direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Haspel (naast 9)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Haspel-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

Er zijn plannen om op het perceel naast Haspel nummer 9 één vrijstaande woning met garage te realiseren.

Het college van burgemeester en wethouders heeft in januari 2013 heeft onder voorwaarden ingestemd met de concept aanvraag omgevingsvergunning voor het oprichten van een woning met garage op een perceel naast Haspel 9.

Deze extra woning is in strijd met het vigerende bestemmingsplan "Woongebied West", omdat de extra woning op het erf is gesitueerd, buiten het bouwblok en er is geen binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het bestemmingsplan opgenomen. Om de realisatie mogelijk te maken is een herziening van het vigerende bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan "Haspel (naast 9)" voorziet in de herziening van het vigerende bestemmingsplan en tevens in de juridische regeling voor de medewerking aan de realisatie van de vrijstaande woning.

1.2 Ligging plangebied

Het perceel waarop het bouwplan dient te worden gerealiseerd is gelegen tegen het spoor Utrecht – Rhenen. De vrijstaande woningen aan deze zijde van Veenendaal-West zorgen voor een duidelijke afscheiding van het woongebied en het spoor en zorgt voor een overgang van het stedelijk wonen naar het groene buitengebied. Door de diepe percelen is de invloed van de trein gereduceerd ten opzichte van het woongebied.

Verder betreft het een perceel in een oud lint. Het gebied is een belangrijke groene “inprikker” vanuit de Slaperdijkzone. Het gebied heeft zich ontwikkeld tot een karakteristiek lint vanwege de groene open structuur. De bebouwing staat ver uit elkaar met veel open doorkijken naar het achtergelegen gebied. Dit beeld blijft met de toevoeging van één woning op deze locatie grotendeels gehandhaafd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is, door de minimale invloed op de ruimtelijke beleving, het voorliggende plan aanvaardbaar.

Voor de locatie geldt dat woningbouw ingezet kan worden, mits het groene achtererf vrij blijft van bebouwing en er voldoende aandacht is voor de inrichting van het perceel (groen). Een erfbeplantingsplan moet dan ook onderdeel uitmaken van de uiteindelijke aanvraag.

De initiatiefnemer heeft op 19 mei 2016 zijn plannen aan de buren gepresenteerd van de naastgelegen panden, waarbij zij de mogelijkheid hadden om op de plannen te reageren. Het plan voor het oprichten van een woning naast Haspel 9 heeft wel voor discussie gezorgd bij de buurtbewoners. Dat er een woning kan komen, de plaats van de woning en de bijgebouwen. Er zijn meerdere avonden met de buurtbewoners gehouden door de intitiatiefnemer. Van de gehouden bijeenkomsten zijn verslagen gemaakt welke als bijlage bij dit besluit zijn gevoegd. De reacties van buurtbewoners aan de Leeuwerik waren zodanig dat zij eigenlijk geen woning willen, maar het college heeft al principe-medewerking verleend voor één woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0001.png"

afbeelding 1.2.1. luchtfoto plangebied Haspel naast 9

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0002.png"

afbeelding 1.2.2. locatie plangebied Haspel naast 9 vanaf de Haspel

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Het perceel is gelegen binnen het geldende bestemmingsplan “Woongebied West” en heeft de bestemming “wonen”. Binnen deze bestemming is echter géén bouwvlak opgenomen, zodat genoemde ontwikkeling in strijd is met het geldende bestemmingsplan.
Daarom moeten de vigerende bestemmingsplannen (partieel) worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0003.png"

afbeelding 1.3 fragment uit vigerend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

In hoofdstuk BELEIDSKADER is het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan beschreven;

In hoofdstuk PLANBESCHRIJVING is het bouwplan beschreven evenals de parkeerbehoefte;

In hoofdstuk MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;

Hoofdstuk JURIDISCHE PLANOPZET beschrijft het juridische deel van het plan;

In hoofdstuk FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;

In hoofdstuk MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BELEIDSKADER

2.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimte vragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0004.png"

Afbeelding 3.1: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid. Het is grotendeels een beheerplan: door een toegesneden juridische regeling wordt de bestaande situatie gehandhaafd en blijvende kwaliteiten behouden.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van cultuurhistorische waarden, ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de waterhuishoudkundige aspecten.

2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren met behulp van drie opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

Zoals gezegd is de ladder voor duurzame verstedelijking verankerd in het Bro. Artikel 1.1.1. definieert relevante begrippen. Een relevant begrip is "bestaand stedelijk gebied". Dit is gedefinieerd als bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Daarnaast is het begrip "stedelijke ontwikkeling" relevant. Dit begrip is gedefinieerd als ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In artikel 3.1.6, lid 2 is bepaald dat: De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

In een handreiking zijn deze treden als volgt weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0005.png"I

Afbeelding 2.1.2: Ladder van Duurzame Verstedelijking.

2.1.4 Nationaal Waterplan 2016-2021

Op 10 december 2015 is dit beleidsplan vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.

