direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prangelaar
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In de afgelopen jaren heeft de gemeente samen met een aantal schoolbesturen gesproken over het toekomstbestendig maken van het primair onderwijs in Woudenberg. Onderdeel hiervan is een herhuisvesting van de bestaande scholen. Hierbij worden de locaties van vier scholen samengevoegd op twee (bestaande) locaties.

Eén locatie betreft het schoolgebouw van de Prangelaar aan de Willem de Zwijgerlaan. In de huidige situatie zijn uitsluitend schoollokalen op de begane grond aanwezig. De bedoeling is dat op de huidige bouwlaag voor een gedeelte een extra bouwlaag wordt gerealiseerd met extra lokalen. Voorts wordt het gebouw uitgebreid aan de zuidwestkant ten behoeve van een vergroting van het speellokaal.

De uitbreiding past niet in het vigerende bestemmingsplan Woudenberg Dorp. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijke te maken is onderhavig bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging plangebied

In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt ten zuid-oosten van het centrum van de kern Woudenberg. De Prangelaar is op de hoek van de Willem de Zwijgerlaan en de Frans Halslaan gelegen. Het terrein van de school grenst aan het ten westen gelegen gebouw van de R.K. Parochie H. Catharina. In paragraaf 2.2 wordt het plangebied en de omgeving daarvan nader beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01_0001.png" Figuur 1.1: Ligging van het plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Woudenberg Dorp 2011' weergegeven. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als Maatschappelijk (M) ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen. Op basis van deze bestemming is de functie van school toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling past echter niet in het vigerende plan omdat de opgenomen bouwhoogte en het bouwvlak niet toereikend zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01_0002.png"

Figuur 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan Woudenberg Dorp 2011

1.4 Planvorm

Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel het geven van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling om de beoogde uitbreiding mogelijk te maken. Het bestemmingsplan Prangelaar bestaat uit een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Er is gekozen voor een gedetailleerde regeling die aansluit op het bestemmingsplan Woudenberg Dorp 2011.

1.5 Leeswijzer

De voorliggende toelichting op de verbeelding met planregels beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder is in deze toelichting de verbeelding met planregels nader uitgelegd.

In hoofdstuk 2 komt de ontwikkeling aanbod. In hoofdstuk 3 wordt het plan vervolgens getoetst aan het ruimtelijk beleidskader. De relvante sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft een juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. Tevens is artikelsgewijs een beschrijving gepresenteerd van de bestemmingen en planregels. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot, zijn in de bijlagen de verschillende sectorale onderzoekrapportages opgenomen.

Hoofdstuk 2 Ontwikkeling

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van de bestaande situatie binnen het plangebied en de omgeving hiervan. Vervolgens is de toekomstige situatie (bouwplan) beschreven, waarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing van het plan in de omgeving.

2.2 Bestaande situatie

Het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01_0003.png"

Figuur 2.1 Bestaande situatie gezien vanaf de hoek Frans Halslaan en Willem de Zwijgerlaan

Het schoolgebouw ligt aan de Willem de Zwijgerlaan iets ten zuidoosten van het centrum van Woudenberg in de wijk Laanzicht. De terreingrens wordt in het oosten gevormd door de Frans Halslaan (zie figuur 2.1) en in het westen door het terrein van de parochie. Aan de zuidzijde grenst het schoolterrein aan een openbaar parkje voorzien van onder andere een bastketbal speelveld en enkele speeltoestellen zoals klimrekken. Deze speeltoestellen worden regelmatig gebruikt door kinderen van de school. De noordgrens wordt tot slot gevormd door de Willem de Zwijgerlaan die met een u-bocht om het gebied heen loopt.

Aan de overzijde van de wegen liggen aan de noord- en de oostzijde direct woningen ten opzichte van de school. De groenvoorziening en de parochie vormen aan de zuid- en westzijde een afbakening tussen de school en woningen.

De naoorlogse wijk Zuidoost bestaat uit meerdere afzonderlijk goed herkenbare woonbuurten met veel rijwoningen. Aan de randen staan veelal vrijstaande en twee-onder-een kapwoningen. Het aanwezige wegenpatroon is mede gebaseerd op de oorspronkelijke agrarische verkaveling maar bevat ook verspringende dwarsverbindingen en afschuiningen. De Willem de Zwijgerlaan vormt een van de belangrijkste structuurbepalende wegen in de wijk. Deze weg vormt een oost-west verbinding tussen de Europaweg in het oosten en de N225 in het westen.

In de directe omgeving is er sprake van een gevarieerd bebouwingsbeeld van verspreide twee-onder-één-kap- en rijenwoningen; meest in twee lagen onder een zadeldak. De kaprichting van de blokken met rijenwoningen varieert van oost-west tot noord-zuid. De directe omgeving is dan ook vooral te kenmerken als woongebied. Alleen de parochie vormt de enige andere functie (eveneens maatschappelijk) in de omgeving.

Het huidige schoolgebouw bestaat in zijn geheel uit één verdieping. Op een aantal plaatsen is deze bouwlaag voorzien van kleine puntdaken. De school wordt op dit moment uitsluitend gebruikt door de bovenbouw. De onderbouw zit op de andere locatie van de school. Overigens was tot een aantal jaar geleden (voor de fusie) sprake van zowel onder- als bovenbouw op deze locatie. De school heeft twee entrees: één aan de noordoost zijde en één aan de zuidoost zijde. Van oorsprong werd de noordoostelijke entree gebruikt door de bovenbouw en de andere entree door de onderbouw.

