Plan: | Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. , Wijzigingsplan Thematerweg 16 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.WPACTDIVGEBTHEMATE-VA01 |
De nieuwe eigenaren van het perceel Thematerweg 16 hebben de wens te kennen gegeven om de agrarische bestemming op het perceel te wijzigen in de bestemming Wonen.
Op 31 oktober 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. vastgesteld. De belangrijkste aanleiding voor het opstellen ervan was te voldoen aan de actualiseringsopgave. In dit bestemmingsplan is in artikel 3.4 onder a een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van het perceel Thematerweg 16. Het op 31 oktober 2013 vastgestelde bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o., het zogenoemde moederplan, maakt het mogelijk om de agrarische bestemming van dit perceel te wijzigen naar de bestemming Wonen. De wijzigingsbevoegdheid geeft gedetailleerd de mogelijke ontwikkeling op het perceel weer.
Inmiddels is het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. in werking getreden.Tegen de erin opgenomen wijzigingsbevoegdheid is geen beroep ingesteld.
Op verzoek van de eigenaren van het perceel Thematerweg 16 is van de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingssplan gebruik gemaakt om de in het bestemmingsplan opgenomen nieuwe invulling mogelijk te maken.
De doelstelling van dit wijzigingsplan is de nieuwe ontwikkeling ten behoeve van het perceel Thermaterweg 16 planologisch-juridisch mogelijk te maken.
Het plangebied omvat het perceel Thematerweg 16 in Haarzuilens.
Het gebied wordt ten noorden begrensd door natuurgebied langs de Haarrijnse Plas, ten oosten door de Haarrijnse Rading/Het Lint Vleuten, ten zuiden door de Smalle Themaat en de Thematerweg tot aan de ten zuiden gelegen Joostenlaan.
Afbeelding 1: luchtfoto bebouwing Thematerweg 16 ten tijde van de aanvraag.
Binnen het gebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Onherroepelijk | |
Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. | 31 oktober 2013 | NVT |
Afbeelding 2: bestaande situatie
uitsnede plankaart behorend bij het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere worden hier de ruimtelijke structuur en de historische ontwikkeling van het gebied beschreven. In hoofdstuk 4 is de planbeschrijving opgenomen. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan. Hoofdstuk 7 beschrijft de juridische toelichting op de planregels.
De wijzigingsbevoegdheid ten aanzien van het perceel Thematerweg 16 is opgenomen in het bestemmingsplan Acutalisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. Voor het regionaal en nationaal beleid ten aanzien van de ruimtelijke omgeving van het perceel Thematerweg 16 wordt daarom verwezen naar het moederplan.
Hieronder volgt een korte samenvatting van het relevante gemeentelijk beleid voor het gebied.
Voor Utrecht is een structuurvisie vastgesteld. Deze visie werkt door in de bestemmingsplannen. Ten aanzien van de buitengebieden wordt in de visie opgemerkt dat de kernen van Vleuten, De Meern en Haarzuilens de afgelopen jaren een eigen ontwikkeling hebben doorgemaakt. Het cultuurhistorische wegenpatroon speelt hierin een belangrijke rol. Een belangrijk handvat voor de visie is het benutten van groene kwaliteiten in de stad en in de omgeving. Ook is het streven om te zorgen voor landelijke leefmilieus in Leidsche Rijn.
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De welstandsnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op een bestemmings- of wijzigingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen. De Thematerweg is onderdeel van een historisch lint en hiervoor geldt het beleidsniveau 'Respect'.
Bij het beleidsniveau 'Respect'-gebied wordt uitgegaan van het respecteren van de essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken. Dit betekent dat de samenhang en structuur van het stedelijke (en landelijke) beeld voorop staat; respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm, waarbij nieuwe interpretaties, veranderingen en transformaties mogelijk zijn.
In het Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' (2007) en het Meerjaren Groenprogramma (2006, 2007) zijn de bestaande en wenselijke groenstructuren (ecologisch, recreatief en cultuurhistorisch) vastgelegd. Deze zones moeten in principe groen blijven. Bij de (her)inrichting moet rekening worden gehouden met de ecologische functie. Functieverandering is alleen toegestaan na bestuurlijke afweging. Afname in omvang en/of kwaliteit moet gecompenseerd worden.
