direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Schrijverspark - Blok 19A
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.SchrijverspBlok19A-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Op 25 april 2013 is het bestemmingsplan Centrum door de raad van de gemeente Veenendaal vastgesteld. In dit bestemmingsplan is, door middel van het toekennen van een wijzigingsbevoegdheid, voor een deel van het Schrijverspark rekening gehouden met een herontwikkeling in de zin van sloop en herbouw van enkele flatgebouwen.

Direct grenzend aan het project Brouwerspoort is de sloop en herbouw van de Roemer Visscher- en Coornhertflat, beide eigendom van Patrimonium Woonstichting (PWS) voorzien.

In december 2011 is met betrekking tot dit plan de samenwerkingsovereenkomst tussen PWS en gemeente ondertekend. In het tweede kwartaal van 2012 zijn door de raad ruimtelijke en programmatische uitgangspunten van het bouwproject vastgesteld.

In 2012 is gestart met de voorbereiding van het bouwplan. Parallel daaraan wordt de bestaande bewoners nieuwe huisvesting aangeboden. Uiterlijk in 2014 worden beide flats gesloopt.

Dit plan bevat de wijziging ten behoeve van dit herontwikkelingsplan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied omvat de woningen Schrijverspark 2 t/m 30-4 en is gelegen aan de westzijde van het gebied Schrijverspark grenzend aan het huidige parkeeerterrein "Coorhertpad".

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.SchrijverspBlok19A-oh01_0001.jpg"

luchtfoto plangebied

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan "Centrum" van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemmingen “Wonen", "Groen" en "Verkeer” . Daarbij is dit plangedeelte aangeduid als "wro-zone-wijzigingsgebied". Binnen deze zone is het mogelijk de geldende bestemmingen te wijzigen naar "Wonen", "Groen" en "Verkeer". In dit geval betekent het een wijziging van de diverse bestemmings- en bouwgrenzen. Als voorwaarde aan deze wijziging is gesteld dat sprake moet zijn van een goede ruimtelijke ordening, hetgeen wordt aangetoond in een ruimtelijke onderbouwing, waarbij in ieder geval wordt aangetoond dat:

1. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied aansluit op destedenbouwkundige karakteristiek van de omgeving;

2. de maatvoering en de bouwwijze van de woningen en de inrichting van het gebied past in de door de raad vastgestelde Centrumvisie 2030 en Structuurvisie 2025;

3. uit milieuoogpunt geen bezwaren bestaan voor realisering van de woning(en) en de bijbehorende inrichting van het gebiedsdeel:

4. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de belangen van derden niet onevenredig worden geschaad;

5. er voldoende ruimte wordt gereserveerd voor de aanleg van parkeervoorzieningen;

Met dit wijzigingsplan wordt invulling gegeven aan de als voorwaarde gestelde ruimtelijke onderbouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.SchrijverspBlok19A-oh01_0002.jpg"

Uitsnede (met aanduiding plangebied) bestemmingsplan Centrum

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld. (Let op: deze opbouw is een voorbeeld. Nakijken of plan aan deze opbouw voldoet)

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke en functionele structuur

Het plangebied, ook wel aangeduid als blok 19a, is een deel van de buurt Schrijverspark Dit is een buurt met flats. Tussen de flats is er afwisselend een groenstrook of een parkeerterrein. Op de parkeerterreinen is (opgaand) groen aanwezig. Het groen tussen de verschillende losse gebouwen heeft echter weinig gebruikskwaliteit. Dat de buurt een uitgesproken groenkarakter heeft komt doordat zij grenst aan de parkstrook langs de Raadhuisstraat. In deze parkstrook heeft het groen (verblijfs)kwaliteit. Op de plek van blok 19a staan twee flats. Noordelijk een galerijflat van 6 bouwlagen hoog. Zuidelijk een portiekflat van 5 bouwlagen hoog. Aan de noordzijde van de straat Schrijverspark staat een flat van 4 bouwlagen met daarnaast een flat van 3 bouwlagen. In de begane grond van laatstgenoemde flat bevinden zich winkels en horeca. De openbare ruimte in de Schrijversparkbuurt kent op dit moment weinig structuur, met veel parkeerplekken en wordt niet ervaren als een prettige verblijfsruimte. De gebouwen (flats) hebben vooral bergingen en garages op de begane grond. Het gesloten karakter van de gebouwen aan het maaiveld maakt dat er weinig gevoel van levendigheid in de buurt is. De sociale controle is hierdoor laag, wat resulteert in een gevoel van onveiligheid. Een kwaliteitsverbetering zoals nu wordt gerealiseerd in het aangrenzende gebied Brouwerspoort is ook wenselijk voor het Schrijverspark.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.SchrijverspBlok19A-oh01_0003.png"

Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een beheerplan: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden, ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

3.1.3 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

3.1.4 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, klaar zijn voor besluitvorming door Provinciale Staten. In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd: Duurzame leefomgeving 1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie; 2. behoud van de strategische grondwatervoorraden; 3. ruimte voor duurzame energiebronnen; 4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering; 5. behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap; 6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling;

2. Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;

3. Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;

4. Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties.Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.

Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke (her)ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.SchrijverspBlok19A-oh01_0004.jpg"

Rode contour Veenendaal met aanduiding plangebide (bron: Structuurvisie 2005-2012, provincie Utrecht)

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 WERV/Regio Foodvalley

Regionale samenwerking in het gebied rondom Veenendaal is de laatste jaren volop in beweging.

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.

De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030 . In deze Structuurvisie WERV hebben de bedrijventerreinen een industrieel imago, maar zijn zij in staat tot facilitering van alle soorten bedrijvigheid. Verder zetten de WERV gemeenten in op uitbreiding van de bedrijventerreinen met dien verstande dat men er van uit gaat dat een hoog groeitempo van de Nederlandse economie plaatsvindt, waarbij het belangrijk is om naar diferentiatie te streven. Thematisering en segmentering komen de herkenbaarheid en aantrekkingskracht van bedrijfslocaties ten goede. de kwaliteit wordt erdoor verhoogd en milieuproblemen worden voorkomen.

Dit bestemmingsplan is een van de instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel. Momenteel wordt gewerkt aan en met het uitvoeringsprogramma op basis van de strategische agenda.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke oonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Op enkele delen van de stad is verder ingezoomd en er wordt een inventarisatie en analyse gegeven.

3.4.2 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Ontwerp / Bouwplan

Dit wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid tot sloop en herbouw van twee flatgebouwen in de wijk Schrijverspark. Het plan maakt onderdeel uit van een plan waarbij ook het ten oosten van deze flats gelegen flatgebouw (blok 19b) zal worden vervangen door nieuwbouw. Na de realisering van dit deel zal het binnengebied tussen de nieuwe flats van een overkapping worden voorzien, waardoor boven de parkeerplaatsen een verhoogd verblijfsgebied van een hoge kwaliteit zal ontstaan. Voor het tweede deel, blok 19b zal te zijner tijd een afzonderlijk wijzigingsplan worden gemaakt.

 

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.SchrijverspBlok19A-oh01_0005.jpg"

Situatie- en plattegrond tekening van bouwplan (Bron: Theo Verburg architecten)

4.2 Kaderstelling

Voor een bestemmingsplan met enige omvang en impact (bijv. 25 woningen en meer) is het nuttig en daarom gebruikelijk om vooraf duidelijke uitgangspunten en randvoorwaarden te formuleren en vast te stellen. Volgens de afspraken met de raad dient een kaderstellend besluit aan een ontwikkelingsgericht bestemmingplan vooraf te gaan. De aan de raad voorgelegde Ruimtelijke en programmatische kaders Schrijverspark West heeft hier invulling aan gegeven.

Op 15 maart 2012 heeft de raad ingestemd met deze notitie en daarmee de kaders bepaald voor de herontwikkeling van deze lokatie.

Al eerder, namelijk op 3 februari 2005 heeft de raad in de Centrumvisie 2030 vastgesteld dat het wenselijk is de verblijfskwaliteit en de levendigheid van de Schrijversparkbuurt te vergroten, door:

• de relatie tussen het park en de wijk te verbeteren;

• de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte op de begane grond te verbeteren door een hoogwaardigere uitstraling van gebouwen en levendige voorkanten naar het openbare gebied.