2.3 Toekomstige situatie

Het bouwplan bestaat uit een uitbreiding van het bestaande speellokaal aan de zuidwest zijde en een gedeeltelijke verhoging. In de figuren 2.2 & 2.3 is, ter illustratie, het schetsplan van de beoogde ontwikkeling weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01_0004.png"

Figuur 2.2 Schetsplan toekomstige situatie plattegrond

Het bestaande gebouw krijgt aan de noordzijde een tweede verdieping. Ter plaatse van de entree voor de bovenbouw bestaat deze verdieping uit twee bouwlagen en een platte afdekking. Voor het overige wordt de tweede bouwlaag gevormd door 'geknipte kap'. Het schuine dakvlak, voorzien van gevelbrede dakkapel, is gericht op de omgeving terwijl de rechte gevels intern zijn georiënteerd. De huidige goot- hoogte van 4 meter blijft gelijk. De nokhoogte van 6 meter nu wordt verhoogd tot een nokhoogte 9 meter. Doordat de bestaande daklijn wordt verlengd, zal de ruimtelijke impact hierdoor voor de omgeving niet tot nauwelijks toenemen.

In de zuidwesthoek van het schoolgebouw wordt een grondgebonden uitbreiding gerealiseerd van ca 12,5 bij 7 meter ten behoeve van het vergroten van het bestaande speellokaal. Om dit speellokaal voldoende ruimte te geven, wordt dit gedeelte eveneens voorzien van een schuine kap. De uitbreiding die hier plaats vindt, vindt plaats op voldoende afstand van woningen en is afgeschermd door groen, waardoor dit feitelijk voor de omgeving nauwelijks merkbaar zal zijn.

Met de uitbreiding wordt het aantal klaslokalen vergroot van 6 naar 10. De school biedt dan plaats voor circa 250 leerlingen waar dit er nu 110 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01_0005.png"

Figuur 2.3 Schetsplan toekomstige situatie gevels

Medewerkers kunnen vooralsnog op het terrein van de naastgelegen parochie parkeren. Aan deze zijde van de school is daarom ook de personeelsingang geprojecteerd. Mocht in de toekomst de parochie verdwijnen, dan zal het parkeren in de omgeving moeten worden opgevangen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van parkeervoorzieningen in de omgeving: vanwege de overwegende functie van wonen, zijn er overdag voldoende parkeerplaatsen voor de medewerkers beschikbaar.

Direct ten zuiden van de school ligt een (min of meer) ongebruikte verkeersvoorziening. Deze wordt aangepast, zodat deze van twee zijden ontsloten wordt (zie figuur 2.4). Er worden hier een aantal voorzieningen voor halen en brengen gerealiseerd. Doordat dit ten zuiden van de school is en de ingang van de onderbouw aan de zuidkant van het gebouw is gesitueerd, is de verwachting dat er niet in de overige straten in de omgeving zal worden geparkeerd voor halen en brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01_0006.png"

Figuur 2.4 Aanpassing openbare ruimte omgeving ten behoeve van parkeervoorzieningen

Zoals uit figuur 2.4 blijkt, zal er tevens een extra toegang voor fietsers worden gecreëerd vanaf de Prangelaar, zodat ook vanaf die zijde de school goed is ontsloten.

Hoofdstuk 3 Ruimtelijk beleid

3.1 Inleiding

In dit derde hoofdstuk zijn de relevante ruimtelijke beleidsdocumenten samengevat en is vastgesteld in hoeverre het plan overeen komt met het geldende beleid. Gezien de geringe omvang van de ontwikkeling kan er worden volstaan met een beperkte toetsing van het plan ten aanzien van Rijks- en provinciaal beleid.

3.2 Rijksbeleid

Op rijksniveau zijn voor de ruimtelijke ordening de AMvB Ruimte en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Aangezien deze ontwikkeling binnen het stedelijk gebied wordt ontwikkeld, staat het Rijksbeleid de uitvoering van het project niet in de weg.

Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De beoogde ontwikkeling betreft geen van de specifieke onderwerpen uit SVIR. De algemene regels in het Barro met vooral een conserverend/beschermend karakter zijn derhalve niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.

Conclusie

Bij deze ontwikkeling is sprake van een verbouwing en functiewijziging van bestaande bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de doelstellingen uit de SVIR. Het plan draagt, ondanks beperkt, bij aan een leefbare omgeving. Daarnaast verstevigd de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.

3.3 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (2013)

De structuurvisie 2013-2028 (4 februari 2013) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid weer voor de periode van 2013 tot 2028. In de structuurvisie wordt vastgelegd waar wat te bouwen met betrekking tot verschillende aspecten, zoals natuur, recreatie en wegen. In de structuurvisie worden de verschillende ruimtelijke functies gewogen en worden er keuzes ten aanzien van de ruimtelijke ordening gemaakt. De provincie zet in op drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebeid met kwaliteit.

De structuurvisie dient als toetsingskader van gemeentelijke bouw- en bestemmingsplannen. De regels voor het toetsingskader zijn vastgelegd in de Provinciaal Ruimtelijke Verordening.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2013)

De provinciale ruimtelijke verordening is gelijktijdig met de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie vastgesteld. De verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.

Plan specifiek 

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied (rode contour) van de kern Woudenberg. Voor ontwikkelingen moet gezocht worden naar locaties binnen stedelijk gebied (rode bebouwingscontour). Het plangebied ligt binnen de rode contour en voldoet daarmee aan deze randvoorwaarde. Uit de verordening vloeien verder geen specifieke aandachtspunten voor het bestemmingsplan voort.

