Plan: | Uitbreiding Compagnie Oost |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.uitbrcompagnoost-oh01 |
Bij het ontwerp en de ontwikkeling van het bedrijventerrein De Compagnie Oost omstreeks 1990 is rekening gehouden met het toen bekende ontwerp-tracé van de Rondweg-oost. Deze weg vormde de oostelijke begrenzing van het bedrijventerrein. Bij het maken van de definitieve tracé-keuze is besloten de Rondweg-oost zodanig af te buigen dat deze "haaks" de A12 zou kruisen. Hierdoor is het tracé naar het oosten opgeschoven. Inmiddels was het bedrijventerrein ontwikkeld en ingevuld. Dit had tot gevolg dat tussen de oostelijke begrenzing van het bedrijventerrein en de Rondweg-oost een gebied ter grootte van circa 1 hectare oningevuld resteerde. De verkaveling en met name de wegenstructuur op het bedrijventerrein voorziet niet in een ontsluiting van dit perceel. Nu de eigenaar van het naastgelegen bedrijfsperceel de wens geuit heeft tot de uitbreiding van zijn (ICT-)bedrijf op dit terrein te realiseren is de mogelijkheid ontstaan dit gebied te ontwikkelen als bedrijfslocatie.
Het voorliggende plan voorziet in de bestemmingswijziging van dit gebied dat bekend staat als de oksel A12/Rondweg-oost.
Het plangebied wordt begrensd door de A12, Rondweg-oost, Lorentzstraat en de Newtonstraat, de inclusief de bestaande bedrijfgebouwen van HSO. Het plangebied heeft een oppervlak van circa 2,2 hectare.
.
Het plangebied ligt in het kruispunt van de A12 en de aansluiting met de nieuwe Rondweg-oost en wordt aan drie zijden omsloten door infrastructuur. Het is een zeer markante hoek die de entree van Veenendaal voor de verkeersdeelnemers op de Rondweg-Oost of rijdende over de A12, markeert. Er is geen bebouwing in het plangebied. Momenteel heeft het plangebied een groen karakter, bepaald door een wilgen- en populierenbosje, sloten met riet en grasland. Het plangebied grenst aan de westzijde aan de percelen aan de Newtonstraat (inclusief de bedrijfsgebouwen van HSO) en wordt doorsneden door een primaire watergang. Deze loopt ook aan de noordzijde van de zichtlocatie. Ook onderaan de wegtaluds aan de zuid- en oostzijde liggen sloten, deze hebben echter niet de status van doorgaande watergang maar zijn taludsloten voor de Rondweg-oost.
Op de locatie is het bestemmingsplan “Het Noorderwerk” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Bedrijf", "Verkeer"en "Water".
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
De locatie is gelegen direct aan het bedrijventerrein de Compagnie en wordt omsloten door diverse wegen. Toch is de bereikbaarheid van de locatie enigszins gecompliceerd. Alleen door gebruik te maken van de westelijk gelegen private percelen kan de locatie worden bereikt. De locatie heeft een zeer markante ligging op een zichtlocatie aan de A12 en aan de Rondweg-oost. Hierdoor heeft de locatie een unieke positie, waardoor er aanleiding is om de toekomstige ontwikkeling een bijzondere uitstraling te geven en daarbij dus bewust geen aansluiting te zoeken bij de sfeer en uitstraling van de directe omgeving, zoals de nabijgelegen autoboulevard.
De bedrijfsbestemming zoals deze is opgenomen in het aangrenzende bestemmingsplan “Het Noorderwerk” vormt de basis voor de progammatische invulling. Dit betreft dus een ruimere invulling dan de traditionele bedrijfsbestemmingen doordat zowel bedrijfsmatige functies als maatschappelijke functies positief zijn bestemd. Kantoren zijn overigens slechts mogelijk als kleinschalige zelfstandige kantoren tot een bruto vloeroppervlakte (bvo) van 1.500 m² per vestiging of een bedrijfsgebonden kantoor dat ondergeschikt is aan het bedrijf. Een bruto vloeroppervlakte tot maximaal 2.000 m2 ten behoeve van het bedrijfsgebonden kantoor is daarbij als grens gesteld.
Op het plangebied is thans van toepassing het bestemmingsplan Noorderwerk, zoals dat is vastgesteld op 27 juni 2013. In dit bestemmingsplan is de toen voor deze locatie al geldende bestemming "Verkeer" als conserverende bestemming opgenomen. Zoals in Hoofdstuk 1 is aangegeven, hield deze bestemming verband met het oorspronkelijke ontwerp-trace van de Rondweg-oost.
Uitsnede van verbeelding bestemmingsplan Noorderwerk
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)
Conclusie
Uit de ambitie kaart van de SVIR (afbeelding 3.1) blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een beheerplan: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.
De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden, ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.
Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Aanpassing regeling
Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast". Vanaf dat moment moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder. Hieronder vindt u de nieuwe wettekst en de uitleg van kernbegrippen.
Wijziging van de Ladder: artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Lid 1. Een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor gaan vergezeld van een toelichting, waarin zijn neergelegd:
a. een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen;
b. een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
c. de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 bedoelde overleg;
d. de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek;
e. een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken;
f. de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
lid 2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
lid 3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
lid 4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan, bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Nieuwe stedelijke ontwikkeling
De Laddertoets moet worden uitgevoerd wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In artikel 1.1.1 onder i van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip stedelijke ontwikkeling vastgelegd. Als stedelijke ontwikkeling wordt genoemd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de overzichtsuitspraak dat 'in beginsel' sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als er meer dan 11 woningen gerealiseerd worden.Voor wonen is daarmee de lijn, dat er vanaf 12 woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voor overige stedelijke functies wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein is 'in beginsel' geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat geen sprake is van ‘harde’ ondergrenzen.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Daarnaast volgt uit jurisprudentie dat wanneer het een functiewijziging betreft, moet worden beoordeeld of er sprake is van een naar aard en omvang zodanige functiewijziging, dat desalniettemin gesproken kan worden van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarbij moet ook het ruimtebeslag betrokken worden.
In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat ontwikkelingen en regelingen die geen extra verstedelijking mogelijk maken, maar bebouwing reduceren of verplaatsen, zoals de Ruimte voor ruimteregelingen, niet gezien worden als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder. In de jurisprudentie is bijvoorbeeld uitgemaakt dat het anders situeren van bedrijfsfunctie op een bedrijventerrein, waarbij het aantal vierkante meters per saldo afneemt, niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Dus salderen binnen een plangebied, of reductie van onbebouwde plancapaciteit, is in beginsel Laddervrij. Mits er geen sprake is van Laddergevoelige functies zoals winkels en kantoren, waarbij ruimtelijk relevante effecten op de omgeving optreden (bijvoorbeeld effecten op leegstand, geen of zeer beperkte uitbreidingsvraag).
Als de Ladder niet van toepassing is op het plan, is wel een motivering nodig waaruit blijkt dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Daarbij moet onder andere aandacht worden besteed aan de uitvoerbaarheid van het plan. In het kader van uitvoerbaarheid moet aandacht worden besteed aan de behoefte. De uitvoerbaarheidstoets lijkt lichter te zijn dan de Laddertoets. Verschillen tussen de Laddertoets en de uitvoerbaarheidstoets zijn, dat in het kader van de uitvoerbaarheidstoets de behoefte niet zonder meer aan de hand van een vraag- en aanbodanalyse onderbouwd behoeft te worden. Bovendien komt minder betekenis toe aan de, in het kader van de Ladder vereiste, inventarisatie van de ontwikkelmogelijkheden binnen bestaand stedelijk gebied (voor zover het planologisch besluit betrekking heeft op een ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied). Door in het kader van de uitvoerbaarheid zoveel mogelijk aansluiting te zoeken bij de Ladder, kunnen procesrisico s geëlimineerd worden. Zie ook deze uitspraak over een detailhandelsontwikkeling.
Beschrijving van de behoefte
De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. In beide gevallen dient de plantoelichting een beschrijving van de behoefte te bevatten.