De herontwikkeling van het totale zuidelijk deel van de wijk Schrijverspark (c.q. de bebouwing tussen Raadhuisstraat en de straat Schrijverspark) zal in verschillende fasen plaatsvinden. Dat houdt in dat de huidige plannen voor blok 18 Brouwerspoort) en het hier voorliggende plan voor blok 19a de mogelijke toekomstige herontwikkeling niet mag blokkeren. Door te kiezen voor een structuur van hofjes en gesloten bouwblokken is een hoogwaardige verblijfskwaliteit voor het gehele gebied te realiseren. Alle gebouwen krijgen rondom voordeuren aan het openbare gebied (op maaiveld) waardoor de sociale veiligheid sterk zal verbeteren.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Voor ieder aspect daarvan is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Milieu

In deze paragraaf worden de relevante milieuaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten bodem, geluid, bedrijven & milieuzonering, luchtkwaliteit en externe veiligheid.

5.1.1 Duurzaamheid

Duurzaamheid

Wettelijk beleid

Vanaf 1 maart 2013 is het nieuwe bouwbesluit (met laatste wijzigingen) van kracht (zie kader instrumenten). In het bouwbesluit is een aantal wettelijke eisen opgenomen met betrekking tot energie en milieu, zowel bij nieuwbouw als bij verbouw.

Instrumenten

Vanaf 1 maart 2013 is het nieuwe bouwbesluit van kracht. In het bouwbesluit is een aantal wettelijke eisen opgenomen met betrekking tot energie en milieu, zowel bij nieuwbouw als bij verbouw.

Energie Prestatie Gebouw, EPG
Vanaf 1 juli 2012 geldt de EPG als nieuwe norm voor het bepalen van de energieprestatie van nieuwe woningen en utiliteitsgebouwen. Op termijn zal de EPG ook ingevoerd worden voor de bestaande bouw.

Milieu Prestatie Gebouw, MPG
Vanaf 1 januari 2013 moet bij elke aanvraag voor een omgevingsvergunning van een woning of kantoorgebouw (> 100 m2) een berekening van de milieuprestatie worden bijgevoegd. De milieueffecten van een gebouw worden met name bepaald door de keuze en hoeveelheden van de verschillende materialen.

Gemeentelijk beleid

Het milieukwaliteitsplan 2012 - 2016

In het milieukwaliteitsplan dat in 2012 is vastgesteld is een van de milieuthema's duurzaamheid, klimaat en Duurzaam Bouwen. Hieronder staat in het kort de doelstellingen en ambities beschreven.

Klimaat

Bij nieuwe ontwikkelingen streeft de gemeente ernaar dat 20% van de benodigde energie binnen het project zelf wordt opgewekt. Belangrijk is om te verschillende energieconcepten te verkennen en of er aangesloten kan worden qua energievoorzieningen met bestaande systemen.

Naast bodemenergie zijn zonnepanelen, zonneboilers en biomassaketels ook een goed alternatief om energie duurzaam op te wekken in het plangebied en zijn er ook goeie voorbeelden te vinden binnen de gemeente Veenendaal.

Duurzaamheid

De gemeente vindt het belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen.

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen (een gratis licentie GPR gebouw is te verkrijgen bji de gemeente Veenendaal afdeling beleid en ontwikkeling)
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijn stof of energiewinning
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer
  • Toepassen van duurzaam hout
  • woningbouw met minimaal een 7 voor alle thema's van GPRgebouw
  • aandacht voor klimaatadaptatie (o.a. voorkomen van onnodige verstening, ruimte voor groen en water en verkoelingsplekken)
  • aandacht voor nieuw wonen (levensloopbestendig bouwen)

5.1.2 Bodem

Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat (ver)bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. De bodem moet geschikt zijn voor de beoogde functie en om dat aan te tonen moet een NEN 5740 onderzoek worden uitgevoerd, al dan niet gevolgd door nader onderzoek enz. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Wanneer uit het onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dient vóór aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de bouwaanvraag te worden geweigerd. De doelstelling van het bodembeleid is te voorkomen dat er als gevolg van een aanwezige bodemverontreiniging onaanvaardbare risico's ontstaan voor de gebruikers van deze bodem. Bij het opstellen, wijzigen of het afwijken van een bestemmingsplan dient derhalve te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

Onderzoek

Door BOOT organiserend ingenieursburo BV te Veenendaal is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport van dit onderzoek is als bijlage bij deze toelichting gevoerd. Uit het uitgevoerde bodemonderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:

  • De licht verhoogde concentraties kwik geven vanuit de Wet bodembescherming geen
    noodzaak voor het uitvoeren van nader onderzoek en/of het treffen van sanerende
    maatregelen.
  • Ter plekke van de deellocatie ‘gedempte sloot’ zijn geen aanwijzingen gevonden voor
    bodemverontreiniging als gevolg van een slootdemping of demping met bodemvreemd
    materiaal.
  • De aangetoonde concentraties in de bodem vormen in milieuhygiënische zin geen
    belemmering voor het toekomstig gebruik (wonen met tuin).