3.4 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie Woudenberg 2030, Strategische Visie (2013)

Als hoofdkenmerk van Woudenberg wordt gezien: een levendig dorp tussen Heuvelrug en Vallei. De toekomstvisie Woudenberg2030 is opgebouwd rond de volgende 4 kernwaarden:

  • Woudenberg als agrarisch en bedrijvig dorp;
  • Woudenberg als klein, hecht, zorgzaam en pluriform dorp;
  • Woudenberg als dorp waar het levendig en prettig wonen is;
  • Woudenberg als duurzaam dorp waar ruimte, rust en groen volop te vinden zijn.

Kleine gemeente

Woudenberg is een kleine gemeente gebleven. Weliswaar is Woudenberg gegroeid voor primair de eigen autonome groei, maar op de schaal van Nederland is Woudenberg klein. Dit heeft er toe bijgedragen dat jonge huishoudens in Woudenberg zijn gebleven en zijn aangetrokken. Tot 2030 is daardoor het proces van vergrijzing en ontgroening beperkt gebleven.

Onderwijs

De hiervoor beschreven toename van het inwoneraantal is zichtbaar in het toenemende aantal jonge gezinnen. De gemeente beschouwt de jeugd als essentieel voor het kunnen behouden van de kwaliteiten, de kracht en aantrekkelijkheid van het dorp. Bij het realiseren van woningbouwopgaven voor ouderen en jongeren (in de vorige toekomstvisie was dit een belangrijke opgave) is daarom ook onderzocht wat de eisen zijn die aan de onderwijsvoorzieningen worden gesteld. Daarbij is de samenwerking tussen scholen en gemeente is steeds verder toegenomen, mede doordat de rijksoverheid steeds meer taken naar gemeenten heeft overgeheveld.

Conclusies

De uitwerking van de Toekomstvisie vindt plaats in de Structuurvisie Woudenberg2030. Zoals hierna blijkt past de voorgenomen ontwikkeling binnen de Structuurvisie. In die zin past de ontwikkeling dan ook binnen de Toekomstivisie.

Structuurvisie Woudenberg 2030 (2012)

In de Structuurvisie wordt beschreven wat de visie van de gemeente is op de ruimtelijke invulling ten aanzien van wonen, werken en recreëren tot 2030. Voor wat betreft de maatschappelijke voorzieningen staat het op peil houden van de huidige voorzieningen voorop. Dit houdt in dat ingezet wordt op:

  • levensvatbare onderwijsvoorzieningen (basisonderwijs);
  • sportvoorzieningen voor alle Woudenbergers;
  • voldoende (maatschappelijke) voorzieningen voor jongeren, volwassenen en ouderen.

Het uitgangspunt van levensvatbare onderwijsvoorzieningen is concreet ingevuld in de structuurvisie. Verschillende scholen met een teruglopend leerlingaantal worden samengevoegd. Het gaat om de Willen de Zwijgerschool, Jan Ligthartschool, Rehobotschool en de Prangelaar.

Opgave

Woudenberg wil in de toekomst voorzien in goed basisonderwijs op levensvatbare scholen. De ambitie is om te komen tot (een) duurzame en levensvatbare schoollocatie(s). Deze ontstaat door het samenvoegen van meerdere basisscholen, waarvan de samenwerking op dit moment wordt onderzocht. De inzet is:

  • Samenwerking tussen scholen en verwante instellingen voor kinderen, zoals peuterspeelzalen/kinderdagverblijven of welzijnswerk (kinderactiviteiten);
  • huiswerkklassen) of jeugdgezondheidszorg;
  • Bundeling van diverse functies in één of meer gebouwen met de voordelen van nabijheid en de mogelijkheid van dubbelgebruik van ruimten;
  • Het creëren van een inspirerende omgeving waar kinderen elkaar versterken.

Visie

Ontwikkeling van de huisvestingsopgave schoollocaties moet gebeuren volgens een volwaardig concept. Dit betekent naast het samenvoegen en combineren van scholen, ook inzetten op het delen en commercieel benutten van voorzieningen en ruimten, bijvoorbeeld aula, gymzaal, vergaderruimte, computerruimte, speellokalen, kantine, buurtbar en trapveld.

De locatie van de huisvesting is in eerste instantie voorzien op de locatie Prangelaar. Deze locatie brengt echter een aantal knelpunten met zich mee, zoals de beperkte mogelijkheden voor naschoolse activiteiten (sport en buitenspelen), de verkeersaantrekkende werking midden in een bestaande woonwijk en de lastige ligging (met name voor de autobereikbaarheid) ten opzichte van de woningnieuwbouw in Woudenberg Oost. Daarom worden het concept van de huisvestingsopgave en de mogelijke locaties onderzocht. Onderdeel van het onderzoek is een alternatieve locatie Woudenberg Zuid. Deze locatie biedt:

  • Voldoende ruimte op grond die gemeentelijk eigendom is;
  • Goede ontsluiting voor het autoverkeer via de Europaweg naar de N224;
  • Goede ontsluiting voor de fiets en te voet via de ‘groene wig’ in de buurt;
  • Mogelijkheden om de zuidrand van Woudenberg integraal te herontwikkelen en de ontwikkeling van de schoollocatie te koppelen aan andere opgaven, zoals bijvoorbeeld het ‘rondje Woudenberg’, het ontwikkelen van een levendige entree van Woudenberg en het verbinden van het buitengebied met de kern door een fietsverbinding over of onder de N224 te realiseren in het verlengde van de Europaweg. Daarnaast biedt de locatie Woudenberg Zuid uitstekende mogelijkheden voor milieu-educatie in combinatie met de kinderboerderij, vlindertuin en milieu-educatief centrum.

Met de voorliggende ontwikkeling wordt invulling gegeven aan het samenvoegen van twee van deze scholen, namelijk de Willem de Zwijgerschool en de Prangelaar. De ontwikkeling past dan ook prima binnen de in de Structuurvisie gestelde opgave.

