direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Buitengebied, herziening Vlieterweg 17 Woudenberg
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BP2015bgbvlietwg17-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het agrarische bedrijf aan de Vlieterweg 17, grenzend aan de Lunterse beek, is in het verleden verplaatst naar de bestaande nabijgelegen hoeve 'Het 1e Broek'. Hierdoor ontstond een unieke kans om met de realisering van woningbouw aan de Vlieterweg ruimtelijke kwaliteitswinst te realiseren aan de Lunterse beek en de milieubelasting ter plaatse te verminderen. Om de bouw van woningen op het perceel mogelijk te maken is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' een bestemming 'Wonen' opgenomen met 3 bouwvlakken. Om meer flexibiliteit te bieden is in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2013 (herziening)' één bouwvlak opgenomen en is een maximum van 5 wooneenheden gesteld. Momenteel is sprake van een gewijzigd bouwplan dat niet geheel binnen het vigerende bouwvlak past. Een aanpassing van het bouwvlak en de bestemming 'Wonen' is noodzakelijk om het bouwinitiatief van hoge landschappelijke kwaliteit te realiseren. Voorliggende herziening van het plan Buitengebied voorziet in een bestemmingslegging waarmee het beoogde initiatief juridisch-planologisch mogelijk wordt gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015bgbvlietwg17-ow01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Huidige situatie

1.2 Geldend bestemmingsplan en begrenzing plangebied

Op het perceel geldt het bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' (vastgesteld 23 september 2010). In 2013 is een herziening opgesteld (vastgesteld 27 juni 2013). De begrenzing van het plangebied van voorliggende herziening wordt gevormd door de woonbestemming uit de herziening van 2013, aangevuld met de grens van het nieuwe bouwplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015bgbvlietwg17-ow01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Vigerende plannen en plangebied (Bron: www.ruimtelijkplannen.nl)

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Beschrijving initiatief

Het beoogde initiatief dat dateert uit 2009 omvat het realiseren van in totaal 5 wooneenheden op het perceel aan de Vlieterweg 17 in Woudenberg. In de bestaande boerderij worden twee wooneenheden gerealiseerd. Er komt een twee-onder-een-kap woning en een vrijstaande woning. De voormalige kapschuur wordt ingericht voor vijf “garageboxen”. Bij de woningen zelf worden bijgebouwen niet toegestaan. Er wordt bij het ontwerp van de gebouwen en de inrichting van de ruimte rekening gehouden met de reeds aanwezige cultuurhistorische bebouwing en de landschappelijke kwaliteit van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015bgbvlietwg17-ow01_0003.jpg"

Figuur 2.1. Beoogd initiatief

Het gemeentebestuur acht de voorgenomen ontwikkeling planologisch aanvaardbaar. Voor de ontwikkeling bestaan geen ruimtelijke en milieubelemmeringen. In de hoofdstukken 3 en 4 wordt op die aspecten nader ingegaan.

2.2 Beschrijving juridische regeling

De verbeelding

Op de verbeelding is in de ondergrond de bestaande situatie weergegeven. Daarbij is gebruik gemaakt van een zo actueel mogelijk digitaal bestand. Op deze ondergrond zijn vlakken getekend waarmee is aangegeven welke bestemming ter plaatse zal gaan gelden (zie figuur 2.2.).

  • Voor de gronden waar het voorgenomen bouwplan betrekking op heeft wordt de bestemming 'Wonen' opgenomen. De aanduidingen die van toepassing waren op de woonbestemming in 'Buitengebied 2013 (herziening)' worden overgenomen en zijn van toepassing op de woonbestemming in voorliggende herziening.
  • De oppervlakte van de benodigde uitbreiding van de woonbestemming wordt aan de zuidzijde van het plangebied gecompenseerd en bestemd tot 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden - Beekdal'.
  • De overige dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen die op het plangebied van toepassing waren in 'Buitengebied 2010' blijven van toepassing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015bgbvlietwg17-ow01_0004.jpg"

Figuur 2.2. 'Buitengebied 2013 (herziening)' en 'Buitengebied, herziening Vlieterweg 17 Woudenberg'

De regels

Er is sprake van een partiële herziening. De regels van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2010', zoals vervat in het bestand NL.IMRO.0351.BP2010buitengebied-vg01 en herzien in 2013 (NL.IMRO.0351.HZ2012bgbdivers-vg01) zijn hierop van toepassing.