Aanbevelingen

Indien het niet mogelijk is om bij de ontwikkeling van de locatie met een gesloten
grondbalans te werken, dient grond van de locatie afgevoerd te worden. Alvorens dit
materiaal elders toegepast kan worden, dient een partijkeuring conform het Besluit
bodemkwaliteit uitgevoerd te worden. Mogelijk kan in overleg met de gemeente een
toepassing worden gezocht in het kader van actief bodembeheer (bodembeheerplan en
bodemkwaliteitskaart).

Toetsing

De Omgevingsdienst regio Utrecht heeft het verkennend bodemonderzoek beoordeeld. Het volgende wordt daarbij geconcludeerd:

De bodem is geschikt voor het beoogde doel. Het bodemonderzoek is akkoord bevonden. Indien er in het plan grondwater onttrokken wordt, dient rekening te worden gehouden met de aanwezige restverontreiniging aan VOCl in het grondwater ter plaatse van de Wbb-locaties. Indien tijdens de bouwwerkzaamheden onverwacht asbestverdacht materiaal in/op de bodem wordt aangetroffen, dient contact met de gemeente te worden opgenomen.

5.1.3 Geluid

Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

Wet geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting.

Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Hierbij geldt een toetsing per afzonderlijke weg. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet. Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voor wegverkeer is de maximale ontheffingswaarde afhankelijk van de situatie. Als een geluidsgevoelige bestemming wordt gerealiseerd buiten de bebouwde kom of in de zone van een auto(snel)weg, geldt een lagere maximale ontheffingswaarde. Ook gelden voor de verschillende geluidsgevoelige bestemmingen andere maximale ontheffingswaarden.

Gemeentelijke beleid ten aanzien van hogere waarden Wgh

De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden voorkomen. De gemeente stelt duidelijke kaders bij ruimtelijke plannen en maakt daarmee de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen. De belangrijkste aspecten hieruit zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Tabel 1: Belangrijkste voorwaarden geluidbeleid

Eis of inspanningsverplichting   Toelichting  
Geluidsluwe gevel   De woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen.(eis)  
Indeling woning   De woning heeft per etage minimaal één verblijfsruimte, bijvoorbeeld een woon- of slaapkamer, aan de zijde van de geluidsluwe gevel (inspanningsverplichting).  
Buitenruimte   Indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten, dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel (inspanningsverplichting).  
Maximale ontheffingswaarde voor weg- en railverkeerslawaai   De gemeente verleent voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB (inspanningsverplichting).  
Cumulatie   De initiatiefnemer dient onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Bij de geluidsisolatie van gevels dient rekening gehouden te worden met de cumulatie van alle akoestisch relevante bronnen (ook
30 km/u wegen). Dit dient te gebeuren volgens hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, waarbij de gecumuleerde waarden worden omgerekend naar het spectrum van de maatgevende bronsoort (eis);  
'Dove' gevels   Dit zijn bouwkundige constructies zonder te openen deuren/ramen (artikel 1b lid 5a en b Wgh). Voor 'dove' gevels zijn geen hogere waarden van toepassing. De aanwezigheid van dove gevels dient zoveel mogelijk te worden voorkomen (inspanningsverplichting). Een woning mag maximaal 2 dove gevels bezitten (eis);  
Geluidsabsorberende plafonds bij balkons/loggia's   Bij de aanwezigheid van balkons/loggia's etc. dient onder de balkons geluidsabsorptie worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels (eis);  
Volumebeleid   Voor grotere (uitbreiding)locaties met minimaal 100 nieuwe woningen mag per type geluidsbron maximaal 15% van de nieuw te bouwen woningen een geluidsniveau hebben dat hoger is dan de voorkeurswaarde (inspanningsverplichting).  
Cumulatie   De initiatiefnemer dient onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Bij de geluidsisolatie van gevels dient rekening gehouden te worden met de cumulatie van alle akoestisch relevante bronnen (ook
30 km/u wegen). Dit dient te gebeuren volgens hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, waarbij de gecumuleerde waarden worden omgerekend naar het spectrum van de maatgevende bronsoort (eis);  

