Het plangebied wordt gekenmerkt door intensief gebruik en beheer. De ruimtelijke ingrepen leidden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemene voorkomende en licht beschermde soorten en broedvogels. Beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora- en faunawet worden behoudens vleermuizen niet verwacht. Nader onderzoek naar het voorkomen van soorten wordt nodig geacht voor vleermuizen;
- Afhankelijk van de onderzoeksresultaten van het aanvullend onderzoek naar vleermuizen, indien significant negatieve effecten uitblijven en mits gewerkt wordt zoals aanbevolen, leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Vooralsnog behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (artikel 75) aangevraagd te worden;
- Het plangebied is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Landschap, Nationaal Park of Ecologische Hoofdstructuur.
Aanbevelingen
- Uitvoeren van een aanvullend onderzoek naar de aanwezigheid van gebouwbewonende vleermuizen. In het onderzoek dient het gebruik van: kraam-, zomer-, paar- en overwinteringslocaties vastgesteld dan wel uitgesloten te worden. Het onderzoek dient te worden uitgevoerd conform de richtlijnen van het vleermuisprotocol in de periode april tot oktober;
- Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Werkzaamheden uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitvoeren of een vleermuisvriendelijkeverlichtingswijze toepassen teneinde verstoring van vleermuizen in directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder ander worden verstaan; beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassing van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera;
- De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen (15 maart t/m 15 juli). Indien de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van een deskundige.
Te zijner tijd zullen de resultaten uit het aanvullende vleermuisonderzoek in de toelichting worden verwerkt.
4.8 Waterhuishouding
De waterhuishouding is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009 - 2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Provinciaal Waterplan 2010 - 2015
De provincie Utrecht acht een duurzaam en robuust watersysteem nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Op basis van een toekomstverkenning onderscheidt de provincie drie hoofdthema’s:
- Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen;
- Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur;
- Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater.
De provincie ontwikkelt in samenwerking met de waterschappen duurzame, robuuste watersystemen, die extreme situaties zoals langdurige droogte en een teveel aan water kunnen opvangen. Deze worden gerealiseerd door in de verschillende gebieden op de lange termijn in te zetten.
Het beleid van de Provincie Utrecht is er op gericht om geen permanente kunstmatige ingrepen in de grondwaterstand toe te staan. Bij ondergrondse of halfverdiepte bouw betekent dit dat er geen bemaling is toegestaan om grondwateroverlast te voorkomen. Hier dient bij het ontwerp rekening mee te worden gehouden in vorm van waterdichte constructies.
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021
Het algemeen bestuur van waterschap Vallei en Veluwe heeft op 30 september 2015 het waterbeheerprogramma vastgesteld. In het waterbeheerprogramma beschrijft het waterschap haar ambities en doelen voor het waarborgen van de waterveiligheid, het zorgen voor voldoende én schoon oppervlaktewater, het zuiveren van afvalwater en het verder ontwikkelen van de vele samenwerkings- en innovatiemogelijkheden.
De waterbeheerder heeft het bovenregionale oppervlaktewater beleid vertaald naar regionale richtlijnen, normen en vergunningsvoorschriften. Toename van verhard oppervlak dient gecompenseerd te worden door het realiseren van voldoende extra waterberging. Ten aanzien van het afkoppelen van verhardoppervlak van het riool heeft het waterschap een afkoppelbeslisboom opgesteld. Indien het regenwater van de daken naar het oppervlaktewater wordt afgevoerd, of in de bodem geïnfiltreerd wordt mag er geen gebruik worden gemaakt van uitlogende materialen, zoals koper, lood en zink, voor dak- gevelbekleding en goten.
Planspecifiek
Omdat in de bestaande situatie vrijwel het complete plangebied verhard is in de vorm van daken en bestrating (schoolplein) en in het nieuwe plangebied er ook groen terugkomt in de vorm van tuinen, hoeft er geen watercompensatie plaats te vinden. De hoeveelheid verharding neemt namelijk behoorlijk wat af.
De watergang, die aan de zuid- en westzijde aan het plangebied grenst, blijft gehandhaafd en zal bereikbaar blijven voor de gemeente.
Daarnaast worden het afvalwater en het hemelwater gescheiden aangeboden op de perceelsgrens en zal geen gebruik gemaakt worden van uitlogende bouwmaterialen.
5.1 Inleiding
Verbeelding
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden aangewezen en begrensd. De bestemming is een beschrijving van de functies waarvoor de grond mag worden gebruikt. Op de verbeelding zijn tevens aanduidingen opgenomen met het oog op het aanwijzen van gebieden waarop een specifieke regeling binnen de regels van toepassing is. Deze aanduidingen krijgen in de regels een juridische betekenis.
Regels
Begripsomschrijvingen
Het opnemen van begripsbepalingen is beperkt tot die begrippen, waarbij sprake is van een (mogelijke) afwijkende betekenis in het algemeen spraakgebruik en/of technische begrippen, waarbij een vereenvoudigde omschrijving de leesbaarheid bevordert. Begrippen die zijn voorgeschreven in de SVBP 2012 worden ook conform de SVBP 2012 overgenomen. Tevens is een aantal begrippen op basis van de Wabo opgenomen.
Wijze van meten
Met het oog op het kunnen bepalen van de in de regels aangegeven oppervlakte, goot- en bouwhoogten en inhoud van bouwwerken, is aangegeven waar en hoe deze worden gemeten. Tevens is aangegeven welke onderdelen van gebouwen buiten beschouwing blijven, bij het toepassen van de wijze van meten. Dit betreft het in geringe mate mogen overschrijden van bouw- en bestemmingsgrenzen met ventilatiekanalen, schoorstenen en kroonlijsten.
