direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rozenbottel
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Het zogenoemde Pionierkwartier, zijnde het zuidelijke deel van Stationskwartier, deelgebied B wordt ontwikkeld in meerdere fasen. Na de bestemmingsplannen voor de fasen 1, 2 en 3 bestaat nu meer duidelijkheid over de ontwikkeling van het nog nader uit te werken gedeelte van fase 3. Dit is aanleiding om voor dit deel van het bestemmingsplan ''Pionierkwartier, fase 3'' een uitwerkingsplan op te stellen.

De in dit plan voorziene ontwikkeling betreft woningbouw en voor een gedeelte gemengde functies.

1.2 Ligging plangebied

De met dit plan beoogde ontwikkelingen zijn geprojecteerd binnen de herontwikkelingslocatie 'Stationgebied, deelgebied B' (rood omlijnd in afbeelding 1.2.1) ten zuiden van de in het gebied in aanbouw zijnde Moskee en de gerealiseerde bebouwing op de hoek Ambachtsstraat / Parallelweg. Zo omvat dit uitwerkingsplan (binnen witte cirkel in afbeelding 1.2.1) onder meer het huidige gebouw De Rozenbottel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01_0001.png"

Afbeelding 1.2.1

Pionierkwartier, fase 3
Pionierkwartier, fase 3 bestaat uit twee plandelen binnen het plangebied. Het noordelijk plandeel ligt tussen de gemeentewerf aan de noordzijde en de fasen 1 en 2 aan de zuidzijde. Het andere deel van fase 3 betreft het resterende gebiedsdeel grenzend aan de Laan der Techniek. Dit deel betreft dit uitwerkingsplan. De gefaseerde ontwikkeling heeft te maken met de voorziene organische ontwikkeling van het gebied. Nu meer duidelijkheid bestaat over de ontwikkeling wordt dit uitwerkingsplan in procedure gebracht.

Onderstaand treft u de ligging aan van de afzonderlijke plandelen binnen Pionierkwartier.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.2.2 Plankaart fase 3 en overzicht van de 3 fasen Pionierkwartier (plangebied indicatief rood omcirkelt)

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

De vigerende situatie is vastgelegd in het bestemmingsplan "Pionierskwartier, fase 3''. Op 22 december 2016 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Pionierskwartier, fase 3'' ( zie plankaart1.2.2.) vastgesteld.

Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Gemengd - Uit te werken' en kent een maximale bouwhoogte van 13 meter. Van de plankaart van het bestemmingsplan “Pionierkwartier, fase 3” is in de vorige paragraaf een uitsnede opgenomen. Voor een zeer beperkt deel geldt de bestemming ''Verkeer - V''. Dit betreft een strook aan de zuidzijde van het plan. De rooilijn van de nieuwe bebouwing zal in één lijn komen te liggen met de bestaande bebouwing aan weerszijden van het plan. Per abuis voorzag de grens van de uit te werken bestemming hier niet doordat deze ongeveer 2 meter daarachter is geprojecteerd. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid, zoals bedoeld in artikel 11 van het geldende plan is de grens enigszins verlegd.

1.4 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het uitwerkingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het plan beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied Pionierkwartier, fase 3 maakt onderdeel uit van het Stationskwartier en in het bijzonder Pionierkwartier. Dit langwerpig vormgegeven gebied is geheel gemeentelijk eigendom en ligt centraal in Veenendaal. Het gebied wordt aan de zuidzijde begrensd door de spoorlijn Rhenen-Veenendaal. Binnen dit deelgebied komen de functies wonen, bedrijf, maatschappelijk en verkeer voor. Ruimtelijk is dit momenteel als volgt vertaald:

Wonen
In de noordwesthoek van Pionierkwartier bevindt zich een zestal rijwoningen aan de Ambachtstraat. Deze zijn eigendom van Patrimonium Woonservice. Voor zover bekend blijven deze woningen gehandhaafd.

Bedrijven
Op de gronden binnen het plangebied Pionierkwartier met de bestemming Bedrijf is een groot deel van de bedijvigheid verdwenen (Kortman Intradal, Hondadealer en de Veenendaalhal). De bebouwing is gesloopt en de eerste nieuwe bebouwing is gerealiseerd of in aanbouw. Binnen de bestemming 'Bedrijf' resteert nu nog de bebouwing van de gemeentewerf die in gebruik is bij het team Wijkservice van de gemeente Veenendaal.

Maatschappelijk
Binnen de maatschappelijke bestemming is aan de noordzijde van het Pionierkwartier de brandweerkazerne van Veenendaal gevestigd. Aan de zuidzijde bevindt zich het Rozenbottelcomplex. In dit gebouw zijn kantoren en/of ruimtes voor welzijnsorganisaties gevestigd. De laagbouw van het Rozenbottelcomplex zal op korte termijn worden gesloopt en krijgt via dit uitwerkingsplan een nieuwe bestemming.