Goede ruimtelijke ordening

Volgens de Wet geluidhinder behoeven wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur niet te worden getoetst, omdat ze geen geluidszone hebben. Toch kan de geluidsbelasting van dergelijke wegen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfaltverharding of 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkerbestrating kan de voorkeurswaarde al worden overschreden. In het gemeentelijk beleid is daarom opgenomen dat bij een ruimtelijke ontwikkeling of verkeersplan de gemeente ervoor kiest om elke in het gemeentelijke verkeersmodel opgenomen weg de akoestische situatie te (laten) onderzoeken. Indien uit akoestisch onderzoek blijkt dat de wettelijke voorkeurswaarde wordt overschreden dan stelt de gemeente conform deze beleidsregel dezelfde voorwaarden als voor een weg mét een zone.

Situatie

Binnen dit plangebied is het aspect wegverkeer van toepassing. Het plan ligt in de geluidszone van de Raadhuisstraat Deze weg heeft een geluidzone met een breedte van 200 meter (aan weerszijden van de weg). Daarnaast grenst het plangebied aan enkele lokale 30 km/uur wegen.

Geluidsbelasting binnen het plangebied

Door de Omgevingsdienst regio Utrecht zijn indicatieve berekeningen uitgevoerd met behulp van actuele rekenmodellen. Uit het onderzoek blijkt dat, ten gevolge van de Raadhuisstraat tot een afstand van circa 115 meter (gemeten vanuit de as van de weg) de voorkeurswaarde wordt overschreden. Binnen deze afstand is een deel van de nieuw te bouwen appartementen voorzien. Ten gevolge van de 30 km/uur-wegen is in een deel van het plangebied sprake van een overschrijding van de voorkeurswaarde. Een klein deel van de toekomstige bebouwing ligt binnen dit overschrijdingsgebied. Ter hoogte van de geplande appartementen wordt de maximale ontheffingswaarde uit het gemeentelijk beleid niet overschreden.

Vervolgonderzoek

Omdat ter hoogte van een aantal van de nieuw te realiseren appartementen de voorkeurswaarde wordt overschreden moet nader akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Hierin moet de geluidsbelasting op de gevels van de appartementen nauwkeurig worden bepaald. Voor de appartementen waar de voorkeurswaarde wordt overschreden moet onderzoek worden gedaan naar mogelijke geluidsreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen. Als deze maatregelen niet mogelijk of ontoereikend zijn, moet de gemeente ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde. Hierbij moet worden getoetst of het plan voldoet aan de voorwaarden uit de beleidsregel hogere waarden.

Conclusie

Ter hoogte van een aantal van de nieuw te realiseren appartementen wordt de voorkeurswaarde overschreden. Er moet nader akoestisch onderzoek worden uitgevoerd. Voor de appartementen waar de voorkeurswaarde wordt overschreden moet onderzoek worden gedaan naar mogelijke geluidsreducerende bron- en overdrachtsmaatregelen. Als deze maatregelen niet mogelijk of ontoereikend zijn, moet de gemeente ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde. Hierbij moet worden getoetst of het plan voldoet aan de voorwaarden uit de beleidsregel hogere waarden.

Omdat de maximale ontheffingswaarde niet wordt overschreden, kan het plan worden gerealiseerd, mits het plan voldoet aan de beleidsregel hogere waarden.

 

5.1.4 Bedrijven & Milieuzonering

Inleiding
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

· VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009);

· Wet milieubeheer.

Het bedrijf Lantor B.V., Verlaat 22 is een bedrijf wat mogelijk invloed op geplande ontwikkeling kan hebben. Het bedrijf met SBI code 174000 moet volgens de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering op tenminste 50 meter afstand van nieuw te ontwikkelen woningen worden gehouden. Deze afstand moet worden aangehouden vanwege het aspect geluid. Voor het overige is er geen bedrijvigheid op relevante afstand van de te ontwikkelen woningen aanwezig.

Conclusie

Vanaf de perceelsgrens van het bedrijf Lantor moet tenminste 50 meter worden aangehouden tot aan de nieuw te ontwikkelen woningen.

5.1.5 Luchtkwaliteit

Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.