Welstandsnota (2004) 

In de op 22 juni 2004 vastgestelde welstandsnota voor Woudenberg is onderscheid aangebracht in 14 deelgebieden (hoofdstuk 7 van de welstandsnota). Per deelgebied is een beschrijving gegeven van de structuur en waarden en is aangegeven welke welstandscriteria voor dat gebied gelden. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken moet te zijner tijd worden getoetst aan deze welstandscriteria. Als een bouwplan niet aan de welstandseisen voldoet, mag er geen omgevingsvergunning worden afgegeven.

3.5 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid van de verschillende overheden. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door het Rijk middels de SVIR nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Het plangebied ligt binnen de, door de provincie Utrecht gestelde, rode contour en voldoet daarmee aan deze provinciale randvoorwaarde. De ontwikkeling past dan ook in het beleidsstreven van de gemeente Woudenberg op het punt van onderwijs.

Hoofdstuk 4 Milieuonderzoek

4.1 Inleiding

Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkeling mogelijk is gezien de sectorale milieuaspecten en/of gebiedswaarden. Daarbij gaat het om eisen die vanuit milieutechnisch oogpunt of vanwege de aanwezigheid van bepaalde gebiedswaarden gevolgen hebben voor de situering van de beoogde functies. In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkelingen hieraan getoetst.

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Monumentenwet

De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.


Toetsing

Volgens de gemeentelijke beleidskaart archeologie ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde AWV3 (zie figuur 4.1). In dit gebied is nader archeologisch onderzoek nodig als het plangebied (de ingreep) groter is dan 10.000 m² en de bodemverstoring dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld. Om die reden is de dubbelbestemming archeologie opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0351.BP2014Prangelaar-ow01_0007.png"

Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart van gemeente Woudenberg (plangebied geel omcirkeld)

Conclusie

De bodemverstorende ingreep in het plangebied is kleiner dan 10.000 m², nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt wel een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 opgenomen die aansluit bij de archeologische verwachtingswaarde. Deze naamgeving sluit aan bij het bestemmingsplan Woudenberg Dorp 2011.

4.3 Verkeer en infrastructuur

Ontsluiting gemotoriseerd verkeer

Het plangebied ligt in de oksel van de Frans Halslaan en de Willem de Zwijgerlaan. Via de Willem de Zwijgerlaan kan in westelijke richting via de parallelweg de N226 worden bereikt die in noordelijke richting naar Amersfoort leidt en in zuidelijke richting naar de N224 en de autosnelweg A12. De Frans Halslaan is een noord-zuid georiënteerde weg en verbindt verschillende wijken binnen de kern. De Frans Halslaan en de Willem de Zwijgerlaan zijn erftoegangswegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 30 km/u. De N226 heeft een ter hoogte van de kern Woudenberg een maximumsnelheid van 50 km/u.

Ontsluiting langzaam verkeer

Kenmerkend voor het verblijfgebied rond de basisschool is het fijnmazige stelsel van wegen, routes en paden voor voetgangers en fietsers. Het fietsverkeer wordt op deze wegen, conform de inrichting van Duurzaam Veilig, gemengd afgewikkeld. Zo maakt het fietsverkeer op de erftoegangswegen gebruik van dezelfde rijbaan als het gemotoriseerde verkeer. Langs de N226 liggen fietssugestiestroken op de parallelweg, waar geen parallelweg aanwezig is zijn er fietspaden.

Ontsluiting openbaar vervoer

Er is een bushalte gesitueerd aan de N226 ter hoogte van de Laanzicht. Deze halte ligt op een acceptabele loopafstand van circa 650 m van de basisschool. Deze halte wordt bediend door een busdienst die Amersfoort via Leusden, Woudenberg Maarsbergen en Maarn met Doorn verbindt. De busdienst verbindt de locatie met treinstation Amersfoort dat onderdeel is van het landelijke spoornetwerk. De frequentie van deze busdienst bedraagt nu nog één tot twee keer per uur per richting maar wordt vanaf december verhoogd naar twee tot zes keer per uur per richting.

Verkeersgeneratie

De verkeersgeneratie en verkeersafwikkeling ten gevolge van de samenvoeging van de basisscholen is inzichtelijk gemaakt door Goudappel Coffeng en vastgelegd in het rapport "Verkeersonderzoeken BS De Prangelaar en Rehobothstraat", met het kenmerk WDB004/Txj2. Deze rapportage is opgenomen in bijlage 1.

De Prangelaar zal samen met de bijgevoegde Jan Ligthartschool circa 250 leerlingen hebben. Op basis van de CROW kencijfers heeft Goudappel Coffeng berekend dat de samengevoegde school circa 350 ritten per dag genereert. De pieken in de verkeersgeneratie liggen aan het begin en einde van de schooldag en bedragen beide 95 autoritten. In de huidige situatie zijn er in het begin en einde van de schooldag op De Prangelaar 26 autoritten en over de gehele dag 97 autoritten. De verwachte verkeerstoename bedraagt circa 254 autoritten over de hele dag en 69 per spitsperiode (Goudappel Coffeng, 2014).

Met behulp van de geanomiseerde postcodebestand en een plattegrond van Woudenberg zijn de belangrijkste school-thuisroutes naar De Prangelaar en de Jan Ligthartschool in kaart gebracht. Hieruit blijkt dat leerlingen van De Prangelaar voornamelijk uit het zuiden van Woudenberg komen. Leerlingen van de Jan Ligthartschool wonen meer verspreid. Op de Jan Ligthartschool zitten op dit moment alleen onderbouw leerlingen, de bovenbouw krijgen les in het gebouw De Prangelaar. Vooral de onderbouwscholieren worden vaak door ouders per auto naar school gebracht. Hierdoor zal het aantal autoritten van en naar De Prangelaar toenemen. Het gevolg zal een lichte stijging zijn van het autoverkeer op de rotonde bij het gemeentehuis, kruispunt Ekris – Stationsweg en kruispunt Laan van Lichtenberg – Maarsbergseweg.

