Plan: | Zoete Inval |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.ZoeteInval-oh01 |
Er is een aanvraag ingediend om op het perceel Zoete Inval (ongenummerd) een vrijstaande woning te realiseren. Het college van burgemeester en wethouders heeft op 1 mei 2018 onder voorwaarden ingestemd met de concept aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van een vrijstaande woning op het perceel Zoete Inval (ongenummerd).
Het perceel aan de Zoete Inval/Vijgendam is gelegen binnen het bestemmingsplan Centrum, waar het is bestemd tot Erf behorende bij Wonen. Omdat er op de verbeelding van het bestemmingsplan geen bouwvlak voor een hoofdgebouw is weergegeven, mag er geen gebouw worden opgericht waar gewoond mag worden. Binnen de regels van het bestemmingsplan is ook geen mogelijkheid opgenomen om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken. Omdat de aanvraag in strijd is met het bestemmingsplan kan uitsluitend medewerking worden verleend door middel van een herziening van het bestemmingsplan.
Voorliggend bestemmingsplan "Zoete Inval" voorziet in de herziening van het vigerende bestemmingsplan en tevens in de juridische regeling voor de medewerking aan de realisatie van de vrijstaande woning.
Het vrijstaande huis wordt gerealiseerd op de percelen bekend gemeente Veenendaal, sectie K, nummers 5096, 8112, 4969 en 4296 (gedeeltelijk). Het plangebied wordt zijdelings begrensd door Vijgendam 21 t/m 25 en Zoete Inval 1 t/m 7. Aan de achterkant wordt het gebied begrensd door Vijgendam 19.
Afbeelding 1: Ligging plangebied in Veenendaal
Afbeelding 2: Betreffende percelen plangebied (rood omlijnd)
Het perceel is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan "Centrum" en heeft de bestemming "Wonen" met functieaanduiding "Erf". Daarnaast ligt op het plangebied de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4". De bouw van een woning is op basis van de regels van het bestemmingsplan niet toegestaan. Binnen de regels van het bestemmingsplan is geen mogelijkheid opgenomen om van de regels van het bestemmingsplan af te wijken. Daarom moet het vigerende bestemmingsplan (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.
Afbeelding 3: Uitsnede bestemmingsplan Centrum
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 4: Kaart ambities Nederland 2040 (Bron: SVIR, 2012).
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Het plan omvat de realisatie van één woning en valt hiermee niet binnen de definitie van een stedelijke ontwikkeling. Het plan hoeft dan ook niet getoetst te worden aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking.
Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.
In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:
Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.
Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In artikel 4.2 wordt hier nader op ingegaan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Wonen
De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.
Tabel 1: Woningbouwprogramma 2013-2028.
Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd (zie paragraaf 2.1.3).
Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.
Deze herijking voorziet ook in een aanpassing die de realisering van de in dit plan beoogde ontwikkeling. De rode contour rondom het stedelijk gebied van Veenendaal is op dit punt, ter grootte van het uit te breiden parkeerterrein, aangepast c.q. vergroot. Aanleiding voor deze aanpassing was een verzoek van beide betrokken gemeenten, Veenendaal en Renswoude en het betrokken bedrijf. Dit is een goed voorbeeld van een publiek/private benadering van een ruimtelijk probleem.
In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.
Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar doorvertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.
De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030 . In deze Structuurvisie WERV hebben de bedrijventerreinen een industrieel imago, maar zijn zij in staat tot facilitering van alle soorten bedrijvigheid. Verder zetten de WERV gemeenten in op uitbreiding van de bedrijventerreinen met dien verstande dat men er van uit gaat dat een hoog groeitempo van de Nederlandse economie plaatsvindt, waarbij het belangrijk is om naar differentiatie te streven. Thematisering en segmentering komen de herkenbaarheid en aantrekkingskracht van bedrijfslocaties ten goede. De kwaliteit wordt erdoor verhoogd en milieuproblemen worden voorkomen.
Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
Regio Foodvalley
Het Regiobestuur Foodvalley heeft voor de periode 2015-2025 ingestemd over de verdeling van het aantal woningen. De prognose is dat circa 14.500 woningen verdeeld worden over de regiogemeenten in Regio FoodValley. Deze aantallen zijn gebaseerd op prognoses. Als de werkelijkheid verandert, wijzigen de prognoses en dus ook de aantallen.
De verdeling is als volgt: | |
Ede | 4.000 |
Barneveld | 3.500 |
Nijkerk | 2.000 |
Scherpenzeel | 500 |
Wageningen | 1.600 |
Renswoude | 50 |
Rhenen | 350 |
Veenendaal | 2500 |
Tabel 2: Prognose woningbouw Regiobestuur Foodvalley.
Regionaal is afgesproken de verdeling te baseren op de Gelderse prognose 2014. De Utrechtse gemeenten gaan uit van de afspraken die zijn vastgelegd in het Utrechtse beleid (Structuurvisie 2013-2028).
Voor het monitoren van de woningbouwaantallen wordt samengewerkt met Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley. Alle woningen die klaar zijn worden meegenomen in de woningmarktmonitor.
Regionale Woonagenda
Binnen Regio FoodValley wordt samen met de partners uit de woningbouw (waaronder Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley en woningcorporaties uit de regio) aan de regionale Woonagenda gewerkt. Deze is opgesteld en ingevuld met de diverse partners op de woningmarkt (overheden, corporaties, ontwikkelaars, makelaars, zorgpartijen, huurdersverenigingen). De woonagenda heeft tot doel om de aantrekkelijke woonomgeving van de regio te behouden en te versterken. Het is daarom van belang dat de juiste woningen voor de juiste doelgroepen worden gebouwd. Het is van belang om niet alleen te kijken naar het woningaanbod, maar voornamelijk ook naar woningvraag en de daarbij behorende woonwensen.
De vraag gaat meer bepalen wat er in de markt gebeurt. Daarom kijkt Regio FoodValley naar bevolkingsprognoses voor kwantitatieve afspraken. Er wordt gebouwd naar bevolkingsontwikkelingen binnen de regio. Naast de bevolkingsontwikkeling wordt gekeken naar de behoefte. Speerpunt van de samenwerking betreft in 2016 het voortzetten van het thema 'Kwaliteit van het wonen'. Daarbij wil de regio samen met de partners een gezamenlijk beeld vormen en komen tot afspraken over kwalitatieve aspecten van woningbouw en herstructurering in de regio.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.
Afbeelding 5: Uitsnede kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (Bron: structuurvisie Veenendaal 2025).
De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied zijn twee doelen die in de visie staan beschreven. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal, maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:
Voor het plangebied zijn er in de visie geen specifieke opgaven opgenomen. Het gebied waarin de locatie zich bevind, is in de visie opgenomen als beheersgebied. In deze gebieden staat dorps wonen centraal. Bedrijvigheid en voorzieningen zijn wel aanwezig, maar zijn vooral kleinschalig en buurtvoorzienend.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.
In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente. Er staat onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.
In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie onderstaande afbeelding).
Afbeelding 6: Gewenste detailhandelsstructuur Veenendaal (bron: detailhandelsstructuur Veenendaal).
Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.
Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investering kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.
Op het thema economie is een stevige visie ontwikkeld waarin 3 hoofddoelen zijn benoemd, namelijk:
Deze hoofddoelen zetten de stippen op de horizon voor 2025. Het zijn idealen die steeds als baken dienen bij alle keuzes die gemeente Veenendaal maakt en acties die worden ondernomen.
De hoofddoelen bepalen de koers. Daarnaast bepalen de subdoelen de tussenstations die ons uiteindelijk naar het eindpunt brengen. Voor de subdoelen zijn streefwaarden benoemd, waarbij niet alle waarden hetzelfde ambitieniveau hebben. Binnen het programma economie legt gemeente Veenendaal de lat op de volgende onderdelen wat hoger:
ICT profilering
Na de teloorgang van de industrie hebben we een beweging gemaakt naar diversiteit in sectoren. Dit
gaf ons in die periode kracht, omdat we niet langer afhankelijk waren van 1 sector. Het risico van die
eenzijdige afhankelijkheid bleek te groot toen velen hun baan en inkomstenbron verloren na vertrek
van grote ondernemingen. Het sterke ondernemerschap heeft veel Veenendalers weer op de been
geholpen en uiteindelijk vonden we een economische kracht in diversiteit.