Wetgevende kader

Wet milieubeheer

Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieu-beheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Doorvertaald betekent dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit doorvertaald naar 1.500 woningen.

Wet ruimtelijke ordening

Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteitsituatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.

Situatie

Het plan beoogt de realisatie van een nieuw flatgebouw, waarbij het aantal woningen ongeveer gelijk blijft. Conform de Regeling niet in betekenende mate zal deze ontwikkeling niet in betekenende mate bijdragen aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof en hoeft daarom niet te worden getoetst aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit. Wel is het aan te bevelen om inzicht te geven in de luchtkwaliteit om aan te tonen dat er wordt voldaan aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusies en advies

In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).

De ontwikkeling van het nieuwe flatgebouw draagt conform de Regeling nibm (niet in betekenende mate) bij aan de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Dit betekent dat de ontwikkeling voldoet aan het wetgevende kader voor luchtkwaliteit, zoals vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

5.1.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

- Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten.
Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.

- Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Externe veiligheidsbronnen:

Er zijn in de omgeving van de planlocatie geen risicovolle inrichtingen of transportroutes over de weg of het spoor aanwezig waarvan de risicocontouren de planlocatie beïnvloeden.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de te ontwikkelen woningen.

5.2 Waterhuishouding

Algemeen

Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. Hieronder worden de resultaten en conclusies daarvan belicht.

Boordeling

In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Aandachtspunten

Voor de verdere uitwerking en concretisering van de beoogde ontwikkeling, geeft het waterschap aan dat rekening gehouden moet worden met een aantal algemene en gebiedsspecifieke aandachtspunten voor water.

Algemene aandachtspunten

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen. De initiatiefnemer dient hiertoe de beslisboom voor het afkoppelen van verhard oppervlak van waterschap Vallei en Veluwe toe te passen. Deze beslisboom is te vinden op website van dit waterschap.

5.2.1 Riolering

In de directe omgeving is overwegend nog sprake is van een gemengd stelsel waarbij het hemelwater van daken en verhardingen geloosd wordt op dit stelsel en afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuivering.

Bij ontwikkeling van bouwplannen (inbreidingsplannen e.d.) en reconstructies van wegen wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de laatste inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding. Dat houdt in dat er waar mogelijk:

  • afgekoppeld zal worden;een gescheiden rioleringsstelsel (hemelwater en vuilwater) zal worden aangelegd;
  • rekening gehouden dient te worden met de aanleg van retentievijvers binnen het plangebied voor de opvang en het vasthouden van hemelwater;
  • eventuele vertraagde afvoer van het hemelwaterafvoer plaats kan vinden d.m.v. wadi's e.d.

Het principe van integraal waterbeheer zal zo goed mogelijk worden toegepast. Bij nieuwe ontwikkelingen, die leiden tot een toename van de verharding, dient rekening gehouden te worden met de aanleg van aanvullende waterberging.

5.3 Archeologie

Wettelijk kader

Met de ondertekening van het Europese verdrag van Valletta in 1992 -een verdrag over behoud en beheer van het archeologische erfgoed – hebben de lidstaten zich tot doel gesteld het bodemarchief te beschermen. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving door middel van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz), waardoor het verdrag een juridisch fundament kreeg. Deze wijzigingswet heeft onder meer wijzigingen aangebracht in de Monumentenwet 1988.

Vanaf de inwerkingtreding van deze (wijzigings)wet zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsbeleid. Gemeenten dienen bij bodemingrepen van enige omvang het behoud van archeologische waarden af te wegen tegen andere belangen. Om deze belangenafweging op adequate en verantwoorde wijze te kunnen maken, heeft de gemeente Veenendaal een archeologische beleidskaart op laten stellen voor haar grondgebied (fig. 5). Deze beleidskaart stelt de gemeente in staat de archeologische waarden structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces.

Op de archeologische beleidskaart staan archeologische waarden- en verwachtingszones aangegeven waaraan beleidsregels zijn gekoppeld. In de beleidsregels zijn vrijstellingsgrenzen opgenomen voor de oppervlakte en diepte van de voorgenomen ingreep. Indien een plangebied groter is dan de gestelde oppervlakte-ondergrens en de ingreep dieper gaat dan de diepte-ondergrens dient archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Archeologisch onderzoek vindt plaats conform de bepalingen in het gemeentelijk beleid en de vigerende versie van de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA), waarbij in de regel de Archeologische Monumentenzorg (AMZ) cyclus wordt doorlopen.