Verkeersafwikkeling

Om te bepalen of het samenvoegen van de twee basisscholen op de locatie De Prangelaar via de huidige infrastructuur afgewikkeld kan worden zijn er visuele verkeerstellingen gehouden door Rho adviseurs in de leefruimte op een maatgevende dinsdag en donderdag ochtend tijdens de spits (8:00 – 9:00 uur). Deze visuele tellingen zijn gehouden op het kruispunt Willem de Zwijgerlaan – Frans Halslaan en op het kruispunt Laanzicht – Frans Halslaan – Rembrandtlaan. De intensiteiten zijn opgenomen in tabel 4.1. Daarbij is de standaard verkeerskundige aanname gehanteerd dat in een spitsuur 10% van het verkeer langskomt van een etmaal. Opgemerkt moet worden dat op De Prangelaar op dit moment enkel bovenbouw leerlingen les krijgen. Bovebouw leerlingen komen vaker zelfstandig naar school wat zorgt voor minder autobewegingen dan een school met alleen onderbouw leerlingen.

Tabel 4.1 Verkeersintensiteiten

  Spitsuur
(mvt/uur)  
Etmaal
(mvt/werkdagetmaal)  
Kruispunt: Willem de Zwijgerlaan – Frans Halslaan      
Willem de Zwijgerlaan West   15   150  
Frans Halslaan Noord   114   1.140  
Willem de Zwijgerlaan Oost   90   900  
Frans Halslaan Zuid   71   710  
     
Kruispunt: Laanzicht – Frans Halslaan – Rembrandtlaan      
Rembrandtlaan   74   740  
Laanzicht   97   970  
Frans Halslaan Noord   59   590  
Frans Halslaan Zuid   20   200  

Uit het verkeersonderzoek van Goudappel Coffeng blijkt dat de toename maximaal 254 autoritten per etmaal bedraagt ten gevolge van het samenvoegen van de twee basisscholen. Op basis van kencijfers heeft een erftoegangsweg binnen de bebouwde kom een maximale capaciteit van circa 5.000 – 6.000 mvt/etmaal. Uit de telling blijkt een hoogste intensiteit van circa 1.140 mvt/werkdagetmaal (op het noordelijke gedeelte van de Frans Halslaan). Indien deze intensiteit wordt doorgerekend naar het planjaar 2025 op basis van een autonome groei van 1% per jaar, bedraagt de autonome toekomstintensiteit 1.270 mvt/werkdagetmaat. Wanneer ook de extra verkeersgeneratie als gevolg van de ontwikkeling hierbij wordt opgeteld geldt een maximale toekomstintensiteit van van 1.270 mvt/werkdagetmaal. Hiermee wordt de maximale capaciteit van een erftoegangsweg niet overschreden. Geconcludeerd wordt dat het verkeer goed afgewikkeld kan worden op de omliggende wegen.

Parkeren

Als gevolg van de ontwikkelingen zal de parkeerbehoefte wijzigen. De nieuwe samengevoegde school De Prangelaar zal een totale parkeerbehoefte hebben van 30 parkeerplaatsen. Waarvan 10 voor medewerkers. De overige 20 parkeerplaatsen zijn noodzakelijk voor het halen en brengen van kinderen bij de school.

Goudappel Coffeng heeft voor de schoollocatie een ontwerp gemaakt om in de toekomstige parkeerbehoefte te voorzien. Daarbij komen ten zuiden van de ontwikkeling, op de huidige situatie nog afgesloten parallelweg aan de Frans Halslaan, 19 haal- en brengplaatsen. Het begin van het terrein is gemarkeerd met paaltjes om ouders te ontmoedigen hier te stoppen. Aan de overkant van de straat komen daarnaast twee kiss&ride plekken voor ouders vanuit de andere richting. Om niet te lange loopbewegingen te krijgen verplaatst de ingang van het schoolterrein naar het zuiden van het schoolplein, nabij de ingang van het parkeerterrein. Hiermee wordt in de parkeerbehoefte voor het halen en brengen van kinderen voorzien.

Voor het personeel van De Prangelaar worden geen nieuwe voorzieningen aangelegd. Zij kunnen parkeren aan de achterkant van het schoolgebouw bij de kerk. Hierover worden met het personeel van de school en de kerk afspraken gemaakt. Deze parkeerplaatsen zijn, ten tijde van de openingstijden van de school, niet in gebruik bij de kerk. Mocht in de toekomst blijken dat het niet meer mogelijk is om te parkeren op de parkeervoorziening van de kerk, dan zal in de directe omgeving van de school geparkeerd moeten worden door het personeel. De bestaande parkeerplaatsen in de wijk die nu door bewoners worden gebruikt, kunnen dan door het personeel van de school worden gebruikt. Overdag wordt een deel van de parkeerplaatsen immers niet gebruikt door de bewoners.