In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:

  • 1. Nederland blijft de veiligste delta in de wereld;
  • 2. Nederlandse wateren zijn schoon en gezond en er is genoeg zoet water;
  • 3. Nederland is klimaatbestendig en waterrobuust ingericht;
  • 4. Nederland is en blijft een gidsland voor watermanagement;
  • 5. Nederlanders leven waterbewust.

Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.

Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In artikel 4 wordt hier nader op ingegaan.

2.1.5 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN nader worden ingegaan.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Wonen

De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0006.png"

Tabel 2.2.1: Woningbouwprogramma 2013-2028.

Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd (zie paragraaf ).

2.2.2 Provinciaal Ruimtelijke Verordening

Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De bepalingen zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

2.2.3 Herijking PRS/PRV

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.

Deze herijking voorziet ook in een aanpassing die de realisering van de in dit plan beoogde ontwikkeling. De rode contour rondom het stedelijk gebied van Veenendaal is op dit punt, ter grootte van het uit te breiden parkeerterrein, aangepast c.q. vergroot. Aanleiding voor deze aanpassing was een verzoek van beide betrokken gemeenten, Veenendaal en Renswoude en het betrokken bedrijf. Dit is een goed voorbeeld van een publiek/private benadering van een ruimtelijk probleem.

In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.

Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar doorvertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.

2.2.4 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

2.3 Regionaal beleid

2.3.1 WERV/Regio Foodvalley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. In dit gebied heeft zich de laatste decennia een verstedelijkt gebied ontwikkeld waar in toenemende mate sprake is van ruimtedruk. In ruimer geografisch verband gezien heeft het WERV-gebied een zeer centrale ligging in Nederland en vormt een stapsteen tussen de economische zwaartepunten van de Randstad, het KAN-gebied en het Duitse Ruhrgebied. Binnen WERV is gezocht worden naar samenhangende oplossingen, die recht doen aan de bijzondere kwaliteiten van de regio.

De vier WERV-gemeenten vormen een regionaal stedelijk netwerk en hebben gezamenlijk een visie gemaakt voor de ruimtelijke ontwikkeling van de regio tot 2015, met een vooruitblik naar 2030 . In deze Structuurvisie WERV hebben de bedrijventerreinen een industrieel imago, maar zijn zij in staat tot facilitering van alle soorten bedrijvigheid. Verder zetten de WERV gemeenten in op uitbreiding van de bedrijventerreinen met dien verstande dat men er van uit gaat dat een hoog groeitempo van de Nederlandse economie plaatsvindt, waarbij het belangrijk is om naar differentiatie te streven. Thematisering en segmentering komen de herkenbaarheid en aantrekkingskracht van bedrijfslocaties ten goede. de kwaliteit wordt erdoor verhoogd en milieuproblemen worden voorkomen.

Dit bestemmingsplan is een van de instrumenten om deze doelstellingen te verwezenlijken.

Het WERV-samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

Regio Foodvalley

Het Regiobestuur Foodvalley heeft voor de periode 2015-2025 ingestemd over de verdeling van het aantal woningen. De prognose is dat circa 14.500 woningen verdeeld worden over de regiogemeenten in Regio FoodValley. Deze aantallen zijn gebaseerd op prognoses. Als de werkelijkheid verandert, wijzigen de prognoses en dus ook de aantallen.

De verdeling is als volgt:    
Ede   4.000  
Barneveld   3.500  
Nijkerk   2.000  
Scherpenzeel    500  
Wageningen     1.600  
Renswoude     50  
Rhenen   350  
Veenendaal     2500  

Tabel 2.3.1: prognose woningbouw Regiobestuur Foodvalley.

Regionaal is afgesproken de verdeling te baseren op de Gelderse prognose 2014. De Utrechtse gemeenten gaan uit van de afspraken die zijn vastgelegd in het Utrechtse beleid (Structuurvisie 2013-2028)

Voor het monitoren van de woningbouwaantallen wordt samengewerkt met Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley. Alle woningen die klaar zijn worden meegenomen in de woningmarktmonitor.

Regionale Woonagenda

Binnen Regio FoodValley wordt samen met de partners uit de woningbouw (waaronder Stichting Vastgoedmonitor Regio FoodValley en woningcorporaties uit de regio) aan de regionale Woonagenda gewerkt. Deze is opgesteld en ingevuld met de diverse partners op de woningmarkt (overheden, corporaties, ontwikkelaars, makelaars, zorgpartijen, huurdersverenigingen). De woonagenda heeft tot doel om de aantrekkelijke woonomgeving van de regio te behouden en te versterken. Het is daarom van belang dat de juiste woningen voor de juiste doelgroepen worden gebouwd. Het is van belang om niet alleen te kijken naar het woningaanbod, maar voornamelijk ook naar woningvraag en de daarbij behorende woonwensen. 

De vraag gaat meer bepalen wat er in de markt gebeurt. Daarom kijkt Regio FoodValley naar bevolkingsprognoses voor kwantitatieve afspraken. Er wordt gebouwd naar bevolkingsontwikkelingen binnen de regio. Naast de bevolkingsontwikkeling wordt gekeken naar de behoefte. Speerpunt van de samenwerking betreft in 2016 het voortzetten van het thema 'Kwaliteit van het wonen'. Daarbij wil de regio samen met de partners een gezamenlijk beeld vormen en komen tot afspraken over kwalitatieve aspecten van woningbouw en herstructurering in de regio. 