Kort gezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld.
In de nieuwe Ladder is het woord 'regionale' niet meer aanwezig. De Ladder bepaalt niet nader voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. Het is primair aan het bevoegd gezag om op basis van het ruimtelijk verzorgingsgebied van de stedelijke ontwikkeling te bepalen tot welk gebied de beschrijving van de behoefte zich moet uitstrekken. De aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling bepaalt op welk niveau de afweging moet worden gemaakt. Zo kan het voorkomen dat een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijk verzorgingsgebied heeft, dat de gemeentegrenzen niet overstijgt (bijvoorbeeld een bakker op de hoek). Voor deze ontwikkeling is het schaalniveau van de gemeente, of wellicht zelfs het schaalniveau van de buurt, het ruimtelijk verzorgingsgebied waarbinnen de behoefte inzichtelijk moet worden gemaakt.
Bestaand stedelijk gebied
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Uit de definitie volgt dat er sprake moet zijn van een stedenbouwkundig samenstel van bebouwing. In de Nota van Toelichting wordt opgemerkt dat de kwalificatie bestaand stedelijk gebied afhangt van de omstandigheden van het geval, de specifieke ligging, de feitelijke situatie, het bestemmingsplan en de aard van de omgeving.
In de jurisprudentie is het begrip nader ingevuld. Gronden waarop een agrarische bestemming rust, en die overeenkomstig die bestemming worden gebruikt, vormen geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied. Rust echter op gronden een niet-agrarische bestemming (niet alleen 'rode' stedelijke functies maar bijvoorbeeld ook functies voor sport, recreatie of stedelijk groen) dan is er sprake van bestaand stedelijk gebied ook al is de locatie nog onbebouwd, mits de locatie onderdeel is van het bestaand stedelijk samenstel van bebouwing.
Ligt een plangebied in bestaand stedelijk gebied en voorziet de stedelijke ontwikkeling in een behoefte dan wordt voldaan aan de Ladder. Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied is een extra motivering vereist.
In paragraaf 5.1 van deze toelichting wordt de toetsing aan deze ladder verantwoord.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), die gelijktijdig is vastgesteld. Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de PRS en de PRV besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 12 december 2016 is de herijking van de PRS en PRV vastgesteld. In de eerste herijking gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven.
In de PRS is het ruimtelijk beleid beschreven voor de periode tot 2028. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende vier pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).
Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).
Wonen
De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.
Tabel 2.2.1: Woningbouwprogramma 2013-2028.
Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd.
Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
PRS
Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.
In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.
Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar doorvertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.
PRV
Ten aanzien van een plan als dit waarbij sprake van een uitbreiding van dit bedrijventerrein de Compagnie zijn de volgende artikelen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2016 van belang:
Artikel 4.2 Bedrijventerrein stedelijk gebied
De voorwaarden onder a. tot en met c. gelden ook voor een te verlenen omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Artikel 4.3 Kantoren en kantoren op knooppunten
In paragraaf 4.4 wordt verslag gedaan van de toetsing aan deze regels.
Op 10 juli 2018 hebben Provinciale Staten van Utrecht het ontwerp van de 2e partiële herziening van de PRS en PRV (Herijking 2016) vastgesteld. De partiële herziening heeft vervolgens van 21 augustus tot 1 oktober 2018 ter inzage gelegd zodat er eventuele zienswijzen/opmerkingen konden worden ingediend. Op 10 december 2018 hebben Provinciale Staten van Utrecht de herziening vastgesteld.
Het beleid en regels worden bij vier onderwerpen gewijzigd. Het gaat om:
De uitbreidingen liggen in de gemeenten Bunschoten, Lopik, Montfoort, Renswoude, Rhenen, IJsselstein en Woerden. Met deze uitbreidingen biedt de provincie ruimte voor de uitbreiding van lokale bedrijven die nu klem zitten.
Door het opnieuw begrenzen van het NNN in het Binnenveld in de gemeente Rhenen ontstaat er een meer aaneengesloten natuur- en meer aaneengesloten landbouwgebied.
Aanblijvende onduidelijkheid over de oorzaak van mogelijke gezondheidsrisico’s van geitenhouderijen voor hun directe omgeving, hebben Provinciale Staten mede op advies van GGD regio Utrecht, doen besluiten de vestiging en/of uitbreiding van geitenhouderijen van meer dan tien geiten per direct te verbieden. Ook het omzetten van bestaande agrarische bedrijven naar geitenhouderijen met meer dan tien geiten is vanaf nu niet meer mogelijk. Dit geldt in ieder geval totdat er meer duidelijkheid bestaat over de oorzaak van de verhoogde gezondheidsrisico’s en daarmee ook de mogelijkheden deze risico’s te voorkomen.
Met de aanpassingen worden kleine fouten verbeterd en enkele regels verduidelijkt en verbeterd. Zo kan de beoogde doorwerking naar gemeenten ook echt worden bereikt.
Bovengenoemde wijzigingen hebben geen invloed op de herontwikkeling die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 is aangekondigd dat vanwege de grote leegstand op de kantorenmarkt de provincie met gemeen- ten en andere partijen in overleg gaat om te komen tot afspraken over het terugdringen van de nog niet benutte plancapaciteit. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is bepaald dat een ruimtelijk plan vanaf dat moment (2013) geen bestemmingen en regels mag bevatten die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren. Daarbij wil de provincie stimuleren dat op bestaande kantorenlocaties kansen voor herontwikkeling, transformatie en functie- wijziging worden benut. Dit heeft vervolgens geleid tot het vaststellen van een Provinciale Aanpak Kantorenleegstand. Eén van de activiteiten daarin is de vaststelling van een thematische structuurvisie. Deze is vastgesteld op 1 februari 2016. In deze thematische structuurvisie beschrijft de provincie het ruimtelijke beleid met betrekking tot de reductie van planologische overcapaciteit voor de nieuwvestiging van kantoren in vigerende bestemmingsplannen en met betrekking tot de herbestemming en transformatie van kantoren in de provincie Utrecht. Deze thematische structuurvisie bevat aanvullend beleid ten opzichte van de (integrale) PRS en de PRV. Met ingang van 1 september 2016 heeft de provincie een voorontwerp inpassingsplan ter inzage gelegd, waarin de kantorencapaciteit op diverse Utrechtse bedrijvenlocaties, waaronder de locaties De Vendel en De Batterijen te Veenendaal, wordt ingeperkt. Na enige vertraging is dit provinciale inpassingsplan (PIP) op 10 december 2018 door Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld
In de op 12 december 2016 vastgestelde herijking van de PRS en PRV (Zie ook vorige subparagraaf) is het provinciale beleid ten aanzien van kantoren aangescherpt. Op grond van dit herijkte beleid mogen in een ruimtelijk besluit geen bestemmingen worden opgenomen ten behoeve van nieuwvestiging van zelfstandige kantoren, tenzij het zelfstandige kantoren betreffen met een lokaal vestigingsgebied en deze niet gevestigd kunnen worden in bestaande gebouwen of binnen bestaande plancapaciteit. Een ruimtelijk besluit kan wel voorzien in nieuwvestiging van een ondergeschikt kantoor, indien het bvo van het ondergeschikte kantoor minder bedraagt dan 2.000 m2. Voor zover het bvo van het ondergeschikte kantoor meer bedraagt dan 2.000 m2, moet deze oppervlakte voor de hoofdfunctie economisch noodzakelijk zijn en regionaal zijn afgestemd.
In paragraaf 4.4 wordt verslag gedaan van de toetsing aan deze regels.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.
Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt. overheidsprojecten.
De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.
Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid. De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.
In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.
In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie onderstaande afbeelding).
Gewenste detailhandelsstructuur Veenendaal (bron: detailhandelsstructuur Veenendaal).
Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.
Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investering kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.
Op het thema economie is een stevige visie ontwikkeld waarin 3 hoofddoelen zijn benoemd, namelijk:
Deze hoofddoelen zetten de stippen op de horizon voor 2025. Het zijn idealen die steeds als baken dienen bij alle keuzes die gemeente Veenendaal maakt en acties die worden ondernomen.