Conclusie

De ontsluiting van de ontwikkelingslocatie is zowel per auto, langzaam verkeer als het openbaar vervoer goed. Ook de verkeersveiligheid is door uitvoering volgens de richtlijnen van Duurzaam Veilig rond de locatie voldoende gewaarborgd. Als gevolg van het samenvoegen van de scholen De Prangelaar en de Jan Ligthartschool op de locatie van De Prangelaar zal het aantal autoritten toenemen met circa 254 autoritten per etmaal (Goudappel Coffeng, 2014). Dit extra verkeer kan goed worden afgewikkeld op het huidige wegennet van Woudenberg. Ook zal de parkeerbehoefte bij de school toenemen tot in totaal 30 parkeerplaatsen (20 ten behoeve van het halen en brengen van leerlingen en 10 voor het personeel van de school). Door de aanleg van 19 extra parkeerplaatsen, twee kiss&ride plekken en het gebruik van het parkeerterrein bij de kerk aan de achterzijde van de school, wordt in deze parkeerbehoefte voorzien. Derhalve wordt geconcludeerd dat het aspect verkeer de ontwikkeling niet in de weg staat.

4.4 Geluidshinder

Beoogde ontwikkeling

Binnen het plangebied worden de basisscholen De Prangelaar en de Jan Ligthartschool samengevoegd. Hierbij is op het bestaande gebouw van De Prangelaar een tweede bouwlaag voorzien. Volgens de Wet geluidhinder (Wgh) is een basisschool een geluidsgevoelige functie en dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd.

Toetsingskader

Op grond van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De geluidshinder wordt berekend aan de hand van de Europese dosismaat Lden (L day-evening-night). Deze dosismaat wordt weergegeven in dB. Deze waarde vertegenwoordigt het gemiddelde geluidsniveau over een etmaal.

Binnen de geluidszone van een gezoneerde weg dient de geluidsbelasting aan de gevel van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen aan bepaalde wettelijke normen te voldoen. Volgens artikel 74 van de Wgh is de breedte van een geluidszone afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg (stedelijk of buitenstedelijk).

Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan.

De uiterste grenswaarde voor nieuwe onderwijsgebouwen binnen de bebouwde kom langs een bestaande weg bedraagt volgens de Wgh 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemmingen dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB. In verblijfsruimten van onderwijsgebouwen, zoals leslokalen, geldt een binnenwaarde van 28 dB. Hieraan wordt getoetst in het kader van de omgevingsvergunning.

30 km/u wegen

Zoals gesteld zijn wegen met een maximumsnelheid van 30 km/h of lager op basis van de Wgh niet-gezoneerd. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde.

Aftrek ex artikel 110g Wgh

Krachtens artikel 110g van de Wgh mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Op alle in het rapport genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek conform artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift toegepast, tenzij anders vermeld.

Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen binnen de geluidszone van gezoneerde wegen. Op basis van jurisprudentie dient voor woonerven en 30 km/u-wegen ook akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. Zodoende zijn de niet-gezoneerde wegen direct aanliggend aan het plangebied meegenomen in het onderzoek. In dat kader is het onderzoek uitgevoerd voor de Willem de Zwijgerlaan en de Frans Halslaan.

Verkeersgegevens

Ten behoeve van dit onderzoek zijn verkeersgegevens noodzakelijk voor het jaar 2025. De verkeerstellingen voor de verschillende wegen zijn opgenomen in de verkeersparagraaf. Voor het akoestisch onderzoek zijn weekdagintensiteiten benodigd. De verkeerstellingen zoals opgenomen in de verkeersparagraaf zijn uitgevoerd op een maatgevende werkdag. Om weekdagintensiteiten te verkrijgen is de standaardomrekenfactor gehanteerd van 0,91.

Naast verkeersintensiteiten zijn voor akoestisch onderzoek ook de voertuig- en etmaalverdeling nodig. Deze zijn voor beide wegen onbekend zodat aangesloten is bij een standaardvoertuigverdeling voor een buurtverzamelweg ('Grenzen aan de groei?!', RBOI 2009). De verkeersgegevens die ten grondslag liggen aan het akoestisch onderzoek zijn opgenomen in tabel 4.2.

Tabel 4.2 Verkeerscijfer (intensiteiten afgerond op 10-tal)

    Verkeersintensiteiten 2025
(mvt/weekdagetmaal)  
Voertuigverdeling
(L/MZ/Z)  
Etmaalverddeling (dag/avond/nacht)  
Frans Halslaan   1.160   94,59/4,76/0,65   6,54/3,76/0,81  
Willem de Zwijgerlaan   910   94,59/4,76/0,65   6,54/3,76/0,81  

Wegdekverharding en objectfractie

Ook het type wegdekverharding is een invoerparameters bij de geluidsberekening. Ter hoogte van het plangebied zijn de Willem de Zwijgerlaan en de Frans Halslaan uitgevoerd in dichtasfaltbeton (DAB). Naast de verharding is de objectfractie van belang. De objectfractie is het aandeel bebouwing aan de overzijde van de weg waardoor geluid weerkaatst wordt. Vanwege de stedelijke ligging is uitgegaan van een objectfractie van 0,8.

Verhardingsbreedte en afstand wegas-gevel

Ook is de kleinste afstand van de gevel van het schoolgebouw tot de as van de weg en breedte per weg nodig. Deze zijn opgenomen in tabel 4.3.

Tabel 4.3 Kleinste afstand van de school tot de weg en wegbreedte, afgerond op hele meters

  Kleinste afstand tot de as van de weg (m)   Verhardingsbreedte vanaf de as van de weg (m)  
Frans Halslaan   14   14  
Willem de Zwijgerlaan   28   4  

Rekenhoogten

Voor het akoestische onderzoek is de hoogte van De Prangelaar van belang. In de toekomstige situatie krijgt de bebouwing een tweede bouwlaag. De huidige goot- en bouwhoogte van 4 meter wordt daarmee verhoogd tot 4 meter en respectievelijk 9 meter. De geluidsbelasting is berekend op een maatgevende hoogte van 1,5 en 5,5 meter.

Resultaten

Rekenmethodiek

Voorliggend akoestisch onderzoek is uitgevoerd middels Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2.

Niet-gezoneerde wegen
Uit de geluidsberekeningen voor de niet-gezoneerde wegen blijkt ten gevolge van verkeer voor de Frans Halslaan de maximale geluidsbelasting van 48 dB op een maatgevende hoogte van 5,5 m. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Ten gevolge van verkeer op de Willem de Zwijgerlaan bedraagt de maximale geluidsbelasting 41 dB op een maatgevende hoogte van 5,5 m. De richtwaarde van 48 dB wordt niet overschreden.

Conclusie

Ten gevolge van het verkeer op de niet-gezoneerde wegen Frans Halslaan en de Willem de Zwijgerlaan wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. Er is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.

4.5 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder zijn verwerkt in deze waterparagraaf.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Waterbeleid voor de 21ste eeuw (WB21)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Sinds 1 januari 2013 zijn het waterschap Vallei & Eem en het waterschap Veluwe gefuseerd tot het waterschap Vallei en Veluwe. Voor het plangebied is het Waterbeheerplan 2010-2015 van het voormalige waterschap Vallei & Eem nog van toepassing.

In het Waterbeheersplan heeft het waterschap zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor deze jaren. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.

Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.

Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.

Huidige situatie

Het plangebied is gelegen op de hoek van de Willem de Zwijgerlaan en de Frans Halslaan en bestaat uit een schoolgebouw.

Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa NAP +3,3 m.

In de directe omgeving van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet binnen de kern-/beschermingszone van een waterkering.

Het gebied is aangesloten op een gemengd rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van het bestaande schoolgebouw.

Waterkwantiteit

Toename in verhard oppervlak dient te worden gecompenseerd door de aanleg van functioneel open water. Omdat het plangebied in de huidige situatie reeds geheel verhard is, ontstaat er geen toename in verharding door de beoogde ontwikkeling. Watercompensatie is dan ook niet vereist.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem geldt een verbod op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.

Veiligheid en waterkeringen

De beoogde ontwikkeling is niet van invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Aangezien voorliggende plan bestaat uit de uitbreiding van de bestaande school zal de school aangesloten blijven op het huidige gemengde rioolstelsel.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Ecologie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit een schoolgebouw, met schoolplein en wat opgaande beplanting.

Beoogde ontwikkelingen

Het bestemmingsplan voorziet in verbouw en uitbouw van het schoolgebouw. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • (ver)bouwwerkzaamheden.

Normstelling

Provinciale Verordening

Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van gebieden die deel uitmaken van de EHS, alsmede de bescherming van belangrijke weidevogelgebieden, is geregeld via de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door het samenvoegen van twee scholen in de kern van Woudenberg.

De Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van een quick scan (zie bijlage 3).

In de quick scan is het voorkomen van beschermde soorten uitgesloten. De bebouwing bezit geen gaten waarin vleermuizen of vogels zich zouden kunnen ophouden. Voor overige soort(groep)en is het gebied verder volledig ongeschikt. Wel vliegen er mogelijk vleermuizen in lage dichtheid. Gedurende en na uitvoering van de werkzaamheden kunnen deze soorten er blijven vliegen. Effecten op vleermuizen worden derhalve uitgesloten.

In verband met het voorkomen van algemene broedvogels is het van belang om bomen en overig groen te rooien buiten het broedseizoen of te werken op een manier dat vogels niet tot

broeden komen.

Gezien de bovenstaande conclusies staat de Flora- en faunawet, met inachtneming van de voorgestelde maatregelen, de uitvoering van het plan niet in de weg.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.7 Bodem

Beleid en Normstelling

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.

Onderzoek en conclusie

Voor de beoogde ontwikkeling van de uitbreiding van de school is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (bijlage 4). Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem.

Aan de hand van de resultaten van het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

Grond

  • in de bovengrond zijn enkel ter plaatse van boring 10 sporen baksteen waargenomen. In de ondergrond zijn geen bijmengingen met bodemvreemde materialen waargenomen. Op het maaiveld en in het opgeboorde bodemmateriaal zijn zintuiglijk geen asbestverdachte materialen waargenomen;
  • de boven- en ondergrond is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen, PCB's, PAK en minerale olie.

Grondwater

  • het grondwater is niet verontreinigd met de onderzochte zware metalen, vluchtige aromaten, VOCl en minerale olie.

Gelet op de onderzoeksresultaten kan de hypothese onverdacht voor de onderzoekslocatie formeel worden gehandhaafd. Beperkingen inzake voortzetting van het huidig bodemgebruik en de beoogde uitbreiding van de school, worden op basis van de onderzoeksresultaten uit milieuhygiënisch oogpunt niet voorzien.

4.8 Bedrijven en milieuzonering

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

Voor scholen geldt op basis van de VNG-uitgave Bedrijven en milieuzonering (2009) een richtafstand van 30 m tot een rustige woonwijk in verband met het aspect geluid en 10 m in een gemengd gebied. Ondanks dat in de omgeving van het plangebied sprake is van de mening van verschillende maatschappelijke functies (school en kerk) wordt het plangebied door de aanwezigheid van met name woningen getypeerd als rustige woonwijk. In de huidige situatie wordt ten opzichte van de woningen aan de Frans Halslaan reeds niet aan de richtafstand tot een rustige woonwijk voldaan, de afstand van het schoolgebouw tot de gevel van de woningen is circa 25 m. Doordat de beoogde uitbreiding van de school echter bestaat uit de toevoeging van een extra verdieping komt het schoolgebouw niet dichter bij de omliggende woningen te liggen. Verwacht wordt dat de hinder van de school ter plaatse van de omliggende woningen dan ook niet zal toenemen.

