Plan: | Industrielaan 10 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Industrielaan10-oh01 |
De initiatiefnemer is voornemens om de voormalige bedrijfslocatie aan de Industrielaan 10 in Veenendaal te herontwikkelen naar wonen. De bestaande bebouwing op deze locatie is al gesloopt. Er zullen in totaal 36 appartementen worden gerealiseerd. De locatie kent in het vigerende bestemmingsplan 'Woongebieden 2018' de bestemming 'Bedrijf' en kent een maximale bouwhoogte van 12 meter. De beoogde ontwikkeling is hiermee niet in overeenstemming. Voorliggend bestemmingsplan maakt de ontwikkeling van de 36 appartementen mogelijk.
Op de locatie was voorheen een Autobedrijf gevestigd. Het autobedrijf is vooruitlopend op de ontwikkeling van het Stationskwartier Noord reeds helemaal geamoveerd.
Het plangebied is gelegen aan de Industrielaan 10 in Veenendaal. Dit is gelegen in het gebied genaamd Stationskwartier. Het Stationskwartier wordt begrensd door de Kerkewijk, Industrielaan, Nijverheidslaan en Parallelweg. Het Stationskwartier betrof oorspronkelijk een gemengd gebied waar wonen, bedrijven en scholen gemengd voorkwamen. Eind 2011 is door de gemeenteraad van Veenendaal het Ruimtelijke en programmatische kaders deelgebied D (Stationskwartier) vastgesteld. Dit document voorziet in de mogelijkheid te transformeren naar een hoofdzakelijke woonfunctie. Deze transformatie is momenteel nog volop gaande. Onderhavige ontwikkeling aan de Industrielaan 10 maakt hier onderdeel van uit.
Om een indruk te geven van de ligging van het plangebied is een topografische kaart, een uitsnede van de kadastrale kaart en een verbeelding van de huidige situatie opgenomen.
Topografische kaart met aanduiding plangebied
Kadastrale kaart met aanduiding plangebied
De oude situatie, het autobedrijf dat reeds is geamoveerd, bezien vanaf de Industrielaan
De vigerende situatie is vastgelegd in het bestemmingsplan "Woongebieden 2018". Op 20 september 2018 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan "Woongebieden 2018" vastgesteld. Op 19 december 2019 is een correctieve herziening vastgesteld. De wijzigingen in deze herziening hebben geen invloed op de vigerende planologische situatie.
Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Bedrijf' en kent een maximale bouwhoogte van 12 meter. Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in de milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bedrijven met een hogere milieucategorie worden nader aangeduid op de kaart. Daar is in dit geval geen sprake van.
Tevens is er een gebiedsaanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied.
Van de plankaart van het bestemmingsplan "Woongebieden 2018" is hieronder een uitsnede opgenomen.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan "Woongebieden 2018"
Het bouwplan voor woningbouw is strijdig met de vigerende bestemming "Bedrijf". Om voorliggende ontwikkeling mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld.
Het bestemmingsplan bestaat uit drie onderdelen, te weten: toelichting, regels en verbeelding. De regels vormen tezamen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting heeft weliswaar geen juridische status, maar dient ter motivering en verduidelijking van hetgeen in de verbeelding en regels is geregeld.
In de toelichting wordt achtereenvolgens ingegaan op de bestaande situatie en de ruimtelijke en functionele structuur (Hoofdstuk 2). Vervolgens wordt een beschrijving gegeven van de verschillende relevante beleidskaders (Hoofdstuk 3). In Hoofdstuk 4 is het voorgenomen plan omschreven. In Hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan de verschillende omgevingsaspecten, zoals bodem, archeologie en andere relevante aspecten. Waarna in Hoofdstuk 6 een toelichting op de juridische planopzet wordt gegeven. In Hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de financieel - economische uitvoerbaarheid en in Hoofdstuk 8 op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het plangebied is centraal gelegen in de kern Veenendaal. Hierin ligt het plangebied in het Stationskwartier dat wordt begrensd door de Kerkewijk, Industrielaan, Nijverheidslaan en de Parallelweg. Het Stationskwartier betreft oorspronkelijk een gemengd gebied waar wonen, bedrijven en scholen gemengd voorkomen. Eind 2011 is door de gemeenteraad van Veenendaal een stedenbouwkundig plan en Beeldkwaliteitsplan vastgesteld ten behoeve van de transformatie van het Stationskwartier. Deze transformatie naar hoofdzakelijk een woonfunctie is momenteel nog volop gaande. Onderhavige herontwikkeling aan de Industrielaan 10 maakt onderdeel uit van de betreffende transformatie.
Het plangebied wordt aan de zuidzijde begrensd door bedrijfsgronden en bedrijfsbebouwing welke eveneens onderdeel uitmaken van het Stationskwartier. In het stedenbouwkundige plan uit 2011 is ook voor deze gronden een transformatie naar wonen voorzien. Daarnaast liggen er aan de zuidzijde van het plangebied verspreid enkele woningen. De westzijde van het plangebied wordt gevormd door de appartementencomplexen "Spoorstaete" en "Gravenborgh". In de plint van deze complexen bevinden zich bedrijfsmatige functies. Aan de noordzijde van het plangebied loopt de doorgaande Industrielaan. Dit betreft een hoofdontsluitingsweg voor de kern Veenendaal. Aan de noordzijde (overkant van de weg) van de Industrielaan zijn eveneens bedrijfsmatige functies aanwezig. Daarnaast zijn aan de noordzijde van de Industrielaan het woonzorgcentrum 'De Engelenburgh' en de appartementenflat Freule Laua van Aysma gelegen. Tot slot loopt aan de oostzijde van het plangebied de Zuivelstraat, waarbij op dit moment op de hoek van de Zuivelstraat en de Industrielaan er een herontwikkeling plaatsvindt bestaande uit 24 sociale huurwoningen en 42 zorgwoningen. Het bestemmingsplan hiervoor is op 20 september 2018 vastgesteld.
Door de herziening van het vigerende bestemmingsplan komt de bedrijfsbestemming te vervallen. De toegevoegde bestemming 'Wonen' past binnen de karakteristiek van de omgeving. Daarnaast past de herziening van het bestemmingsplan binnen de transformatie die voor dit gebied beoogd is.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking heeft, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Onderhavig plan voor het bouwen van woningen in bebouwd gebied past binnen deze strategie.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Kaart ambities Nederland 2040 (bron: SVIR, 2012).