Conclusie/Archeologie in het plangebied

Het plangebied is volgens de gemeentelijke beleidskaart gelegen in een gebied zonder verwachting op het aantreffen van archeologische resten. Dit betekent dat het gebied is vrijgesteld van archeologisch onderzoek.

5.4 Cultuurhistorie

Het met dit bestemmingsplan beoogde project heeft geen betrekking op een rijks- of gemeentelijk monument. Er is ook geen rijks- of gemeentelijk monument in de directe nabijheid. Omdat er ook geen sprake is van een molenbiotoop of andere historische elementen ontmoet dit plan geen belemmeringen op het gebied van Cultuurhistorie.

5.5 Verkeer / Parkeren

Bij de ontwikkeling van de locatie zullen voldoende parkeerplaatsen moeten worden gerealiseerd. Met andere woorden er moet worden voldaan aan de Veenendaalse parkeernormen. Parkeren moet opgelost worden binnen het plangebied. Parkeerplaatsen moeten (in principe) worden gerealiseerd op eigen terrein, maar moeten openbaar toegankelijk zijn. De parkeerplaatsen moeten voldoen aan de gebruikelijke inrichtingseisen, zoals opgenomen in de Inrichtingseisen Veenendaalse Openbare Ruimte (IVOR). Het benodigde aantal parkeerplaatsen is afhankelijk van de functies die worden gevestigd en in dit geval afhankelijk van het aantal te realiseren woningen.

In de nieuwe situatie zijn er in totaal 142 parkeerplaatsen geprojecteerd. Deze situatie zal onstaan na realisering van zowel blok 19a (het onderhavige plan) als het toekomstige blok 19b.

5.6 Flora en fauna

Wetgevend kader

Wetgeving met betrekking tot de bescherming van de natuur richt zich op twee hoofdthema's. Het gaat hierbij om de bescherming van natuurgebieden (gebiedsbescherming) en de bescherming van plant- en diersoorten (soortbescherming).

Gebiedsbescherming

Gebiedsbescherming wordt voornamelijk geregeld in de Natuurbeschermingswet (1998) en de Ecologische hoofdstructuur (EHS). Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden. Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben en of zij verstoring zullen veroorzaken (externe werking). Indien dit het geval is, kan doorgang van het project mogelijk belemmeringen ondervinden. De provincie is hiervoor het bevoegde gezag. Voor bestemmingsplannen en wijzigingen hiervan, kan het noodzakelijk zijn dat een vergunning ex artikel 19d Natuurbeschermingswet aangevraagd moeten worden.

Soortbescherming

Soortbescherming wordt geregeld in de Flora- en faunawet. In deze wet is een aantal planten en dieren aangewezen als beschermd. Deze beschermde organismen mogen niet zonder reden in hun bestaan worden aangetast. Belangrijk is het feit dat beschermde organismen ook buiten natuurgebieden voorkomen. De wet maakt een onderscheid tussen licht en zwaar beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik dan wel van ruimtelijke ontwikkeling of inrichting, gelden voor sommige, licht beschermde soorten een vrijstelling. Aan deze vrijstelling zijn vaak voorwaarden verbonden. Voor zwaar beschermde soorten dient een ontheffing volgens art. 75 van de flora- en faunawet te worden aangevraagd bij het ministerie van LNV. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • Er sprake is van een wettelijk geregeld belang (groot maatschappelijk belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en ruimtelijke inrichting en ontwikkeling);
  • Er geen alternatief is;
  • Er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Wabo en sloopmelding

Veel objecten kunnen tegenwoordig worden gesloopt onder een sloopmelding. Hierdoor wordt het onderdeel sloop niet meer opgenomen in de omgevingsvergunning. Een sloopmelding mag maar op een beperkt aantal aspecten worden getoetst. De ecologietoetsing valt hier niet onder. De gemeente kan derhalve aan de initiatiefnemer met betrekking tot ecologie alleen informeren over het belang voor de natuur en de verantwoordelijkheden van de initiatiefnemer. Daarnaast kan de gemeente het voor de Flora- en faunawet bevoegde gezag informeren over afgegeven sloopmeldingen. De Dienst Regelingen voert de bevoegdheid van het Ministerie van ELI uit.