Verkeer
De verkeersverbindingen om het plangebied fase 3 zijn belangrijke vervoersassen voor Veenendaal. De Industrielaan is een hoofdontsluitingsweg die wordt bereikt via de Ambachtsstraat en de Nijverheidslaan. De Ambachtstraat is één van de belangrijkste schakels in het primaire fietsnetwerk van Veenendaal.

Het plangebied bestaat momenteel uit het Rozenbottelcomplex dat voor een gedeelte gesloopt zal worden.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

De voorgenomen ontwikkeling van het plangebied moet getoetst worden aan het vigerend beleid op zowel nationaal, provinciaal, regionaal als gemeentelijk niveau. Voor de ontwikkelingen in het plangebied zijn verschillende beleidsstukken relevant. Hierna zijn de belangrijkste bevindingen uit het beleid beschreven en wordt aangegeven hoe de ontwikkeling van het plangebied hierop inspeelt. Het onderstaande is voor een deel een herhaling van de toelichting zoals die in het bestemmingsplan ''Pionierkwartier fase 3'' is opgenomen. Een aantal, voor deze ontwikkeling, minder van belang zijnde onderwerpen zijn niet herhaald. Hiervoor wordt verwezen naar het bestemmingsplan ''Pionierkwartier fase 3''.

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimte vragende functies. Het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01_0003.png"

Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het uitwerkingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. De ontwikkeling die het uitwerkingsplan mogelijk maakt, houdt eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leidt tot een kwaliteitsverbetering van ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij er nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

In § 5.7 van deze toelichting wordt de toetsing aan deze ladder verantwoord.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot een belangrijke beleidsopgave, namelijk het accent op de
binnenstedelijke opgave. Dit is een opgave die nodig is om Utrecht aantrekkelijk te houden als
vestigingsplaats.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01_0004.png"

Afbeelding 3.2.1: rode contour Veenendaal waarin de planlocatie globaal en rood gearceerd is opgenomen (bron: Structuurvisie 2005-2012, provincie Utrecht)

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart ‘Wonen en werken’ als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

Onderhavige ontwikkeling betreft de herstructurering van een voormalig bedrijfsgebouw. De voormalige bedrijfsbebouwing wordt gedeeltelijk gesloopt en er worden nieuwe woningen voor terug gebouwd. Deze woningen voldoen aan de nieuwe eisen met betrekking tot het bouwen en zorgen voor een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het Stationskwartier. Gezien het feit dat dit een herstructurering in het bestaand stedelijk gebied betreft, past het plan binnen het beleid uit de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.

Conclusie

Stedelijke ontwikkelingen, zoals transitie van bedrijventerrein, zijn toegestaan binnen de rode contouren. Onderhavig plan betreft de herstructurering van een voormalige bedrijfsbestemming en sluit daarmee aan op de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

3.2.3 Herijking PRS/PRV 2016

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.

In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.

Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar door vertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 WERV/Regio Foodvalley

Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging.

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- & onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennis interactie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel hieronder), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt.

Overheidsprojecten:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01_0005.png"

De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik op de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet louter de groei hoeft te accommoderen, maar zich eveneens kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En, in lijn met de wensen van inwoners, moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling, functieverandering en voldoende aandacht te blijven houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Deze visie is ook verbeeld in de Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01_0006.png"

Uitsnede Structuurkaart (bron: structuurvisie Veenendaal 2025) Globaal plangebied rood omcirkelt.

De visie is verbeeld op de structuurkaart (zie uitsnede hierboven). De vlakken op deze kaart geven de opbouw van de stad weer en de gewenste ontwikkelingen. De Structuurvisie geeft geen gedetailleerd eindplaatje van hoe Veenendaal er uit zal zien in 2025. Op deze structuurkaart valt het plangebied binnen het vlak 'Wonen' (oranje arcering) en is ook aangemerkt. Dit betreft de (toekomstige) woongebieden, inclusief aanwezige commerciële en maatschappelijke voorzieningen, kleine bedrijfjes, etcetera. Alsmede de verspreide bebouwing in het buitengebied. De voorgenomen ontwikkeling past binnen de typering van dit gebied.

De volgende ambities, uit de structuurvisie, hebben betrekking op het plangebied:

Ambitie 2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters
'Deelgebied B wordt met twee lanen aan de stedelijke context verankerd, de Ambachtsstraat als karakteristieke fietsroute en de Nijverheidslaan als een bomenlaan met allure en als een kwalitatief hoogwaardig woonoonadres.