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is de Thematerweg weergegeven als een (gewenste) groene verbinding.
Het Meerjarengroenprogramma merkt op dat het groen in Leidsche Rijn bestaat uit de ontwikkeling van parken (waaronder Leidsche Rijnpark met een omvang van 300 ha), plantsoenen, watergangen en sportvelden. Rondom de stad Utrecht wordt gewerkt aan de ontwikkeling van Noorderpak/Ruigenhoek, Groenraven-oost en Haarzuilens en daarnaast de planvorming van het Hollandse IJsselbos.
Ten aanzien van de omgeving van het plangebied wordt opgemerkt dat de Haarrijnseplas onderdeel is van de stedelijke groenstructuur met de Thematerweg als groene verbinding.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur.
Naar aanleiding van het Groenstructuurplan is een afzonderlijk beleid voor de bomen en bomenlanen in Utrecht ontwikkeld, omdat bomen een eigen ruimtelijke dimensie hebben en een aparte problematiek kennen. Dit is terug te vinden in Bomenbeleid Utrecht, Verbeterde regelgeving voor beheer, behoud en ontwikkeling van bomen (2009). Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur gebeurt door waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aan te vullen om zo een samenhangende structuur te creëren en door het verder verbeteren van de bomenstructuur met behulp van extra zorg voor beheer en onderhoud.
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart (zie afbeelding 4 onder 5.10) aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers als het gaat om bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zonodig veilig te stellen.
In juni 2004 is voor de wijk 'Vleuten-de Meern' een wijkvisie 2003-2013 vastgesteld. De wijkvisie bevat doelstellingen voor de wijk, die stad en wijk de komende tien jaar (2003-2013) willen bereiken. Ze zijn richtinggevend voor de ontwikkeling van de wijk en worden ook gebruikt als toetsingskader voor de inspanningen van de gemeente en andere maatschappelijk betrokkenen. Deze wijkvisie is ontwikkeld door wijkservicecentrum Vleuten-De Meern, in nauwe samenwerking met de gemeentelijke diensten en de wijkraad.
In de wijkvisie behoort Haarzuilens, samen met de wijk Haarzicht en Vleuten, tot het deelgebied ten noorden van het spoor waarvoor als ontwikkelingsrichting wordt aangegeven dat dit gebied in de toekomst een groen en open karakter zal hebben - met groen, recreatie en cultuurhistorische elementen. De ontwikkelingsrichting voor dit gebied kan worden omschreven als cultuurhistorisch en recreatief.
De karakteristieke kern van Haarzuilens, kasteel de Haar en de lintbebouwing zijn cultuurhistorische kenmerken die de identiteit bepalen. Voor de ontwikkelingen in de stadsrand van het gebied is het van belang dat door nieuwe activiteiten en nieuwe functies de identiteit van het gebied behouden blijft en zo mogelijk wordt versterkt.
De buitengebieden van Utrecht, waaronder Haarzuilens, hebben de laatste jaren een eigen ontwikkeling doorgemaakt. Voor het plangebied geldt dat de samenhang en structuur van het landelijke beeld voorop staan. Het beleid is gericht op respect voor het kenmerkende bebouwingsbeeld met zijn architectonische verschijningsvorm.
De ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt past binnen het hierboven genoemde beleid. Op grond van de genoemde regelgevingen zijn de benodigde onderzoeken verricht (zie Hoofdstuk 5).
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de historische ontwikkeling en de huidige situatie in het plangebied en analyseert het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.
In de Structuurschets Vleuten-De Meern (1997) heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Vleuten-De Meern een samenhangend ontwerp voor de hoofdstructuur van de nieuwe wijk vastgelegd voor het deel van Leidsche Rijn dat binnen de toenmalige gemeente viel. De bovenvermelde ruimtelijke uitgangspunten zijn verder uitgewerkt en uiteindelijk voor het gebied planologisch juridisch vastgelegd in bestemmingsplan Haarrijnseplas. Inmiddels zijn Vleuten-De Meern en Utrecht één gemeente. In 1999 zijn deze eerder genoemde uitgangspunten meegenomen in een actualisatieplan van het gebied.