De regels bevatten alleen de noodzakelijke bepalingen. Voor de inhoud omtrent het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of nog op te richten bouwwerken is verwezen naar het basisplan 'Buitengebied 2010' en de herziening 'Buitengebied 2013'. Aangezien ook een herziening aangemerkt moet worden als een bestemmingsplan zijn aan het plan de verplichte overgangsbepalingen toegevoegd.

Hoofdstuk 3 Toetsing aan omgevingsaspecten

3.1 Cultuurhistorie en archeologie

Beleid en normstelling

Als gevolg van het beleid Modernisering Monumentenzorg is per 1 januari 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.6.1) bepaald dat gemeenten verplicht zijn cultuurhistorie mee te wegen bij het opstellen van een bestemmingsplan. Niet alleen de cultuurhistorische waarden in de grond (archeologie) maar ook boven de grond moeten meegenomen worden.

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek en conclusie

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied (2010 en 2013) is een regeling opgenomen ter bescherming van archeologische waarden.

De gronden aan de Vlieterweg zijn bestemd tot Waarde - Archeologie -2. Op grond van artikel 26.2 onder b mag op deze gronden niet gebouwd worden voor de bestemming Wonen tenzij de archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld (door middel van een archeologisch onderzoek) en maatregelen worden genomen voor het behoud van de waarden. Daarbij geldt een vrijstelling voor bouwwerken kleiner dan 100 m2 en werken die minder dan 40 cm de grond in gaan. Het bouwen voor de bestemming Wonen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden is daarom gebonden aan een ontheffing (afwijking) en een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden. De archeologische waarden zijn hiermee afdoende beschermd en vormen geen belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling.

De boerderij blijft behouden. De bestaande waardevolle kapschuur zal worden gebruikt als een gezamenlijk bijgebouw voor de te bouwen woningen. Verdere kleinschalig bijgebouwen zijn niet toegestaan waardoor het totale ensemble van een beperkte aantal robuste hoofdgebouwen met beplanting en hagen uit cultuurhistorisch oogpunt passend is (geen verrommeling; suggestie van een 'boerenerf').

3.2 Bodem

Beleid en normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Gezien het feit dat de huidige woonbestemming slechts in beperkte mate wordt verschoven ten opzichte van de vigerende bestemming Wonen en er geen sprake is van een functiewijziging is vooralsnog geen bodemonderzoek gedaan. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning voor bouwen zal een bodemonderzoek worden overlegd.

3.3 Water

Waterbeheer en watertoets

Een initiatiefnemer dient in principe in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer.

Onderzoek en conclusie

Het huidige bestemmingsplan voorziet in de realisering van 5 wooneenheden met een maximale inhoud van 600 m3 en één vrijstaand bijgebouw waarvan de maximale omvang vastgelegd is op de huidige oppervlakte.

Ten opzichte van de huidige planologische regeling neemt de te bebouwen oppervlakte niet toe. Ten opzichte van de voorheen aanwezige agrarische bebowuing is sprake van een afname van bebouwd oppervlak. Het staken van de agrarische activiteiten op geringe afstand van de Lunterse beek was uit oogpunt van waterkwaliteit een gunstige ontwikkeling.

In de gewijzigde opzet kan de afstand van de te bouwen woningen tot de Lunterse beek ten opzichte van het vigerende plan kleiner worden (van circa 48 naar ongeveer 15 meter). Er blijft echter voldoende ruimte voor onderhoudswerkzaamheden aan de beek.

Gelet op de afstand tot de beek is het gebruik van niet uitloogbare materialen voor de bouw van de woningen wenselijk.

Afvalwater zal worden afgevoerd op de riolering dan wel worden opgevangen in een IBA (individuele behandeling afvalwatersysteem).

De ontwikkeling heeft daarmee geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

3.4 Luchtkwaliteit

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.