Ambitie 6. Aantrekkelijke woonwijken
'Behouden en verbeteren van de leefbaarheid van de woonwijken' Door de transformatie van het westelijk deel van het bedrijventerrein ''Het Ambacht'' komt de industriële bestemming te vervallen. Het plangebied zal ruimte gaan bieden voor woon- en maatschappelijke doeleinden. De openbare ruimte wordt daarnaast ingericht als hoogwaardig verblijfsgebied.

De combinatie van functies die in het Pionierkwartier gehuisvest zullen worden, draagt bij aan de levendigheid van de locatie gedurende de hele dag. Vanwege de beoogde synergie levert het een aanzienlijke bijdrage aan de kwaliteit van de totale wijk.

Ambitie 7. Goed gebruik van de beschikbare ruimte
'Selectief intensief ruimtegebruik mogelijk maken' In de structuurvisie is hierover het volgende opgenomen:

  • Functiemenging: Niet elk deel van de stad leent zich evengoed voor functiemenging. In de woonwijken en op de bedrijventerreinen is functiemenging mogelijk mits het niet leidt tot (milieu) hinder. Er zijn gebieden waar menging van functies juist goed mogelijk is; bijvoorbeeld de brandpunten in de stad (zie ambitie 4). Deze kunnen door verdere functiemenging een nog sterkere positie in de stad krijgen.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling past binnen de typering van dit gebied. Daarnaast draagt deze voorgenomen ontwikkeling bij aan de ambities: verdere realisering van woon- en werkgebieden met eigen karakters, aantrekkelijke woonwijken en goed gebruik van de beschikbare ruimte. Hiermee is de voorgenomen ontwikkeling passend binnen de kaders van de Structuurvisie.

3.4.3 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid. De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

3.4.4 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en versterken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2018 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2018-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.

In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

3.4.5 Woonvisie

Op 28 mei 2015 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2014-2019 vastgesteld. In deze Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:

 "We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod." 

Op grond van de woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering vooral op de 3 speerpunten van deze Woonvisie:

  • 1. Dynamische Woonmilieus

Doel is meer inwoners van buiten Veenendaal te huisvesten. Eén en ander te bereiken door het promoten van het gevarieerde woningaanbod, de groene omgeving en de goede voorzieningen.

  • 2. Huishoudens met een zorgvraag

Doel is de wijken aantrekkelijk te houden door (zorg)voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod, waaronder huisvesting voor ouderen.

  • 3. Huishoudens met lagere inkomens

Doel is voldoende betaalbare sociale woningen beschikbaar te hebben. Bevordering van de doorstroming is daarvoor een belangrijke maatregel. Ook het bevorderen van de realisering van meer vrije sector huurwoningen en het stimuleren van het kopen van woningen is daarin een belangrijke activiteit.

In het voorgenomen bouwplan worden 32 nieuwe appartementen voorzien verdeeld over 4 verdiepingen.

3.4.6 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. Een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. Gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • Integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • Het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • Maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • Het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • Meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.

3.4.7 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (3 juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
  • 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leefbaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.

3.4.8 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Stedenbouwkundig plan

Het bouwplan, dat mede de basis vormt voor dit uitwerkingsplan, bestaat uit één rechthoekig blok en ligt aan de Parallelweg en de Laan der Techniek. Het gebouw telt 4 lagen met in totaal 32 appartementen. Het bouwplan maakt onderdeel uit van een open bouwblok. Het bouwplan zorgt voor de zuidelijke wand van het bouwblok. Achter het bouwplan ligt de ontsluiting naar het binnenterrein dat bestaat uit parkeervoorzieningen. Het huidige gebouw ''De Rozenbottel'' blijft grotendeels in zijn huidige staat behouden.

De bebouwing is onderdeel van Stationskwartier deelgebied B. Dit deelgebied is opgedeeld in drie stukken. Het bouwplan ligt in het zuidelijke bouwveld. In het zuidelijke bouwveld zijn diverse gebouwen rondom de parkeervoorziening gesitueerd. Het gebouw sluit aan bij de overige bebouwing en de in ontwikkeling zijnde bouwplannen. Het gebouw vormt tevens de rand van het zuidelijke bouwveld naar de spoorlijn Utrecht – Rhenen.

Door het deels behouden van de Rozenbottel en het toevoegen van de moskee in het plangebied is geen gesloten bouwblok gerealiseerd. De realisatie van dit bouwplan zorgt ervoor dat alle zijden van het bouwveld worden voorzien van wanden.