Het gebied wordt ten noorden begrensd door natuurgebied langs de Haarrijnse Plas, ten oosten door de Haarrijnse Rading/Het Lint Vleuten, ten zuiden door de Smalle Themaat en de Thematerweg tot aan de ten zuiden gelegen Joostenlaan. De gronden ten noorden van de Thematerweg/Smalle Themaat worden voornamelijk agrarisch gebruikt of hebben een ecologische functie. In het westen van de Thematerweg zijn nog enkele boomgaarden aanwezig.
De meeste bebouwing langs de Thematerweg en Smalle Themaat wordt gevormd door voormalige boerderijen of voormalige agrarische bedrijfswoningen, die nu alleen nog een woonfunctie hebben.
Het boerderijcomplex binnen het plangebied, bestaande uit een (inmiddels gesloopt) woonhuis, een grote stal, een oude schuur en hooiberg, ligt aan de Thematerweg. Deze weg ligt aan een historisch boerderijlint midden in het polderlandschap van Vleuten en Haarzuilens.
Langs de gehele Thematerweg staan veel historische en ook nieuwe boerderijen, sommige daarvan dateren uit de 17e, 18e en 19e eeuw. Een aantal van deze boerderijen is beschermd als rijksmonument of gemeentelijk monument. Enkele boerderijen hebben op het erf ook nog oude zomerhuizen, hooibergen en schuren staan. Ook deze bijgebouwen zijn van cultuurhistorisch belang voor de historische argrarische bebouwing van de boerenerven. Het boerderijtype dat langs de Thematerweg het meest voorkomt is het langhuisboerderij. Op de percelen Thematerweg 14 en 18 staan langhuisboerderijen en beide hebben eveneens een zomerhuis en andere bijgebouwen.
Het perceel Thematerweg 16 maakt deel uit van een lintbebouwing van langhuisboerderijen en zomerhuizen aan de Thematerweg. Vanaf de weg biedt het lint een doorkijk naar het achterliggende natuurgebied en de Haarrijnseplas.
Er zijn in dit gebied twee monumenten aanwezig: een rijksmonument en een gemeentelijk monument. Het rijksmonument, 1686, is gelegen aan de Thematerweg 18. Het gemeentelijk monument is gelegen aan de Thematerweg 14.
De bebouwing op het perceel Thematerweg 16 is niet beschermd als monument, maar in zijn geheel is het cultuurhistorisch van waarde.
De Smalle Themaat en de Thematerweg zijn historische linten en het verlengde van de Joostenlaan zorgt voor een zichtlijn die bewaard dient te blijven.
Afbeelding 3: luchtfoto van het perceel Thematerweg 16 en omgeving
Het perceel Thematerweg 16 maakt deel uit van een lintbebouwing met een cultuurhistorische waarde. Nieuwbouw binnen dit lint mag de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet schaden.
Bij brief van 24 januari 2014 is namens de de eigenaar van het perceel Thematerweg 16 verzocht om toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden Leidsche Rijn e.o. In artikel 3.4 van dit moederplan is een gedetailleerde wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bestemming te wijzigen in die van Wonen.
Op het perceel is niet langer sprake van een agrarisch bedrijf. De nieuwbouw vormt samen met een deel van de bestaande stal een woonboerderij.
Het nieuwe beeld van de stal en het voorhuis refereert aan kenmerkende boerderijen in de omgeving waarbij woonhuis en stalgedeelte onder één dak liggen. De architectuur, materialisatie en detaillering van het nieuw te bouwen deel sluiten aan op die van de stal. De stal en het voorhuis vormen hierbij één geheel waarbij het woonhuis een rijkere detaillering heeft dan de stal. Het nieuwe voorhuis en een deel van de voormalige stal worden bestemd tot woning met aangebouwd bijgebouw.
Het handhaven van de hooiberg, het zomerhuis en een oude stal (op de rand van het perceel) dragen bij aan een karakteristiek ensemble van het erf, dat als geheel cultuurhistorische waarde heeft; zonodig wordt deze bebouwing opgeknapt. Ook de opbouw van het erf blijft intact (vrijwel ongewijzigd sinds 1880), met doorzichten en bestaande streekeigen beplanting. Aanvullend worden er voor de boerderij twee leilindes aangeplant. De slagenstructuur van het achterliggende landschap wordt op het erf doorgezet in de vorm van een aan te planten rij knotwilgen. Een boerentuin, hekken en hagen completeren ten slotte het gewenste agrarische beeld.