De hoofddoelen bepalen de koers. Daarnaast bepalen de subdoelen de tussenstations die ons uiteindelijk naar het eindpunt brengen. Voor de subdoelen zijn streefwaarden benoemd, waarbij niet alle waarden hetzelfde ambitieniveau hebben. Binnen het programma economie legt gemeente Veenendaal de lat op de volgende onderdelen wat hoger:
ICT profilering
Na de teloorgang van de industrie hebben we een beweging gemaakt naar diversiteit in sectoren. Dit
gaf ons in die periode kracht, omdat we niet langer afhankelijk waren van 1 sector. Het risico van die
eenzijdige afhankelijkheid bleek te groot toen velen hun baan en inkomstenbron verloren na vertrek
van grote ondernemingen. Het sterke ondernemerschap heeft veel Veenendalers weer op de been
geholpen en uiteindelijk vonden we een economische kracht in diversiteit.
We staan nu echter weer op een keerpunt. De diversiteit breekt ons nu op, omdat het voor veel
ondernemers niet helder is wat Veenendaal te bieden heeft. Het ontbreekt aan een economisch profiel met bijbehorende faciliteiten, afzetmarkt en arbeidskapitaal. Een profielkeuze biedt dus grotere
kansen om bedrijvigheid aan te trekken en gericht en duurzaam vorm en inhoud te geven aan het
ondernemersklimaat.
De keuze voor een ICT-profiel biedt een meerwaarde voor Veenendaal en FoodValley. ICT levert
bedrijven mogelijkheden om mee te groeien met trends en ontwikkelingen in de markt. Innovatie is de
voorwaarde om in de huidige markt het hoofd boven water te houden. ICT is een innovatieve sector op zich en een sector die innovatie in andere sectoren kan ondersteunen. Wij zijn ervan overtuigd dat
andere sectoren hiervan mee kunnen profiteren en hebben hierbij ook aandacht voor de techniek en
technologiebedrijven die goed vertegenwoordigd zijn in Veenendaal.
Door in deze periode eerst stevig in te zetten op profilering leggen we een belangrijke voedingsbodem
om ook op de overige doelen op het gebied van werkgelegenheid en ondernemen duurzaam effecten
te gaan bereiken.
Beste Binnenstad
Om Veenendaal op de kaart te zetten, zodat we interessant worden voor ondernemers, hoger opgeleid arbeidspotentieel en de regio moeten we onze sterke kanten beter tonen. Veenendaal leidt aan een imagoprobleem. Bescheidenheid is een goede Veenendaalse eigenschap, maar het helpt ons niet verder als dat leidt tot onwetendheid over onze sterke punten bij de buitenwereld. Een van die punten is ons winkelcentrum. Op dit moment investeren we fors in onze binnenstad, zowel op het gebied van wonen als cultuur en winkelcentrum. Dat mag gezien worden. Meedoen aan een landelijke competitie biedt kansen om de ogen van Nederland op ons gericht te krijgen en om onze eigen focus op vooruitgang scherp te houden.
Betere facilitering ondernemers
Als we willen dat de samenleving eigen verantwoordelijkheid neemt, moeten we die samenleving daar
ook de ruimte toe bieden. Dat begint met een heldere en transparante communicatie over wat rechten,
plichten en mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor onze houding naar ondernemers. We willen
belemmeringen uit de weg ruimen zodat de samenleving de handschoen op kan pakken en
verantwoordelijkheid kan tonen.
De gemeente Veenendaal is een bruisende jonge leefstad, waar het prettig wonen, werken en ontspannen is. Daarbij is een gevarieerd en goed functionerend voorzieningenaanbod nodig. In de dagelijkse praktijk vormt de horeca voor veel mensen een sociale ontmoetingsplaats. Daarbij vervult de horeca een ondersteunende rol voor winkelen en een initiërende rol voor diverse evenementen. Horeca is dus van belang voor het economisch en sociaal functioneren van de gemeente.
Er zit echter ook een keerzijde aan horeca en alcoholgebruik. De exploitatie van horecabedrijven en de bijbehorende terrassen kan ook een bron zijn van overlast voor de omgeving. Daarnaast is overmatig alcoholgebruik door jongeren steeds vaker in het nieuws door een toename van het aantal jongeren dat in het ziekenhuis belandt wegens een alcoholvergiftiging. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat jongeren die te jong, te vaak en teveel drinken blijvende hersenschade oplopen. Veenendaal wil het beste van alle werelden: een florerende, kwalitatief goede horeca, een leefbare omgeving en inwoners die verantwoord omgaan met alcoholische consumpties. Een dergelijke ambitie vraagt om een helder, uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar horecabeleid, waarbij de verantwoordelijke samenleving het uitgangspunt is.
Met deze Horecanota wil gemeente Veenendaal de kaders voor de ontwikkeling van de horeca in Veenendaal vaststellen. De gemeente wil hiermee een bijdrage te leveren aan het bereiken van een goede balans tussen horeca, als belangrijke economische en recreatieve/ontspannende functie in de gemeente enerzijds en het bewaken van de woon- en leefsituatie, de openbare orde en gezondheid, anderzijds.
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.
Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.
Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.
Vanwege de omvang van de locatie, maar zeker ook vanwege de zeer markante ligging van het gebied, zijn, alvorens dit bestemmingsplan op te stellen, door de raad ontwikkelingskaders vastgesteld. In deze, op 27 fabruari 2014 vastgestelde ruimtelijke en programmatische kaders voor de ontwikkeling van deze locatie zijn de volgende ruimtelijke randvoorwaarden geformuleerd.
Oriëntatie / presentatie
De toekomstige ontwikkeling richt zich op de A12 en maakt goed gebruik van de zichtlocatie aan de A12 en de Rondweg-Oost. Door uit te gaan van een hoogte-accent en een lager bouwvolumes voegt de nieuwbouw zich naar de bestaande orthogonale structuur. De twee volumes vormen door hun setting een duidelijke beëindiging (of begin) van het bedrijventerrein.
Hoogte
Gezien de markante ligging en het uitgangspunt een landmark te ontwikkelen is deels afgeweken van de bestaande bouwhoogtes. Het landmark staat in de hoek gevormd door Rondweg-oost en snelweg A12 en is maximaal 45 hoog, conform de Structuurvisie 2025. De minimale hoogte van het landmark is 24 meter. De maximale bouwhoogte voor de overige bebouwing is volgens het bestemmingsplan Noorderwerk 12 meter. Hiermee sluit de lagere bebouwing aan op de bestaande bebouwing.
Opbouw volume en beeldkwaliteit
Een duidelijk hoofdvolume (toren) met ruimte voor ondergeschikte lager bouwvolume. Het geheel aan bebouwing draagt een duidelijke signatuur en vormt een samenhangend geheel. De nieuwe volumes moeten een blikvanger worden op de locatie. Deels wordt dit bereikt door de hoogte en anderzijds valt dit te bereiken door een uitgesproken, herkenbare architectuur en materiaalgebruik. Gezien de specifieke locatie en de uitstraling van de belendende bebouwing is het gebruik van glas, staal, beton en hout te prefereren, andere materialen worden niet uitgesloten. Het kleurgebruik is in de basis terughoudend. Accentkleuren kunnen de volumes verlevendigen en bepalen deels de detaillering.
Afstand A12
Om de nieuwe bebouwing een duidelijke plek te geven is een afstand ten opzichte van de rand van de A12 van minimaal 20 meter noodzakelijk. In deze voorruimte is ruimte voor water en groen.
Water
Momenteel loopt ten oosten van het perceel van HSO een doorgaande primaire watergang. In de toekomstige planontwikkeling zal met de watervoerende capaciteit van deze watergang rekening moeten worden gehouden. Ook dient bij de projectie van nieuwe watergangen rekening te worden gehouden met onderhoudsstroken van minimaal 4 meter breed. Water kan als ontwerpmiddel ingezet worden om de locatie haar eigenheid te geven. Op deze manier wordt waterbergend vermogen aan het gebied toegevoegd.