De hoogte van het bouwplan sluit aan op de overige bebouwing binnen deelgebied B. Op de begane grond worden woningen gerealiseerd met de verblijfsruimte gericht op de Parallelweg. Ook hiermee wordt aangesloten bij het gewenste straatbeeld en de grondgebonden woningen in de Parallelweg.

Conclusie: Stedenbouwkundig past de nieuwe bebouwing binnen het ruimtelijk en programmatisch kader Deelgebied B, Stationskwartier, november 2013. 

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.UWRozenbottel-vg01_0007.png"

Uitsnede stedenbouwkundige toekomstige situatie (plangebied indicatief rood omcirkelt)

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten bodem, geluid/akoestiek, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie, bedrijven- & milieuzonering en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd en dient te worden aangetoond dat er geen belemmeringen zijn.

5.1 Bodem

5.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Op grond van het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit en het grondwater geschikt zijn voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.1.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden.

5.1.3 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Bron: Omgevingsdienst, 2015) ligt het uitwerkingsplangebied "Rozenbottel" aan de zuidrand van het centrum van Veenendaal. In dit plangebied is zowel de boven- als de ondergrond gekwalificeerd als kwaliteit "wonen".

5.1.4 Planspecifiek

Aanvullend onderzoek

Uit het eerder uitgevoerde onderzoek door Ingenieursbureau Land (kenmerk R01-65050-RSC, d.d. 20 augustus 2015) zijn sporen van VOCL (vluchtige organochloorverbindingen) in de bovengrond aangetroffen. Zodoende is er op verschillende data aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 2 Aanvullend bodemonderzoek) aanvullend onderzoek is uitgevoerd om de eventuele aanwezigheid van een verontreiniging met VOCL in het diepere grondwater uit te sluiten.

Uit de resultaten van het aanvullende onderzoek blijkt dat er geen relevant verhoogde waarden VOCL op de locatie zijn aangetoond. Wel worden diffuus over de locatie sporen VOCL en de afbraakproducten aangetroffen. Er zijn geen aanwijzingen die er op wijzen dat er grote VOCL-verontreinigingen op de locatie aanwezig zijn.

5.1.5 Conclusie

Op basis van de uitgevoerde onderzoeken blijkt dat er geen aanwijzingen zijn voor ernstige bodemverontreiniging in de grond.

Op basis van de onderzoeksresultaten wordt niet verwacht dat er een relevante verontreiniging met asbest aanwezig is op het terrein. Wel kan het voorkomen van een kleine spot met asbest niet geheel worden uitgesloten.

Geconcludeerd wordt daarom dat er vanuit het aspect bodem geen belemmeringen bestaan ten aanzien van de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied. De uitgevoerde onderzoeken (2015) zijn actueel gezien het feit dat er in de tussenliggende periode geen bodem verstorende activiteiten hebben plaatsgevonden binnen het plangebied.

5.2 Geluid

5.2.1 Wettelijk kader

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een uitwerkingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de nieuwbouw van woningen of andere geluidsgevoelige functies;
  • de aanleg van een nieuwe weg en/of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via een ontheffingsbevoegdheid).

In het kader van dit uitwerkingsplan heeft Peutz, in opdracht van De Bunte Vastgoed BV, een toets uitgevoerd van de woningen behorende tot het nieuwbouwplan ''de Rozenbottel'' aan het gemeentelijk geluidbeleid. Dit onderzoek/toets voor dit uitwerkingsplan is opgenomen in het Akoestisch onderzoek De Rozenbottel.

Uit dit onderzoek kunnen de volgende constateringen en conclusies worden overgenomen:

Geen nieuwe hogere waarden procedure te doorlopen

Voor het bestemmingsplan Pionierkwartier zijn in 2016 hogere waarden vastgesteld. In het besluit hogere waarden zijn voor ''de Rozenbottel'' maximaal 20 hogere waarden van 67 dB opgenomen. De planopzet van het appartementengebouw is nu echter gewijzigd, waardoor het aantal appartementen waarvoor een hogere waarde nodig is (23 appartementen), hoger is dan het aantal vastgestelde waarden (20 stuks). Omdat de geluidssituatie door de gewijzigde planopzet niet is gewijzigd, kan worden gesteld dat de hogere waarde van 67 dB voor alle appartementen binnen de locatie geldt. Door in het Kadaster de hogere waarde bij alle 23 appartementen in te schrijven, wordt de hogere waarde bij alle appartementen vastgelegd en zodoende geborgd. Het opnieuw doorlopen van een hogere waarden procedure is voor deze situatie, vanuit pragmatisch oogpunt, niet nodig.

Toetsing geluidbeleid
Uit het onderzoek blijkt dat, na het treffen van afschermende maatregelen, aan de voorwaarden uit de Beleidsregel hogere waarden kan worden voldaan.