Huidige situatie

Het plangebied ligt midden in de bebouwde kom van Veenendaal. Aangezien zowel de huidige bestemming als de toekomstige bestemming bestaat uit woondoeleinden en de afstand tot zowel Natura 2000 gebieden als de EHS niet zal wijzigen zijn er met betrekking tot gebiedsbescherming geen belemmeringen te verwachten.

Het plangebied is geheel gecultiveerd. In een dergelijk biotoop zijn alleen enkele beschermde soorten te verwachten die juist van dit soort omgevingen afhankelijk zijn. De gebouwen lijken in eerste instantie weinig geschikt voor vogels met jaarrond beschermde nesten. Vleermuizen kunnen echter nooit worden uitgesloten. Met name gewone dwergvleermuis is niet uit te sluiten.

Er is door de Omgevingsdienst Regio Utrecht geadviseerd om onderzoek te laten uitvoeren naar verblijfplaatsen van vleermuizen. Tijdens dit onderzoek kan voor de volledigheid gelijk worden gekeken naar het voorkomen van nesten van gierzwaluw en huismus. Het uitvoeren van een quickscan lijkt niet zinvol aangezien het al duidelijk is waarop nader onderzoek dient plaats te vinden.

Onderzoek

Het geadviseerde onderzoek is uitgevoerd door Bureau Bleijerveld. Uit het onderzoek komt naar voren dat zich in het najaar in de flats waarschijnlijk een paarverblijf bevindt. Andere soorten verblijven zijn niet vastgesteld. Verder onderzoek in de periode mei-juli moet uitwijzen of de flats in het voorjaar in gebruik zijn door (kraam)kolonies.

Conclusie

Met betrekking tot gebiedsbescherming worden geen belemmeringen verwacht. Met betrekking tot soortbescherming bestaat er een kans dat er verblijfplaatsen van vleermuizen wordt verstoord.

Alvorens de sloop plaatsvindt dient onderzocht te worden of het veronderstelde paarverblijf plaatsvindt en dienen alsdan passende maatregel te worden genomen.Om niet in strijd te handelen met de Flora- en faunawet dient het eventueel verwijderen van vegetatie (bomen/struikgewas) buiten de vogelbroedtijd (15 maart – 15 juli) plaats te vinden.

Het vorenstaande geeft geen beletselen voor de inhoud van dit wijzigingsplan.

5.7 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een andere beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

5.8 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen heeft voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

6.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Wonen
Groen
Verkeer  
-W-
-G-
-V-  
   
   
Gebiedsaanduidingen    
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied    


In de regels wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Overige regels.

6.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Bouwmogelijkheden

Groen -G-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor:

  • de aanleg en instandhouding van op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving afgestemde beplanting;
  • de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • de instandhouding van waardevolle bomen;
  • objecten van beeldende kunst.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.

Verkeer -V-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.

Wonen -W-

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W-' mag natuurlijk gewoond worden. Wonen is toegestaan op alle verdiepingen van het gebouw, Daarnaast is het toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in de woningen tot een maximum van 20 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan.

Binnen het plangebied zijn alleen gestapelde woningen toegestaan.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, die ten dienste staan van de bestemnming wonen.

De gebouwen mogem uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn niet toegestaan.

Milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)

In het kader van de grondwaterbescherming is op de plankaarten de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.

Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare bepalingen van kracht worden de bovengenoemde bepalingen voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Met de aanvrager is overeenstemming bereikt over het afsluiten van een exploitatieovereenkomst, een zogenoemde anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de transformatie van het kantoorgebouw en herinrichting van deze locatie en de te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Inspraak en overleg ex artikel 3.1.1. Bro

Het voornemen voor de vervanging van de bestaande flatgebouwen door nieuwbouw, zoals met dit wijzigingsplan wordt gefaciliteerd is gepresenteerd in een openbare informatiebijeenkomst op 16 september 2013. Voor deze bijeenkomst waren directe belanghebbenden (bewoners en omwonenden) uitgenodigd.

Het plan werd in deze bijeenkomst positief ontvangen. Kritische vragen waren er met name over de route van het sloop- en bouwverkeer. Toegezegd is dat de betrokken partijen (Patrimonium Woonstichting en gemeente) in goed overleg tot een voor alle partijen acceptabele moeten komen. Overlast voor de bestaande woonomgeving zal zo veel mogelijk beperkt worden.