Conclusie
Uit de afbeelding lijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoet water in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
Het "Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.
Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In Hoofdstuk 5 wordt nader op het aspect 'water' ingegaan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in Hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z'n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).
Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).
Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.
In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.
Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar doorvertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnen leveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt. overheidsprojecten.
De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema's. Juist binnen deze thema's liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.
Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).
De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal, maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:
Op 28 mei 2015 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2014-2019 vastgesteld. In deze Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:
"We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod."
Op grond van de Woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering vooral op de drie speerpunten van deze Woonvisie:
Doel is meer inwoners van buiten Veenendaal te huisvesten. Eén en ander te bereiken door het promoten van het gevarieerde woningaanbod, de groene omgeving en de goede voorzieningen.
Doel is de wijken aantrekkelijk te houden door (zorg)voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod, waaronder huisvesting voor ouderen.
Doel is voldoende betaalbare sociale woningen beschikbaar te hebben. Bevordering van de doorstroming is daarvoor een belangrijke maatregel. Ook het bevorderen van de realisering van meer vrije sector huurwoningen en het stimuleren van het kopen van woningen is daarin een belangrijke activiteit.
Plantoetsing:
Het bestemmingsplan Industrielaan 10 valt in het herontwikkelingsgebied Stationskwartier Noord deelgebied D. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst gesloten waarin de vastgelegd is dat voor de ontwikkeling van het gehele gebied wordt voorzien in 30% starterswoningen.
Voorliggend bestemmingsplan maakt onderdeel uit van het totale deelgebied D. Doordat in de anterieure overeenkomst is vastgelegd dat er minimaal 30% starterswoningen in het totaalgebied gerealiseerd moet worden maar dit bestemmingsplan uit van speerpunt 3 van de Woonvisie.
Verlenging termijn woonvisie 2014-2019 tot vaststelling Omgevingsvisie
De woonvisie Veenendaal 2014-2019 is officieel tot 2019 van toepassing. Omdat naar verwachting per 2021 de omgevingswet naar intrede doet wordt de Woonvisie niet meer aangepast maar wordt dit onderdeel opgenomen in de Omgevingsvisie waar op dit moment aan gewerkt wordt. De omgevingsvisie is nog niet vastgesteld door de gemeenteraad. Daarom is er voor gekozen de huidige woonvisie van toepassing te laten verklaren tot de omgevingsvisie wordt vastgesteld. De gemeenteraad van de gemeente Veenendaal heeft op 20 februari 2020 de verlening van de woonvisie vastgesteld.
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.
In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente, en staat onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
In bestemmingsplannen worden de parkeernormen vastgelegd aan de hand van een voorwaardelijke verplichting in de regels.
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekent dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.
Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst, maar aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.
Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.
Op 15 december 2011 heeft de raad van de gemeente Veenendaal ruimtelijke en programmatische kaders voor deelgebied D van het Stationskwartier vastgesteld.
Stationskwartier deelgebied D betreffen de percelen tussen de Industrielaan, Zuivelstraat, de Parallelweg en de Kerkewijk. Grote delen van dit gebied zijn aan vernieuwing toe. Met de mogelijke herontwikkeling van deelgebied D wordt een positieve impuls gegeven aan een toekomstbestendige woningvoorraad en leefmilieu. Het Stationskwartier, dat nu een industrieel karakter kent, dient aan te sluiten op de stedelijke structuur van Veenendaal. Deelgebied D heeft daarbij een sleutelpositie: een unieke en kansrijke locatie voor een variatie aan doelgroepen.
De opzet van deelgebied D dient aan te sluiten op de visie en plannen voor het Stationskwartier als geheel, namelijk stedelijk met dorpskarakter. Dat betekent voor deelgebied D enerzijds compacte bebouwing en anderzijds hoogwaardige openbare ruimte. Het uitgangspunt is een heterogeen en dynamisch woongebied met een hoge mate van ruimtelijke en typologische diversiteit. Het is de bedoeling parkeeroplossingen te integreren binnen de bouwblokken.
De nieuwe bebouwing kan afwisselend 6 tot 8 bouwlagen krijgen. Voorts dient het Stationskwartier een aantrekkelijke en fijnmazige structuur te krijgen met een variatie aan plekken en ruimtes die een verband met elkaar hebben. Het programma dient uit te gaan van een gemengd gebied met een accent op wonen. Het wonen is gericht op alle doelgroepen.
Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid maximaal 36 woningen te realiseren. Aan de hand van een afwijkingsbevoegdheid wordt het mogelijk gemaakt extra woningen te realiseren indien niet meer voorzien hoeft te worden in de nutsvoorziening die in het gebouw gesitueerd wordt. Naast de basis van 36 woningen worden parkeerplaatsen en de groeninrichting geborgd in dit bestemmingsplan.
De ontwikkeling is afgestemd op de door de raad van de gemeente Veenendaal vastgestelde ruimtelijke en programmatische kaders. De 36 appartementen worden verdeeld over 7 bouwlagen. Hierbij zal er op de onderste bouwlaag met name ruimte zijn voor parkeren. Deze parkeerplaatsen worden geïntegreerd opgenomen in het ontwerp, buiten het zicht.
De nieuwe bebouwing staat op de hoek van de Industrielaan en de Zuivelstraat. Ondanks dat met dit bestemmingsplan enkel de bouw van één nieuw gebouw aan de Industrielaan 10 mogelijk wordt gemaakt, maakt het gebouw onderdeel uit van een reeks nieuw te bouwen gebouwen aan de Industrielaan. Tijdens de procedure voor de herziening van het bestemmingsplan voor Industrielaan 10 worden de voorbereidingen voor de herziening van het bestemmingsplan voor de locatie Industrielaan 2-8 ook opgestart. De plannen voor Industrielaan 2-8 (fase 2) worden momenteel nog nader uitgewerkt. Het past in het bouwritme om de plannen stapsgewijs te ontwikkelen, mede zodat de woningen niet allemaal tegelijk te koop komen te staan. Naar verwachting volgen er na fase 2 nog enkele fasen, voor de ontwikkeling van het zuidwestelijke gedeelte van Stationskwartier deelgebied D.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten bodem, water, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, geluid, en luchtkwaliteit. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd en dient te worden aangetoond dat er geen belemmeringen meer zijn.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.