Groen
Het huidige beeld van de locatie is hoofdzakelijk groen. Ruig grasland, riet, wilg en populier bepalen het beeld. In de toekomstige situatie zal het groene beeld worden beperkt tot het water en gras langs de A12 en de grastaluds van de Rondweg-Oost en de op- en afritten. Daarnaast is het bestaande wilgen- en populierbosje in de zuidwesthoek van het plangebied een mooie aanleiding hier een aanvullende (overloop) parkeervoorziening te situeren die een groene uitstraling heeft, waarbij bijvoorbeeld geparkeerd wordt onder een bomendak.
Afb.: Verbeelding ruimtelijke kader
Op bovenstaande afbeelding wordt het ruimtelijke kader verbeeld. Het kader is de onderlegger voor dit bestemmingsplan. Het perceel krijgt de bestemming bedrijf met daarop een bouwvlak gesitueerd. Daarbinnen kan bebouwing en moet het parkeren een plek krijgen, op eigen terrein. Het plangebied eindigt aan de noordzijde in een denkbeeldig doorgetrokken lijn: een lijn in het verlengde van het huidigewater langs de Newtonstraat. Hiermee is voldoende afstand tot de A12 gecreëerd. De ontsluiting vanaf de Newtonstraat kan via het perceel van HSO lopen. Een tweede ontsluiting via het terrein van Thyssen-Krupp is mogelijk. De bebouwing is maximaal 12 meter hoog, met uitzondering van een hoog-te-accent. Dit is minimaal 17 meter hoog en maximaal 45 meter hoog.Op de tekening is verder aangegeven dat er in het plangebied waterber-ging moet worden gereserveerd: minimaal 10% van het verhard oppervlak.
Het plangebied zal worden ontwikkeld en geexploiteerd door het bedrijf HSO. Dit bedrijf is gevestigd op percelen in het westen van dit plangebied. HSO is een sterk groeiend ICT-bedrijf. Deze al langere tijd geplande uitbreiding van het bedrijventerrein Compagnie Oost geeft het bedrijf een uitgelezen kans om de uitbreidingsbehoefte in te vullen.
Het bedrijf HSO is een wereldwijd toonaangevende leverancier voor innovatieve ICT oplossingen voor veelsoortige bedrijven. In 2014 is HSO door Microsoft uitgeroepen tot ERP Partner of the Year, wereldwijd. Sinds 2002 is HSO een Gold Certified Partner van Microsoft. Daarnaast is HSO uitgeroepen tot ‘Microsoft Dynamics Reseller of the Year’ voor West-Europa en ‘Meest klantgerichte Microsoft Partner’. Ook behoort HSO tot de Microsoft Dynamics Inner Circle, slechts voorbehouden aan 1% van alle Microsoft partners wereldwijd.
Bij HSO werken meer dan 550 professionals in Europa, Noord Amerika en Azië. Trainingen en presenatties worden veelal geconcentreerd in Veenendaal. Een traditioneel bedrijfs- of kantoorgebouw voldoet niet aan de wens tot realisering van een duurzame en stimulerende omgeving om te werken, te ontmoeten en te trainen.
Naast een mogelijke eigen uitbreiding beoogt HSO in het plangebied een campus te ontwikkelen waarin meerdere bedrijven op afzonderlijke (bouw)percelen en in afzonderlijke gebouwen hun bedrijfsactiviteiten uitvoeren en ontwikkelen. De beoogde bedrijfsactiviteiten zijn alle ICT-gerelateerd. Ondanks de beoogde zelfstandigheid bestaat ook hier de wens tot het realiseren van een omgeving waartin ontwoeting voorop staat. Om deze reden zullen de verschillende bouwpercelen als een web onderling verbonden worden en kunnen b.v. vergader- en horecafaciliteiten gezamenlijk en/of centraal worden benut.
Een globale indicatie van het totaalprogramma ziet er als volgt uit:
De beoogde campus is intern gericht. Het is voor een campus wenselijk c.q. noodzakelijk om voldoende open ruimte tussen de gebouwen te hebben voor de campussfeer. Om meer ruimte in het plan te realiseren zijn de bouwgrenzen ten opzichte van het ruimtelijk kader optimaal opgerekt. Dit komt de campusopzet ten goede. Er is door de initiatiefnemer gekozen voor een campus met een groen en duurzaam concept. Door deze opzet is het logisch dat zoveel mogelijk groene binnenruimte wordt gecreëerd. Om op het beperkte plangebied voldoende ruimte te genereren voor een dergelijke opzet, steekt de bebouwing ten gevolge van dit idee aan de noord-, oost- en zuidzijde door het aanvankelijk beoogde bouwvlak. Het gevolg van het vergroten van de interne kwaliteit in het plan is dat de kwaliteit aan de randen, richting de openbare ruimten meer aandacht vraagt. Gevolg is dus ook dat de bebouwing dichter op de A12 komt te liggen
Het uitbreiden van het ontwikkelingsgebied met de bestaande gebouwen van HSO en de relatief ruim opgezette campus zorgt voor een groen hart dat als kop fungeert aan de oostzijde van deze bebouwingsstrook langs de A12 met gebouwen die zich prominent aan de A12 tonen. Het huidige HSO gebouw wordt een onderdeel van de campus. Het voornemen bestaat is om de campusopzet door te trekken tot de Newtonstraat. Hiermee wordt de bijzondere opzet van de campus verder vergroot en versterkt. Het gevolg van het doortrekken van het concept (en de rooilijnen) is dat een extra bouwmogelijkheid op het bestaande parkeerterrein van HSO, tussen HSO en de A-12, ontstaat. Het parkeerterrein verliest immers zijn functie vanwege de aanwezigheid van een centrale (gebouwde) parkeeroplossing op de campus en het terrein valt binnen de rooilijnen.
Landmark
In het ruimtelijke kader is een hoogteaccent (landmark) voorzien. De beoogde bedrijfsfuncties 'vragen' niet om een dergelijke hoogte. Als vervanging hiervoor wordt nu een 'icoon' voorzien Het voorgestelde icoon is een waardevolle vervanging van het landmark.
Een landmark of icoon langs de snelweg wordt immers niet per definitie bepaald door hoogte, maar door originaliteit en herkenbaarheid van het ontwerp. De initiatiefnemer is daarom van plan om één van de te bouwen panden te voorzien van een dak met bomen. Gedacht wordt aan bebouwing van 4 lagen (ca 12 meter hoog) met daarop te planten bomen van 6 à 7 meter. Het accent is bedoeld als een duidelijke markering van Veenendaal langs de A-12, een hoogwaardige beëindiging van het bedrijventerrein en de realisatie van een representatieve entree. Het realiseren van een icoon, zoals nu voorgesteld, doet in principe hetzelfde, zonder dat deze de benodigde hoogte van een accent nodig heeft.
afbeeldingen: Impressies van beoogde situatie
Zuidoost hoek
In de zuidoost hoek van het plangebied ligt een perceel grond met een oppervlakte van 1170 m2 dat (vooralsnog) niet in de planontwikkeling is betrokken. Dit perceel maakte voor de aanleg van de oostelijke rondweg deel uit van een agrarisch perceel. Na de aanleg van de oostelijke rondweg kent dit (rest)perceel geen actief gebruik. Conform de staat waarin het perceel nu verkeert krijgt dit perceel de conserverende bestemming Groen. Door middel van een wijzigingsbevoegdheid kan de bestemming van dit perceel, onder voorwaarden alsnog de bestemming Bedrijf krijgen en daarmee funktioneel aansluiten bij de rest van het plangebied.
ICT-profiel
In paragraaf 3.4.8 Programma Economie
van deze toelichting is beschreven dat de gemeente Veenendaal heeft gekozen voor het ondersteunen van een economisch ICT-profiel. Veel bedrijven uit deze sector zijn reeds gevestigd in Veenendaal. Inmiddels heeft Veenendaal daarmee een door de de regio FoodValley erkende en ondersteunde status als ICT-centrum verkregen. De vestiging van HSO en de beoogde vestging van de daarmee verwante bedrijven in dit plangebied passen uitstekend binnen dit profiel.