Conclusie
Voor de appartementen binnen het plangebied wordt voldaan aan de eisen zoals gesteld in het geluidbeleid van de gemeente Veenendaal. Op basis van het voorgaande is het uitwerkingsplan ''de Rozenbottel'' akoestisch gezien inpasbaar en behoeft er geen nieuwe hogere waarden procedure te worden doorlopen.

5.3 Trillingen

Naar aanleiding van een door ProRail ingediende zienswijze tegen het ontwerpplan is nader onderzoek gedaan naar trillingen als gevolg van het treinverkeer op het nabij gelegen spoorlijn Utrecht - Rhenen. Het rapport van dit door bureau Peutz uitgevoerde onderzoek is als bijlage 13 aan deze toelichting toegevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat de trillingsniveaus, bij een goed gedimensioneerde fundering,voldoen aan de richtwaarden uit SBR richtlijn B. Geadviseerd wordt de gebouwconstructies met behulp van een Eindige Elementen Methode door te rekenen op eigenfrequenties van de vloeren en op dempend vermogen van de fundatie om in de woningen eventuele hinder uit te sluiten. Eén en ander zal in het traject van de omgevingsvergunning zijn beslag krijgen.

Conclusie

Voor de inhoud van dit uitwerkingsplan heeft het aspect geen gevolgen.

5.4 Luchtkwaliteit

Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal lucht vervuilende stoffen.

5.4.1 Wet milieubeheer

Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Door vertaald betekent dat meer dan 1,2 microgram per m³ wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit door vertaald naar bijvoorbeeld 100.000 m² kantooroppervlak.

5.4.2 Wet ruimtelijke ordening

Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigt dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.

Een aantal ontwikkelingen zijn gekoppeld aan de luchtkwaliteitseisen, zoals bestemmingplannen, tracé besluiten en omgevingsvergunningen. Indien blijkt dat het uitoefenen van een bevoegdheid leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit tot boven de grenswaarden zijn aanvullende maatregelen nodig. Deze aanvullende maatregelen kunnen projectspecifiek worden genomen of het project kan worden ondergebracht in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Conclusie
In het kader van het globale plan ''Pionierkwartier fase 3'' is onderzoek uitgevoerd naar luchtkwaliteit, zie Luchtkwaliteit. Er hebben zich in de tussentijd geen veranderende omstandigheden voorgedaan, waardoor een actualisatie van dit onderzoek niet noodzakelijk is. Uit de resultaten, zoals deze zijn opgenomen in bijlage 4 Luchtkwaliteit, blijkt dat in alle onderzochte situaties wordt voldaan aan de grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Hiermee voldoet het plan aan grondslag uit de Wet milieubeheer.

5.5 Ecologie

5.5.1 Wet natuurbescherming

Met betrekking tot ecologie dient er bij ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de Wet natuurbescherming, deze is gericht op:

  • Het beschermen en ontwikkelen van de natuur, mede vanwege de intrinsieke waarde en
    het behouden en herstellen van de biologische diversiteit;
  • het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de natuur ter vervulling van
    maatschappelijke functies;
  • het verzekeren van een samenhangend beleid gericht op het behoud en beheer van
    waardevolle landschappen, vanwege hun bijdrage aan de biologische diversiteit en hun
    cultuurhistorische betekenis, mede ter vervulling van maatschappelijke functies.

De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen). Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.

Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.

Soortbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;

  • Soorten van de Vogelrichtlijn (artikel 3.1);
  • soorten van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (artikel 3.5);
  • andere soorten (artikel 3.10).

Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.

5.5.2 Natura 2000

Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogel- en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit. Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000).

Het is krachtens de Wet natuurbescherming verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudings-doelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.

5.5.3 Natuurnetwerk Nederland

Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.

De bescherming van de Nederlandse natuur maakt onderscheid tussen gebiedbescherming en soortenbescherming. De regelingen ter bescherming van kwetsbare natuurgebieden is geregeld in de Natuurbeschermingswet en de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De nationale regelgeving voor de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. In de Wet natuurbescherming zijn tevens de bepalingen aangaande de soortenbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten opgenomen.

5.5.4 Planspecifiek

Om na te gaan of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling (handeling in het kader van de Wet natuurbescherming) een negatief effect heeft op de aanwezige natuurwaarden is een verkennend natuuronderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5 Verkennend natuuronderzoek). Uit een reeds eerder uitgevoerde ecologische quickscan (zie bijlage 6 Quickscan Flora en Fauna, Rozenbottelcomplex) en het huidige verkennend natuuronderzoek komt naar voren dat nader onderzoek nodig was/is naar het gebruik van het plangebied door de streng beschermde soorten vleermuizen en huismus. Om uitsluitsel te krijgen over de aanwezigheid en het type verblijfplaatsen van deze soorten is tussen april 2014 en september 2014 een gericht nader onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is als bijlage 7 Nader onderzoek Flora en Fauna, Rozenbottelcomplex bij dit uitwerkingsplan opgenomen. Onderstaand een beknopte samenvatting van de onderzoeken.