2.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

2.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.

2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.

3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.

4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.

5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.

6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

2.4 Gemeentelijk beleid

2.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2025

De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:

  • 1. ruimbaan voor ondernemen;
  • 2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
  • 3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
  • 4. De bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
  • 5. herkenbare stadslandschappen;
  • 6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.

De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:

  • sociaal en cultureel profiel;
  • stedelijk profiel;
  • groei na 2015;
  • profiel in de regio.

Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.

2.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke woonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Enkele delen van de stad is verder ingezoomd en wordt een inventarisatie en analyse gegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0007.png"

Afbeelding 2.4.1: Uitsnede Structuurkaart ingezoomd op de Haspel.

2.4.3 Waterplan Veenendaal 2006

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.

In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

2.4.4 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

2.4.5 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

1. een gezonde en veilige leefomgeving;

2. een energieneutraal Veenendaal in 2035;

3. gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);

4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;

5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;

6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.

2.4.6 Detailhandelstructuur 'Nu en in de toekomst'

De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.

In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0008.png"

Afbeelding 2.4.2: Winkelstructuur Gemeente Veenendaal.

Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.

Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investering kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.

2.4.7 Horecabeleid: "Veenendaal bruist"

De gemeente Veenendaal is een bruisende jonge leefstad, waar het prettig wonen, werken en ontspannen is. Daarbij is een gevarieerd en goed functionerend voorzieningenaanbod nodig. In de dagelijkse praktijk vormt de horeca voor veel mensen een sociale ontmoetingsplaats. Daarbij vervult de horeca een ondersteunende rol voor winkelen en een initiërende rol voor diverse evenementen. Horeca is dus van belang voor het economisch en sociaal functioneren van de gemeente.

Er zit echter ook een keerzijde aan horeca en alcoholgebruik. De exploitatie van horecabedrijven en de bijbehorende terrassen kan ook een bron zijn van overlast voor de omgeving. Daarnaast is overmatig alcoholgebruik door jongeren steeds vaker in het nieuws door een toename van het aantal jongeren dat in het ziekenhuis belandt wegens een alcoholvergiftiging. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat jongeren die te jong, te vaak en teveel drinken blijvende hersenschade oplopen. Veenendaal wil het beste van alle werelden: een florerende, kwalitatief goede horeca, een leefbare omgeving en inwoners die verantwoord omgaan met alcoholische consumpties. Een dergelijke ambitie vraagt om een helder, uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar horecabeleid, waarbij de verantwoordelijke samenleving het uitgangspunt is.

Met deze Horecanota wil gemeente Veenendaal de kaders voor de ontwikkeling van de horeca in Veenendaal vaststellen. De gemeente wil hiermee een bijdrage te leveren aan het bereiken van een goede balans tussen horeca, als belangrijke economische en recreatieve/ontspannende functie in de gemeente enerzijds en het bewaken van de woon- en leefsituatie, de openbare orde en gezondheid, anderzijds.

2.4.8 Prostitutiebeleid

In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.

In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.

2.4.9 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
  • 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leebaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte.

Indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.

2.4.10 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2010 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten. Op 30 september 2010 is het beleidsplan Archeologie en cultuurhistorie vastgesteld. Hierin zijn de regels opgesteld die nodig zijn voor het beschermen van archeologische waarden. Deze zijn mede verwerkt in de Erfgoedverordening van de gemeente Veenendaal.

Het archeologiebeleid is gericht op het behoud van waarden en vondsten voor nu en in de toekomst, en de ontwikkeling van archeologische waarden door effectief, controleerbaar, en klantvriendelijk met het deze waarden om te gaan. Bovendien zijn deze waarden op de archeologische waardenkaart onderbouwd, zodat beschermende maatregelen in een vroeg stadium getroffen kunnen worden.

Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 4 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.

Ook de cultuurhistorische kenmerken van de gemeente Veenendaal zijn in kaart gebracht. Deze dienen als grondlegger voor het archeologiebeleid, en de waardenkaarten die daarbij horen.

2.4.11 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.

Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.

Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.

Hoofdstuk 3 PLANBESCHRIJVING

3.1 Bouwplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0009.png"

afbeelding 3.1. bouwplan aan de Haspel naast 9

Het beoogde bouwplan ligt aan de Haspel en is gelegen naast de woning op Haspel nummer 9. Aan de Haspel staan verschillende vrijstaande woningen. Aan de zijkant grenst het plangebied aan de woningen van de Leeuwerik.

Het bouwblok zal de bestemming "Wonen" krijgen met de nadere aanduiding "vrijstaand",omdat het gaat om de realisatie van één vrijstaand woning. Binnen het bouwvlak zal de goothoogte 3 meter bedragen en de maximale bouwhoogte 8 meter.

Verder is de aanduiding "erf" aan het achterste deel - 1 meter achter de voorgevelrooilijn - van het perceel toegekend. Deze aanduiding bepaalt onder andere de bouwregels voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen.