De keuze voor dit ICT-profiel heeft een meerwaarde voor Veenendaal en FoodValley reeds bewezen. ICT levert bedrijven mogelijkheden om mee te groeien met trends en ontwikkelingen in de markt. Innovatie is de voorwaarde om in de huidige markt het hoofd boven water te houden. ICT is een innovatieve sector op zich en een sector die innovatie in andere sectoren kan ondersteunen. Wij zijn ervan overtuigd dat
andere sectoren hiervan mee kunnen profiteren en hebben hierbij ook aandacht voor de techniek en
technologiebedrijven die goed vertegenwoordigd zijn in Veenendaal.
In paragraaf 3.2.3 Herijking PRS/PRV is aangegevn dat ten aanzien van een plan als dit waarbij sprake is van een uitbreiding van dit bedrijventerrein de Compagnie met ongeveer 1 hectare, art. 4.2 van de PRV 2016 van toepassing is.
Dit artikel bepaalt het volgende:
De voorwaarden onder a. tot en met c. gelden ook voor een te verlenen omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3o van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het hier aan de orde zijnde plan betreft een in omvang beperkte uitbreiding van het bedrijventerrein Compagnie Oost. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 zoals vastgesteld In de Statenvergadering van 4 februari 2013 is deze stedelijke uitbreiding benoemd en ingecalculeerd als uitbreiding avn het stedelijk gebied van Veenendaal. Dat de ruimtelijke procedure eerst nu plaatsvindt heeft te maken met de langdurige aan- en verkoopprocedure van deze locatie. Zoals gesteld is de uitbreiding van beperkte omvang. Daarmee is een relatie met een herstructurering van een bedrijventerrein minder c.q. niet van belang. Echter deze relatie is wel degelijk aanwezig. In dat verband wordt verwezen naar de gedeeltelijk voltooide c.q. nog in gang zijnde transformatie van het gebied Stationskwartier (onderdeel van het bedrijventerrien Het Ambacht) waarbij ongeveer 10 hectare bedrijfsterrein is/wordt getransformeerd naar woongebied. Deze 10 hectare wordt niet gecompenseerd door een gelijke vergroting van andere bedrijventerreinen. Dit plan vormt daar een uitzondering op, waarbij sprake is van een in oppervlakte geringe compensatie.
Kantoren
In de PRV zijn ook bepalingen opgenomen die de nieuwbouw van kantoren aan banden leggen. Dit beterft het hierna volgende artikel.
Artikel 4.3 Kantoren
1. Als ‘Kantoren op knooppunt’ wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Wonen en werken. Als ‘Reductielocaties Thematische Structuurvisie Kantoren’ wordt aangewezen het gebied waarvan de geometrische plaatsbepaling is vastgelegd in het GML-bestand en is verbeeld op de kaart Wonen en werken.
2. Een ruimtelijk besluit bevat geen bestemmingen en regels die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren, tenzij het betrekking heeft op:
a. Zelfstandige kantoren met een lokaal vestigingsgebied, oftewel zelfstandige kantoren waarvan de activiteiten in hoofdzaak een aan de gemeente gebonden karakter hebben of gebonden zijn aan één specifieke locatie, voor zover deze niet gevestigd kunnen worden in gerealiseerde gebouwen of binnen plancapaciteit op basis van het vigerende planologische regime, of;
b. een eenmalige uitbreiding van gerealiseerde kantoren met ten hoogste 10% van het bestaande bvo van het gebouw, voor zover deze niet gerealiseerd kan worden op basis van het vigerende planologische regime, of;
c. transformatie naar zelfstandige kantoren tot een maximum bvo van 1.500 m2 per gebouw, of;
d. zelfstandige kantoren ter plaatse van “kantoren op knooppunt”, waarbij voor de locatie Driebergen-Zeist een maximum bvo aan zelfstandige kantoren van 19.000 m2 geldt.
3. Een ruimtelijk besluit kan uitsluitend bestemmingen en regels bevatten die voorzien in zelfstandig kantoren, niet betreffende nieuwvestiging als bedoeld in lid 2, voor zover het betrekking heeft op:
a. een zelfstandig kantoor dat ten tijde van de vaststelling van dat bestemmingsplan al is gerealiseerd, of;
b. een zelfstandig kantoor waarvan de bouw is vergund, maar de realisatie daarvan nog niet gereed is, of;
c. zelfstandige kantoren waarvoor voor de realisatie ervan voor de terinzagelegging van het bestemmingsplan een aanvraag om omgevingsvergunning of een aanvraag om bouwvergunning is ingediend, of;
d. zelfstandige kantoren die voorzien waren in het vigerende planologische regime en waaraan behoefte is. Bij die behoeftebepaling wordt rekening gehouden met de geraamde vraag naar kantoren in de planperiode van het bestemmingsplan en met het actuele aanbod van kantoren in bestaande panden, of;
e. Zelfstandige kantoren met een lokaal vestigingsgebied, oftewel kantoren waarvan de activiteiten in hoofdzaak een aan de gemeente gebonden karakter hebben of gebonden zijn aan één specifieke locatie, voor zover deze niet gevestigd kunnen worden in gerealiseerde gebouwen of binnen plancapaciteit op basis van het vigerende planologische regime, of;
f. een eenmalige uitbreiding van bestaande uitbreidingsmogelijkheden die voorzien waren in het vigerende planologische regime voor zelfstandige kantoren als bedoeld onder leden a, b en c;
g. zelfstandige kantoren ter plaatse van “Kantoren op knooppunt” op de kaart Wonen en werken.
4. Een ruimtelijk besluit kan voorzien in nieuwvestiging van een ondergeschikt kantoor, indien het bvo van het ondergeschikte kantoor minder bedraagt dan 2.000 m2. Voor zover het bvo van het ondergeschikte kantoor meer bedraagt dan 2.000 m2, moet deze oppervlakte voor de hoofdfunctie economisch noodzakelijk zijn en regionaal zijn afgestemd.
5. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing op besluiten tot vaststelling van wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen, alsmede besluiten tot het verlenen van omgevingsvergunningen voor binnenplanse afwijkingen, als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a t/m c, van de wet, die betrekking hebben op “Reductielocaties Thematische Structuurvisie Kantoren”, ter plaatse van “Reductielocaties Thematische Structuurvisie Kantoren” op de kaart Wonen en werken.
6. Op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerp-inpassingsplan ‘Kantoren’ vervalt het vijfde lid.
7. De toelichting op een ruimtelijk besluit bevat een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat aan de genoemde voorwaarden is voldaan.
Het voorliggende plan kent de op de bestemming Bedrijf de volgende toegelaten bedrijfsfuncties:
De toegestaande functies zijn afgestemd en in overeenstemming met de actuele PRS/PRV. Geconcludeerd moet dan ook worden dat het voorliggende plan voldoet aan de geldende Provinciale Ruimtelijke Verordening. Doordat in de beoogde situatie er sprake is van meerdere bedrijven op afzonderlijk bouwpercelen zal in de PRV toegestane maximale oppervlakte van 2.000 m² voor ondergeschikte kantoren niet worden overschreden. De begripsbepalingen in de bestemmingsplanregels van kantoren en ondergeschikte kantoren en bouwpercelen zijn geheel overeenkomstig de actuele Provinciale Ruimtelijke Verordening
Provinciaal Inpassingsplan Kantoren
Het op 10 december 2018 vastgestelde inpassingsplan Kantoren heeft geen betrekking op dit plangebied. Ook voorziet dit plan niet in een specifieke kantorenbestemming die vergelijkbaar is met de in het inpassingsplan geschrapte kantoorbestemmingen.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten duurzame verstedelijking, natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Zoals ook beschreven in paragraaf 3.1.2 van deze toelichting is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Aanpassing regeling
Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast". Vanaf dat moment moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe Ladder. Hieronder vindt u de nieuwe wettekst en de uitleg van kernbegrippen.
Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.