Inventarisatie/analyse
Om te onderzoeken of door de voorgenomen ontwikkeling sprake is van aantasting van beschermde flora en fauna zijn een tweetal natuuronderzoeken en een nader onderzoek door Grontmij respectievelijk De Groene Ruimte uitgevoerd (2014 en 2015) uitgevoerd. Deze onderzoeken zijn als bijlagen Quickscan Flora en Fauna, Rozenbottelcomplex, Nader onderzoek Flora en Fauna, Rozenbottelcomplex en Verkennend natuuronderzoek toegevoegd. Op basis van deze onderzoeken kan worden geconcludeerd dat strikt beschermde soorten kunnen worden uitgesloten met uitzondering van vleermuizen.

Uit een nader onderzoek dat DGR heeft uitgevoerd (kenmerk 13494, d.d. 25 september 2014) blijkt dat één paarterritorium, van de Gewone dwergvleermuis, aanwezig is in het plangebied. Dit dier heeft een paarplaats in de hoogbouw (Rozenbottelgebouw). De hoogbouw van het Rozenbottelgebouw blijft in zijn huidige vorm behouden, zodat de aanwezige paarplaats niet door de toekomstige/huidige werkzaamheden zal worden verstoord.

Het dichtsbijzijnde Natura 2000 gebied is bovendien gelegen op een afstand van ca. 1 km van het plangebied. De ontwikkelingen in het plangebied leiden daarom zeker niet tot vernietiging. De meeste andere effecten zoals verstoring, verdroging zijn vanwege de afstand en ligging tot projectgebied eveneens op voorhand uit te sluiten. Verstoring door geluid, licht en bewegingen reiken in het type omgeving van het plangebied over het algemeen tot slechts enkele tientallen tot honderden meters. Er zijn geen grootschalige hydrologische ingrepen voorzien die tot een kilometer afstand invloed kunnen hebben op kwelstromen of de grondwaterstand.

Conclusie
Bij de ontwikkelingen van het plan worden vanuit ecologie geen dwingende belemmeringen verwacht.

Verder geldt altijd de zorgplicht, op basis waarvan door iedereen voldoende zorg in acht moet worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Mits verstoring blijkt op dit vlak zullen er passende maatregelen worden getroffen. Dit kan bijvoorbeeld door buiten kwetsbare periodes (het voorplantings- en winterslaapseizoen) te starten met werkzaamheden en het gefaseerd werken om dieren de kans te geven om te vluchten.

5.6 (vormvrije) M.e.r.-beoordeling

5.6.1 Wettelijk kader

De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 32 woningen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het uitwerkingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. Deze activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:

  • de kenmerken van de activiteit;
  • de plaats waar de activiteit plaatsvindt;
  • de samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie);
  • de kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die de activiteit kan hebben.

Kenmerken van de activiteit

Het plan omvat de bouw van maximaal 32 woningen en blijft daarmee ver onder de genoemde drempelwaarden. Gelet op de bestaande planologische gebruiksmogelijkheden kan worden gesteld dat de voorgenomen ontwikkeling niet gepaard gaat met een grote toename aan verkeersintensiteiten en daarmee gepaard gaande milieubelasting ten opzichte van de referentiesituatie. De effecten van de voorgenomen ontwikkeling ten aanzien van onder andere de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie" zijn onderzocht en worden aanvaardbaar geacht.

Plaats waar de activiteit plaatsvindt (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in de bebouwde kom met daaromheen met name woningen, wegen en bedrijfsmatige functies. Ten aanzien van de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden kan gesteld worden dat er in de nabijheid van plangebied geen beschermde natuurgebieden en/of overige gevoelige gebieden zijn gelegen.

De samenhang met andere activiteiten ter plaatse (cumulatie)

De voorgenomen ontwikkeling maakt onderdeel uit van de algehele herontwikkeling 'Stationskwartier, deelgebied B'. De overige fasen hebben betrekking op woningbouw en de bouw van een moskee.