We staan nu echter weer op een keerpunt. De diversiteit breekt ons nu op, omdat het voor veel
ondernemers niet helder is wat Veenendaal te bieden heeft. Het ontbreekt aan een economisch profiel met bijbehorende faciliteiten, afzetmarkt en arbeidskapitaal. Een profielkeuze biedt dus grotere
kansen om bedrijvigheid aan te trekken en gericht en duurzaam vorm en inhoud te geven aan het
ondernemersklimaat.
De keuze voor een ICT-profiel biedt een meerwaarde voor Veenendaal en FoodValley. ICT levert
bedrijven mogelijkheden om mee te groeien met trends en ontwikkelingen in de markt. Innovatie is de
voorwaarde om in de huidige markt het hoofd boven water te houden. ICT is een innovatieve sector op zich en een sector die innovatie in andere sectoren kan ondersteunen. Wij zijn ervan overtuigd dat
andere sectoren hiervan mee kunnen profiteren en hebben hierbij ook aandacht voor de techniek en
technologiebedrijven die goed vertegenwoordigd zijn in Veenendaal.
Door in deze periode eerst stevig in te zetten op profilering leggen we een belangrijke voedingsbodem
om ook op de overige doelen op het gebied van werkgelegenheid en ondernemen duurzaam effecten
te gaan bereiken.
Beste Binnenstad
Om Veenendaal op de kaart te zetten, zodat we interessant worden voor ondernemers, hoger opgeleid arbeidspotentieel en de regio moeten we onze sterke kanten beter tonen. Veenendaal leidt aan een imagoprobleem. Bescheidenheid is een goede Veenendaalse eigenschap, maar het helpt ons niet verder als dat leidt tot onwetendheid over onze sterke punten bij de buitenwereld. Een van die punten is ons winkelcentrum. Op dit moment investeren we fors in onze binnenstad, zowel op het gebied van wonen als cultuur en winkelcentrum. Dat mag gezien worden. Meedoen aan een landelijke competitie biedt kansen om de ogen van Nederland op ons gericht te krijgen en om onze eigen focus op vooruitgang scherp te houden.
Betere facilitering ondernemers
Als we willen dat de samenleving eigen verantwoordelijkheid neemt, moeten we die samenleving daar
ook de ruimte toe bieden. Dat begint met een heldere en transparante communicatie over wat rechten,
plichten en mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor onze houding naar ondernemers. We willen
belemmeringen uit de weg ruimen zodat de samenleving de handschoen op kan pakken en
verantwoordelijkheid kan tonen.
De gemeente Veenendaal is een bruisende jonge leefstad, waar het prettig wonen, werken en ontspannen is. Daarbij is een gevarieerd en goed functionerend voorzieningenaanbod nodig. In de dagelijkse praktijk vormt de horeca voor veel mensen een sociale ontmoetingsplaats. Daarbij vervult de horeca een ondersteunende rol voor winkelen en een initiërende rol voor diverse evenementen. Horeca is dus van belang voor het economisch en sociaal functioneren van de gemeente.
Er zit echter ook een keerzijde aan horeca en alcoholgebruik. De exploitatie van horecabedrijven en de bijbehorende terrassen kan ook een bron zijn van overlast voor de omgeving. Daarnaast is overmatig alcoholgebruik door jongeren steeds vaker in het nieuws door een toename van het aantal jongeren dat in het ziekenhuis belandt wegens een alcoholvergiftiging. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat jongeren die te jong, te vaak en teveel drinken blijvende hersenschade oplopen. Veenendaal wil het beste van alle werelden: een florerende, kwalitatief goede horeca, een leefbare omgeving en inwoners die verantwoord omgaan met alcoholische consumpties. Een dergelijke ambitie vraagt om een helder, uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar horecabeleid, waarbij de verantwoordelijke samenleving het uitgangspunt is.