Onderzoek en conclusie

Het geldende bestemmingsplan voorziet ter plaatse al in de realisering van 5 wooneenheden; de planologische situatie verandert daarmee voor het aspect luchtkwaliteit niet wezenlijk. De conclusie is dat het aspect luchtkwaliteit verder buiten beschouwing kan blijven en geen belemmering oplevert voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.5 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Voorgenomen ontwikkeling

De bestemming 'Wonen' voor 5 wooneenheden (2 in de bestaande woonboerderij en 3 nieuw te bouwen wooneenheden) is vigerend.

Ten behoeve van de beoogde situatie zullen werkzaamheden worden uitgevoerd (bouwrijp maken en bouwwerkzaamheden).

Beleid en normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

  • nesten die het hele jaar door zijn beschermd (nesten die ook buiten het broedseizoen in gebruik zijn, nesten van koloniebroeders, nesten van honkvaste broeders en nesten van vogels die slecht in staat zijn een nest te bouwen);
  • nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd (nesten voor vogels die over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen).

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EZ (voormalig Ministerie van EL&I/LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EZ). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats. Hetzelfde geldt voor de ecologische doelen van de beschermde natuurmonumenten (b), voor zover deze gebieden niet overlappen met Natura 2000.

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan moet worden onderzocht of het plan effecten heeft op de gebieden beschermd onder de Natuurbeschermingswet 1998. Indien significant negatieve effecten niet kunnen worden uitgesloten moet worden gezocht naar oplossingen in de vorm van mitigerende maatregelen of aanpassingen van het plan. Zijn na verwerking hiervan significant negatieve effecten nog steeds niet uit te sluiten dan kan het plan alleen doorgang vinden als:

  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard;
  • geen alternatieven voorhanden zijn;
  • resterende effecten worden gecompenseerd.

Onderzoek en toetsing

Natuurbeschermingswet 1998

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De Lunterse beek en aangrenzende oevers maakt wel deel uit van de EHS.

Circa 4,5 km ten zuidoosten van het plangebied ligt het beschermd natuurmonument 'Meeuwenkampje', de Natura 2000-gebieden Kolland & Overlangbroek en Binnenveld liggen op ruim 8 km afstand.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2015bgbvlietwg17-ow01_0005.png"

Figuur 3.1: Ligging plangebied (rode lijn) t.o.v. beschermde natuurgebieden (bron: webkaart provincie Utrecht)

De aanpassing van het bouwvlak aan de westzijde van het plangebied ligt buiten de EHS. De wijziging van de agrarische functie naar wonen, levert een aanzienlijke verbetering van de milieuomstandigheden op. Er zal veel minder uitspoelig van meststoffen plaatsvinden. Negatieve effecten op de EHS treden niet op.

Vanwege de kleinschalige aard van de ontwikkeling en de grote afstand tot het beschermd natuurmonument en de Natura 2000-gebieden, worden significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen uitgesloten.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Flora- en faunawet

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (onder andere Ravon en www.waarneming.nl). De agrarische opstallen op het perceel zijn reeds gesloopt, ter plaatse is nu grasland aanwezig. Dit agrarische grasland vormt leefgebied voor licht beschermde soorten zoals konijn, mol, veldmuis, huisspitsmuis, wezel en ree. De aanwezigheid van zwaarder beschermde soorten wordt hier uitgesloten. De bosachtige omgeving van het plangebied biedt in ieder geval leefgebied aan broedvogels en waarschijnlijk ook vleermuizen. Ook de bestaande bebouwing kan een functie hebben voor broedvogels met vaste nesten, zoals huismus en gierzwaluw en vleermuizen.

Het verdwijnen van de agrarische functie heeft een verbetering van de milieuomstandigheden tot gevolg. Door de bouwwerkzaamheden van de 3 nieuwe wooneenheden buiten het broedseizoen uit te voeren, wordt verstoring van broedende vogels voorkomen. Het gebruik van kunstlicht in de bouwperiode dient vermeden te worden of op een dusdanige manier worden toegepast dat lichtverstoring van de bosstroken en bestaande bebouwing en de daar aanwezige soorten wordt voorkomen. De gebruiksfase van de woningen is niet meer verstorend dan de veehouderij.

Negatieve effecten op beschermde soorten, wordt met inachtneming van de voorgestelde maatregelen uitgesloten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.6 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Voor agrarische bedrijven is de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit van belang.