De kenmerken van de belangrijke nadelige gevolgen

De mogelijke nadelige milieugevolgen ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling aan de ''Rozenbottel'' hebben betrekking op de aspecten "bodem", "water", "flora en fauna" en "archeologie". Ter onderbouwing van de milieukundige haalbaarheid van het uitwerkingsplan is naar al deze aspecten onderzoek verricht (zie hiervoor in dit hoofdstuk). Op grond van deze onderzoeken is aangetoond dat de voorgenomen ontwikkeling milieukundig uitvoerbaar is en dat effecten op het milieu aanvaardbaar zijn.

5.6.2 Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.

De conclusie, van de m.e.r.-beoordeling, is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden. Geconcludeerd kan worden dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.

5.7 Ladder duurzame verstedelijking

5.7.1 Aanleiding

Zoals ook beschreven in § 3.1.2 van deze toelichting is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het uitwerkingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer uitwerkingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.

Aanpassing regeling
Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast. Vanaf dat moment worden plannen, die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, worden getoetst aan de nieuwe Ladder.

5.7.2 Toetsing

Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.

Trede 1. Bestaande regionale behoefte:

Binnen het plangebied worden woningen gerealiseerd. Uit het voorgaande blijkt dat deze zowel kwalitatief als kwantitatief binnen de bestaande regionale en plaatselijk behoefte van ca. 4.000 woningen tot 2030 passen.

Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:

Dit plan voorziet in een herontwikkeling van een voormalig bedrijventerrein binnen bestaand stedelijk gebied. Bovendien valt het plan binnen de rode contour. Zie hiervoor ook § 3.2.1 Structuurvisie 2013-2028 van deze toelichting.

Het plan is daarmee aan te merken als een binnenstedelijk plan.

Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten

Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in trede 2 is de motivering afgerond. Immers de keuze voor een locatie buiten het stedelijk gebied is niet aan de orde. Toetsing aan trede 3 is daarmee niet aan de orde.

5.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit op de Ruimtelijke Ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets (zie Digitale watertoets): 'het hele proces van vroegtijdig informeren, het wateradvies van de waterbeheerder, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'. Hieronder wordt deze toegelicht.

5.8.1 Oppervlaktewater

Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Eén van de belangrijke aders van het werkgebied van dit Waterschap is de Grift / Valleikanaal.

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.

5.8.2 Algemene aandachtspunten

Hemelwater

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater.

Grondwateroverlast

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste waterstand (GHG) te ontwerpen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG.

Verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater

Om verontreiniging van bodem, grond en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Het waterschap vraag de initiatiefnemer haar beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak toe te passen.

5.8.3 Conclusie

Het waterschap Vallei en Veluwe heeft voor onderhavig plan een positief wateradvies gegeven.

5.9 Verkeer en parkeren

Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.

5.9.1 Verkeersstructuur

Het bestaande stedenbouwkunidge raamwerk van de Industrielaan, Nijverheidslaan, Laan der Techniek, Parallelweg en de Ambachtsstraat wordt als gevolg van de planvorming niet gewijzigd. Er zijn wel een tweetal nieuwe straten voorzien ten noorden van het plangebied. Deze nieuwe straten, die grotendeels onderdeel uit zullen gaan maken van het bestemmingsplan ''Pionierkwartier'', dient hoofdzakelijk om het grootste deel van de toekomstige woningbouw in Pionierkwartier te ontsluiten via de Nijverheidslaan richting Industrielaan. De bewoners, de gebruikers van de dienstverlenende functie en bezoekers van de ontwikkeling in dit plangebied zullen van dezelfde ontsluiting gebruik gaan maken.

5.9.2 Parkeren

In het bestemmingsplan ''Pionierkwartier fase 3'' is het volgende vermeld:

Op 3 juli 2008 heeft de gemeenteraad de parkeernota Parkeernormen gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin zijn voor de meest voorkomende functies parkeernormen opgenomen en is vermeld op welke wijze de gemeente met die parkeernormen wenst om te gaan. Deze nota is van toepassing op het gehele plangebied Pionierkwartier.

Voor de functies in dit gebied gelden de volgende parkeernormen:

Omschrijving   Aantal parkeerplaatsen  
Woningen   1,8 parkeerplaats per woning  
Kantoorgebouw   1 parkeerplaats 40 m² bruto vloeroppervlakte  


Binnen het uitwerkingsplan wordt uitgegaan van de realisatie van 32 nieuwe woningen.

Dit uitwerkingsplan maakt echter deel uit van een groter gebied ''Pionierkwartier'' waarin verschillende functies aanwezig zijn zoals woningen, fysiotherapie, zorginstelling, moskee en kantoorruimte. De piek, qua parkeerbelasting, van alle functies tezamen ligt op de vrijdagmiddag. Dan blijkt er een tekort van 4 parkeerplaatsen te zijn, zie Parkeerbalans. Dit kan echter ondervangen worden door de realisering van voldoende fietsparkeervoorzieningen in het plangebied. Daarnaast is er aan de Ambachtsstraat, welke op het programma staat voor herinrichting, ruimte beschikbaar voor de realisatie van extra parkeerplaatsen.