Trede 1. Bestaande behoefte:
Dit plan met een beperkte uitbreding van een bestaand bedrijventerrein voorziet in zowel de plaatselijk als de regionale behoefte aan bedrijfsterreinen. In paragraaf 3.3.1. wordt nader ingegaan op de behoeften en ambities van de Regio FoodValley. Hieruit blijkt dat Veenendaal zich met name profileert als vestigingsplaats voor ICT-bedrijven. Deze locatie leent zich bij uitstek voor deze bedrijfstak. Dit blijkt ook uit de directe aanleiding tot de opstelling van dit plan namelijk de wens van de eigenaar van het naastgelegen bedrijfsperceel om zijn ICT-gerelateerde bedrijf op dit terrein uit te breiden en andere ICT geralateerde bedrijven hier vestgingsmogelijkheden te bieden..
Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:
Dit plan voorziet in een beperkte uitbreiding van een bedrijventerrein dat beschikbaar is gekomen door de in de planfase verschoven Rondweg oost. Het plan is daarmee aan te merken als een binnenstedelijk plan. De grens van het stedelijk gebied wordt hier gevormd door de Rondweg Oost.
Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten
Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in Trede 2 is de motivering afgerond. Immers de keuze voor een locatie buiten het stedelijk gebied is niet aan de orde. Toetsing aan Trede 3 is daarmee eveneens niet aan de orde.
Bodem
Het westelijk deel van het plangebied valt binnen de onderzoekscontour op het bedrijventerrein De Compagnie Oost (onderzoekslocatie 'Polderweg en omgeving' als bekend bij gemeente Veenendaal en de Omgevingsdienst). Het betreft een verkennend bodemonderzoek van GAIM (rapportnummer 151041; datum 11-05-1998). In dit onderzoek zijn in grond en grondwater maximaal lichte verontreinigingen aangetroffen.
Ter plaatse van de Rondweg-Oost zijn in het verleden meerdere onderzoeken uitgevoerd, die het oostelijk deel van het plangebied waarschijnlijk deels overlappen. Dit betreffen een verkennend bodemonderzoek van De Bondt Zeist (rapportnummer 96.4830.01; datum 12-01-1999) en een verkennend bodemonderzoek van Oranjewoud (rapportnummer 19982-131663; datum 11-07-2003). In beide onderzoeken wordt geconcludeerd dat er maximaal lichte verontreinigingen aanwezig zijn in de grond en het grondwater.
Op de locatie zijn bij de Omgevingsdienst geen verdachte (bedrijfs-)activiteiten of (sloot-)dempingen bekend.
Verkennend bodemonderzoek
In het kader van de voorgenomen herontwikkeling van de locatie en deze bestemmingsplanwijziging is in februari 2019 voor het plangebied door PJ Milieu bv Peninsula een verkennend bodemonderzoek conform de richtlijnen van de NEN 5740, januari 2009 uitgevoerd. (zie bijlage)
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek (zie bijlage) wordt het volgende geconcludeerd:
Overig terrein
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘onverdachte locatie met plaatselijk licht verhoogde gehalten’ voor het overig terrein stand houdt. In de bovengrond en in het grondwater zijn enkele gehalten aangetoond, waarbij de achtergrondwaarde wordt overschreden. Er zijn echter geen overschrijding van de tussen- en interventiewaarde aangetoond. Ten aanzien van eventuele afvoer van de grond is de boven- en ondergrond indicatief altijd toepasbaar.
Verlande greppels
Geconcludeerd wordt dat de hypothese ‘verdachte lijnvormige locaties’ voor de verlande greppels formeel geen stand houdt. Er zijn in de bovengrond (verdachte laag) geen gehalten aangetroffen waarbij de achtergrond-, tussen- of interventiewaarde wordt overschreden. De locaties zijn derhalve onverdacht ten aanzien van bodemverontreiniging. Ten aanzien van eventuele afvoer van de grond is ook hier de bovengrond indicatief altijd toepasbaar.Aangezien ter plaatse van de verlande greppels en het overig terrein geen ondefinieerbaar bouw- en sloop afval, asbestverdachte materialen of dempingmaterialen zijn aangetroffen, is de locatie onverdacht ten aanzien van asbest.
De milieuhygiënische kwaliteit vormt voor de planologische procedure als de aanvraag van een omgevingsvergunning geen belemmering.
Aanbevelingen
De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek te adviseren. Bij afvoer van grond of verhardingsmaterialen van de locatie kan een aanvullend onderzoek verlangd worden.
PFAS
Bij opstelling van de bovengenoemde rapportage was het ‘Tijdelijk handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie’ nog niet in werking getreden. Ten aanzien van PFAS is derhalve geen vooronderzoek uitgevoerd. Om deze reden is in opdracht van de gemeente Veenendaal in oktober 2019 door hetzelfde buro een partijkeuring en een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd naar PFAS. (zie bijlage)
De conclusie in dit rapport luidt dat zowel de algemene kwaliteit van de bovengrond als van de ondergrond voldoet ten aanzien van PFAS klasse Wonen/Industrie
De aanbevelingen luiden als volgt:
Bij toepassing van grond op de locatie dient het zogenoemde ‘stand still’ principe gehanteerd te worden. Hierbij kan op de locatie geen grond of zand worden toegepast met gehalten hoger dan het aangetoonde uit onderhavig onderzoek. Voor de maximale gehalten wordt verwezen naar paragrafen 3.2.3 en 4.3 en de analysecertificaten in bijlage 2.
Toepassing van PFAS-houdende grond onder grondwaterniveau is niet toegestaan.
Bij opstelling van de rapportage is het toepassingsbeleid rond PFAS nog tijdelijk / voorlopig. Bij wijzingen van het handelingskader dienen mogelijk de aangetoonde resultaten en conclusies opnieuw geïnterpreteerd te worden.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit van de bovengrond en de ondergrond is door middel van dit onderzoek de bodemkwaliteit ten aanzien van PFAS in voldoende mate vastgelegd en kunnen de resultaten gebruikt worden voor opstelling van een bodemkwaliteitskaart.
Het plangebied omvat een aantal bij elkaar behorende bedrijfpercelen. De huidige percelen waaraan enkele percelen worden toegevoegd worden ontsloten via de Newtonstraat. Ook het via dit bestemmingsplan te vergroten gebied wordt ontsloten via de Newtonstraat. De totale parkeerbehoefte van de in het plangebied te vestigen bedrijven zal worden gefacilteerd via één centrale (gebouwde) parkeervoorziening aan de zuidzijde van het plangebied. De capaciteit van deze parkeervoorziening dient afgestemd te worden op de behoefte die door de te vestigen functies wordt gegenereerd.
Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:
Wettelijk kader
In het Besluit geluidhinder is in artikel 1.2 aangegeven welke bestemmingen naast woningen nog meer als geluidgevoelig worden aangemerkt:
Bovengenoemde functies worden in het plangebied niet voorzien. Voor dit plan is toetsing aan de Wet geluidhinder daarom niet noodzakelijk. Eveneens hoeft er, omdat er geen geluidsgevoelige functies gerealiseerd worden, niet te worden getoetst aan het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Nu duidelijk blijkt dat het om bedrijvigheid gaat die niet valt onder bovengenoemde functies zijn er ten aanzien van het aspect geluid geen belemmeringen te verwachten.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekend met het rekenmodel GeoMilieu. Uit de berekeningen is gebleken dat in Veenendaal de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De voorgenomen ontwikkeling draagt daarnaast niet in betekende mate bij aan de concentratie luchtvervuiling, omdat deze minder is dan 3% van de grenswaarde.
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Risicobedrijven
Er zijn in de omgeving geen risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.
Transport van gevaarlijke stoffen
Ten noorden grenst het plangebied aan de rijksweg A12, die onderdeel is van het Basisnet Weg.
Er geldt geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Op bovenstaande kaart zijn de contouren voor het plaatsgebonden risico van 10-7 en 10-8 per jaar weergegeven.