Het gebruik van het schoolplein zal door de beoogde ontwikkeling intensiveren. Stemgeluid is op basis van het Activiteitenbesluit echter uitgesloten van toetsing. In het Activiteitenbesluit is opgenomen dat bij het bepalen van de geluidsniveaus het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een inrichting voor primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs buiten beschouwing blijft. Hiervoor geldt dan ook geen toetsingskader.

De uitbreiding van de school is op de huidige locatie gewenst om te kunnen voldoen aan de vraag naar het aantal leerlingplaatsen. De school is een functie waar veelal gebruik van zal worden gemaakt door de bewoners van de omliggende woningen. De aanwezigheid van de school vergroot dan ook de aantrekkelijkheid van het gebied voor de bewoners. Dit in combinatie met het gegeven dat van het schoolplein slechts beperkt gebruik zal worden gemaakt, maakt de uitbreiding van de school op de huidige locatie aanvaardbaar. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling dan ook niet in de weg.

4.9 Externe veiligheid

Beleid en normstelling

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Onderzoek en conclusie

Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen dat van invloed is op de risicosituatie in het plangebied.

Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.

4.10 Planologisch relevante leidingen

Beleid en normstelling

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:

  • gas, olie, olieproducten, chemische producten, vaste stoffen/goederen;
  • aardgas met een diameter groter of gelijk aan 18”;
  • defensiebrandstoffen;
  • warmte en afvalwater, ruwwater of halffabrikaat voor de drink- en industriewatervoorziening met een diameter groter of gelijk aan 18”.

Onderzoek en conclusie

Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het plangebied hoeft in het bestemmingsplan geen rekening te worden gehouden. Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11 Luchtkwaliteit

Beleid en Normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.

Tabel 4.4 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

stof   toetsing van   Grenswaarde   geldig   
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   60 µg/m³   2010 tot en met 2014  
  jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 2015  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³   vanaf 11 juni 2011  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 ìg / m³    

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

NIBM

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een project heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een project valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen.

Onderzoek

Door de ontwikkeling is er een toename van verkeer van 254 mvt/etmaal (weekdaggemiddelde). Hierbij wordt uitgegaan van een aandeel vrachtverkeer van 0%. Uit de Nimb-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0,22 µg/m³ en van fijn stof van 0,05 µg/m³. Beide toenames blijven beneden de 1,2 µg/m³. Het project draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijn stof in de lucht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool NSL 2013 (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2012, 2015 en 2020 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de Stationsweg West (als maatgevende doorgaande weg in de omgeving van het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de wetgeving liggen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

Conclusie

Er wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Uit het oogpunt van luchtkwaliteit is sprake van een aanvaardbaar woon- en leefmilieu ter plaatse.

4.12 Vormvrij mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek en conclusie

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling beslaat een oppervlak van circa 0,3 hectare met een uitbreiding van de reeds bestaande school. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde.

Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu. Gelet op de kenmerken van het plan zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r., de plaats van het plan en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor dit bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan de digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.

Bij het opstellen van bestemmingsplan Prangelaar is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).

5.2 Juridische planbeschrijving

De planregels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgangs- en slotregel. In deze paragraaf worden de bestemmingsregels nader omschreven.

5.2.1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.

Artikel 2 Wijze van meten

Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Maatschappelijk

De school is overeenkomstig de vigerende bestemming bestemd als 'maatschappelijk'. Dit wil zeggen dat binnen de bestemming Maatschappelijk diverse maatschappelijke voorzieningen gevestigd kunnen worden, zoals school- en (kinder)opvangvoorzieningen, maar ook seniorencomplexen met zorgfunctie en nutsvoorzieningen.

De betreffende locatie in het bestemmingsplan is vastgelegd met (globale) bouwvlakken en op basis van de aanwezige bebouwing en toekomstige bebouwing een maximum bebouwingspercentage, waarbij de bouwgrenzen de ruimtelijke structuur respecteren. Daarnaast worden de goot- en bouwhoogte vastgelegd op de plankaart.

Binnen deze systematiek is het mogelijk om, rekening houdend met bovengenoemde bouwbepalingen, een andere invulling bij bijvoorbeeld herstructurering mogelijk te maken, zonder dat een afzonderlijke planologische procedure in de vorm van een vrijstelling of wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk is.

De gronden van de naastgelegen kerk zijn opgenomen, omdat hier het parkeren ten behoeve van andere voorzieningen dan religieuze voorzieningen in het bestemmingsplan Dorp niet zijn toegestaan. Om dit formeel goed geregeld te hebben, is voor deze gronden opgenomen dat hier eveneens parkeervoorzieningen zijn toegestaan.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 2

Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' is gehanteerd conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudenberg.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 5 Antidubbeltelregel

Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Overschrijding bouwgrenzen

De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.

Bestaande maten

In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Met de regeling 'bestaande maten' kan in de toekomstige situatie dezelfde afstand tot de perceelsgrens worden aangehouden als in de huidige situatie.

Artikel 7 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening

Bij toetsing van bouwaanvragen aan bestemmingsplannen bestaat de kans sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn. Artikel 8 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

Artikel 10 Overige regels

In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen van kracht zijn, zoals zij gelden ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan.

Artikel 11 Overgangsrecht

In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.

Artikel 12 Slotregel

Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan Prangelaar.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Zienswijze-traject:

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan.

Overleg 

Ter voldoening aan het bepaalde in het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van de overlegpartners.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan voorziet in de uitbreiding van een bestaand schoolgebouwd. In de begroting van de school is rekening gehouden met de verbouwing en uitbreiding. De eventuele kosten van de gemeente worden anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst die moet worden gesloten tussen de school en de gemeente Woudenberg. Hierdoor zal het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zijn, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.