Het programma gaat uit van een woonbestemming voor het perceel Thematerweg 16 en past binnen de bestaande lintbebouwing. De maten van de nieuwbouw en de aangehouden afstand van en kaprichting naar de openbare weg voldoen aan de criteria van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.
Hieronder volgt de relevante tekst van artikel 3.4 onder a van het hierboven genoemde bestemmingsplan:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de agrarische bestemming ten behoeve van het perceel Thematerweg 16 te wijzigen in de bestemming wonen, met in achtneming van de volgende regels:
Het bouwplan voor de realisering van een nieuwe woning op deze locatie voldoet aan de hierboven genoemde regels.
Deze paragraaf beschrijft de resultaten van relevante onderzoeken op het gebied van milieu.
Dit wijzigingsplan maakt de bestemming Wonen in plaats van de huidige agrarische bestemming mogelijk. Deze wijziging heeft geen nadelige gevolgen voor het milieu. Een milieu-effectrapportage op grond van het Besluit m.e.r. om de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen in de vorm een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is voor dit wijzigingsplan niet nodig.
Voor de wijziging van de bestemming zijn de benodigde relevante onderzoeken verricht op het gebied van geluid, flora en fauna en andere milieuaspecten. Hieronder wordt per onderdeel beschreven of er noodzaak is tot het treffen van maatregelen. Indien dat het geval is worden de maatregelen beschreven en de gemaakte keuzes verantwoord. Voor het overige levert deze wijziging geen andere conclusies op dan reeds vermeld in het moederplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.
De Wet geluidhinder (Wgh) biedt het wettelijk kader voor de toegestane geluidbelasting vanwege een weg op de geluidgevoelige objecten. De Wgh stelt eisen aan de maximaal toegestane geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten binnen de zone van een weg.
Op grond van afdeling 2 van hoofdstuk VI van de Wgh moet een onderzoek ingesteld worden naar de toekomstige geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woning vanwege bestaande wegen.
Het wettelijk Reken- en Meetvoorschrift geluidhinder 2012 (RMG2012) stelt de regels voor het bepalen van de geluidbelastingen. Uitgangspunt voor het bepalen van de toekomstige geluidbelasting is volgens het RMG2012 het zogenoemde maatgevende jaar. In beginsel is dat het 10de jaar na realisatie van het bouwplan. De toekomstige geluidbelastingen zijn bepalend voor het treffen van eventuele geluidmaatregelen.
De Wet geluidhinder is slechts van toepassing op de nieuwbouw van woningen binnen de geluidzone van wegen. Binnen deze zones wordt de geluidbelasting getoetst aan de grenswaarden.
Doel van het onderzoek is om te bepalen of op de gevels van de nieuw te bouwen woning wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De nieuw te bouwen woning komt verder van de weg te liggen dan de bestaande woning. De afstand tot de weg van de nieuw te bouwen woning bedraagt circa 22 meter.
Plansituatie en conclusie
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting vanwege de Thematerweg ten hoogste 48 dB bedraagt (inclusief een aftrek van 5 dB conform artikel 110g Wet geluidhinder). Dit betekent dat de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschreden wordt.
Er zijn dus geen maatregelen op het gebied van geluid noodzakelijk (zie Bijlage 1).
Voor specifieke bedrijven is in de Wet milieubeheer een richtwaarde aangegeven voor de hoeveelheid geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) die acceptabel is in de omgeving van bedrijven. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van het bedrijf zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing (met name woningen). Kleinere bedrijven zoals horecavestigingen, of een bakkerij kennen soms ook geurhinder, maar daarvoor zijn geen richtlijnen opgesteld.
Langs de Thematerweg hebben de meeste voormalige boerderijen of agrarische bedrijfswoningen hun oorspronkelijke functie verloren.
Plansituatie en conclusie
In de directe omgeving worden geen nieuwe bedrijven (industriële) toegestaan welke geurhinder veroorzaken. Daarnaast worden ook geen nieuwe functies toegestaan (met een directe bouwtitel) die als geurgevoelig aangemerkt worden (woningen, ziekenhuizen, scholen, verblijfsrecreatie). Gezien vorenstaande is een onderzoek voor wat betreft het aspect geur niet noodzakelijk.