Langs dit gedeelte van de A12 moet rekening gehouden worden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit is een zone van 30 meter, gerekend vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Als binnen dit PAG nieuwe objecten worden opgericht, rust op het bevoegd gezag de verplichting om een daartoe strekkend besluit met gewichtige redenen te onderbouwen. Deze verplichting is te vergelijken met een verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
Het plangebied ligt geheel binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van de A12. In de bestaande situatie is dit groepsrisico lager dan 10% van de oriëntatiewaarde.
Ten oosten grenst het plangebied aan de Randweg Oost. Deze weg is in het gemeentelijke routeringsbesluit aangewezen als een route waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is vrijgesteld van ontheffingsplicht. Op grond van de frequenties van het vervoer over deze weg geldt voor de Rondweg Oost geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar.
Nieuwe situatie
Plaatsgebonden risico
De toekomstige situatie zal niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarde van het plaatsgebonden risico.
Groepsrisico
De op te richten gebouwen zullen er toe leiden dat in het plangebied de personendichtheid toeneemt. Daardoor zal ook het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over zowel de A12 als de Rondweg Oost toenemen. Middels risicoberekeningen met het rekenprogramma RMB-II moet worden aangetoond wat de omvang van het groepsrisico in de nieuwe situatie zal zijn. Daartoe moet bekend zijn wat de toekomstige personendichtheid zal zijn. Die is op dit moment nog niet bekend omdat er nog geen uitgewerkte bouwplannen zijn.
Indien blijkt dat het groepsrisico in de nieuwe situatie groter wordt dan 10% van de oriëntatiewaarde, moet het bevoegd gezag de Veiligheidsregio Utrecht (VRU) om een (wettelijk vereist) advies vragen en voor het nieuwe groepsrisico een verantwoording formuleren.
Plasbrandaandachtsgebied
Als aangegeven moet langs de A12 rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied (PAG). De Omgevingsdienst adviseert om een minimale afstand van 30 meter vanaf de rand van de A12 in acht te nemen. Indien zou worden besloten om toch bouwvlakken binnen de PAG-zone toe te laten, rust op het bevoegd gezag om het besluit daartoe met gewichtige redenen te onderbouwen. Dit bestemmingsplan kent bouwmopgelijkheden voor een kortere afstand dan 30 meter tot de wegrand van de A12. De risico's worden echter ingeperkt door de aanwezigheid van oppervlaktewater in deze strook.
Zendmasten
Volgens de gegevens op de website www.antenneregister.nl zijn er in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig die overschrijdingen kunnen veroorzaken van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten. De maximaal toegestande bouwhoogte in het plangebied zal niet leiden tot belemmeringen voor straalpaden van bestaande vaste zendinstallaties.
Buisleidingen
Er zijn geen buisleidingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied beïnvloeden.
De ten westen van het plangebied gelegen aardgasleidingen liggen op een zodanig grote afstand dat de risico's van deze leidingen het plangebied niet kunnen beïnvloeden.
Hoogspanningslijnen
Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe gevoelige objecten.
Conclusie
Voor het onderdeel externe veiligheid en elektromagnetische straling moeten de volgende aspecten nader worden onderzocht:
Voorgaande afwegingen worden gemaakt bij de beoordeling van de aanvragen om omgevingsvergunning.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
• VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009);
• Wet milieubeheer.
Huidige omgevingssituatie van het plangebied
Het plangebied is gelegen direct aan het bedrijventerrein de Compagnie en wordt omsloten door diverse wegen. Voor wat bedrijven en milieuzonering betreft is van belang hoe ver de dichtstbijzijnde woningen zijn gelegen.De dichtstbijzijnde woning ligt op 110 meter vanaf de grens van het perceel. Vanuit Bedrijven en Milieuzonering geredeneerd betekent dit dat maximaal milieucategorie 3.2 is toegestaan in het te ontwikkelen gebied.
Conclusie
Het aspect Bedrijven en milieuzonering zal niet tot belemmeringen leiden voor deze ontwikkeling.
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Er heeft vooroverleg plaatsgevonden met het Waterschap Vallei en Veluwe. De hieruit voortvloeiende afspraken en ruimtelijke gevolgen voor de benodigde waterberging zijn vastgelegd in deze waterparagraaf.
Grondwater
Het plan is niet gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied. In en om het plangebied is geen grondwateroverlast bekend. Ingrepen voorkomend uit dit plan zullen geen bodemlagen aantasten als gevolg waarvan het grondwatersysteem verandert.
Oppervlaktewater
Tussen het bedrijventerrein De Compagnie Oost en de A12 is een in breedte variërende watergang gelegen. Deze heeft zowel de functie van waterberging als die van een A-watergang. Bovendien is de aanwezigheid van dit water een belangrijk onderdeel in de gewenste beeldkwaliteit van het bedrijventerrein. Voortzetting van dit water ter plaatse van het plangebied is om bovengenoemde redenen gewenst c.q. noodzakelijk. Voor de functie van A-watergang is het noodzakelijk dat er een verbinding blijft naar het zuiden. Dit kan op meerdere manieren worden verwezenlijkt. Het is mogelijk de watergang om het plangebied heen te leiden maar ook is er de mogelijkheid - en de wens - deze watergang meanderend over de beoogde campus te leiden.
Berging hemelwater
Bij uitbreiding van de hoeveelheid verharding in stedelijk gebied groter dan 0,25 hectare moet een waterberging worden gerealiseerd en vergunning worden aangevraagd bij het Waterschap. Afhankelijk van de inrichting dient bij extra verharding een watertoets plaats te vinden bij het Waterschap Vallei en Eem. Voorkeur is om waterberging te realiseren in het plangebied met een minimum van 10% van het (nieuwe) verharde oppervlak. De benodigde hoeveelheid berging kan nauwkeuriger worden berekend door de ontwikkelaar, in overleg met het waterschap. Door middel van een voorwaardelijk verplichting in de planregels is de aanleg van voldoende waterbeging in dit plan gewaarborgd.
Afvoer riolering
Het rioolwater dient gescheiden te worden afgevoerd. Verder zal bepaald moeten worden of de capaciteit van de huidige riolering voldoende is voor de plannen of dat de capaciteiten moeten worden uitgebreid. Dat geldt niet alleen voor de riolering in het plangebied zelf, maar wellicht ook voor afvoerende leidingen buiten het plangebied.
Grondwater
Het grondwater in deze omgeving is vrij hoog. Daar dient bij de aanleg van kruipruimten of ondergronds parkeren rekening mee gehouden te worden. Ook kan de hoge grondwaterstand aanleiding zijn om drainage te leggen. Permanente bemaling om de grondwaterstand structureel lager te houden is niet toegestaan.
In het algemeen wordt zonodig in bestemmingsplanregels conform de herziene Monumentenwet 1988 een standaardregeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.
In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van de betreffende bestemmingsplannen inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen- /beleidskaart worden de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.
Op deze kaart is het plangebied aangeduid als een gebied met een lage verwachtingswaarde. Het is daarom niet noodzakelijk nader onderzoek te doen.
Bij herontwikkeling van een plangebied moet onderzoek gedaan worden naar mogelijk aanwezige archeologische waarden. Uit het in 5.6.1 genoemde deskundigen rapport blijkt dat dit gebied een lage verwachtingswaarde heeft. Er is alleen onderzoek nodig bij een MER-plichting project. In dit geval is dit niet aan de orde en derhalve is geen verder onderzoek noodzakelijk. Vanuit dit aspect zijn er geen belemmeringen voor de realisering van dit plan.
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er, onder meer bij het opstellen van bestemmingsplannen, een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is daarbij een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen. Door wijziging per 1 januari 2012 van het Besluit ruimtelijke ordening (art. 3.1.6) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.
Monumenten
In of nabij het plangebied zijn geen panden aanwezig met de status van gemeentelijk monument.
Historisch-geografische waarden
Enkele structurerende elementen in Veenendaal zijn de oude dorpslinten waar de bebouwing van Veenendaal langs is ontstaan oftewel de waardevolle elementen. Van oorsprong zijn dit de wegen vanuit Veenendaal naar de omliggende kernen. Tussen deze linten zijn later, toen Veenendaal snel is gaan groeien, de vlakken ingevuld. De Prins Bernardlaan/Stationsstraat is het meest nabije lint.