Volgens het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijzigingen. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op de daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstig bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van een ernstige bodemverontreiniging.
De interventiewaarde is de waarde waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De noodzaak om te saneren wordt voor het project Industrielaan 10 bepaald door de bouwplannen/herinrichting. Met andere woorden: de urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. Binnen dit plangebied is een bodemsanering noodzakelijk, hier wordt verder op ingegaan in paragraaf 5.1.4. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit bodemkwaliteit.
Op de bodemkwaliteitskaart (Bron: Omgevingsdienst 2015) lig het bestemmingsplangebied "Industrielaan 10" aan de zuidrand van het centrum van Veenendaal. In dit plangebied is zowel de boven- als de ondergrond gekwalificeerd als kwaliteit "wonen".
Voor de locatie Industrielaan 10 is een historisch onderzoek, verkennend onderzoek en nader bodemonderzoek en een verkennend onderzoek naar asbest uitgevoerd. De resultaten van de onderzoeken zijn toegevoegd als bijlage (Bijlage 1).
Op basis van het vooronderzoek is gebleken dat de locatie verdacht is tot het voorkomen van bodemverontreiniging.
Tijdens het verkennend onderzoek is grondvereiniging met koper en grondverontreiniging met minerale olie aangetroffen. Voor wat betreft PFAS voldoet de grond aan de functieklasse 'landbouw/natuur'. Zodoende bestaan er voor wat betreft PFAS geen bezwaren voor toepassing elders, behoudens grondwaterbeschermingsgebieden.
Het verkennend onderzoek is aangevuld met een verkennend onderzoek naar asbest. Zowel zintuiglijk als analytisch is er geen asbest aangetroffen.
Door middel van aanvullend onderzoek is de omvang en/of ernst in beeld gebracht van de verontreinigingen met koper en minerale olie. Geconcluderd wordt dat er circa 350 m3 licht tot sterk met minerale olie verontreinigde grond binnen de perceelsgrenzen aanwezig is. Wat betreft koper is er sprake van een platselijke spot met sterk verhoogte gehalten koper in de ondergrond. Dit betreft circa 20 m3 sterk verontreinigde grond.
Het uitgevoerde bodemonderzoek geeft een representatief beeld van de milieuhygiënische bodemkwaliteit. Het nader onderzoek naar koper en minerale olie dient te worden aangevuld. Onderzocht moet worden of de verontreiniging met koper een geval van ernstige bodemverontreiniging betreft en of de verontreiniging met minerale olie toe te schrijven valt een zorgplichtgeval door bedrijfsactiviteiten na 1987. Tot slot moet er voor of tijdens de nieuwbouw rekening worden gehouden met sanerende werkzaamheden. In Bijlage 2 is het aanvullend onderzoek opgenomen.
Middels de uitgevoerde bodemonderzoeken is de milieuhygiënische kwaliteit en de verontreinigingssituatie van de bodem afdoende vastgelegd ter plaatse van de Industrielaan 10 ten behoeve van de voorgenomen bestemmingswijziging en ten behoeve van het opstellen van een saneringsplan. De bodemverontreinigingen zijn geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingswijziging. Wel moeten er aanvullende werkzaamheden (nader onderzoek en eventueel saneren) worden uitgevoerd. Dit staat de uitvoerbaarheid van ontwikkeling niet in de weg.
Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, het wateradvies van de waterbeheerder, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten', Bijlage 3. Hieronder wordt dit toegelicht.
Het plangebied is gelegen binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei en Veluwe. Eén van de belangrijke aders van het werkgebied van dit Waterschap is de Grift/Valleikanaal.
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren, waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging.
Op basis van het bestemmingsplan voor het naastgelegen perceel (Industrielaan 12), vastgesteld d.d. 20 september 2018, blijkt dat langs de Industrielaan een apart regenwaterriool (verbeterd gescheiden stelsel) ligt. Verhardingen en daken zijn aangesloten op dit hemelwaterriool, waarbij het hemelwater van daken en verharding geloosd wordt op dit stelsel en afgevoerd wordt naar de rioolwaterzuivering. Ten tijde van het onderzoek wordt de Industrielaan gereconstrueerd en wordt voorzien in een renovatie van de bestaande vuilwater riolering en het aanbrengen van een nieuw hemelwaterriool.
Bij ontwikkeling van bouwplannen (inbreidingsplannen e.d.) wordt zoveel mogelijk rekening gehouden met de laatste inzichten op het gebied van duurzame waterhuishouding. Dat houdt in dat er waar mogelijk:
Daarnaast zal bepaald moeten worden of het ontvangende rioolstelsel en/of watergangen (al dan niet buiten het plangebied) voldoende afvoercapaciteit hebben.
Het principe van integraal waterbeheer zal zo goed mogelijk worden toegepast. Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen, die leiden tot een toename van de verharding, dient rekening gehouden te worden met de aanleg van de aanvullende waterberging. Omdat met voorgenomen ontwikkeling het aantal vierkante meters verharding aanzienlijk afneemt is er geen aanvullende waterberging nodig.
Het waterschap adviseert om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen om grondwateroverlast te voorkomen. Daardoor zullen aspecten als ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken/draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de ontwikkelaar dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te verkrijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. In het geval van grondwateroverlast blijft dit in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld, deze is opgenomen in Bijlage 3. Hieruit blijkt dat er in het plangebied geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging aanwezig zijn. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare externe veiligheidsrisico's. Belangrijk hierbij is dat een ruimtelijke scheiding wordt aangehouden (zonering) tussen (geprojecteerde) (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen. Hiervoor is het noodzakelijk dat te verlenen besluiten over bouw- en milieuvergunningen en bestemmingsplannen onderling goed op elkaar zijn afgestemd. Risicobronnen voor de externe veiligheid zijn bedrijven (inrichtingen) waar grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen (via weg, water, spoor, buisleidingen) en luchtvaartterreinen in algemene zin (luchtvaartveiligheid).