Binnen het gebied is geen sprake van opslag en/of transport van gevaarlijke stoffen dat zou/die zouden kunnen leiden tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Het is niet nodig om ten behoeve van deze ontwikkeling risicovolle activiteiten te verantwoorden of vast te leggen.
Plansituatie en conclusie
In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die een belemmering vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. In De Wetering-noord ligt een tankstation met LPG. De afstand tot de woning is echter zo groot, dat dit geen probleem vormt wat betreft externe veiligheid.
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen hebben voor de luchtkwaliteit en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor de plannen:
Op 1 augustus 2009 zijn de Implementatiewet alsmede het Derogatiebesluit in werking getreden. Met het Derogatiebesluit heeft Nederland van de Europese Commissie uitstel (derogatie) gekregen van de termijnen waarbinnen aan de grenswaarden moet worden voldaan. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat tevens op 1 augustus 2009 van kracht geworden is, heeft ter onderbouwing gediend van de derogatie.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma tussen rijk, provincies en gemeenten, dat erop is gericht om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) aan de grenswaarden te voldoen. Het NSL bevat daartoe een omvangrijk maatregelenpakket, met zowel landelijke, regionale als gemeentelijke maatregelen. Op deze maatregelen rust een uitvoeringsplicht. Het NSL heeft een looptijd van 5 jaar (tot augustus 2014).
Ten behoeve van het wijzigingsplan Thematerweg is een luchtbeoordeling uitgevoerd. Met het wijzigingsplan wordt de agrarische bestemming omgezet in de bestemming Wonen. Er wordt geen extra woning gerealiseerd. De verkeersaantrekkende werking van de toekomstige bestemming (wonen) is maximaal gelijk dan wel lager dan de huidige verkeersaantrekkende werking van de agrarische bestemming, zodat voldaan wordt aan artikel 5.16, lid 1 onder b van de Wet milieubeheer.
Op basis van de Monitoringstool 2013 kan daarnaast worden geconstateerd dat ter plaatse van Thematerweg 16 te Haarzuilens ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer, zodat bovendien wordt voldaan aan artikel 5.16, lid 1 onder a van deze wet.
Op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteitsbeoordeling kan worden geconcludeerd dat na vaststelling van het wijzigingsplan Thematerweg 16 te Haarzuilens aan het gestelde in artikel 5.16, lid 1 onder a en onder b van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Gelet op het vorenstaande zijn er geen belemmeringen vanuit de Wet milieubeheer om het wijzigingsplan Thematerweg 16 te Haarzuilens vast te stellen.
Voor vaststelling van een bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Plansituatie en conclusie
Het plan voorziet in sloop nieuwbouw. Het beoogde gebruik is wonen met tuin. Vink milieutechnisch adviesbureau en APS-milieu heeft een bodemonderzoek uitgevoerd (Vink Milieutechnisch Adviesbureau b.v. P13MO145 met rapportagedatum d.d. 22 november 2013 en februari 2014 - zie Bijlage 2).
Op basis van het bodemonderzoek is een bodemkwaliteitsverklaring opgesteld.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Na sloop van de opstallen dient een aanvullend onderzoek te worden uitgevoerd van het terreindeel waar sloop en nieuwbouw elkaar overlappen.
Met inachtneming van de voorwaarden is de milieuhygiënische bodemkwaliteit geschikt voor het beoogde gebruik.
Voor ruimtelijke ingrepen of plannen die leiden tot wijzigingen in bestemmingsplannen heeft men te maken met de natuurwetgeving. Soorten en hun directe leefomgeving worden beschermd door de Flora- en faunawet. Voorafgaand aan een bestemmingsplanherziening en/of ruimtelijke ingreep dient er onderzoek uitgevoerd te worden naar de aanwezige natuurwaarden. Er dient onderzocht te worden of er beschermde soorten flora en fauna op de planlocatie aanwezig zijn en of deze mogelijk negatief beïnvloed worden.