Bij het maken van dit (her)ontwikkelingsplan komt ook de onderlinge uitwisselbaarheid (dubbelgebruik) van parkeerplaatsen aan de orde. Hierbij gaat het om de mate waarin een parkeervoorziening afwisselend door bewoners of hun bezoekers of werknemers of de bezoekers van kantoren, bedrijven en andere voorzieningen kunnen worden gebruikt. Uitwisselbaarheid van parkeerplaatsen zorgt er voor dat de openbare ruimte efficiënt wordt benut. Om deze benutting te bepalen, wordt gebruik gemaakt
van aanwezigheidspercentages, zoals deze zijn opgenomen in de parkeernota. Deze percentages worden gebruikt wanneer minimaal twee functies gebruik kunnen maken van dezelfde parkeervoorzieningen.

Conclusie

De realisering van dit uitwerkingsplan zal naar verwachting geen problemen veroorzaken ten aanzien van parkeren. Mits er voldoende fietsparkeervoorzieningen worden gerealiseerd.

5.10 Archeologie

In het bestemmingsplan is reeds geconcludeerd dat hier geen onderzoeksplicht bestaat ten aanzien van archeologie. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische vondsten gedaan worden, dan wordt dit gemeld aan de gemeente Veenendaal en wordt er passend mee omgegaan.

5.11 Cultuurhistorie

Het met dit uitwerkingsplan beoogde project heeft geen betrekking op een rijks- of gemeentelijk monument. Er is ook geen rijks- of gemeentelijk monument in de directe nabijheid. Omdat er ook geen sprake is van een molenbiotoop of andere historische elementen ondervindt dit plan geen belemmeringen op het gebied van cultuurhistorie.

5.12 Leidingen

In of rond het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen gelegen met stoffen waarvoor veiligheidszones of minimale bebouwingsafstanden gelden, zoals hoofdgasleidingen of andere planologisch relevante kabels en leidingen.

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel zal in het kader van de wetgeving ten aanzien van flora en fauna (Wet natuurbescherming) de zorgplicht in acht moeten worden genomen.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het uitwerkingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels ten allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het uitwerkingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het uitwerkingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een uitwerkingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Gemengd   GD  
Verkeer   V  
Wonen   W  


In paragraaf 6.3 is per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel:
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor een enkele bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om bestemmingen, onder voorwaarden, te wijzigen (bijvoorbeeld onder de bestemming Dienstverlening).

In dit uitwerkingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

In de volgende opsomming worden de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Gemengd (GD)

Binnen de bestemming gemengd staat o.a. het gebouw De Rozenbottel staat. Hiervoor bestaat nu een concreet bouwplan. Binnen de bestemming ''Gemengd'' zijn diverse functies toelaatbaar, zoals: cultuur en ontspanning, dienstverleninng, kantoren en sportvoorzieningen.

Verkeer - V

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.

Bouwmogelijkheden

Uitsluitend mogen worden opgericht (ondergrondse) gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:

  • ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd;

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Conform artikel 6.12. lid 1 Wro dient de gemeenteraad een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een bouwplan gerealiseerd wordt. Volgens artikel 6.2.1. van het Bro wordt hier in ieder geval de bouw van één of meerdere hoofdgebouwen onder verstaan. Voor het plangebied zal derhalve in principe een exploitatieplan vastgesteld dienen te worden.
Conform artikel 6.12. lid 2 Wro kan de gemeenteraad besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluiten begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Het gehele gebied Stationskwartier B is eigendom van de gemeente Veenendaal. De gemeente verhaalt de kosten via de verkoopprijs van de bouwgrond, c.q. gebouwen. Hiermee is het kostenverhaal verzekerd. Derhalve hoeft geen exploitatieplan vastgesteld te worden bij vaststelling van het uitwerkingsplan door het college van B&W.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Burgerparticipatie

De hier aan de orde zijnde ontwikkeling is via nieuwsbrieven en informatiebijeenkomsten als mede via de participatiegroep Stationskwartier gecommuniceerd.

De ter inzage legging van het ontwerpuitwerkingsplan wordt op de gebruikelijke manieren gepubliceerd. Degenen die gereageerd hebben op het ontwerpuitwerkingsplan krijgen persoonlijk bericht van uw besluit en de terinzagelegging.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het uitwerkingsplan “Rozenbottel'' wordt vanaf vanaf medio augustus 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en zienswijzen in te dienen op het uitwerkingsplan.