Plan: | Galileistraat 20 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Galileistraat20-vg01 |
Voor de Galileistraat 20 is een verzoek ingediend om de verkoop van fietsen en daaraan ondersteunende activiteiten mogelijk te maken. De eigenaar van het perceel heeft, samen met de huurder, het verzoek ingediend.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Galileistraat 20 in Veenendaal, op het bedrijventerrein Compagnie-Oost. Ten noorden grenst het plangebied aan de groen-blauwe bufferzone van de A12. Ten oosten, zuiden en westen grenst het plangebied aan andere bedrijfspanden die allemaal onderdeel uitmaken van het bedrijventerrein Compagnie-Oost.
Afbeelding 1 - Luchtfoto omgeving plangebied
Op de locatie is het bestemmingsplan “bestemmingsplan Het Noorderwerk” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Bedrijf”. Binnen deze bestemming is het onder andere mogelijk om een bedrijf te starten, het pand te gebruiken voor maatschappelijke en/of dienstverlenende doeleinden Het verkopen van fietsen en daaraan ondersteunende activiteiten vallen onder de functie detailhandel en dat is strijdig met de bestemming "Bedrijf". In het bestemmingsplan zijn twee binnenplanse afwijkingsmogelijkheden opgenomen waarmee met een omgevingsvergunning een vorm van detailhandel mogelijk kan worden gemaakt. Echter, deze afwijkingsmogelijkheden voorzien enkel in detailhandel in ABC-goederen, zoals auto's en caravans, en detailhandel dat verbonden en ondergeschikt is aan een bedrijf dat is toegestaan binnen de bestemming 'Bedrijf'. Fietsen vallen niet onder ABC-goederen en het bedrijf aan de Galileistraat 20 produceert de fietsen niet zelf, maar koopt ze in. Fietsverkoop valt dan ook niet binnen de mogelijkheden van de afwijkingsbevoegdheden uit het bestemmignsplan. Daarom moet het geldende bestemmingsplan worden herzien conform artikel 3.1 van de Wro.
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Het perceel Galileistraat 20 is gelegen op het oostelijke deel van het bedrijventerrein de Compagnie. Aan de noord- en westzijde is het perceel omsloten door de Galileistraat. Ten zuiden en oosten van het kavel zijn andere bedrijven gevestigd. Op het perceel staat een bedrijfspand dat al in gebruik is genomen als outdoorwinkel, waar de nadruk ligt op fietsverkoop. Voornamelijk gaat het om de verkoop van sportfietsen, zoals mountainbikes en racefietsen, maar er worden ook stadsfietsen verkocht. Aanverwante artikelen zoals fietspompen, zadels en dergelijke worden ook verkocht in deze winkel. De panden in dit gebied kenmerken zich door de ruime terreinen om de panden, voornamelijk in gebruik als parkeerplaats of terrein behorende bij het bedrijf.
Afbeelding 2 - Luchtfoto plangebied
Op het perceel is nu de bedrijfsbestemming gelegen. Hier zijn bedrijven toegestaan die relatief weinig hinder veroorzaken, ofwel bedrijven met een relatief lage milieucategorie tot 3.1. Onder andere om die reden is ook dienstverlening en maatschappelijke dienstverlening mogelijk gemaakt binnen het gebruik van deze panden. Om leegstand van het winkelcentrum te voorkomen wordt geen reguliere detailhandel op dit bedrijventerrein toegestaan. Voor de verkoop van auto's, boten en caravans kan volgens de bestemmingsplanregels echter wel onder relatief lichte voorwaarden een omgevingsvergunning worden verleend. De gedachte hierachter is dat de verkoop van deze zogenaamde ABC-goederen niet geschikt is voor een locatie in het winkelcentrum. Daarmee wordt geen detailhandel uit het centrum onttrokken.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de bestaande Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet is bedoeld.
De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Deze ontwikkeling draagt bij aan het realiseren van een duurzaam economisch groeipotentieel als onderdeel van een duurzame mobiliteitsboulevard.
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.
Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.