De risicobronnen in en om het plangebied zijn geïnventariseerd door SPA WNP ingenieurs op 1 oktober 2019, zie Bijlage 4. Daaruit blijkt het volgende:
De risicobronnen rondom het plangebied zijn geïnventariseerd. Op grond van de beschikbare informatie, de huidige wet- en regelgeving en rekeninghoudend met bekend zijnde toekomstverwachtingen levert het aspect externe veiligheid geen beperkingen op voor de ontwikkeling van het plangebied.
In de regels van het bestemmingsplan is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het gaat hier om het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal", nr. V564, definitief 25 februari 2010, dat is opgesteld door Vestiga BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.
In dit rapport zijn de archeologiebehandelingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen-/beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.
In gebieden met een archeologische verwachting krijgt de bescherming van de archeologische waarden gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan. In de regels voor bodemverstorende activiteiten worden dan voorschriften voor de omgevingsvergunning opgenomen. In dat kader kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:
Uitsnede Archeologische beleidswaardenkaart, Industrielaan 10 (geel omlijnd)
Op bovenstaande uitsnede van de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Veenendaal (Vestiga 2010) is de projectlocatie gelegen in een gebied aangeduid als categorie 5, lage verwachting. Mede gelet op het feit dat het project niet MER-plichtig is, geldt geen onderzoeksplicht. Mochten tijdens de werkzaamheden toch archeologische vondsten gedaan worden, dan wordt dit gemeld aan de gemeente Veenendaal en wordt er passend mee omgegaan.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
De Wet natuurbescherming is gericht op:
De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000. Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Soortbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hiervoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
Gebiedsbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000-gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen. Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit. Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000).
Het is krachtens de Wet natuurbescherming verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2). Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd ‘Natuurnetwerk Nederland’. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren. De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
De bescherming van de Nederlandse natuur maakt onderscheid tussen gebiedbescherming en soortenbescherming. De nationale regelgeving voor de bescherming van planten- en diersoorten is geregeld in de Wet natuurbescherming. In de Wet natuurbescherming zijn tevens de bepalingen aangaande de soortenbescherming uit de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn en het internationale CITES-verdrag voor de handel in bedreigde diersoorten opgenomen.
Soortenbescherming
Om na te gaan of de beoogde ruimtelijke ontwikkeling een negatief effect heeft op de aanwezige natuurwaarden, is een ecologische quickscan uitgevoerd (Bijlage 5). De quickscan heeft betrekking op heel deelgebied D van het Stationskwartier. In enkele gebouwen zijn mogelijk jaarrond beschermde verblijfplaatsen van de vleermuis aanwezig. Dit is niet het geval bij het gebouw aan de Industrielaan 10. Ter plekke van het plangebied dient enkel rekening gehouden te worden met de eventuele aanwezigheid van nesten van algemene broedvogels in de tuin. De sloopwerkzaamheden mogen niet worden uitgevoerd tijdens het broedseizoen, tenzij het zeker is dat er binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden geen actieve nesten van vogels aanwezig zijn. Dit onderzoek is uitgevoerd op het moment dat de bebouwing nog aanwezig was. De bebouwing is inmiddels gesloopt en daarbij is rekening gehouden met de aanbevelingen uit de quickscan.
Gebiedsbescherming
Rondom Veenendaal liggen diverse gebieden die zijn aangewezen als Natuurnetwerk Nederland. Al deze beschermde natuurgebieden liggen op meer dan een kilometer afstand van het plangebied, waardoor op voorhand kan worden uitgesloten dat de ontwikkeling negatieve effecten heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het natuurnetwerk Nederland. Een uitzondering hierop is de stikstofdepositie op de beschermde Natura 2000-gebieden. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Binnenveld, dat op ruim een kilometer ten oosten van het plangebied is gelegen. De overige beschermde gebieden in de directe omgeving zijn enkel onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland en betreffen geen Natura 2000-gebied. Ruimtelijke ingrepen in of nabij Natura 2000-gebieden zijn niet toegestaan wanneer deze significante negatieve effecten op de kernkwaliteiten veroorzaken.
Kaart met de beschermde natuurgebieden in de directe omgeving van het plangebied weergegeven
Er vinden geen activiteiten in een Natura 2000-gebied plaats. Echter, door de aard van de activiteiten en door de afstand tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied 'Binnenveld' en overige Natura 2000-gebieden is getoetst of eventuele nadelige effecten op deze beschermde Natura 2000-gebieden, en dan specifiek het Natura 2000-gebied 'Binnenveld', op voorhand zijn uit te sluiten. Daarom is door SPA WNP in november 2019 een stikstofdepositieberekening gedaan met de AERIUS-calculator (zie Bijlage 6). Hierbij is rekening gehouden met de nog komende ontwikkelingen. Voor de gebruiksfase is een berekening gemaakt van de nieuwe situatie waarbij Industrielaan 2 t/m 10 helemaal zijn ontwikkeld met drie appartementgebouwen. Voor de aanlegfase is onderscheid gemaakt in drie fasen, waarbij de sloop van het autobedrijf en de bouw van de 36 appartementen aan de Industrielaan 10, ofwel voorliggend plan, fase 1 betreffen. Uit de AERIUS berekeningen volgt dat er geen natuurgebieden zijn met rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/jaar, mits de sloop- en bouwwerkzaamheden van alle fasen worden verspreid over drie jaren en voldaan wordt aan de uitgangspunten die genomen zijn in de stikstofdepositieberekening. Met voorliggend bestemmingsplan worden enkel de ontwikkelingen aan Industrielaan 10 mogelijk gemaakt, fase 1. In 2019 is de bebouwing reeds gesloopt. In 2020 zal naar verwachting gebouwd worden. Het slopen en bouwen van fase 2 zal naar verwachting in 2021 starten, waardoor voldaan wordt aan de voorwaarde om de sloop en bouw te spreiden over meerdere jaren.
De uitgangswaarden die zijn genomen voor de te gebruiken machines en de duur van de bouw vallen binnen een te verwachten patroon. Middels de gedane berekeningen is dan ook aangetoond dat het ontwikkelplan haalbaar is. In de omgevingsvergunning voor de bouw van het complex zullen voorwaarden opgenomen moeten worden conform de gehanteerde aantallen waarop de aeriusberekening is berekend. Er is geen aanvullende verplichting voor een Wnb vergunning.