3.2 Stedenbouwkundig

Het perceel waarop het bouwplan wordt gerealiseerd is gelegen tegen het spoor Utrecht – Rhenen. De vrijstaande woningen aan deze zijde van Veenendaal-West zorgen voor een duidelijke afscheiding van het woongebied en het spoor en zorgt voor een overgang van het stedelijk wonen naar het groene buitengebied. Door de diepe percelen is de invloed van de trein gereduceerd ten opzichte van het woongebied.

Verder betreft het een perceel in een oud lint. Het gebied is een belangrijke groene “inprikker” vanuit de Slaperdijkzone. Het gebied heeft zich ontwikkeld tot een karakteristiek lint vanwege de groene open structuur. De bebouwing staat ver uit elkaar met veel open doorkijken naar het achtergelegen gebied. Dit beeld blijft met de toevoeging van één woning op deze locatie grotendeels gehandhaafd. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt is, door de minimale invloed op de ruimtelijke beleving, het voorliggende plan aanvaardbaar.
 

Toetsing bouwplan
Voor de locatie geldt dat woningbouw ingezet kan worden, mits het groene achtererf vrij blijft van bebouwing en er voldoende aandacht is voor de inrichting van het perceel (groen).

Om het groen te behouden blijft de achterste 30 meter vrij van bebouwing, tevens dient de afstand van de Haspel tot de voorgevel minimaal 8 meter en maximaal 12 meter bedragen. De woning mag maximaal 10 meter breed en maximaal 12 meter diep zijn. Binnen het bouwvlak zal de maximale googthoogte 3 meter en de maximale bouwhoogte 8 meter mogen bedragen.

Het toevoegen van een woning naast Haspel 9 past binnen het karakteristieke lint wat de Haspel kenmerkt. Door hier een vrijstaande woning op te richten blijft de landelijke opzet met grote percelen behouden, en wordt de lintbebouwing verder uitgewerkt. Bovendien ligt het plan binnen de rode contouren van de gemeente Veenendaal wat betreft een stedelijke inbreiding. Stedenbouwkundig past het toevoegen van een woning aan deze weg dus binnen de randvoorwaarden.

Conclusie

Met deze argumenten past het plan stedenbouwkundig binnen de contouren, en de vereiste kwaliteit. Het plan wordt daarmee stedenbouwkundig en lanschappelijk aanvaardbaar geacht.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functie wijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie wijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Toetsing aan bouwplan

Op 18 augustus 2017 heeft Milieutechniek Rouwmaat Groenlo BV een verkennen bodemonderzoek gedaan. Dit rapport is bijgevoegd.

De conclusie uit dit rapport is:

  • In geen van de geanalyseerde parameters in zowel grond als grondwater de waarde voor nader onderzoek en/of de interventie waarde worden overschreden;
  • de aangetroffen licht verhoogde gehalten in het grondwater geen belemmeringen vormen voor het toekomstig gebruik;
  • de hypothese voor deellocatie A "de gehele onderzoekslocatie kan op basis van het vooronderzoek als niet-verdacht worden beschouwd" wordt grotendeels aangenomen.
  • Ter plaatse van de voormalige Watergang zijn geen aanwijzingen aangetroffen dat er sprake is van dempingsmateriaal. Ook zijn er in het grondmengmonster geen verhoogde gehalten aangetroffen.
  • de hypothese voor deellocatie B "de voormalige watergang kan op basis van het vooronderzoek als heterogeen verdacht worden beschouwd" wordt verworpen.

Opmerking

Eventueel vrijkomende grond kan niet zonder meer in het grondverkeer worden opgenomen. Mocht de grond naar elders worden getransporteerd, dient te worden nagegaan in hoeverre de kwaliteit van de af te voeren grond overeenstemt met de verwerkingsmogelijjkheden die voor de betreffende stort- c.q. hergebruikslocatie gelden. Deze zijn geformuleerd in het Besluit bodemkwaliteit. Aanbevolen wordt dan ook de eindverwerkingslocatie in overleg met het bevoegd gezag vast te stellen. Mocht grondwater onttrokken worden t.b.v. bemaling, dient bekeken te worden in hoeverre de grondwaterkwaliteit de lozingsnormen overschrijdt.

De omgevingsdienst heeft een beoordeling gegeven met betrekking tot het bodemonderzoek.

Beoordeling bodemonderzoek

Methode en uitvoering

Het onderzoek voor de gehele locatie is uitgevoerd volgens de strategie 'voor een onverdachte locatie ONV)' uit de NEN 5740 voor verkennend bodemonderzoek. Voor de deellocatie 'voormalige watergang' is de strategie 'voor een heterogeen verdachte locatie (VED-HE)' uit de NEN 5740 gebruikt. De voormalige watergang is weliswaar een lijnvormige locatie, maar de exacte ligging van de gedempte sloot is niet voldoende duidelijk om van de strategie 'onverdachte lijnvormige locatie (ONV-L)' gebruik te kunnen maken. Er zijn geen opmerkingen over de gevolgde onderzoeksopzet. De veld- en laboratoriumwerkzaamheden zijn uitgevoerd volgens de eisen van Kwalibo.