Conclusie
In dit geval is geen sprake van één van deze 13 nationale belangen. Het Barro vormt derhalve geen belemmering voor onderhavig plan.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Conclusie
De provinciale omgevingsvisie sluit niet uit dat fietsenwinkels mogen worden toegestaan op perifere locaties. Het gaat dan om detailhandel waarvan aard en omvang geen negatieve gevolgen hebben voor detailhandel op locaties binnen bestaand winkelgebied. Dit is aangetoond met het onderzoek van Rho Adviseurs, d.d. 26 september 2022, bijgevoegd als Bijlage 1 van deze toelichting. De bestaande fietsenwinkels zijn reeds gelegen buiten het centrumwinkelgebied. Daarnaast is sprake van een vorm van detailhandel die gelijkenissen vertoont met perifere detailhandel (zie motivatie hoofdstuk 3.4.3).
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.
Conclusie
De Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht stelt in artikel 9.18 dat een bestemmingsplan in principe géén regels mag bevatten die detailhandel buiten bestaand winkelgebied mogelijk maken. Echter, onder voorwaarden kan worden afgeweken van deze instructieregel. Bijgevoegd onderzoek van Rho Adviseurs toont aan dat kan worden voldaan aan deze voorwaarden (zie Bijlage 1).
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Conclusie
Het plan draagt niet specifiek bij aan de opgaven die omarmd zijn door de samenwerkingspartners van FoodValley.
Een actueel en onderbouwd PDV-/GDV-beleid draagt bij aan het behoud van de leefbaarheid door leegstand in de binnenstedelijke winkelgebieden te voorkomen die mede als gevolg van PDV en GDV kan ontstaan. Door samen één lijn te trekken voeren de acht gemeenten hetzelfde beleid uit en maken hierover regionale afspraken. In het geval gemeenten hier verschillend mee om zouden gaan dan is de kans aanwezig dat een beleidskeuze in één van de gemeenten negatieve invloed heeft op de winkelgebieden in andere gemeenten van FoodValley. Met gezamenlijk PDV-/GDV-beleid kunnen in regionaal verband kansrijke ontwikkelingen worden ondersteund en structuurverstorende ontwikkelingen worden voorkomen. Het doel is een evenwichtige krachtige detailhandelsstructuur waarbinnen een zorgvuldige afweging is ten aanzien van het behoud van de leefbaarheid, door leegstand in de binnenstedelijke winkelgebieden te voorkomen die mede als gevolg van PDV en grootschalige detailhandel kan ontstaan.
Om dit doel te bereiken zijn de volgende beleidsuitgangspunten opgesteld:
Conclusie
De verkoop van fietsen valt niet onder PDV-beleid van de Regio Foodvalley. Hoewel fietsverkoop wel degelijk gelijkenissen vertoont met perifere detailhandel, zijn fietsen geen volumineuze goederen. De verkoop van ABC-goederen die mogelijk wordt gemaakt middels dit bestemmingsplan is reeds onder relatief lichte voorwaarden geregeld in het geldende bestemmingsplan. Aan die voorwaarden kan worden voldaan.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
Conclusie
Het toestaan van fietsverkoop, als onderdeel van een beginnende duurzame mobiliteitsboulevard, past binnen het thema 'Duurzaamheid' als kernambitie. Mobiliteit is een belangrijk onderwerp voor de gemeente Veenendaal en er wordt steeds meer naar gestreefd om dit te verduurzamen.
De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen vervangt die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.
De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:
Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.
Conclusie
Fietsverkoop, als onderdeel van een duurzame mobiliteitsboulevard, heeft raakvlakken met zowel de peiler duurzaamheid als gezondheid in de 'Omgevingsvisie Veenendaal 2030'.
In december 2012 is de nota 'Detailhandelsstructuur Veenendaal nu en in de toekomst' vastgesteld. Sindsdien zijn ontwikkelingen in de landelijke en lokale winkelmarkt in een stroomversnelling gekomen. Vooral het groeiende belang van het online aankoopkanaal heeft het koopgedrag van de Nederlandse consument structureel gewijzigd. In Veenendaal zelf is een nieuw buurtcentrum gebouwd (Buurtstede) en is het centrum uitgebreid door de Brouwerspoort-ontwikkeling. In Veenendaal Centrum is sprake van aanzienlijke leegstand. Naast deze ontwikkelingen is nieuwe jurisprudentie rond de Europese Dienstenrichtlijn een belangrijke aanleiding voor de herijking van het beleid uit 2012.