In verband met de geplande nieuwbouw is op verzoek een quickscan flora en fauna uitgevoerd (Van Bommel Faunawerk, projectnummer 025-13, 12 november 2013 - zie Bijlage 3). Na deze quickscan is de conclusie dat er rekening gehouden dient te worden met de mogelijke aanwezigheid van broedvogels. Om verstoring van deze vogels zoveel mogelijk uit te sluiten dient de sloop van gebouwen en de verwijdering van houtige beplanting buiten het broedseizoen ( grofweg van ½ maart tot ½ juli) uitgevoerd te worden. Mocht men tijdens de uitvoer van werkzaamheden toch onverhoopt op broedende vogels stuiten, dan dienen de werkzaamheden stilgelegd te worden en naar een later tijdstip te worden opgeschort.
Daarnaast moet men zorgdragen voor behoud van voldoende houtige beplanting en heggen rondom het huis voor dekking en voedselgelegenheid.
Bij de uitvoering van het ruimtelijke plan hoeft geen rekening gehouden te worden met beschermde grondgebonden zoogdieren.
Op de planlocatie zijn verblijfplaatsen van vleermuizen, hoewel niet aannemelijk, niet geheel uit te sluiten. Wanneer de functionaliteit van de vaste rust- en verblijfplaatsen gewaarborgd wordt, is een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
Er worden geen beschermde soorten amfibieën, reptielen, vissen, insecten of planten verwacht, waarvoor een ontheffing van de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet vereist is (tabel 2 of 3 soorten).
Men dient overigens rekening te houden met de zorgplicht, deze geldt altijd voor alle planten en dieren, onafhankelijk van beschermingsstatus en/of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Daarnaast wordt in de uitgevoerde quickscan een aantal aanbevelingen gedaan. Onder andere ten aanzien van het merk van de vleermuiskasten en de wijze van bevestiging aan de bomen. Ook wordt aanbevolen om voor een nog kleine populatie steenuilen in het direct omliggende landschap een steenuilenkast op te hangen.
Tot slotte de aanbeveling om te zorgen voor de aanplant van besdragende struiken, zoals meidoorn, kardinaalsmuts, rode kornoelje, Gelderse roos, sleedoorn, hondsroos, vuilboom en/of vlier aan de oost- of achterzijde van de planlocatie, om de tuin geschikter te maken als leefgebied van onder meer zangvogels. Het periodiek om de 4 tot 8 jaar afzetten van de struiken zorgt voor een dichte struweellaag met dekking en geschikte broedgelegenheid.
Voor het planinitiatief is door Van Bommel Faunawerk een quick scan opgesteld. Er komen in het plangebied broedvogels voor, waarvan de nesten jaarrond zijn beschermd. Men dient zorg te dragen voor het behouden van houtige beplanting voor een dekking- en voedselgelegenheid voor vogels. Gezien de aard van de bebouwing wordt de kans op aanwezigheid van vleermuizen niet groot geacht, hoewel dit niet geheel is uit te sluiten.
Mits rekening wordt gehouden met aanbevelingen en randvoorwaarden is een ontheffing op grond van Flora- en faunawet niet nodig.
De zuidkant van de Haarrijnseplas heeft een belangrijke functie op het gebied van ecologie. De oever zorgt voor een ecologische verbinding tussen het groengebied Haarzuilens en Máximapark. Loodrecht op de lengte van de plas liggen lange smalle kavels. Deze reeks van bestaande lange smalle elementen (waarbinnen enkele boomgaarden) die loodrecht staan op de open ruimte, is het ruimtelijke thema van deze, vrij jonge, ecologische zone. Deze reeks bouwt in grootte af van Haarzuilens naar het Máximapark, ten zuiden van het plangebied. Het totale oppervlak is circa 50 hectare. Dit is inclusief circa 10 hectare particuliere kavels. De rand richting de Plas is rafelig. Als gevolg van het agrarische gebruik in het recente verleden zijn de natuurwaarden nu nog beperkt, maar de goede waterkwaliteit en de natuurlijke waterpeilfluctuaties dragen zorg voor optimale ecologische ontwikkelingsmogelijkheden.
De boomstructuur langs de Thematerweg is onderdeel van de stedelijke groenstructuur.
In het plangebied zijn geen beschermde plantensoorten of zogenoemde rode-lijst-soorten waargenomen.