Opmerkingen uitvoering:

Uit de tekst van het rapport lijkt het dat de peilbuis slechts één dag voor bemonstering van het grondwater is geplaatst, in plaats van de vereiste 7 dagen voor bemonstering. Uit de bijlagen blijkt dat wel aan deze eis van 7 dagen is voldaan. Het is, ondanks deze onzorgvuldigheid, voldoende duidelijk dat het onderzoek conform vereiste is uitgevoerd. In de tekst van het rapport staat in de tabel met analyseresultaten dat het grondwater voor de stoffen nikkel en barium een overschrijding heeft van de Streefwaarden. Dit is niet correct. Het gehalte aan nikkel overschrijdt namelijk volgens de toetsingstabellen in de bijlagen de toetsingswaarde. De geconstateerde afwijking leidt niet tot belangrijke wijzigingen in de conclusies.

Resultaten

Historisch onderzoek

Er zijn geen opmerkingen op het uitgevoerde historisch onderzoek.

Gehele onderzoeklocatie Zintuiglijke waarnemingen:

Er zijn geen bijzonderheden waargenomen.

Analyseresultaten:

Bovengrond (0,0 – 0,5 m-mv): Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Ondergrond (0,5 – 1,2 m-mv): Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen.

Grondwater (filter 1,5 – 2,5 m-mv): Er is een lichte verontreiniging met barium en een matige verontreiniging met nikkel aangetroffen.

Het is bekend dat in de regio in het grondwater de gehalten van verschillende zware metalen sterk fluctuerende kunnen voorkomen. Deze verhogingen worden gezien als natuurlijke achtergrondwaarden.

Deellocatie 'voormalige watergang' Zintuiglijke waarnemingen:

Er zijn geen bijzonderheden waargenomen

Analyseresultaten:

Bovengrond: Niet onderzocht.

Ondergrond (0,5 – 1,0 m-mv): Er zijn geen verontreinigingen aangetroffen. Grondwater: Niet onderzocht.

Beoordeling

Het uitgevoerde bodemonderzoek geeft geen aanleiding tot vervolgonderzoek. De bodem is geschikt voor het beoogde gebruik.

4.1.2 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) gaat uit van aandachtsgebieden (zones) rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Als nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een zone liggen moet de initiatiefnemer een onderzoek doen naar de optredende geluidsbelasting op deze objecten. Als een nieuwe weg wordt aangelegd dan geldt binnen de nieuwe zone ook deze onderzoekplicht op zowel nieuwe als bestaande geluidsgevoelige objecten.

Voorkeurswaarden

In de Wgh zijn voorkeurswaarden voor de geluidsbelasting genoemd. Als deze worden overschreden moet de initiatiefnemer verder onderzoeken of geluidsreducerende maatregelen getroffen kunnen worden om toch aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Het betreft maatregelen aan de bron of in de overdracht zoals een stiller wegdek, een geluidsscherm of een grotere afstand tussen weg en woning.

Als uit het onderzoek blijkt dat in alle redelijkheid niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan, dan kan het college van burgemeester en wethouders een hogere waarde dan de voorkeurswaarde toestaan en vaststellen. Hierbij geldt wel een maximale (ontheffings)waarde. Per geluidsbron en geluidsgevoelig object kunnen andere waarden gelden.

Onderzoek

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de nieuwbouw van woningen of ander geluidsgevoelige functies;
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via een afwijkingsbevoegdheid).

Beschrijving van de relevante aspecten m.b.t. geluid.

Aandachtspunten bij geluidsgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder zijn:

  • Is het object gelegen binnen de geluidszone van een weg?
  • Is het object gelegen binnen de geluidszone van een spoorweg?
  • Is het object gelegen binnen de geluidszone van het industrieterrein Ambacht / Nijverkamp?

Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden

De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar de wettelijke voorkeurswaarden worden overschreden. Zij stelt daarom randvoorwaarden aan ruimtelijke plannen en maakt de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarvoor in 2008 de Beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. Hierin worden randvoorwaarden gesteld voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De belangrijkste aspecten hieruit zijn in onderstaande opsomming weergegeven:

  • Geluidsluwe gevel: de woning heeft en minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van de te onderscheiden geluidsbronnen;
  • Indeling woning: de woning heeft per etage minimaal één verblijfsruimte aan de zijde van de geluidsluwe gevel;
  • Buitenruimte: indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten, dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5dB hoger te zijn dan bij de geluidsluwe gevel;
  • Maximale ontheffingswaarde voor weg- en ailverkeerslawaai: de gemeente verleent voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB;
  • Cumulatie: de initiatiefnemer dient onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Bij de geluidsisolatie van gevels dient rekening gehouden te worden met de cumulatie van alle akoestisch relevante bronnen (ook 30 km/u wegen). Dit dient te gebeuren volgens hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, waarbij de gecumuleerde waarden worden omgerekend naar het spectrum van de maatgevende bronsoort;
  • Dove gevels: dit zijn bouwkundige constructies zonder te openen deuren/ramen (artikel 1b lid 5a en b Wgh). Voor 'dove' gevels zijn geen hogere waarden van toepassing. De aanwezigheid van dove gevels dient zoveel mogelijk te worden voorkomen (inspanningsverplichting). Een woning mag maximaal 2 dove gevels bezitten;
  • Geluidsabsorberende plafonds bij balkons/loggia's: bij de aanwezigheid van balkons/loggia's etc. dient onder de balkons weerbestendige geluidsabsorptie worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels;
  • Volumebeleid: voor grotere (uitbreiding)locaties met minimaal 100 nieuwe woningen mag per type geluidsbron maximaal 15% van de nieuw te bouwen woningen een geluidsniveau hebben dat hoger is dan de voorkeurswaarde.