De gemeente heeft als doel om te streven naar een optimale leefbaarheid voor haar inwoners. Het bieden van een zo volledig mogelijk voorzieningenaanbod met aantrekkelijke centra is daar een belangrijk onderdeel van. De volgende ambities zijn opgesteld voor het detailhandelsbeleid:
Verder is de keuze gemaakt om winkelaanbod in het centrum te concentreren. Hiermee wordt een zo groot en gevarieerd mogelijk voorzieningenniveau behouden en wordt verdere leegstand voorkomen. Om de vitaliteit van het centrum en de buurtcentra te bevorderen en de leegstand te verminderen, blijft detailhandel op perifere locaties beperkt tot branches in volumineuze artikelen (woninginrichting, doe-het-zelf, tuincentra). Er wordt op perifere locaties dus niet meegewerkt aan de verruiming van de branchering.
Visie detailhandelsstructuur Veenendaal 2020
Conclusie
De verkoop van fietsen op het bedrijventerrein Compagnie-Oost is, in combinatie met de ontwikkeling van een duurzame mobiliteitsboulevard, niet in strijd met het gemeentelijk detailhandelsbeleid. De gemeenteraad heeft zichzelf duurzaamheidsambities gesteld door de Omgevingvisie Veenendaal 2030 vast te stellen. Hieruit vloeit de wens voort om een mobiliteitsboulevard te realiseren die zich richt op duurzame mobiliteit. Dit is nader onderzocht door Rho Adviseurs. Het rapport van het onderzoek, d.d. 26 september 2022, is bijgevoegd als Bijlage 1 van deze toelichting.
Voor het gemeentelijk detailhandelsbeleid geldt dat detailhandel zich dient te concentreren in het winkelgebied. Op deze manier wordt kruisbestuiving bevorderd en leegstand tegengegaan. Uit het onderzoek van Rho Adviseurs blijkt dat het mogelijk maken van fietsverkoop op het bedrijventerrein (als onderdeel van een duurzame mobiliteitsboulevard) niet zorgt voor het onttrekken van detailhandel uit het winkelgebied. Daarnaast geeft het onderzoek aan dat voor fiets- en voetverkeer een meer prominente rol is weggelegd binnen duurzame mobiliteit. Door de verkoop van (elektrische) fietsen mogelijk te maken wordt duurzame mobiliteit gestimuleerd. Er blijkt dat wanneer fietsverkoop binnen een duurzame mobiliteitsboulevard plaatsvindt er kruisbestuiving van kennis en ontwikkeling plaats kan vinden. Dat is de meerwaarde van een clustering van dit type bedrijvigheid.
Daarnaast vertoont fietsverkoop gelijkenissen met perifere detailhandel. Het gaat bij fietsverkoop eveneens om gerichte aankopen, dus met weinig kruisbestuiving. Daarnaast zijn fietsen geen volumineuze goederen, maar blijkt uit de praktijk wel dat de ruimtevraag voor fietsverkoop behoorlijk hoog is. De verkoop van ABC-goederen op dit deel van het bedrijventerrein past binnen de gemeentelijke detailhandelsvisie. Fietsverkoop, mits als onderdeel van een duurzame mobiliteitsboulevard, is op enkele aspecten vergelijkbaar met de verkoop van ABC-goederen en derhalve niet per definitie strijdig met het gemeentelijk detailhandelsbeleid.
Op het bedrijventerrein Compagnie-Oost zijn meerdere autobedrijven bij elkaar gevestigd. Zoals het onderzoek van Rho Adviseurs (Bijlage 1) onderschrijft, maakt de concentratie van dit type bedrijvigheid op Compagnie-Oost dat er al sprake is van bebouwing en functies die zich richten op (duurzame) mobiliteit. Voor de realisatie van een goed werkend cluster zal naast de autoverkoop ook andere bedrijvigheid moeten worden aangetrokken. Het gaat dan bijvoorbeeld om bedrijven die zich richten op het stimuleren van kennis en services rondom duurzame mobiliteit. Binnen het geldende bestemmingsplan zijn al dienstverlenende en maatschappelijke functies toegestaan. Op die vlakken is de ontwikkeling van een duurzame mobiliteitsboulevard dus al mogelijk binnen Compagnie-Oost. Door fietsverkoop, als aspect van duurzame mobiliteit, mogelijk te maken middels dit bestemmingsplan, wordt een start gemaakt met de realisatie van een duurzame mobiliteitsboulevard op de Compagnie-Oost. Het wordt dan aantrekkelijker voor vergelijkbare bedrijvigheid dat zich richt op duurzame mobiliteit om zich te vestigen in dit gebied.