Uit de quickscan flora en fauna en uit de stikstofdepositieberekening is gebleken dat de ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op beschermde soorten of gebieden. Het bestemmingsplan is in het kader van de Wet natuurbescherming uitvoerbaar. Het aspect ecologie vormt hierdoor geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Wet geluidhinder
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:
In het kader van deze herziening van het bestemmingsplan heeft SPA WNP ingenieurs een onderzoek uitgevoerd naar het wegverkeers- en spoorweglawaai voor de realisatie van de toekomstige woningen gelegen in het plangebied. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.
Geluidszones
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
De gemeente Veenendaal heeft aanvullend op de wettelijke regeling de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Door SPA WNP is akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 7). Daaruit blijkt het volgende.
Wegverkeerslawaai
Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, in de geluidzone van de Industrielaan en de Kerkewijk. Voor de Zuivelstraat en 't Holle Goed geldt een maximale rijsnelheid van 30 km/uur. Ondanks het feit dat er geen sprake is van een geluidszone langs deze wegen, is in het voorliggende onderzoek de geluidsbelasting ten gevolge van deze wegen toch berekend. Dit omdat:
De overige wegen liggen op grotere afstand van het plangebied en/of de verkeersintensiteit is er dusdanig gering, dat deze wegen niet relevant zijn met betrekking tot de geluidsbelasting.
Spoorweglawaai
Volgens de Wet geluidhinder bevindt zich langs ieder spoor een zone. De breedte van de zone gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf, varieert van 100m tot 1200m, en is afhankelijk van de geluidemissie van de spoorlijn (zie artikel 1.3a van het Besluit geluidhinder).
De spoorlijn Veenendaal-Rhenen, ten zuiden van het bouwplan heeft een zone van 100 meter. Het beoogde bouwplan ligt hier ruim buiten (op circa 140 meter).
Resultaten onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woningen een geluidbelasting zullen ondervinden van maximaal:
Na de toepassing van de maatregelen (gesloten balustrades en absorberende onderzijden van de balkons), wordt voldaan aan alle voorwaarden, die de gemeente Veenendaal stelt aan de verlening van hogere waarden voor nieuwbouw, uitgezonderd de inspanningsverplichtingen van maximaal 58 dB en het volumebeleid. Gezien de situatie (hoge geluidbelastingen, spui-mogelijkheden, gewenste bouwplan) is het niet mogelijk om aan deze inspanningsverplichtingen van maximaal 58 dB en het volumebeleid te voldoen. Wel zijn (gebouw oriëntatie) en zullen (gesloten balustrades) er veel maatregelen getroffen om een goed woonen leefklimaat te realiseren. Naast de hiervoor genoemde maatregelen, worden er twee gezamenlijke buitenruimten gerealiseerd boven op de parkeerdekken. De westelijke gezamenlijke buitenruimte zal geheel en de oostelijke gezamenlijke buitenruimte zal grotendeels geluidluw zijn.
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de woonbestemming kan worden gerealiseerd. Daarbij horen wel randvoorwaarden om te kunnen voldoen aan de wettelijke kaders voor geluid. In de regels van dit bestemmingsplan wordt geborgd dat elke woning komt te beschikken over ten minste één geluidluwe gevel en - als de woning beschikt over een buitenruimte - dat ten minste één buitenruimte is gelegen aan de geluidsluwe zijde. Daarnaast wordt er tegelijkertijd met de procedure van het bestemmingsplan een Hogere waarde procedure doorlopen.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (NIBM)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekend met het rekenmodel GeoMilieu. Uit de berekeningen is gebleken dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan voor zowel het peiljaar 2015 als 2025.
Door SPA WNP Ingenieurs is onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit voor de gehele ontwikkeling van deelgebied D in het Stationskwartier (Bijlage 8).
Besluit NIBM
Voor woningbouwlocaties geldt een NIBM-grens van 1.500 woningen. Binnen deelgebied D worden circa 150 woningen gerealiseerd, waarvan 36 met voorliggend bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt. De ontwikkeling valt daarmee ruimschoots binnen de NIBM grens. Toetsing aan het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
Luchtkwaliteit ter plaatse
Vanuit de wet milieubeheer gelden grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5). In de navolgende tabel wordt een overzicht gegeven van deze grenswaarden en van de waarden ter plekke van het plangebied. Daaruit blijkt dat de huidige bekende achtergrondconcentraties ruim lager zijn dan de grenswaarden.
Stof | Jaar 2019 | Jaar 2030 | Grenswaarde |
NO2 | 16 | 9 | 40 |
PM10 | 19 | 15 | 40 |
PM2,5 | 11 | 8 | 25 |
EC | 0,6 | 0,4 | -* |
*Voor elementair koolstof is geen grenswaarde vastgesteld
De World Health Organisation (WHO) en Gemeentelijke Gezondheidsdienst (GGD) hanteren advieswaarden voor fijn stof (PM10) van 20 microgram per kuub, en 10 microgram per kuub voor PM2,5. Dit ligt duidelijk lager dan de wettelijke grenswaarden. De concentratie PM10 voldoet reeds in de huidige situatie aan deze adviesnorm. De concentratie PM2,5 zit daar in het jaar 2019 nog 1 microgram per kuub onder, maar zoals blijkt uit bovenstaande tabel is de verwachting dat de jaargemiddelde concentraties in de toekomst verder zullen afnemen. Aangenomen kan dan ook worden dat er op korte termijn aan de advieswaarden van de WHO kan worden voldaan. De huidige en toekomstige waarden zijn acceptabel voor een goed woon- en leefklimaat.
Besluit gevoelige bestemmingen
Tot slot kan geconcludeerd worden dat het Besluit gevoelige bestemmingen niet relevant is voor de gewenste ontwikkeling, omdat de locatie op meer dan 300 meter is gelegen van de dichtstbijzijnde rijksweg en meer dan 50 meter afstand van de dichtstbijzijnde provinciale weg.
Samenvattend wordt geconcludeerd dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor de realisatie van de nieuwe woningen.
De voorgenomen ontwikkeling maakt de bouw van 36 appartementen binnen de bebouwde kom mogelijk. Dat betekent, dat het bestemmingsplan een activiteit mogelijk maakt, zoals dat bedoeld is in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage van het Besluit milieueffectrapportage. De activiteit betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Een stedelijk project valt onder een m.e.r.-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit milieueffectenrapportage aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectenrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.