Door SPA WNP ingenieurs is een akoestisch onderzoek Wet geluidhinder Weg- en railverkeerslawaai uitgevoerd d.d. 7 juli 2017.

Toetsing bouwplan

Inhoudelijke onderbouwing

Het onderzoek is volledig en zorgvuldig uitgevoerd.

Vanwege de projectie van een geluidgevoelige bestemming binnen de zone van (spoor)wegen is in het kader van de Wet geluidhinder een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de geluidsbelasting niet hoger is dan de ten hoogste toelaatbare waarde.

Omdat de exacte ligging en indeling van de woning nog niet vast ligt, is in de berekeningen uitgegaan van een gebouw gelijk aan het bouwvlak met maximale nokhoogte. Hiermee kunnen we instemmen.

De uitgangspunten zijn voldoende onderbouwd. Uit het onderzoek volgt dat geen hogere waarden noodzakelijk zijn.

4.1.3 Bedrijven en Milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Toetsing aan bouwplan

Binnen een straal van tenminste 200 meter bevinden zich geen bedrijven. Alleen bedrijven uit milieucategorie 4 en hoger kunnen deze 200 meter overschrijden. Deze bedrijven bevinden zich echter op een veel grotere afstand van het plangebied. Daarnaast bevindt het perceel zich in een gebied met hoofdzakelijk woningen. De aanwezige bedrijven bevinden zich dus op voldoende afstand van de nieuw op te richten gevoelige functie.

Conclusie

Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van bedrijven en milieuzonering.

4.1.4 Luchtkwaliteit

In het kader van het Besluit luchtkwaliteit is het van belang om bij een ruimtelijk plan te kijken welke invloed het plan heeft op de luchtkwaliteit. In deze wet is van bepaalde projecten getalsmatig vastgelegd dat ze "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. In de Regeling NIBM is een lijst met van projecten (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Voor woningbouwlocaties geldt dat voor maximaal 1.500 woningen (in geval van één ontsluitingsweg) of 3.000 woningen (in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling) geen beoordeling op luchtkwaliteit meer hoeft plaats te vinden (bijlage 3a van het Besluit NIBM).

Toetsing aan bouwplan

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 1 vrijstaande woning betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt dus niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan de Besluit Luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.

Conclusie

Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van luchtkwaliteit.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied zijn gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege:

a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);

b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;

c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden. Een aantal bedrijfsmatig activiteiten zijn gebonden aan afstandseisen in het kader van veiligheid. In het activiteitenbesluit en het vuurwerk besluit worden deze activiteiten genoemd.

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het ‘Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen’ (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla.

Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

Toetsing aan bouwplan 

Inrichtingen vallen onder het besluit externe veiligheid: In de directe omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven gelegen die onder het BEVi vallen. Dit vormt geen belemmering voor het plangebied.

Vervoer van gevaarlijke stoffen: Het plangebied is niet gelegen aan of in de directe omgeving van vaarwegen, spoorwegen of rijkswegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Ook de gemeentelijke routering vormt geen belemmering voor het plangebied.

Buisleidingen: In de omgeving van het plangebied zijn er geen buisleidingen gelegen die een ruimtelijke belemmering kunnen vormen voor het plangebied.

Overige bedrijfsactiviteiten: Er zijn geen bedrijfsactiviteiten bij de omgevingsdienst bekend van bedrijven die veiligheidsafstanden hebben die uit het vuurwerkbesluit of het activiteitenbesluit komen, in de omgeving van het plangebied.

Beleid ten aanzien van elektromagnetische straling: Op een afstand van ongeveer 100 meter van het plangebied is een hoogspanningslijn gelegen van 150 Kv, dit is voldoende om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied. Zendmasten zijn op voldoende afstand gelegen om geen negatieve invloed te hebben op het plangebied.

Conclusie

Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid.

4.2 Verkeer

4.2.1 Ontsluiting

I4.2.1 Ontsluiting

De ontsluiting van het perceel zal plaatsvinden op de Haspel, hieraan is het perceel ook gelegen. De huidige verkeersstructuur op de Haspel voldoet om de woning te kunnen ontsluiten op deze weg.

De Haspel is echter geen weg voor doorgaand verkeer. Alleen voor hulpdiensten is dit het geval.