Voor het mogelijk maken van de verkoop van ABC-goederen is reeds een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid in het voorheen geldende bestemmingsplan opgenomen. Hiermee kan de door initiatiefnemer gevraagde verkoop van kano's, SUP-boards en daktenten voor auto's mogelijk worden gemaakt. Aan de voorwaarden van de binnenplanse afwijkingsmogelijkheid kan worden voldaan.
Kano's en SUP-boards vallen direct onder het onderdeel 'boten' binnen de definitie van ABC-goederen. De verkoop van daktenten voor auto's valt onder detailhandel in nevenartikelen, namelijk van het onderdeel 'auto's' van ABC-goederen. Volgens de voorwaarden mag maximaal 15% van de verkoop uit nevenartikelen bestaan, met een maximum vloeroppervlak van 150m². Dit is geregeld in het bestemmingsplan.
Vergelijkbaar gebruik, zoals onder andere dienstverlening, is reeds toegestaan binnen de huidige bestemming. Met de verkoop van ABC-goederen wordt geen afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken. Er is geen aanleiding om te spreken van nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid of bereikbaarheid van percelen door enkel het wijzigen van het gebruik. In de parkeerbehoefte kan op het terrein in ruime mate worden voorzien. Een deel van het perceel met een eigen inrit is ingericht voor het laden en lossen. Dit is afzonderlijk van het parkeerterrein. De voorzieningenstructuur wordt niet aangetast door het mogelijk maken van de verkoop van ABC-goederen op het bedrijventerrein Compagnie-Oost. Er is hier sprake van perifere detailhandel, ongeschikt voor het centrumwinkelgebied van Veenendaal.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.
Wet bodembescherming
De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater.
De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de provincie Utrecht in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.
Besluit bodemkwaliteit
Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit. Daarnaast beschikt de Gemeente Veenendaal over een Nota bodembeheer waarin gebiedsspecifieke regels zijn opgenomen voor grondverzet binnen de gemeente en binnen het hierin vastgelegde regionale bodembeheergebied.
Middels dit bestemmingsplan worden geen bodembelastende activiteiten mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt ook geen gebruik toegestaan dat dermate verschilt van het reeds toegestane gebruik. Het uitvoeren van een bodemonderzoek is niet nodig, omdat de nieuwe planologische situatie voor wat betreft het aspect 'bodem' niet verschilt ten opzichte van de oude planologische situatie.
Het aspect 'bodem' vormt géén belemmering voor dit plan.
Besluit ruimtelijke ordening (Bro)
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.
Waterschap Vallei en Veluwe
Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:
Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.
Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.
Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.
In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)
Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.
De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.
Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.
In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Middels dit bestemmingsplan worden geen activiteiten mogelijk gemaakt die van invloed zijn op de waterhuishouding.
Het aspect 'waterhuishouding' vormt géén belemmering voor dit plan.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Het gebruik dat middels dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt verschilt niet dermate met het reeds toegestane gebruik dat het noodzakelijk is om een verantwoording van het groepsrisico te verwoorden.
Het aspect 'externe veiligheid' vormt géén belemmering voor dit plan.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.
In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.
Er worden geen bouwactiviteiten mogelijk gemaakt waardoor in de grond moet worden geroerd. Aanvullend onderzoek is om die reden niet noodzakelijk.
Het aspect 'archeologie' vormt géén belemmering voor dit plan.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.
De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.
Er zijn géén belangrijke cultuurhistorische waarden in dit gebied. Daarnaast wordt ook geen gebruik toegestaan dat dermate verschilt van het reeds toegestane gebruik, waardoor cultuurhistorische waarden in het geding komen.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt géén belemmering voor dit plan.
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk ontplofbare oorlogsresten (OO) in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van OO vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot OO binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van OO op de betreffende locatie.
Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) OO wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot OO weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.
Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart conventionele explosieven plaatsgevonden.
Het plan maakt geen gebruik mogelijk dat dermate verschilt van het reeds toegestane gebruik, waardoor de eventuele aanwezigheid van ontplofbare oorlogsresten een brelemmering zou kunnen vormen voor dit plan.