De invulling welke door dit plan wordt beoogd heeft geen ruimtelijke invloed op dit lint. Hierdoor kan geconcludeerd worden geen cultuurhistorische waarden aantast.
De realisering van een project als hier aan de orde dient vooraf te worden getoetst aan de wet- en regelgeving voor natuur. De natuurbescherming in Nederland bestaat uit de volgende kaders: Wet Natuurbescherming: Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten
Flora- en Faunawet: individuele soorten
Provinciaal beleid: Ecologische Hoofdstructuur en eventuele weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden
Om een eerste inzicht te krijgen in de mogelijke effecten op beschermde natuurwaarden in en om het projectgebied, de mogelijke vervolgstappen die moeten worden genomen etc. is aan Grontmij Nederland B.V. opdracht gegeven tot het uitvoeren van een verkennend natuuronderzoek in het plangebied.
De resultaten en conclusies zijn vastgelegd is een rapport van 1 mei 2014.(zie bijlage 1)
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling geen effect heeft op beschermde natuurwaarden in het kader van de Wet Natuurbescherming.
Ten aanzien van de toetsing aan de belangen van de Flora en faunawet luidt de conclusie als volgt;
Er zijn mogelijk beschermde soorten aanwezig in of in de nabijheid van het plangebied. Dit betreft orchideeënsoorten (zoals rietorchis, Tabel 2), algemene zoogdierensoorten (Tabel 1), algeme-ne amfibieënsoorten (Tabel 1), kleine modderkruiper (Tabel 2) en algemene (broed)vogelsoorten en zwarte kraai (soort van categorie 5 van aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten).
De voorgenomen ontwikkeling tot bedrijfsterrein kan leiden tot effecten op deze soorten.
Voor de uitvoering van de werkzaamheden is nader veld- en of effectonderzoek noodzakelijk (beschermde orchideeën, kleine modderkruiper en indien de ontwikkeling niet binnen enkele jaren worden uitgevoerd: vogels met jaarrond beschermde nesten).
Er zijn deels maatregelen noodzakelijk om effecten te voorkomen. Dit betreft werken buiten het broedseizoen van vogels (indicatief: half maart – half juli) of het starten van de werkzaamheden voor aanvang van het broedseizoen zodat er zich geen broedende vogels kunnen vestigen. Of effecten op beschermde orchideeën en kleine modderkruiper voorkomen/beperkt kunnen wor-den zou uit nader veld- en effectonderzoek moeten blijken. In dit kader is er mogelijk ontheffing nodig voor aanwezige in het plangebied orchideeën en kleine modderkruiper.
Voor algemene zoogdieren- en amfibieënsoorten (Tabel 1) geldt de zorgplicht tijdens het uitvoeren van werkzaamheden. Dit betekent bijvoorbeeld dat de werkzaamheden worden voor zover mogelijk uitgevoerd in de richting van de uitwijkingsmogelijkheden, zodat aanwezige mobiele soorten kunnen uitwijken en werken buiten de kwetsbare perioden van soorten.
Omdat een eventuele ontheffing soorten betreft waarvan de gunstige staat van instandhouding op voorhand niet in het geding is, is de te wijzigen bestemming realiseerbaar. Hiervoor is geen nader onderzoek noodzakelijk.
Gebiedsbescherming
Wat betreft gebiedsbescherming heeft de Wet natuurbescherming tot doel het beschermen van terreinen en wateren met bijzondere natuur- en landschapswaarden. Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken. Binnen de Wet natuurbescherming geldt een vergunningenstelsel voor schadelijke handelingen. Dit houdt onder meer in dat er bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan onderzocht moet worden. Het plangebied ligt binnen een straal van 10 km van Natura 2000-gebieden: ca. 2,5 km van het Binnenveld De Hellen), ca. 6 km van de Veluwe en ca. 8 km van de Rijntakken. Andere Natura 2000-gebieden liggen op meer dan 10 km afstand van de planlocatie.
In het kader van deze beoogde ontwikkeling is in opdracht van de inititiatiefnemer door HzA stedebouw & landschap een stikstofdepositie onderzoek gedaan (zie bijlage). Zowel de realisatiefase als de eindfase zijn beoordeeld.
De berekening van de realisatiefase heeft geen stikstofdepositie opgeleverd boven 0,00 mol/ha/jr. Voor de eindsituatie is een maximale stikstofdepositie berekend van 0,01 mol/ha/j. Op basis van de uitspraak van de Raad van State 29 mei is bij een dergelijke depositie een vergunning Wet natuurbescherming noodzakelijk. Voorheen was dit vergunningvrij.
De ontwikkeling wordt in dit kader verantwoord geacht. Uit de berekeningen blijkt dat de beoogde ontwikkeling een kwaliteitsverbetering betekent ten opzichte van de huidige situatie. De stikstofdepositie van het project op de omliggende natuurgebieden neemt af van 0,03 naar 0,01 mol/ha/j. Voor dit intern salderen is een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming noodzakelijk. De provincie is daarvoor bevoegd gezag. Deze vergunning haakt aan op de te zijner tijd in te dienen aanvragen om omgevingsvergunning. voor de vaststelling van dit bestemmingsplan vormt dit gegeven geen beletsel.
Het plangebied omvat een aantal bij elkaar behorende bedrijfpercelen. De huidige percelen waaraan enkele percelen worden toegevoegd worden ontsloten via de Newtonstraat. Ook het via dit bestemmingsplan te vergroten gebied wordt ontsloten via de Newtonstraat. De totale parkeerbehoefte van de in het plangebied te vestigen bedrijven zal worden gefacilteerd via één centrale (gebouwde) parkeervoorziening aan de zuidzijde van het plangebied. De capaciteit van deze parkeervoorziening dient afgestemd te worden op de behoefte die door de te vestigen functies wordt gegenereerd.
In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.
Niet van toepassing.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel zal in het kader van de Flora- en faunawetgeving de zorgplicht in acht moeten worden genomen
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Bedrijf Water Groen |
B WA G |
Gebiedsaanduidingen | |
veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen |
In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Bedrijf - B
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - B' zijn de volgende bedrijfsactiviteiten toegestaan:
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen. De maximum goot- en bouwhoogte van de bijgebouwen zijn aangegeven in de regels.
Binnen deze bestemming is de aanleg van watergangen en waterpartijen ook voorzien. Dit maakt het mogelijk om aan de gestelde eisen van voldoende waterberging te voldoen en maakt het tevens mogelijk om met instemming van het bevoegde waterschap een ander beloop van de A-Watergang te kiezen.
Water - WA
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen, waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevers en de daarbij behorende kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van het beheer en onderhoud van het water en de waterlopen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 5 m¹ hoog zijn.
Groen - G
De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming. Bij het begrip additionele voorzieningen moet gedacht worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken en verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd bestemmingsplan worden. Uitsluitend gebouwen van algemeen nut, met een maximum bouwhoogte van 5 meter mogen worden gebouwd.
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voorwegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan.Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Wijzingsbevoegdheid
De bestemming Groen is gelegd op een perceel in de zuidoosthoek van het plangebied, dat vanwege de eigendomssituatie (nog) niet in de herontwikkeling is betrokken. Om dat in de naaste toekomst alsnog mogelijk te maken is in de bestemmingsregel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen naar de bestemming Bedrijf. Zie ook par. 4.2 Ruimtelijke invulling.
Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Gedurende de voorbereiding van dit bestemmingplan heeft regelmatig overleg en afstemming plaatsgevonden met het waterschap Vallei en Veluwe en de provincie Utrecht. Een officieel vooroverleg is daarmee overbodig geworden.
Het ontwerpbestemmingsplan Uitbreiding Compagnie Oost heeft in het kader van de wettelijke procedure zes weken ter inzage gelegen. In deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en eventueel zienswijzen in te dienen tegen de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan.
Op het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen bij de gemeenteraad ingediend.