De beoordeling of het noodzakelijk is een milieueffectrapport op te stellen is geheel afhankelijk van het feit of de specifieke omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen kunnen leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Dit worden de 'bijzondere omstandigheden' genoemd. Om te beoordelen of een MER moet worden opgesteld, bekijkt het bevoegd gezag of er sprake is van bijzondere omstandigheden. De bijzondere omstandigheden kunnen betrekking hebben op:
Door SPA WNP is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd (Bijlage 9). Daarin is gekeken naar de kenmerken van het project, de locatie van het project en de soort en kenmerken van het potentiële effect.
Kenmerken van de activiteit
Gelet op alle kenmerken van het project ten opzichte van de referentiesituatie en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken, kan worden uitgesloten dat het verschil tussen de milieueffecten, van het nieuwe plan, en de milieueffecten, van de referentiesituatie, belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben.
Locatie van het project
De realisatie van het project heeft geen negatieve gevolgen voor flora en fauna, de natuurlijke kenmerken van het Natura-2000 gebied(en) Binnenveld en/of invloed op waardevolle structuren of elementen in het gebied. Door het treffen van diverse maatregelen is de invloed van het project op de omgeving zeer gering.
Soort en kenmerken van het potentiële effect
Gelet op alle kenmerken van het project ten opzichte van de huidige situatie en de uitkomsten van de daarbij verrichte onderzoeken, kan worden gesteld dat het verschil tussen de milieueffecten van de aangevraagde situatie en de milieueffecten van de huidige situatie geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Er zijn geen essentiële milieueffecten, die door middel van een milieueffectrapport nader onderzocht moeten worden. Voor de verschillende milieueffecten kan op basis van beschikbare onderzoeken behorende bij het bestemmingsplan beoordeeld worden of er sprake is van potentiele effecten. Er is derhalve geen m.e.r.-procedure noodzakelijk.
De voorgenomen ontwikkeling kan worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject zoals omschreven in het Besluit milieueffectrapportage onder D 11.2. De realisatie van de voorgenomen ontwikkeling blijft weliswaar onder de aangegeven drempelwaarden uit kolom 2, maar op grond van de nieuwe wetgeving is alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk.
De conclusie van de m.e.r.-beoordeling is dat het plan geen belangrijke negatieve gevolgen zal hebben voor de kenmerken van het gebied zelf en voor het woon- en leefmilieu in de omgeving. Er worden geen negatieve effecten verwacht vanwege de ligging van het plangebied ten opzichte van gevoelige gebieden.
Geconcludeerd wordt dat geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht en dat het opstellen van een MER niet noodzakelijk wordt geacht.
Door SPA WNP ingenieurs is een Bouwplan Industrielaan in Veenendaal Onderzoek milieuzonering opgesteld (30 januari 2020, kenmerk 2180423.R05b) zie Bijlage 10 voor dit onderzoek.
Het onderzoek hanteert de richtafstanden uit de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009. Deze handreiking geeft afstanden voor de milieuthema's geur, stof, geluid en veiligheid naar omgevingstype. De hierin opgenomen richtafstanden gelden als handreiking voor een goede ruimtelijke ordening. Afwijking hiervan is mogelijk, mits nader onderzocht en gemotiveerd. De in "bedrijven en milieuzonering" vermelde richtafstanden zijn op basis van de volgende uitgangspunten bepaald:
De richtafstanden worden gemeten vanaf de inrichtingsgrens van de milieubelastende bestemmingen tot de gevels van de milieugevoelige bestemmingen. De handreiking maakt gebruik van verschillende milieuzoneringsmethoden: inwaartse en uitwaartse milieuzonering.
Een goede ruimtelijke ordening voorziet in het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Deze systematiek wordt milieuzonering genoemd. De VNG-publicatie "Bedrijven en Milieuzonering (editie 2009)" is het hulpmiddel bij de uitwerking van de milieuzonering in het bestemmingsplan. Op basis van de activiteiten kunnen bedrijven worden ingedeeld in milieucategorieën als indicatie voor milieuhinder. Daarbij worden de milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar meegenomen. In de publicatie zijn richtafstanden opgenomen, welke bij voorkeur aangehouden dienen te worden ten opzichte van gevoelige objecten.
De omgeving waarin de gevoelige objecten zich bevinden speelt daarbij ook een rol. De richtafstanden voor een rustige woonwijk (bijlage 1 van de VNG-publicatie bedrijven en milieuzonering) zijn groter dan voor een gemengd gebied. Voor gemengd gebied mag de richtafstand met één afstandstap worden verlaagd. Voor de typering van het gebied wordt o.a. gekeken naar de aanwezige activiteiten en eventuele aanwezige hinder.
Het plangebied kan aangemerkt worden als "Gemengd gebied", gelet op de ligging aan de drukke doorgaande Industrielaan en de menging van functies (wonen en werken) in de gebieden rondom het plangebied. Ook op basis van de visie van de gemeente Veenendaal voor de herontwikkeling van het Stationsgebied wordt de planlocatie als '"Gemengd" getypeerd.
Het primaire toetsingskader zijn de vigerende bestemmingsplannen. Hierin is juridisch vastgelegd welke ontwikkelingen nu en in de toekomst mogelijk zijn in en om het plangebied. Uit het resultaat van de analyse van de bestemmingsplannen blijkt het volgende:
Voor de richtafstanden is uitgegaan van bijlage 1 van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering", editie 2009.
Door middel van een inventarisatie komen de milieubelastende functies in de omgeving aan bod die mogelijk hinder kunnen geven aan de milieugevoelige bestemming binnen het plan. Bij de inventarisatie worden milieuhinderlijke bestemmingen binnen 500 meter van de te realiseren gevoelige bestemming in beeld gebracht.
De ontwikkeling 'Stationskwartier, deelgebied D' wordt in fases uitgevoerd. Omdat direct na het opstellen van dit bestemmingsplan het naastgelegen plan wordt opgesteld wordt er geen rekening gehouden met de mogelijke hinder van de naastgelegen bedrijven aan de Industrielaan 2 tot en met 8.
In de onderstaande tabel staan de resultaten van de inwaartse milieuzonering. In de omgeving zijn diverse milieubelastende bestemmingen aanwezig.