De ontwikkeling die door middel van dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt heeft geen nadelige invloed op de ecologie in de omgeving. Bij aanvragen om omgevingsvergunningen zal tevens getoetst worden aan de voorwaarden die gelden voor het instandhouden van de voor het gebied belangrijke ecologische verbindingen en de stedelijke groenstructuur, alsmede de voorwaarden en mitigerende maatregelen die zijn genoemd in de hiervoor genoemde quick scan van Van Bommel Faunawerk. Zoals hierboven opgemerkt dient de houtige beplanting in stand te blijven als dekking- en voedselgelegenheid voor de vogels. Voor wat de landschappelijke inpassing betreft wordt aanbevolen om na de bouw van de woning de voortuin -zoals in de huidige situatie- overwegend groen in te richten met een duidelijke voortuin geflankeerd door de op- en afritten.
In het kader van de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is voor het moederplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. een watertoetsproces doorlopen. De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de gemeente en waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De inzet daarbij is om in elk afzonderlijk plan met maatwerk het reeds bestaande waterhuishoudkundige en ruimtelijke beleid goed toe te passen en uit te voeren.
Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via de digitale weg door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van de plannen. Op basis van de ingevoerde gegevens blijkt dat de ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert positief over het ruimtelijk plan.
Aangezien er geen sprake is van waterbelangen in het plangebied is besloten de watertoets maximaal verkort te volgen (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Verbouw hoeve "Rijklijkhuizen", dossiercode 20140127-14-8324, 27 januari 2014 - zie Bijlage 4).
Via de website is voor deze ontwikkeling op het perceel Thematerweg 16 een watertoetsproces gestart. De watertoets is uitgevoerd op een ruimtelijke ontwikkeling in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Na de digitale procedure is geconcludeerd dat het plan Verbouw hoeve "Rijklijkhuizen" geen groot effect heeft op water (geen groot waterbelang). De planologische ontwikkeling heeft geen noemenswaardig effect op het water in het plangebied. Dit betekent dat geen verdere watertoetsproces met het waterschap hoeft te worden doorlopen.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen te worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het planologische plan, bijvoorbeeld een bestemmingsplan of wijzigingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het plan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg 2009 is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde-Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde-Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijksmonument. Voor deze gebieden en voor gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Afbeelding 4: uitsnede archeologische waardenkaart, Thematerweg 16
Het plangebied Thematerweg 16 bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met een archeologische verwachting. Deze verwachting is gebaseerd op een Oude Rijnloop en de daarmee geassocieerde stroomrug waar bewoningsresten uit de prehistorie tot de Middeleeuwen verwacht kunnen worden. Voor het gearceerde gebied met een archeologische verwachting geldt dat bodemingrepen vanaf 1000 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn.
Volgens de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg moet de initiatiefnemer bij ontwikkelingen op het perceel indien hij deze ondergrenzen overschrijdt door een archeologisch onderzoeksrapport aantonen of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor het perceel geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht (030-2863990).
Er bevinden zich geen kabels en leidingen in het plangebied.
In deze paragraaf zijn de uitkomsten van de benodigde onderzoeken opgenomen en hieruit blijkt dat de wijziging van bestemming van Agrarisch naar Wonen, die dit plan mogelijk maakt, niet stuit op belemmeringen.
Op het gebied van geluid zijn geen aanvullende maatregelen nodig. In de omgeving bevinden zich geen bedrijven die de externe veiligheid in gevaar brengen en er worden geen bedrijven toegestaan die geurhinder veroorzaken. Ook liggen er geen kabels en leidingen, waarmee binnen een woonbestemming rekening gehouden moet worden. Op basis van de uitgevoerde luchtkwaliteitsbeoordeling is geconcludeerd dat aan de bepalingen van Wet milieubeheer wordt voldaan.
Wanneer aan de gestelde milieuvoorwaarden wordt voldaan is de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied geschikt voor het beoogde gebruik. De planologische ontwikkeling heeft geen effect op het water in het plangebied. Wanneer de aanbevelingen en randvoorwaarden met betrekking tot flora en fauna en het landschappelijk karakter van het plangebied worden opgevolgd is voor de ontwikkeling die dit wijzigingsplan mogelijk maakt geen verdere wettelijke ontheffing of nadere beoordeling noodzakelijk.
Het perceel Thematerweg 16 ligt in een gebied van archeologische verwachting. Ontwikkelingen op het perceel moeten worden getoetst aan de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Wanneer aan alle randvoorwaarden en aanbevelingen, in het bijzonder op het gebied van bodemkwaliteit, flora en fauna, landschap en archeologie/cultuurhistorie, wordt voldaan is de ontwikkeling op grond van het wijzigingsplan mogelijk.
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is vastgelegd dat inzicht gegeven moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. De ontwikkelingen die concreet mogelijk gemaakt worden binnen een ruimtelijk plan moeten (economisch) uitvoerbaar zijn en gerealiseerd kunnen worden.
De kosten van de ontwikkeling zijn geheel voor rekening en risico van de eigenaren van het perceel.
Planschade
Met de eigenaar van het perceel is een planschadeovereenkomst afgesloten. De ontwikkeling is eerder als een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o. Aangezien hiertegen geen zienswijzen zijn ingediend, ligt het in de lijn der verwachtigen dat er geen aanvraag voor een tegemoetkoming in planschade wordt ingediend.
Het wijzigingsplan is economisch uitvoerbaar.
De eigenaar heeft over de nieuwbouw en ontwikkeling op het perceel overlegd met de omwonenden. De omwonenden zijn enthousiast over het plan. Zie ook hetgeen hierboven onder 6.1 is opgemerkt.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.
Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:
Het wijzigingsplan vloeit voort uit het bestemmingsplan Actualisering diverse gebieden, Leidsche Rijn e.o.. waarin onder artikel 3.4 a een wijzigingsbevoegdheid staat opgenomen ten behoeve van het perceel Thematerweg 16 om de agrarische bestemming, met inachtneming van de in het artikel genoemde gedetailleerde regels, te wijzigen in de bestemming Wonen. Omdat op het moment van vaststellen van het actualiseringsplan de nieuwbouw voor het perceel Thematerweg nog niet concreet was, is de ontwikkeling opgenomen in een wijzigingsbevoegdheid van het college. Dit wijzigingsplan heeft uitsluitend betrekking op het perceel Thematerweg 16 en maakt de bedoelde bestemmingswijziging mogelijk.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Utrecht hanteert regels voor erfbebouwing. Deze worden in alle bestemmingsplannen opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van uniforme regels voor de hele stad die, waar nodig, aan specifieke situaties en gebiedskarakteristieken kunnen worden aangepast. Uitgangspunten voor deze regels zijn:
De tot nu toe gehanteerde regels voldoen in de meeste situaties. Op een aantal punten moeten ze worden aangepast.
De nieuwe opzet sluit qua bouwmogelijkheden in verreweg de meeste gevallen aan op de bestaande regels, maar voorziet tevens in een oplossing voor de hierboven vermelde punten.
Voor de nieuwe regeling zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen in stedelijk gebied zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet. De nieuwe erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.
De basisregels van de nieuwe erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:
* Erfzone is de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Wabo).
In aanvulling op de basisregels is een uitsplitsing gemaakt naar de grootte van het achtererf:
1. Een achtererf tot 300 m2:
2. Een achtererf tussen 300-1500 m2:
3. Een achtererf groter dan 1.500 m2:
Deze nieuwe erfbebouwingsregels zijn vertaald in de regels van de woonbestemming(en) en de bestemmingen waar de functie wonen met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt.
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Deze bestemming is van toepassing op het perceel Thematerweg 16. Bij de wijziging van de bestemming Agrarisch naar de bestemming Wonen-3 is beoogd de kwaliteit van het landschap en cultuurhistorische waarden van de lintbebouwing aan de Thematerweg te waarborgen. De bebouwing is compact, waardoor het achterliggende landschap te zien blijft. De percelen langs het lint hebben ieder een eigen rooilijn en verschillen in grootte en architectuur. Het oorspronkelijke karakter van het lint dient behouden te blijven.
De in Utrecht bij woningen gebruikelijke regeling voor aan huis verbonden beroep of bedrijf en bed en breakfast zijn opgenomen in de bestemmingsregeling.
Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde-Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het bestemmingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het bestemmings- en wijzigingsplan rekening met de archeologische waarden en verwachtingen conform de Monumentenwet.
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het, door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.