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader is als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld (in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv)) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand van de dierenverblijven ten opzichte van geurgevoelige objecten (50 meter).

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. In het Activiteitenbesluit zijn voor alle agrarische activiteiten, waaronder akkerbouwbedrijven en veehouderijen, eisen opgenomen. Voor de veehouderijen is aangesloten bij de systematiek uit de Wgv, dat wil zeggen dat in bepaalde gevallen een maximaal toegestane geurbelastingen geldt (diercategorieën waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld, bijvoorbeeld varkens en pluimvee) en in andere gevallen vaste afstandseisen gelden (diercategorieën waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld, waaronder melkrundvee).

Onderzoek en conclusies

Het meest nabij gelegen niet-agrarisch bedrijf ligt op ruim 750 meter van de woningbouwlocatie. Gelet op deze afstand is verdere toetsing niet noodzakelijk en vormt het bedrijf geen belemmering.

De locatie ligt op 210 tot 225 meter van agrarische bedrijven. De dichtsbijzijnde agrarische bedrijven zijn grondgebonden agrarische bedrijven. Op grond van voornoemd toesingskader geldt een minimale onderlinge afstand tussen een geurgevoelig object en het grondgebonden agrarische bedrijf van 50 meter. Aan deze afstand wordt voldaan; ter plaatse zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

3.7 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer, langzaam verkeer en openbaar vervoer
Het plangebied wordt ontsloten aan de Vlieterweg. Via deze weg is het dorp Scherpenzeel bereikbaar. Langs Scherpenzeel loopt de N224, een gebiedsontsluitingsweg tussen Zeist en Arnhem. De N224 is vanaf het plangebied met 5 minuten te bereiken. De Vlieterweg is gecategoriseerd als erftoegangsweg buiten de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 60 km/h.

De wegen rondom het plangebied hebben geen fietsvoorzieningen. Gezien het beperkte aantal bestemmingen aan de weg en de beperkte verkeersintensiteit, wordt dit niet als probleem gezien.


In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen openbare vervoersvoorzieningen aanwezig. In Scherpenzeel zijn op ongeveer 1,5 km afstand bushaltes aanwezig, vanaf waar bussen naar Amersfoort, Wageningen, Veenendaal en Barneveld gaan.


Verkeersgeneratie en afwikkeling
Binnen het plangebied worden vijf wooneenheden mogelijk gemaakt. Omdat de exacte invulling van het plangebied nog niet bekend is, kan er voor de verkeersgeneratie uitgegaan worden van kencijfers passend bij woningen in de categorie 'landelijk wonen'. De verkeersgeneratie die hierbij hoort is 7,4 mvt/etmaal per woning. De totale verkeersgeneratie komt dan op 37 mvt/etmaal. Deze verkeersgeneratie is worst-case: in de huidige situatie is er tenminste één woning aanwezig. Voor de intensiteit op de Vlieterweg wordt uitgegaan van een verkeersintensiteit van 750 mvt/etmaal (Bestemmingsplan buitengebied, 2013). De verkeersgeneratie van het plangebied is dusdanig laag, dat dit niet tot problemen zal leiden.


Parkeren
De gemeente Woudenberg kent geen eigen parkeernormen, daarom wordt aangesloten bij publicatie 317 van het CROW. Omdat de exacte invulling van het plangebied nog niet bekend is, wordt uitgegaan van de parkeernormen bij vrijstaande woningen. De gemeente Woudenberg kent een weinig stedelijke stedelijkheidsgraad. De parkeerbehoefte die hierbij hoort is 2,4 parkeerplaatsen per woning. Voor de vijf wooneenheden komt de parkeerbehoefte neer op 12 parkeerplaatsen. Op eigen terrein is voldoende ruimte om deze te realiseren.


Conclusie
De bereikbaarheid van het plangebied is goed. Door de uitbreiding zal meer verkeer naar het plangebied komen. Het geringe aantal extra verkeersbewegingen zal niet leiden tot problemen in de verkeersafwikkeling. Ten aanzien van parkeren is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig. Het aspect verkeer staat de ontwikkelingen dan ook niet in de weg.