De ontsluiting van dit gedeelte van de Haspel loopt via de Graspieper.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0010.png"

afbeelding 4.2.1: ontsluitingsweg Haspel via de Graspieper

Vanaf de andere kant van de Haspel, Haspel 13 tot en met 20 heeft de ontsluiting via de Slaperdijk, omdat er paaltje ter hoogte van de andere kant van de Graspieper staat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0011.png"

Afbeelding 4.2.2: ontsluitingsweg aan de Haspel.

4.2.2 Parkeren

De parkeernorm voor het type woning bedraagt 1,8 per woning. Parkeren dient volgens de parkeernormennota zo veel mogelijk op eigen terrein plaatsvinden. In het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen mogelijk, waardoor vanuit het parkeerbeleid geen bezwaren bestaan tegen de realisatie van voorliggend plan.

Conclusie

Voor het plan aan de Haspel geldt dat de ontsluiting moet voldoen en parkeren op het eigen terrein wordt opgelost. De huidige verkeersstructuur op de Haspel voldoet om de woning te kunnen ontsluiten op deze weg. Daarnaast moet worden voldaan aan de parkeernorm van 1,8 parkeerplaatsen. Het bouwplan dient te voldoen aan deze norm om verkeerskundig geen knelpunt te vormen voor parkeren aan de Haspel. Op deze manier voldoet het plan aan de vereisten voor wat betreft verkeer.

4.3 Ecologie

Met betrekking tot ecologie dient er bij ruimtelijke ontwikkelingen getoetst te worden aan de wet- en regelgeving voor natuur. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming. Deze heeft per 1 januari 2017 drie wetten vervangen; de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en Faunawet. De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige diersoorten, zoals vleermuizen en mussen, zijn kwetsbaar en worden daarom beschermd.

Hieronder valt ook het provinciale Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) en gebieden buiten het NNN en eventuele weidevogelgebieden en ganzenfoerageergebieden. In het kader van de Wet natuurbescherming en het provinciaal beleid voor het Natuurnetwerk Nederland dient het plan getoetst te worden of er plant- en diersoorten worden beïnvloed door de ontwikkeling. De ecologische hoofdstructuur is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegengegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Natuurbeschermingswet maar projecten worden wel getoetst aan de PRS en PRV.

Toetsing aan bouwplan

In het plangebied is mogelijk essentieel onderdeel van het biotoop van huismussen.

In de omgeving van het plangebied komen huismussen voor. In het plangebied kunnen momenteel geen huismussen broeden omdat het terrein geen geschikte nestgelegenheid aanwezig is. Maar voor deze soort zijn alle essentiële elementen binnen het biotoop beschermd. Het kan zijn dat het gebied een belangrijk foerageer functie heeft of belangrijk is omdat er bijvoorbeeld een stofbad aanwezig is. Hierover dient duidelijkheid te zijn voordat de vergunnng kan worden afgegeven. Indien blijkt dat het plangebied essentieel is binnen de biotoop van huismussen, dan is een ontheffing voor deze soort nodig.

Uit de quickscan blijkt dat behalve huismussen geen strikt beschermde soorten te verwachten zijn binnen het plangebied.

Conclusie

Er is een nader onderzoek gedaan naar aanleiding van de leefomgeving van de huismus.

Onderzoek leefomgeving Huismus aan de Haspel 9 te Veenendaal van 29 augustus 2017 met kenmerk 17-342.

De Odru heeft getoetst aan de bepalingen uit de Wet natuurbescherming en de soortenstandaard voor huismus. De notitie maakt voldoende aannemelijk dat huismussen door de uitvoering van het plan niet worden geschaad.

Het onderzoek naar de leefomgeving van huismussen binnen het plangebied wordt als voldoende beschouwd. Er is voldoende aannemelijk gemaakt dat de staat van instandhouding van de soort in en om het plangebied niet zal worden beïnvloed door de uitvoering van het plan.

4.4 Waterhuishouding

Het uitvoeren van een watertoets en het opnemen van een waterparagraaf in ruimtelijke plannen is ingegeven vanuit het "Waterbeleid voor de 21e eeuw" (WB 21) en het daaruit voortvloeiende Nationaal Bestuursakkoord Water, getekend op 2 juli 2003. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en verplicht tot het opnemen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding.

Het Waterschap Vallei en Veluwe heeft bepaald dat geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Toetsing aan bouwplan

Het netto toegevoegde aantal m² voor het realiseren van een woning komt niet boven de 1500m² te liggen. Een watertoets is daarmee niet benodigd.

Conclusie

Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van waterhuishouding.

4.5 Archeologie en Cultuurhistorie

4.5.1 Archeologische waarden

In de bestemmingsplanregels is conform de herziene Monumentenwet 1988 een regeling voor de omgang met verwachte archeologische waarden opgenomen. Bij het opstellen van deze regeling zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.

In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen-/beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.