Bestemmingsregeling
Per bestemming zijn, voor zover noodzakelijk, de volgende onderdelen onderscheiden:
- bestemmingsomschrijving;
- bouwregels;
- specifieke gebruiksregels;
- afwijken van de bouw- of gebruiksregels;
- omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.
Bouwregels
In de bouwregels zijn objectieve regels gesteld met betrekking tot de plaats en afmetingen van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Specifieke gebruiksregels
In sommige bestemmingen is het noodzakelijk om het gebruik zoals toegelaten in de bestemmingsomschrijvingen nader te specificeren. Tevens is - ter adstructie - in sommige bestemmingen aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval vallen onder strijdig gebruik zoals bedoeld in artikel 2.1 Wabo.
Afwijken van de bouw- of gebruiksregels
In dit plan zijn enkele flexibiliteitsbepalingen opgenomen.
Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat bij opeenvolgende bouwaanvragen waarbij een bepaalde oppervlakte aan grond als voorwaarde is geformuleerd, dezelfde grond opnieuw bij de afweging omtrent vergunningverlening wordt betrokken. De anti-dubbeltelregel wordt conform het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) overgenomen in het bestemmingsplan.
Algemene bouwregels
Deze bepalingen zijn opgenomen om aan te geven wanneer bouwgrenzen mogen worden overschreden en tot welke afstand.
Algemene gebruiksregels
In het artikel ‘Algemene gebruiksregels’ is aangegeven welke gebruiksvormen in ieder geval strijdig zijn met het bestemmingsplan. Het verbod om gronden en bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan te gebruiken is geregeld in de Wabo, ex artikel 2.1 lid 1 sub c.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels is opgenomen dat ten hoogste 10 % van de maten in het plan kan worden afgeweken.
Algemene wijzigingsregels
In de algemene wijzigingsregels is opgenomen dat burgemeester en wethouders de in het plan opgenomen bestemmingen kunnen wijzigen ten behoeve van een overschrijding van de bestemmingsgrenzen.
Overige regels
In de overige regels is een artikel opgenomen over fietsparkeren en een artikel over het uitsluiten van de aanvullende werking van de bouwverordening.
Overgangsrecht
In het bestemmingsplan is het overgangsrecht conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. De peildata voor bouwen en gebruiken zijn gelijk getrokken en gelegd op de datum waarop het bestemmingsplan in werking treedt.
Slotregel
In de slotregel is aangegeven onder welke benaming de regels kunnen worden aangehaald.
5.2 Bestemmingsomschrijving
Groen
Een strook aan de noordwestzijde van het plangebied wordt bestemd als groenstrook. Er is de mogelijkheid om hier speelvoorzieningen voor kinderen te realiseren.
Tuin
Er is rondom de gebouwen een zone opgenomen waarbinnen, alleen onder bepaalde voorwaarden, aan- en uitbouwen zijn toegestaan. In afwijking van deze voorwaarden zijn binnen de aanduiding 'bijgebouwen' ook aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen toegestaan.
Verkeer
De nieuwe insteekstraat en het parkeerterrein aan de zuidwestzijde van het plangebied krijgen de bestemming ‘Verkeer’. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden opgericht.
Wonen
De woonbebouwing wordt opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Op de kaart zijn binnen deze bestemming bouwvlakken aangegeven waarbinnen de hoofdgebouwen dienen te worden gesitueerd. Daarbij zijn op de verbeelding de maximum goot- en bouwhoogte aangegeven. Tevens is het maximum aantal wooneenheden weergegeven en de bouwwijze. In de begripsbepalingen is aangegeven wat onder een huishouden moet worden verstaan, waarmee voorkomen wordt dat zich onaanvaardbare huisvestingsvormen gaan voordoen.
Wat betreft de aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen (bijbehorende bouwwerken) worden, binnen de bestemming Wonen, de in de gemeente gebruikelijke mogelijkheden geboden: maximaal 50 % van het bouwperceel, voor zover gelegen buiten het bouwvlak tot een maximum van 50 m². Deze zijn toegelaten op ten minste 1,0 m achter de voorgevellijn van de woning, in het bouwvlak en daarbuiten. In de begripsbepalingen is verwoord hoe dit moet worden geïnterpreteerd als een woning met twee gevels aan de openbare ruimte grenst.
In de specifieke gebruiksregels is een verbodsbepaling opgenomen om de gronden in het plangebied te gebruiken zonder te voorzien in voldoende parkeervoorzieningen in of in de directe omgeving van het plangebied op basis van de in de tabel opgenomen waarden.
Ten behoeve van mantelzorg is een afwijkingsregeling opgenomen. Deze regeling is bedoeld voor mantelzorg. Ten behoeve van mantelzorg kan ook het bijgebouw gebruikt worden voor de huisvesting van de zorgverlenende of de zorgbehoevende. Hiertoe is een uitzondering opgenomen in de gebruiksregels. Bewoning van vrijstaande bijgebouwen is namelijk niet toegestaan. Bewoning houdt ook in het gebruik als logeerkamer of slaapkamer.
Beroepsuitoefening en bedrijf aan huis, voor zover die geen onevenredige belasting voor het woon- en leefklimaat oplevert, wordt in de regels mogelijk gemaakt. Hiervoor geldt een maat van 50 m². Voor het bedrijf aan huis is een specifieke bedrijvenlijst van toepassing. Aangesloten wordt bij de beleidsregels die voor de toepassing van artikelen 2.1 jo. 2.12 Wabo zijn vastgesteld. Kelders zijn bij recht mogelijk onder de bebouwing.
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld.
De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijk plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Overleg
Te zijner tijd zullen eventuele opmerkingen uit het vooroverleg hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.
7.2 Inspraak
Te zijner tijd zullen eventuele opmerkingen uit de inspraak hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.