Bestemming (nr. in afbeelding) | Adres | Omschrijving (SBI-2008 code) | Cat. | VNG richtafstand (gemengd gebied) | Werkelijke afstand tot gevels plangebied |
Wonen, met functieaanduiding dienstverlening (1) | Kerkewijk 81 t/m 89 en Parallelweg 1 | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren (63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82) | 1 | Geur: 0 Stof: 0 Geluid: 0 Gevaar: 0 |
5 meter |
Bedrijf (2) | Parallelweg 2 | Taxibedrijven (493) | 2 | Geur: 0 Stof: 0 Geluid: 10 Gevaar 0 |
5 meter |
Bedrijf (3) | Parallelweg 6a | Overige zakelijke dienstverlening: kantoren (63, 69 t/m 71, 73, 74, 77, 78, 80 t/m 82) | 1 | Geur: 0 Stof: 0 Geluid: 0 Gevaar: 0 |
40 meter |
Bedrijf (4) | Parallelweg 5 | Onbekend (maximaal categorie 2) | 2 | Geur: 10 Stof: 10 Geluid: 10 Gevaar: 10 |
65 meter |
Bedrijf (5) | Zuivelstraat 6 | Groothandel in chemische producten (46751) | 3.2 | Geur: 30 Stof: 10 Geluid: 10 Gevaar: 50 |
15 meter |
Bedrijf (6) | Industrielaan 1a | Benzineservicestation zonder LPG (473) | 2 | Geur: 10 Stof: 0 Geluid: 10 Gevaar: 0 |
20 meter |
Bedrijf (7) | Parallelweg 7a | Onbekend (maximaal categorie 2) | 2 | Geur: 10 Stof: 10 Geluid: 10 Gevaar: 10 |
10 meter |
Uit bovenstaande tabel blijkt dat het bedrijf aan de Parallelweg 2 niet voldoet aan de richtafstand (geluid) en het bedrijf aan de Zuivelstraat 6 niet voldoet aan de richtafstanden (geur en gevaar).
Parallelweg 2
Eventuele geluidhinder door de bedrijfsvoering aan de Parallelweg 2 kan ontstaan door de verkeersbewegingen bij het taxibedrijf. De ontsluiting van het bedrijf bevindt zich aan de Parallelweg op circa 35 meter afstand ten zuiden van het plangebied. Daarnaast wordt de uitrit van het bedrijf afgeschermd door het bedrijfspand. Om die reden is er geen relevante geluidhinder binnen het plangebied te verwachten.
Geluidhinder in de toekomstige situatie is eveneens niet aannemelijk. Dit doordat het revitaliseren van de omliggende omgeving, van het plangebied, onderdeel is van de ontwikkeling binnen het plangebied. Voor deze revitalisering heeft de initiatiefnemer van onderhavig plan, het pand aan Parallelweg 2 verworven met als uiteindelijk doel, sloop van het bedrijfspand. Gezien de huidige ontsluiting van het bedrijf en de toekomstige bedrijfsbeëindiging aan de Parallelweg 2, vormt het aspect geluid geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied.
Zuivelstraat 6
Volgens een inventarisatie van de Omgevingsdienst regio Utrecht (kenmerk: Z-2016-30390/31494), d.d. 30 maart 2016 blijkt dat het bedrijf aan de Zuivelstraat 6 circa 30 ton aan chemicaliën in opslag heeft. Na controle van de gemeente Veenendaal is gebleken, dat het een groothandel is in schoonmaakartikelen voor de recreatiebranche. Deze schoonmaakartikelen betreffen geen gevaarlijke stoffen in de zin van de PGS. Tevens is het bedrijf geen Bevi-inrichting waardoor geen veiligheidscontouren vanuit externe veiligheid gelden. Hiermee leidt het bedrijf, ten aanzien van het aspect gevaar, niet tot een belemmering voor de ontwikkeling van onderhavig plan.
Vanwege de aard van de producten (schoonmaakartikelen) en de hoeveelheid dat in opslag is, vormt het aspect geur naar verwachting geen belemmering voor de realisatie van de woningen. Daarbij dient tevens opgemerkt te worden, dat zich in de huidige situatie aan de Zuivelstraat 3a en 3b reeds woningen bevinden op dezelfde afstand.
Op basis van de inwaartse milieuzonering blijkt, dat vanuit de milieubelastende bestemmingen in de omgeving geen hinder is te verwachten aan de voorgestelde milieugevoelige bestemmingen (wonen) in het plangebied. Evenmin worden de omliggende milieubelastende bestemmingen in hun bedrijfsvoering beperkt als gevolg van dit plan.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor onder meer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimten in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd.
Aanpassing regeling
Per 1 juli 2017 is de tekst van de ladder aangepast. Vanaf dat moment moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken worden getoetst aan de nieuwe ladder. Er hoeft niet meer getoetst te worden aan de drie treden van de ladder. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik.
De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit de Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in het beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen (ECLI:NL:RVS:2015:953). Met voorliggend plan worden 36 appartementen mogelijk gemaakt, waardoor de ontwikkeling gekenmerkt kan worden als nieuwe stedelijke ontwikkeling en daardoor ladderplichtig is. Navolgend volgt een beschrijving van de behoefte.
Behoefte
Met voorliggend bestemmingsplan worden 36 appartementen mogelijk gemaakt binnen de rode contour van Veenendaal. De locatie betreft een binnenstedelijk plan.
Vanuit diverse beleidsstukken (Hoofdstuk 3) blijkt dat de woningen binnen de behoefte aan extra woningen binnen de rode contour passen. Er is nog een behoefte aan een substantiële uitbreiding van het aantal woningen in Veenendaal. In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie wordt vermeld dat de gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen te realiseren in de periode 2013-2028. Dit zal door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden. Het Stationskwartier is door de gemeente Veenendaal aangewezen als inbreidingslocatie voor woningen. Voor Stationskwartier deelgebied D zijn in totaal circa 122 woningen voorzien (Woonvisie, 2008). Met voorliggend bestemmingsplan worden de eerste 36 woningen in Stationskwartier D mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op inbreidingslocaties in Veenendaal.
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
Het bestaande stedenbouwkundige raamwerk van de Industrielaan en de Zuivelstraat wordt als gevolg van de planvorming niet gewijzigd.