3.8 Wegverkeerslawaai

Beoogde ontwikkeling en beoordelingskader

Binnen onderhavig plan wordt de realisatie van maximaal vijf nieuwe wooneenheden juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. Woningen zijn volgens de Wet geluidhinder geluidsgevoelige functies waarvoor, indien deze gelegen zijn binnen de geluidszone van een gezoneerde weg, akoestisch onderzoek uitgevoerd moet worden. De situatie is gelegen binnen de geluidszone van de Vlieterweg en de Broekerweg. Het volledige onderzoek is opgenomen in Bijlage 1 Akoestisch onderzoek.

Conclusies onderzoek

Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting op de rand van het bouwvlak maximaal 45 dB ten gevolge van het verkeer op de Vlieterweg bedraagt en maximaal 34 dB ten gevolge van het verkeer op de Broekerweg. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB ten gevolge van het verkeer op deze wegen wordt niet overschreden. Het aspect wegverkeerslawaai staat de ontwikkeling dan ook niet in de weg.

3.9 Externe veiligheid

Uit de professionele risicokaart van de Nederlandse overheid blijkt dat de locatie niet ligt binnen het invloedsgebied van een risicovolle inrichting of transportroute.

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

3.10 Kabels en leidingen

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

In de nabijheid van de te beoordelen lokatie zijn geen relevante leidingen gelegen. De woningen zijn niet binnen zones rond leidingen gelegen. Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Financiële aspecten

4.1.1 Grondexploitatie

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) wordt een exploitatieplan verplicht gesteld indien nieuwe bouwplannen rechtstreeks mogelijk worden gemaakt door middel van bijvoorbeeld een omgevingsvergunning voor het bouwen in afwijking van het bestemmingsplan en er voor de gemeente sprake is van verhaalbare kosten (kostensoortenlijst Besluit ruimtelijke ordening). Een exploitatieplan is niet vereist indien:

  • Het kostenverhaal anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld door het sluiten van overeenkomsten van grondexploitatie met alle eigenaren in het exploitatiegebied, waar bouwmogelijkheden gerealiseerd kunnen worden of volledig grondeigendom).
  • Indien er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar (eventueel) alleen apparaatskosten of de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen en omdat de te verhalen kosten daarvan niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000, -.

Voor de beoogde ontwikkeling is tussen initiatiefnemer en de gemeente een privaatrechtelijke (zogenaamde anterieure) overeenkomst gesloten waarin de afspraken over het plan zijn vastgelegd, inclusief het kostenverhaal.

4.1.2 Financiële uitvoerbaarheid

De voorgenomen ontwikkeling is een particulier initiatief. De uitvoering ervan komt niet ten laste van de publieke middelen. De gronden zijn in eigendom van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft gegevens overlegd aan de gemeente waaruit blijkt dat de voorgenomen investeringen in planontwikkeling en (ver)bouw financieel uitvoerbaar zijn. Hieruit blijkt dat de initiatiefnemer in staat is om de ontwikkeling en alle voorbereidings- en uitvoeringskosten geheel te financieren. De financiële uitvoerbaarheid is daarmee afdoende aangetoond. Gelet op het vertrouwelijke karakter zijn de financiële gegevens niet in deze paragraaf opgenomen.

4.1.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat de financiële uitvoerbaarheid van het project afdoende is gewaarborgd. Voor de gemeente Woudenberg  zijn aan dit initiatief geen financieel-economische risico's verbonden. De risico's daaromtrent liggen bij de initiatiefnemer.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

regelgeving

In artikel 3.1.6. van het Bro is bepaald dat in de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving moet worden opgenomen van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

De verplichting om tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg te plegen instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn, is vastgelegd in artikel 3.1.1 van het Bro.

resultaten overleg

Omwonenden zijn middels een brief geinformeerd over het voornemen en in de gelegenheid gesteld om te reageen. Gebleken is dat er maatschappelijk draagvlak is voor deze ontwikkeling.

In het kader van vooroverleg zijn de Provincie Utrecht, Gemeente Scherpenzeel en het Ministerie Infrastructuur en Milieu aangeschreven. Er is één vooroverleg reactie binnengekomen, te weten van de provincie. Die instantie geeft aan geen aanleiding te hebben opmerkingen te plaatsen in het kader van het provinciaal belang zoals dat is opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2013.