Met deze Horecanota wil gemeente Veenendaal de kaders voor de ontwikkeling van de horeca in Veenendaal vaststellen. De gemeente wil hiermee een bijdrage te leveren aan het bereiken van een goede balans tussen horeca, als belangrijke economische en recreatieve/ontspannende functie in de gemeente enerzijds en het bewaken van de woon- en leefsituatie, de openbare orde en gezondheid, anderzijds.
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.
Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.
Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.
Het beoogde bouwplan ligt aan de Zoete Inval en is gelegen tussen de achterzijdes van Vijgendam 25 en Zoete Inval 1. Tegenover het perceel bevind zich een appartementencomplex. Verder bestaat de Zoete Inval uit een mix van rij- en twee-onder-een-kap-woningen. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een vrijstaande woning met aangebouwde garage passend binnen het straatbeeld van de Zoete Inval. Het bouwplan voldoet aan de maximale goothoogte van 6 meter en de maximale bouwhoogte van 10 meter.
Afbeelding 7: Impressie bouwplan Zoete Inval
De woning wordt op een achterperceel gebouwd van woningen aan de Vijgendam. De woning staat gekeerd naar de Zoete inval en is gericht op de openbare ruimte. Het gebouw maakt daardoor deel uit van de bebouwing langs de Zoete Inval. Deze straat kenmerkt zich als een woonstraat. De straat wordt aan beide zijden begeleid door woongebouwen, behalve op onderhavige locatie. Door de locatie te bebouwen wordt de straat ook langs dit deel begeleid door woongebouwen.
De bebouwing past in het straatbeeld. De omliggende woningen bestaan uit twee lagen en een kap. De tegenoverliggende patiowoningen bestaan uit twee lagen. Door de woning in twee lagen met een kap uit te voeren past deze qua massa in het straatbeeld.
De woning staat op een perceel dat voldoende ruimte geeft voor een riante tuin en de mogelijkheid biedt om te parkeren op eigen terrein. De parkeerdruk in de omgeving zal hierdoor niet toenemen. Tevens staat de woning niet voor rooilijn die voort komt uit de bebouwing van Vijgendam 25.
Het toevoegen van de woning doet geen onevenredige afbreuk aan de stedenbouwkundige opzet van de wijk en is passend in de huidige ruimtelijke structuur.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten bodem, water, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, geluid, en luchtkwaliteit. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) is zowel de boven- als ondergrond gekwalificeerd als "wonen".
Op het perceel Zoete Inval is door PJ Milieu BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd gebaseerd op de NEN 5740. Er zijn plaatselijk sporen baksteen en sporen kolengruis aangetroffen. Omdat het alleen baksteen betreft en dus geen ongedefinieerd sloopafval, wordt de bijmenging niet als asbestverdacht beschouwd. Er is specifiek gelet op asbest. Er zijn geen asbestverdachte dakbeplatingen waargenomen en geen asbestverdacht materiaal aan het maaiveld of in de bodem. Uit de analytische waarnemingen zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:
Bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv): Lichte verontreiniging met kwik, lood, zink en PAK;
Ondergrond (0,75 – 2,0 m-mv): Geen verontreinigingen;
Grondwater (filter 1,7 – 2,7 m-mv): Lichte verontreinigingen met nikkel en naftaleen;
Asbest: Niet onderzocht, omdat er geen asbestverdacht materiaal is waargenomen.
Er zijn lichte verontreinigingen aangetroffen in de grond en in het grondwater. Er is echter geen aanleiding om aanvullend of nader bodemonderzoek uit te voeren. Er zijn geen belemmeringen voor het (toekomstig) gebruik ‘wonen met tuin’.
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen. Daarnaast zijn er vanuit het waterschap een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten.
Vasthouden - bergen - afvoeren
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat het plan geen essentiële waterbelangen raakt. De netto toevoeging aan verhard oppervlak komt daarnaast niet boven de 1500m² te liggen. Het waterschap heeft daarom een positief wateradvies gegeven.
Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van waterhuishouding.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Inrichtingen
Op basis van de risicokaart kan geconcludeerd worden dat er in de directe nabijheid van het plangebied geen bedrijven aanwezig zijn die volgens het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) een veiligheidscontour hebben die tot het plangebied reikt. Er zijn eveneens geen inrichtingen met veiligheidsafstanden vanuit het vuurwerk- en activiteitenbesluit aanwezig binnen het plangebied.
Transport gevaarlijke stoffen
Het plangebied is niet gelegen aan of in de directe omgeving van vaarwegen, spoorwegen of rijkswegen waarover gevaarlijke stofen worden vervoerd. Er zijn eveneeens geen buisleidingen aanwezig. De gemeentelijke routering voor transport van gevaarlijke stoffen loopt niet langs het plangebied.
Elektromagnetische straling
Er zijn geen bronnen van elektromagnetische straling (hoogspanningslijnen) aanwezig in de directe omgeving van het plan.
De externe veiligheid is geen belemmering voor het bouwplan.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Hiervoor is de 'Archeologische beleidskaart' van de Gemeente Veenendaal vastgesteld. Deze is vastgesteld door de raad en dient te worden vertaald in bestemmingsplannen. Voor de woongebieden is voor wat betreft het onderdeel archeologie een parapluplan opgesteld.
Op basis van de beleidskaart archeologie van de gemeente Veenendaal geldt voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. Deze middelhoge verwachting is in het vigerende bestemmingsplan Centrum vertaald naar een dubbelbestemming Waarde – Archeologie 4. Een archeologisch onderzoek is verplicht bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 10.000 m2 én dieper dan 50 cm beneden maaiveld. Het plangebied is kleiner dan 10.000 m2. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig.
Omdat voor het plangebied een middelhoge archeologische verwachting geldt, kan niet worden uitgesloten dat bij uitvoering van de werkzaamheden archeologische vondsten worden gedaan. Dergelijke (toevals)vondsten moeten op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet bij de bevoegde overheid (Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, c.q. gemeente Veenendaal) worden gemeld.
Afbeelding 8: Uitsnede archeologische verwachtingenkaart gemeente Veenendaal
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan. Wanneer er (toevals)vondsten worden gedaan, moeten deze bij de gemeente worden gemeld.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
RAAP en het Monumenten Advies Bureau hebben in de periode augustus 2017 - voorjaar 2018 de archeologische waarden- en verwachtingskaart geactualiseerd en een cultuurhistorische waardenkaart opgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien. Het geactualiseerde cultuurhistorische beleid is nog niet door de gemeenteraad vastgesteld, maar al wel het kader waar we ruimtelijke plannen aan toetsen.
Op het gebied van cultuurhistorie is er over het plangebied niet veel te melden. Op de themakaart over vervening is te zien dat er een voormalige wijk heeft gezeten, wat vervolgens een sloot werd. Deze sloot is op dit moment niet meer zichtbaar in het plangebied. Op de archeolandschappelijke kaart komt verder naar voren dat het plangebied onderdeel uitmaakt van een dekzandlaagte. Verder heeft tegenover het plangebied, waar zich nu een appartementencomplex bevindt, koekjesfabriek Van Kooten gezeten.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Voor het gehele grondgebied van de gemeente Veenendaal is een vooronderzoek uitgevoerd waarbij de kans op aanweizigheid van CE is bepaald. Dit heeft geresulteerd in een CE bodembelastigkaart. Deze kaart laat een tweedimensionele afbakening zien van de primair "verdachte" gebieden, naar de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Onverdacht houdt niet in dat er in het betreffende gebied geen CE achtergebleven kan zijn, maar dat dit niet kan worden aangetoond aan de hand van historisch feitenmateriaal. Daarom werkt de gemeente Veenendaal binnen alle onverdachte gebieden conform het protocol "Toevalsvondst". Hierin is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met het aantreffen van een (vermoedelijk) CE.
Uit de CE bodembelastingkaart komt naar voren dat het plangebied geen deel uitmaakt van een op CE verdacht gebied.
Het aspect conventionele explosieven zorgt niet voor belemmeringen ten aanzien van het realiseren van het plan.
Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Aangezien het hier om een bestemmingsplan gaat dat conserverend van aard is, is het niet noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar (verblijfsplaatsen van) te verwachten beschermde soorten. Omdat binnen het plangebied geen deel in de NNN ligt en het bestemmingsplan conserverend van aard is hoeft er voor de NNN geen nadere toetsing te worden uitgevoerd. Het plangebied grenst in het zuidoostelijk deel aan het natura 2000 gebied het Binnenveld. Aangezien het nieuwe plan conserverend van aard is, is het niet nodig om onderzoek te doen naar de effecten op dit gebied.
Soortbescherming
Voor de ontwikkeling zullen enkele schuren zonder spouw worden gesloopt. De tuinen zijn geheel gecultiveerd en op voorhand kan worden gesteld dat deze niet geschikt zijn als essentieel onderdeel van strikt beschermde soorten. De schuren zijn niet voorzien van spouwmuren, ze zijn laag, klein en de ligging is midden in de bebouwde kom. Hierdoor kan op voorhand worden gesteld dat deze schuren geen essentieel onderdeel uitmaken van het biotoop van strikt beschermde soorten
Gebiedsbescherming
Het betreft de bouw van een woonhuis in een woonwijk. Samen met de afstand tot beschermde gebieden kan op voorhand worden uitgesloten dat de bouw en of het toekomstige gebruik een negatieve invloed zal hebben op Natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
De ontwikkeling vindt plaats op een locatie nabij het centrum van Veenendaal. Hierdoor is het niet aannemelijk dat gebiedsbeschermingsaspecten een rol spelen. Met zekerheid kan worden gesteld dat het Nederlands natuurnetwerk (NNN) niet negatief wordt beïnvloed. De kans op verstoring van strikt beschermde soorten bestaat alleen door sloop van gebouwen of de kap van grote bomen.
Ecologisch onderzoek is voor deze ontwikkeling niet noodzakelijk.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, moet onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vastgesteld wordt, dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Bedrijvenlawaai
Voor een goede ruimtelijke ordening moet ook het geluid van bedrijven beoordeeld worden. Wanneer nieuwe bedrijven/bedrijventerreinen worden gerealiseerd of wanneer nieuwe geluidgevoelige gebouwen/terreinen in de nabijheid van bedrijven worden gerealiseerd kan dit geluidhinder veroorzaken of het bedrijf beperkingen opleggen in haar geluidemissie. Voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen geldt een apart regiem, naast de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit is hier ook de Wet geluidhinder van toepassing.
Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Het betreft hier een plan waarin het voornemen is om een woning te realiseren binnen een gebied waar wonen al is toegestaan. Onderzoek naar bedrijvenlawaai hoeft voor deze locatie dan ook niet uitgevoerd te worden.
Door HMB BV is een akoestisch onderzoek geluidbelasting wegverkeer uitgevoerd. Het gebied ligt in de geluidzone van de Kleine Beer. De geluidbelasting veroorzaakt door deze weg is lager dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder. Er hoeven daarom geen hogere waarden te worden verleend. Omdat geen enkele weg een geluidbelasting veroorzaakt die (incl. aftrek) hoger is dan 48 dB, hoeft het plan niet aan de gemeentelijke beleidsregel te worden getoetst. Naast gezoneerde wegen, moet ook rekening worden gehouden met omliggende 30 km/uur wegen. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat deze wegen niet zorgen voor een onaanvaardbaar woon- en leefklimaat. Daarnaast is gekeken naar de gecumuleerde geluidbelasting. Deze is 53 dB (excl. aftrek). Dit betekent dat geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig zijn en dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
Op redelijke afstand van het plangebied bevinden zich een aantal bedrijven. De twee aannemersbedrijven vallen in milieucategorie 3. Dat betekent dat tenminste 50 meter afstand moet worden aangehouden als afstand tussen de nieuw te ontwikkelen woningen en deze bedrijven. De afstanden bedragen in beide gevallen (ongeveer 130 m en 180 m) meer dan genoemde 50 meter en zijn dan ook geen beperkende factor voor het te ontwikkelen gebied. De school aan de Zoete Inval 8 valt in milieucategorie 2. Dat betekent dat tenminste 30 meter moet worden aangehouden. De school bevindt zich op ongeveer 90 meter van het plangebied. Ook dit vormt geen belemmering
Bedrijven en milieuzonering levert geen problemen op voor het te ontwikkelen plan.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De huidige en toekomstige blootstelling aan luchtkwaliteit is bij diverse instanties eenvoudige beschikbaaren kan dus een bepalende rol in de ruimtelijke besluitvorming zijn aangezien gezondheid in relatie tot fijn stof doorslaggevend is.
Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 1 woning betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt het dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan het Besluit luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. Uit de berekeningen is gebleken dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan voor zowel het peiljaar 2015 als 2025.
Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
De voorgenomen ontwikkeling, te weten: de bouw van een vrijstaande woning, voldoet niet aan
de omschrijving van ‘een stedelijk ontwikkelingsproject’ in de zin van categorie D 11.2 in onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. In categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage is als activiteit aangewezen de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 ha of meer, een aaneengesloten gebied 2000 of meer woningen omvat, of het een bedrijfsoppervlakte van 200.000 m2 of meer betreft.
Het antwoord op de vraag of er sprake is van een ‘stedelijk ontwikkelingsproject’ in de zin van het Besluit m.e.r. is volgens de huidige jurisprudentie afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
In dit geval gaat het om de realisatie van een vrijstaande woning in een bestaande woonwijk. Het geldende bestemmingsplan staat de woonfunctie (reeds) toe. Echter ligt bovenop de bestemming 'Wonen' een functieaanduiding 'Erf', waardoor er binnen het geldende bestemmingsplan op het perceel geen hoofdgebouw gerealiseerd kan worden. Gelet op de concrete omstandigheden van de specifieke situatie en gezien de omvang van de voorgenomen ontwikkeling is in dit geval geen sprake van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2, onderdeel D, van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Er hoeft dus geen (vormvrije) m.e.r.-beoordeling opgesteld te worden.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft de verbeelding tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
Binnen dit plan komt de volgende bestemming voor:
Wonen | W |
Daarnaast komt de volgende dubbelbestemming voor:
Waarde - Archeologie - 4 | WR - A4 |
In hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
Hieronder wordt kort de voor dit plan geldende bestemming toegelicht en worden de gebruiks- en bouwmogelijkheden toegelicht.
Wonen - W
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
Binnen het plangebied is enkel het bouwen van een vrijstaande woning (vrij) toegestaan. Hoewel wonen in een vrijstaand bijgebouw niet toegestaan is geldt er een uitzondering ten behoeve van mantelzorg. Deze is wettelijk geregeld (bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Hierover is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Bouwmogelijkheden
Ten opzichte van de oude bestemmingsplannen voor de woongebieden is de bestemmingssytematiek zoals vastgelegd op de verbeelding en de regels ingrijpend gewijzigd. Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. Voorheen werd slechts het gedeelte waarop het hoofdgebouw kon worden gebouwd met een bouwvlak aangeduid. Op de bestemming erf waren vervolgens bijgebouwen toegestaan. De gewijzigde sytematiek houdt verband met de uitgangspunten: uniformering en verruiming van de bouwmogelijkheden.
Nu wordt in de bestemmingsregeling onderscheid gemaakt tussen twee zones:
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:
Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:
Dit betekent ten opzichte van de oude regeling een aanmerkelijke verruiming van de mogelijkheden voor met name de grotere percelen.
Daarnaast is er een ruimere regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.
Voor vrijstaande woningen geldt de standaardmaat van 6 meter (goothoogte) en 10 meter (bouwhoogte). Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3.3 meter (goothoote) en 5 meter (bouwhoogte),
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding. Met deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet vereist.
Geconcludeerd kan worden dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan.
De initiatiefnemers hebben op 12 juni 2018 hun plan aan de omwonenden gepresenteerd, waarbij zij de mogelijkheid hadden om op het plan te reageren. Naar aanleiding van het burgerparticipatietraject is het plan niet gewijzigd. Van de gehouden bijeenkomst is een verslag gemaakt, welke als bijlage aan deze toelichting is gehecht.
Het ontwerp-bestemmingsplan heeft ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen binnengekomen.