Het aspect 'ontplofbare oorlogsresten' vormt géén belemmering voor dit plan.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Middels dit bestemmingsplan wordt geen gebruik toegestaan dat dermate verschilt van het reeds toegestane gebruik. Het uitvoeren van een ecologisch onderzoek naar soorten- en gebiedsbescherming is niet nodig, omdat de nieuwe planologische situatie voor wat betreft het aspect 'ecologie' niet verschilt ten opzichte van de voormalige planologische situatie.
Het aspect 'ecologie' vormt géén belemmering voor dit plan.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Middels dit bestemmingsplan wordt geen gebruik toegestaan dat dermate verschilt van het reeds toegestane gebruik. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek naar akoestische situatie is niet nodig, omdat de nieuwe planologische situatie voor wat betreft het aspect 'geluid' niet verschilt ten opzichte van de voormalige planologische situatie.
Het aspect 'geluid' vormt géén belemmering voor dit plan.
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. De basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Middels dit bestemmingsplan wordt geen gebruik toegestaan dat dermate verschilt van het reeds toegestane gebruik. Voor wat betreft milieuzonering betekent dat dat er voor wat betreft dit plan géén belemmeringen worden verwacht voor bedrijven in de omgeving ten opzichte van de voormalige planologische situatie. Het plangebied zelf is in de nieuwe planologische situatie niet meer milieugevoelig dan in de voormalige planologische situatie.
Het aspect 'mileuzonering' vormt géén belemmering voor dit plan.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen.
Middels dit bestemmingsplan wordt geen gebruik toegestaan dat dermate verschilt van het huidige toegestane gebruik. Er worden geen nadelige effecten op de luchtkwaliteit verwacht door dit plan.
Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt géén belemmering voor dit plan.
Op 20 april 2023 heeft de raad de 'Notitie parkeernormen Veenendaal 2020, herziening 2023' vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.
Het bestemmingsplan maakt geen gebruik mogelijk dat dermate verschilt van het reeds toegestane gebruik. De verwachting is dan ook dat er geen onacceptabele verkeersaantrekkende werking door dit plan ontstaat. Daarnaast kan op het terrein in ruime mate in parkeergelegenheid voorzien. De laad- en losruimte is aan de westzijde van het pand voorzien en is daarmee afgescheiden van de ingang en de bijbehorende parkeerplaatsen van het pand.
Het aspect 'mobiliteit' vormt géén belemmering voor dit plan.
In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.
Middels dit bestemmingsplan wordt geen gebruik toegestaan dat dermate verschilt van het huidige toegestane gebruik. Het uitvoeren van vormvrije m.e.r.-beoordeling is niet nodig, omdat de ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt niet genoemd staat in D-lijst.
Het aspect 'm.e.r.-beoordeling' vormt géén belemmering voor dit plan.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komt enkel de bestemming 'Bedrijf' voor.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels.
Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Bedrijf - B
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - B' zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bovendien zijn dienstverlenende bedrijven binnen de bestemming Bedrijf in dit plan toegestaan. Tevens is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van:
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Ten behoeve van de verkoop van fietsen en aanverwante artikelen en de verkoop van ABC-goederen is een speciale aanduiding opgenomen.
De toegestane ondergeschikte horeca is bedoeld om een kantine bij een bedrijf mogelijk te maken. Deze mag gebruikt worden voor het bedrijf zelf en is niet extern gericht.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: in- en uitritten, lichtmasten, opslag, en reclameobjecten.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Voor deze ontwikkeling is kostenverhaal middels een anterieure overeenkomst geregeld.
Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud. Gezien de ontwikkeling een geringe afwijking van de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan is en gelet op de aard van de omgeving is het starten van participatie niet noodzakelijk.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) verplicht een bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan, indien nodig overleg te voeren met de besturen van betrokken gemeenten, waterschappen, provincie(s) en het Rijk. Gezien de ligging van het plan is overleg met naastgelegen gemeenten niet nodig. Gelet op de aard van de ontwikkeling is het niet nodig het waterschap mee te nemen in de procedure. De provincie en het Rijk hebben aangegeven bij wat voor type ontwikkelingen vooroverleg plaats dient te vinden. Voor dit type ontwikkeling is het niet nodig om een provinciaal vooroverleg te voeren. Uiteraard is het bestemmingsplan ter inzage gelegd voor een reactie.
Het ontwerpbestemmingsplan Galileistraat 20 heeft van vrijdag 22 december 2023 tot en met donderdag 1 februari 2024 ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn géén zienswijzen ingediend op het bestemmingsplan.