In gebieden met een archeologische verwachting krijgt de bescherming van archeologische waarden gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan voor de afgifte van een omgevingsvergunning voor bodemverstorende activiteiten. In dat kader kan van initiatiefnemers van bodemingrepen worden gevraagd een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het te verstoren terrein naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate wordt vastgesteld. Indien het een behoudenswaardige vindplaats betreft kan van de initiatiefnemer een financiële inspanning worden gevraagd om resten uit het verleden veilig te stellen door middel van:

  • Technische aanpassingen, zodat archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • het laten verrichten van een opgraving teneinde behoudenswaardige resten die verstoord zullen worden te documenteren en veilig te stellen;
  • De activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Niet-gesprongen Conventionele Explosieven

Momenteel is de gemeente Veenendaal beleid aan het formuleren omtrent Niet-gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE). Op de concept-verwachtingenkaart zoals deze bestond bij het in procedure brengen van het bestemmingsplan is het plangebied als 'niet verdacht' aangemerkt. Omdat het plangebied bestempeld is als onverdacht kan onderzoek naar NGCE derhalve achterwege blijven.

Toetsing aan bouwplan

Op de Archeologische Beleidskaart van de gemeente Veenendaal (Vestigia 2010) is de projectlocatie gelegen in categorie 5:lage verwachting. Onderzoeksplicht alleen bij MER-plichtig project.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0012.png"

Afbeelding 4.5.1: de Haspel in de Archeologische Beleidskaart gemeente Veenendaal, 2010.

Conclusie:

Uit de beleidskaart van de gemeente Veenendaal blijkt dat er geen onderzoeksplicht is voor dit plan.

4.5.2 Cultuurhistorische waarden

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dienen ruimtelijke plannen getoetst te worden aan het aspect cultuurhistorie. De beoogde ontwikkeling betreft een ruimtelijke ontwikkeling waarvoor de cultuurhistorische waarden getoetst moeten worden.

Toetsing aan bouwplan

Het plangebied ligt binnen de woonwijk Het Ruisseveen. Deze wijk dateert uit de jaren '80 van de vorige eeuw. Het stedenbouwkundig plan is gebaseerd op het verkavelingspatroon van het voormalige weidegebied. De Haspel dateert echter al van ver voor de aanleg van de woonwijk. De weg vormt een onderdeel van het voormalige buurtschap De Haspel, die lag aan de Haspel, de Haarweg, en de Slaperdijk. Het perceel behoort dan ook van oorsprong tot het buurtschap de Haspel. Het gebied is aangemerkt als kansrijke ondergrond van oude woonplaatsen. Op het perceel of in de directe omgeving daarvan zijn echter geen cultuurhistorische waarden (meer) aanwezig die van invloed zijn op de beoogde ontwikkeling. Uit cultuurhistorisch oogpunt is daarom geen verder onderzoek vereist.

Conclusie

Er zijn geen knelpunten voor de beoogde ontwikkeling op het gebied van cultuurhistorie.

4.6 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat de nu voorgenomen ontwikkeling op geen onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET

5.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

5.1.1 Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

5.1.2 Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

5.1.3 Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

5.1.4 Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen:bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten : bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Wonen   W  
   


In hoofdstuk 2 Bestemmingsregels wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

5.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen-W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan. Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding [vrij] mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;

Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:

het bouwvlak en;

het erf;

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:

  • 1. de erkerregeling;
  • 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.

Hoofdstuk 6 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding. Met deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet vereist.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

7.1 Inspraak

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan.

Het voornemen voor de wijziging van het bouwvlak aan de Haspel naast 9 is voor inspraak opengesteld. Tijdens meerdere informatiebijeenkomsten zijn de plannen gepresenteerd. Tijdens de bijeenkomst konden inspraakreacties op de plannen worden ingediend. Het verslag van deze inspraakronde is als Bijlagen aan deze toelichting gevoegd.

Het plan voor het oprichten van een woning naast Haspel 9 heeft niet van alle aanwezige buurtbewoners de instemming. Het heeft niet geleid tot aanpassingen van het plan.

7.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerpbestemmingsplan Haspel 9 heeft met ingang van 30 november 2017 tot en met 10 januari 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode bestond gelegenheid voor een ieder hiertegen een zienswijze in te dienen. Van de ter inzage legging is kennisgegeven op de gebruikelijke wijze (bekendmaking via de Rijnpost, op de gemeentelijke website, in de Staatscourant, en op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl). Gedurende bovengenoemde termijn zijn geen zienswijzen ontvangen.

De initiatiefenemer heeft wel verzocht om het bouwblok met 90 cm naar het perceel Haspel 9 te verschuiven. Dit is in overleg met en ook op verzoek van de bewoners van Leeuwerik 2 t/m 12 gedaan. Middels een brief zijn de bewoners van de aangrenzende percelen hierover geinformeerd en gevraagd of zij hiertegen bezwaar hadden. Er is een termijn van 14 dagen gegeven (tot 2 februari 2018). Binnen deze termijn zijn er geen reacties uit de buurt gekomen. Het bouwblok is nu 90 cm verschoven op verzoek van de initiatiefnemer en de bewoners van Leeuwerik 2 t/m 12.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0013.png"

oude situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Haspel-vg01_0014.png"

gewenste situatie

Stedenbouwkundig zijn er geen belemmeringen om dit verzoek te honoreren.

Dit is ook de reden om het bestemmingsplan op dit punt gewijzigd vast te stellen.