Voor wat betreft de verkeersintensiteit is het van belang dat ter plaatse van de bestemming 'Bedrijf' een grote variëteit aan functies is toegestaan, zoals een motorbrandstofverkooppunt, detailhandel, dienstverlening. De komst van de wooneenheden zal eveneens een verkeersaantrekkende werking hebben. De ontsluiting van het plan vindt plaats via de Zuivelstraat. Wanneer de maximale invulling van de beoogde nieuwe situatie vergeleken worden met de maximale invulling van het geldende bestemmingsplan, zal er geen sprake zijn van een duidelijk verschil in het aantal verkeersbewegingen. Zowel de huidige mogelijkheden als de toekomstige mogelijkheden kennen een relatief grote verkeersaantrekkende werking. Daarbij is het belang dat de Kerkewijk en Industrielaan reeds een hoge verkeersintensiteit kennen, waardoor enige toe- of afname van verkeersbewegingen niet merkbaar zal zijn.
Een plan moet in het beginsel voldoen aan de actuele parkeernorm uit de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008). Door Goudappel Coffeng is een onderzoek uitgevoerd naar de verwachte parkeervraag voor de hele ontwikkeling aan de Industrielaan 2 t/m 10 (150 woningen), waar voorliggend bestemmingsplan een onderdeel van vormt. Daarbij is gekeken naar recent beleid, de specifieke locatie, de mogelijkheden tot dubbelgebruik en naar de mogelijkheden van deelauto's. Uit het onderzoek is het volgende geconcludeerd dat voor de gewenste 150 woningen aan de Industrielaan 2 t/m 10.
Bij voorliggend plan is er voor gekozen om deelauto's geen onderdeel te laten zijn van het plan, waardoor er 144 parkeerplaatsen nodig zullen zijn. Dit is minder dan de parkeernormennota van de gemeente Veenendaal voorschrijft. Echter, zoals gemotiveerd in het onderzoek van Goudappel Coffeng, kunnen voor deze locatie lagere normen worden aangehouden, met name door de ligging nabij het station en het centrum van Veenendaal. Daarnaast kan dubbelgebruik toegepast worden.
Als alleen gekeken wordt naar de ontwikkeling aan de Industrielaan 10, kan een zelfde motivering gevolgd worden.
Met voorliggend plan (fase 1) is er ruimte voor 41 parkeerplaatsen. Hiermee worden voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd.
De parkeerplaatsen worden op eigen terrein gerealiseerd. De parkeerplaatsen zijn in te passen binnen de bestemmingen 'Wonen' en 'Verkeer'. Het voornemen is een parkeervoorziening te realiseren ten westen van het appartementengebouw en op de begane grond van het appartementengebouw, grotendeels buiten het zicht.
Met een voorwaardelijke verplichting parkeren wordt geborgd dat er ook voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd zullen worden.
Met de beoogde invulling van het plangebied zijn er geen grote wijzigingen te verwachten in de verkeersgeneratie. Daarnaast wordt middels een voorwaardelijke verplichting parkeren geborgd dat er bij de bouw van de appartementen voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd worden.
In of rond het plangebied zijn geen hoofdtransportleidingen gelegen met stoffen waarvoor veiligheidszones of minimale bebouwingsafstanden gelden, zoals hoofdgasleidingen of andere planologisch relevante kabels en leidingen.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving. Wel is er in het kader van de Wet geluidhinder een hogere grenswaarde noodzakelijk. Deze procedure zal gelijktijdig met de procedure van de bestemmingsplanherziening worden doorlopen. Naast de hogere grenswaarde geluid is er ook een ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming nodig. De ontwikkelaar zal deze ontheffingsaanvraag separaat indienen bij het bevoegd gezag (Provincie Utrecht). Indien dit niet is gebeurd voor de aanvraag om omgevingsvergunning zal deze worden meegenomen bij de omgevingsvergunning waardoor dit direct een uitgebreide procedure zal worden.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen Verkeer Wonen |
G V W |
Daarnaast komt de volgende gebiedsaanduiding voor:
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
In het laatste hoofdstuk is het overgangsrecht en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen..
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende opsomming worden de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Groen - G
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Daarnaast zijn ondergeschikte bouwdelen van de woningen zoals balkons toegestaan binnen de bestemming Groen.
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan.Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Verkeer - V
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan bankjes, prullenbakken, pleinen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn. Daarnaast zijn ondergeschikte bouwdelen van de woningen zoals balkons en trappen toegestaan binnen de bestemming Verkeer.
Wonen - W
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen. Bij additionele voorzieningen kan gedacht worden aan parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven, etc.
Het bouwvlak binnen de bestemming wonen heeft de aanduiding [gs]. Ter plaatse van deze aanduiding mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd.
Bouwmogelijkheden
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Een uitzondering hierop is de erker- en luifelregeling, waarbij voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) gebouwd mag worden. De maximum bouwhoogte is op de verbeelding aangeduid (23 meter). Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3,3 meter (goothoogte) en 5 meter (bouwhoogte). Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)
In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.
Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.
Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden, de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.
Artikel 6.12 van de wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat een gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop de bouw van één of meer woningen is voorgenomen. De gemeenteraad hoeft geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van de kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen grond anderszins verzekerd is. Het aangaan van een exploitatie- en planschadeovereenkomst voorziet in deze 'anderszins' verzekering. Om de financiële haalbaarheid van het plan te garanderen en te voldoen aan de wettelijke plicht ex artikel 6.12 Wro, is met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst aangegaan waarbij de planschade direct is meegenomen. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van het plangebied en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.
Voorafgaand aan de procedure voor de bestemmingsplanherziening heeft burgerparticipatie plaatsgevonden aan de hand van 2 bewonersavonden. De bewonersavonden waren op 16 juli 2019 en 18 september 2019. Tijdens de eerste avond zijn de omwonenden bekend gemaakt met de conceptplannen. De suggesties die tijdens de avond gegeven zijn, zijn waar mogelijk verwerkt in het definitieve concept dat gepresenteerd is op de tweede bewonersavond.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening kan vooroverleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen en diensten van provincie en Rijk. Indien geen belangen van die partijen in het geding zijn kan worden afgezien van het vooroverleg.
Het ontwerpbestemmingsplan "Industrielaan 10" heeft van donderdag 5 maart 2020 tot en met woensdag 15 april 2020 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijk wijze (bekendmaking via de Rijnpost, de Staatscourant en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl).