Plan: | Parkwijk Langerak, Uitwerkingsplan Verlengde Houtrakgracht |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | uitwerkingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.UPPARKLANVERHOUTRA-VA01 |
Op 16 mei 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak vastgesteld. Het plan is onherroepelijk sinds 18 december 2013. In het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak is ter plaatse van het plangebied een uit te werken bestemming opgenomen. Nu duidelijk is welke ontwikkeling hier plaats gaat vinden, namelijk het realiseren van een opvangcentrum voor slachtoffers van huiselijk geweld, is dit uitwerkingsplan opgesteld.
Het doel van het uitwerkingsplan is de nieuwe ontwikkeling, het opvangcentrum voor slachtoffers van huiselijk geweld, juridisch-planologisch mogelijk te maken. Het plan is een uitwerking van het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak, waarin de kaders voor deze uitwerking zijn vastgelegd. De ontwikkeling zal door Moviera uitgevoerd worden. Moviera zet zich in voor het herstel van de veiligheid in gezinnen en duurzame relaties, de verkleining van de kans op herhaling van geweld en misbruik en het voorkomen van een terugval door samen met cliënten te werken aan herstel.
Het plangebied ligt in de wijk Parkwijk in Leidsche Rijn en is begrensd door de Eerste Oosterparklaan aan de noordzijde, de Verlengde Houtrakgracht en winkelcentrum Parkwijk aan de oostzijde, de Groenedijk aan de zuidzijde en woningen aan de westzijde.
Afbeelding 1 Begrenzing plangebied
Dit uitwerkingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen.
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
Parkwijk, Langerak | 16 mei 2013 | 18 december 2013 | |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 31 oktober 2018 |
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Hier zijn de ruimtelijke structuur en de beschrijving van de aanwezige functies beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Dit uitwerkingsplan past in, en maakt na vaststelling onderdeel uit van het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak. In dit bestemmingsplan is in hoofdstuk 2 ingegaan op de relevante beleidskaders op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In dit uitwerkingsplan wordt daarom alleen ingegaan op het beleid dat relevant is voor deze uitwerkingslocatie, te weten de Ladder van duurzame verstedelijking en het Stedenbouwkundig Plan Parkwijk, locaties Verlengde Houtrakgracht en Kop Amaliapark.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een uitwerkingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het uitwerkingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het uitwerkingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het uitwerkingsplan.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. Sommige provincies hebben in een verordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied in woord of kaartbeeld vastgelegd, waaronder de provincie Utrecht.
Plangebied
Ruim 700.000 Nederlandse meerjarige zijn in de afgelopen vijf jaar slachtoffer geweest van huiselijk geweld. Dat concludeerde het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum in februari 2019 na een uitgebreid onderzoek. Van de meerjarige Nederlanders heeft 5.5% de afgelopen vijf jaar minstens één voorval van huiselijk geweld of seksueel geweld zich voorgedaan. Bij 1/3 bleef het bij 1 incident. Bij 20 procent is het geweld structureel.
Jaarlijks wordt door 16.500 Nederlanders een beroep op instellingen voor slachtoffers van huiselijk geweld gedaan. Een deel van deze doelgroep woont in Utrecht. Dit leidde in 2018 tot zo'n 750 aanmeldingen bij Moviera in Utrecht, hiervan hebben 450 meldingen geleidt tot een intake. Deels ambulante zorg maar ook is er behoefte aan nood- crisisbedden en langdurige bescherming in de opvang.
Moviera heeft de enige gespecialiseerde voorziening voor slachtoffers van huiselijk geweld in regio Utrecht. Het afgelopen jaar was er een gemiddelde bezetting van 64 volwassenen in de voorziening en losse huizen in Utrecht. Voor de ambulante hulpverlening is er een wachtlijst, voor de opvang is deze er in principe niet vanwege de aard van de activiteiten. Wanneer een cliënt opgevangen wordt is er sprake van acuut gevaar waardoor de cliënt direct wordt opgenomen (nood bed).
Moviera is al enkele jaren op zoek naar een geschikte locatie voor de uitvoering van haar activiteiten. Deze activiteiten bestaan uit het begeleiden en tijdelijk huisvesten van mensen die te maken hebben met huiselijk geweld of machtsmisbruik. Tot voor kort beschikte Moviera over twee panden in Utrecht, aan de Biltstraat en aan de Maliebaan.
Het pand aan de Maliebaan werd door Moviera gehuurd maar omdat de veiligheid van de cliënten in dit pand niet gegarandeerd kon worden is dit huurcontract opgezegd. Het pand aan de Biltstraat is voor de korte termijn aangepast om de activiteiten uit het pand aan de Maliebaan op te kunnen vangen en wordt momenteel gehuurd door Moviera. Maar het pand aan de Maliebaan voldoet niet meer aan de behoeften. Om het pand toekomstbestendig en veiliger te maken is een dergelijk grote investering nodig dat dit niet rendabel is. Door de situatie op de huidige locatie is de noodzaak voor nieuwe huisvesting nog dringender is geworden.
In de zoektocht naar een nieuwe locatie zijn meerdere bestaande panden bezichtigd. Dit heeft niet geresulteerd in een concreet resultaat. Deze panden konden niet geschikt worden gemaakt of de huurprijs paste niet binnen een verantwoordelijke exploitatie van Moviera. Voor de cliënten en hun terugkeer in de maatschappij is het van belang dat er een locatie komt waarin al de activiteiten van Moviera plaats kunnen vinden en waar het gedwongen groepswonen niet meer nodig is. Dit zal de zorg ten goede komen.
De locatie aan de Verlengde Houtrakgracht is erg geschikt vanwege de centrale ligging in Leidsche Rijn, de bereikbaarheid en de ligging nabij het zorgcluster, onderwijs en winkelcentrum Parkwijk.
Stedenbouwkundig plan Parkwijk, locaties Verlengde Houtrakgracht en Kop Amaliapark
Voor de locatie Verlengde Houtrakgracht is een stedenbouwkundig plan opgesteld. In het stedenbouwkundig plan staat op welke wijze een ontwikkeling op de Verlengde Houtrakgracht mogelijk is.
Op de locatie Verlengde Houtrakgracht worden randvoorwaarden gegeven voor de ontwikkeling van maatschappelijke functies en wonen.
De uitgangspunten voor de programmatische invulling zijn maximaal 4.300 m2 aan maatschappelijke functies (incl. gymzaal 470 m2) en 16 woningen.
Afbeelding 2 Stedenbouwkundige randvoorwaarden uit het stedenbouwkundig plan
Op afbeelding 2 zijn een aantal randvoorwaarden uit het SP weergegeven. De geplande bebouwing moet minimaal 2 meter afstand houdt tot de naastgelegen kavel ten westen van het plangebied. Langs de gehele perceelsgrens zal een tuinmuur worden gebouwd van 2 meter hoogte, aansluitend op het meest zuidelijke gebouw.
Aan de noordzijde is het belangrijk dat de al ingezette compositie van hogere volumes rond het kruispunt van de Eerste Oosterparklaan en de Verlengde Houtrakgracht wordt afgemaakt. Op deze plek wordt een gebouw verwacht conform de overige hogere (woon)gebouwen.
Aan de oostzijde vormt dit perceel de vierde gevel van het winkelplein. In het volume moet rekening worden gehouden met het zicht op het plein. De rooilijn moet een herkenbare, zichtbare en voelbare 'wand' worden die de openbare ruimte maakt. In het gehele voorzieningencentrum van Parkwijk worden 3 tinten van eenzelfde handvormbaksteen toegepast, oranje, rood en paars/rood genuanceerd, alle in dikformaat. Er is een duidelijke gevelbeëindiging door een pannendak. De lage volumes zijn zowel in baksteen, glas en hout uitgevoerd met een zinken kap. De locatie aan de Verlengde Houtrakgracht zal op dezelfde wijze uitgewerkt moeten worden.
Parkeren moet op eigen terrein onder de bebouwing opgelost worden. De entree tot de parkeergarage heeft stedenbouwkundig de voorkeur vanuit de Eerste Oosterparklaan. De ingang van de parkeergarage is verkeerskundig ook mogelijk vanaf de Verlengde Houtrakgracht.
Conclusie
Het ontwerp voor het opvangcentrum voor slachtoffers van huiselijk geweld wijkt iets af van de uitgangspunten en randvoorwaarden uit het stedenbouwkundig plan. In paragraaf 4.1.3 wordt dit beschreven.
Het beleid staat de ontwikkeling van een opvangcentrum voor slachtoffers van huiselijk geweld niet in de weg.
Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de locatie in ruimtelijk en functioneel opzicht.
Het plangebied ligt in de wijk Parkwijk-Langerak. De stedenbouwkundige opzet van Parkwijk bestaat uit diverse woonbuurten gelegen tussen parken zoals Park Hoge Weide, Prinses Amaliapark en park Groot Zandveld. De voormalig agrarische bebouwingslinten zoals Groenedijk zijn oude lijnen in het gebied en zijn mede bepalend voor de identiteit van de aangrenzende woonbuurten.
Op de grens tussen Parkwijk en Langerak ligt winkelcentrum Parkwijk. Het winkelcentrum bestaat uit een verzameling van lage en hoge gebouwen met zadeldaken waarbij winkels gecombineerd zijn met appartementen. De winkels liggen rondom een pleintje en aan smalle steegjes.
De Langerakbaan is een belangrijke ontsluitingsweg voor de wijk. Busbaan Parkwijk verbindt Vleuten met het centrum van Utrecht.
Afbeelding 3 Structuurbepalende elementen (plangebied is met de rode ster aangegeven)
Op dit moment heeft het plangebied geen functie en is het een grasveld, zie afbeelding 4. Het plangebied is omringd door diverse functies. Ten noorden is het plangebied begrensd door de Eerste Oosterparklaan met daaraan diverse maatschappelijke functies en woningen. Aan de oostkant van het plangebied ligt het winkelcentrum Parkwijk. Aan de zuidkant van het plangebied staat een gymzaal. In het westen is het plangebied begrensd door woningen.
Afbeelding 4 Bestaande situatie
In het plangebied komt een maatschappelijke voorziening voor de opvang van slachtoffers van huiselijk geweld. Dit kunnen mannen, vrouwen of kinderen zijn. In het gebouw is 24 uur per dag personeel van Moviera aanwezig. De opvang is geen zogenaamd safe house. In principe wordt de partner betrokken bij de behandeling. De termijn van de opvang kan per cliënt verschillen. Een crisisopvang duurt maximaal 3 dagen. Mocht er sprake zijn van een ernstige veiligheidssituatie dan kan de opvang van een cliënt maximaal 6 tot 9 maanden duren.
Voor de opvang van cliënten zijn in het gebouw 42 logies en 47 slaapruimtes aanwezig. In het gebouw zijn ook diverse functies die bij de opvang horen aanwezig, zoals kantoorruimte, een wachtruimte, een familiekamer, groepsruimten, wasruimten, gemeenschappelijke ruimten en spreekruimten. De totale oppervlakte van het gebouw is ongeveer 3.100 m2 bvo.
In het plangebied komen twee hogere bouwvolumes die met elkaar verbonden zijn door de begane grond. Het zuidelijke deel van het gebouw is drie verdiepingen hoog met een kap. De maximale bouwhoogte voor dit deel is 16 meter en de maximale goothoogte is 13 meter. Het noordelijke deel is vier verdiepingen hoog met een kap. De maximale bouwhoogte hiervoor is 19 meter en de maximale goothoogte is 16 meter. De maximale bouwhoogte van de begane grond is 3,5 meter.
Ten westen van het gebouw ligt een binnenterrein. Dit is een afgesloten tuin met daarin een bijgebouw en een trapveldje voor de kinderen die opgevangen worden.
Het ontwerp past grotendeels binnen de uitgangspunten en randvoorwaarden uit het Stedenbouwkundig plan Parkwijk, locaties Verlengde Houtrakgracht en Kop Amaliapark. Er wordt een hoog bouwvolume aan de kruising van de Eerste Oosterparklaan en de Verlengde Houtrakgracht gerealiseerd. Het aantal m2 bvo aan maatschappelijke functies blijft binnen het uitgangspunt van 4.300 m2 (incl. gymzaal van 470 m2), namelijk 3.100 m2. De geplande bebouwing staat op meer dan 2 meter afstand van het naastgelegen perceel ten westen van het plangebied. Het zuidelijke deel van het gebouw van drie lagen met een kap is het accent tegenover het plein van het winkelcentrum.
Wat afwijkt van het Stedenbouwkundig plan Parkwijk, locaties Verlengde Houtrakgracht en Kop Amaliapark (hierna: SP) is dat er geen woningen in het plangebied gerealiseerd worden. De gehele kavel wordt gebruikt voor de opvang. Parkeren wordt op maaiveld gerealiseerd en niet half ondergronds er zijn namelijk veel minder parkeerplekken nodig nu er alleen een maatschappelijke voorziening wordt gerealiseerd en geen woningen. De positionering van het gebouw is ook niet geheel conform de uitgangspunten uit het SP. Volgens het SP zou de rooilijn in het noordelijk deel van het plangebied op de kavelgrens moeten liggen en horizontaal moeten zijn. In het ontwerp is het gebouw iets terug gelegen en is de noordelijke rooilijn schuin. Op deze manier is het ontwerp wel gepositioneerd op de rooilijn aan de zijde van de Verlengde Houtrakgracht. Dit zorgt voor betere zichtlijnen en in het noordelijk deel van het plangebied is nu ruimte voor groen en bomen. Er wordt aan de Verlengde Houtrakgracht geen muur geplaatst maar een beukenhaag om het plangebied af te schermen van het openbaar gebied. Op afbeelding 5 is de inrichting van het plangebied weergegeven.
Afbeelding 5 Inrichting plangebied
Het plangebied ligt in Parkwijk. De verkeersstructuur van Parkwijk is gebaseerd op de twee stadsassen waartussen een groot aantal noord-zuidstraten zijn aangelegd.
Voetgangers
De wegen rondom het plangebied hebben allen aan tenminste één zijde een trottoir.
Fietsverkeer
De volgende wegen rond het plangebied maken onderdeel uit van het netwerk van hoofdfietsroutes:
De overige straten in de omgeving met het plangebied zorgen voor fietsverbindingen met de omgeving en de hoofdfietsroutes.
Openbaar vervoer
Over de Langerakbaan en de Busbaan Parkwijk lopen buslijnen. De Busbaan Parkwijk maakt onderdeel uit van de HOV-structuur (hoogwaardig openbaar vervoer) van Leidsche Rijn. Via bushaltes ter hoogte van de Eerste Oosterparklaan en aan de Langerakbaan is het gebied voor busreizigers bereikbaar.
Auto
De verkeersstructuur nabij het plangebied is gebaseerd op de twee stadsassen, waartussen een groot aantal noord-zuidstraten zijn. Voor het gemotoriseerde verkeer van en naar de Verlengde Houtrakgracht is een aansluiting op de Langerakbaan aanwezig. Daarnaast is het gebied bereikbaar vanaf de Eerste Oosterparklaan die een interne verbinding vormt met de overige buurten van Parkwijk. Via de Eerste en Tweede Westerparklaan en de Vlindersingel is het gebied bereikbaar vanaf 't Zand. De wegen nabij het plangebied maken onderdeel uit van een verblijfsgebied met een snelheidsregime van 30 km/u. Met deze aansluitingen is de ontwikkeling aangesloten op de hoofdverkeersstructuur van Leidsche Rijn.
Ten noorden van het gebouw wordt een groenstrook met daarnaast een pad, die leidt tot de opstelplaats van containers, aangelegd. Tussen het pad en het water aan de Eerste Oosterparklaan komen struiken en bomen. In het oostelijk deel van het plangebied, op de grens van het openbaar gebied en de privé grond komt een beukenhaag van 80 cm hoog. Aan deze zijde komt ook een speelplaats. De speelplaats is afgeschermd van de parkeerplaats door een beukenhaag van 2 meter hoog. In het plangebied komen 12 nieuwe bomen. De binnenplaats van de opvang is afgeschermd met een hekwerk van 2 meter waar klimplanten tegenaan groeien. Aan de zijde van de bestaande gymzaal komt een groenstrook. De openbare ruimte en het groen staan aangeven op afbeelding 5 in paragraaf 4.1.3.
De parkeerplaatsen komen in het open gebied tussen de opvang en de gymzaal. Deze grond is eigendom van Moviera en wordt mogelijk afgesloten met een slagboom. De ontsluiting van de parkeerplaatsen vindt plaats aan de Verlengde Houtrakgracht. Voor het parkeren is aangesloten bij de parkeernormen uit bijlage 1 van de Nota Stallen en Parkeren en het addendum, zie onderstaande tabel. Omdat het om een specifieke doelgroep met een vorm van begeleiding en verzorging gaat komt de parkeernorm het meest overeen met de parkeernorm voor een aanleunwoning/serviceflat.
Functie | Aantal | Eenheid | Parkeernorm incl. bezoekers conform Nota Stallen en Parkeren in C1 gebied | Benodigd aantal parkeerplekken (naar boven afgerond) |
maatschappelijke functie - aanleunwoning/ serviceflat |
42 | woning | minimaal 0,2 maximaal 0,6 |
minimaal 9 maximaal 26 |
kantoorruimte | 291 m2 bvo | per 100 m2 bvo | minimaal 0,8 maximaal 1,4 |
minimaal 3 maximaal 5 |
Totaal |
minimaal 12 maximaal 31 |
Met 15 parkeerplekken op eigen terrein voldoet de ontwikkeling aan de gestelde parkeernorm.
Functie | Aantal | Fietsparkeernorm | Benodigd aantal parkeerplekken (naar boven afgerond) | |
maatschappelijke functie - aanleunwoning/ serviceflat |
- | - | maatwerk | 5 |
kantoorruimte | 291 m2 bvo | per 100 m2 bvo | 1,7 | 5 |
Totaal | 10 |
Ook het fietsparkeren voldoet ruim aan de fietsparkeernorm. Er zijn minimaal 10 fietsparkeerplekken nodig en er worder 20 fietsparkeerplekken aangelegd.
De voor in bestemmingsplan Parkwijk, Langerak als 'Gemengd uit te werken 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Bij de uitwerking nemen burgemeester en wethouders het volgende in acht:
In het plangebied wordt een opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld gerealiseerd. Dit past binnen de uit te werken regels uit bestemmingsplan Parkwijk, Langerak, namelijk binnen maatschappelijke voorzieningen. De bouwhoogte van de opvang, 16 meter voor het zuidelijke deel en 19 meter voor het noordelijke deel past binnen de maximale hoogte van 19 meter. De afstand van de bebouwing tot aan de het naastgelegen perceel Groenedijk 30 bedraagt meer dan 2 meter.
Omdat de ontwikkeling geen woningen omvat is er geen specifieke gebruiksregel opgenomen voor aan huis verbonden beroep en bedrijf en ook geen afwijkingsregel voor bedrijfsactiviteiten in categorie B2 van de Lijst van Bedrijfsactiviteiten.
De inrichting van het plangebied wijkt op een paar onderdelen af van de uitgangspunten van het Stedenbouwkundig plan, echter zijn deze afwijkingen niet zo danig dat dit een belemmering vormt voor de ontwikkeling. Verder past de ontwikkeling binnen de uit te werken regels zoals deze zijn opgenomen in bestemmingsplan Parkwijk, Langerak.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.
Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen, een projectgebied van 100 hectare en 200.000 m2 bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Het plan blijft onder deze drempelwaarden en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerpuitwerkingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er derhalve geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 25 november 2019 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) en het besluit zijn opgenomen in bijlage 1.
Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.
Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven op een passende afstand ten opzichte van woningen worden gesitueerd en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bestaande bedrijven worden gepland.
Niet ieder bedrijf heeft evenveel invloed op de omgeving. In de handreiking worden bedrijfsactiviteiten daarom ingedeeld in verschillende categorieën. Per milieucategorie zijn richtafstanden opgenomen die aangehouden kunnen worden om hinder te voorkomen. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Lijst van Bedrijfsactiviteiten. Een Lijst van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. Voor de indeling in de categorieën zijn de volgende ruimtelijk relevante milieuaspecten van belang: geluid, geur, stof, gevaar (vooral brand- en explosiegevaar). Daarnaast kan de verkeersaantrekkende werking van een bedrijf relevant zijn.
Functiemenging
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee verschillende methodieken voor milieuzonering opgenomen. De methodiek 'Lijst van Bedrijven (LvB) functiemenging' wordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. In het vigerende bestemmingsplan ‘Parkwijk, Langerak’ (2013) is deze methodiek eveneens gebruikt. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de LvB 'functiemenging') bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de LvB functiemenging toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan stadscentra, dorpskernen en winkelcentra of bijvoorbeeld horecaconcentratiegebieden. Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de LvB 'functiemenging' worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het in hoofdzaak om: kleinschalige, meest ambachtelijke bedrijvigheid, bedrijven waarbij de productie of laad- en loswerkzaamheden alleen in de dagperiode plaatsvindt of activiteiten die hoofdzakelijk inpandig geschieden.
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van Bedrijven functiemenging hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B1
Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn.
Categorie B2
Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan.
Categorie C
Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is.
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Enerzijds blijft daarmee het afwijken van de afstanden mogelijk. Hiervoor dient wel een goede onderbouwing, incl. nader onderzoek, gegeven te worden. Anderzijds kan een goed woon- en leefklimaat met het hanteren van de voorgaande zonering niet worden gegarandeerd.
Plansituatie
Het planinitiatief omvat een gebouw met een woonvorm. Deze functie is aan te merken als milieugevoelig. Het terrein rondom dit gebouw wordt gebruikt voor parkeren, erf en tuin. Deze functies zijn niet milieugevoelig. De activiteiten van omliggende bedrijven moeten zodanig zijn dat deze de nieuwvesting van een milieugevoelige functie toelaten. In de directe omgeving zitten een aantal andere functies naast het wonen. Het betreft hier voornamelijk detailhandel, horeca, zorg en sport. In afbeelding 6 zijn de activiteiten inzichtelijk gemaakt.
Afbeelding 6 Inventarisatie bedrijfsactiviteiten rondom planlocatie (zwart: huidige functie, paars:
bestemmingsplan)
In de directe omgeving liggen drie clusters van bedrijfsactiviteiten met mogelijk overlast gevende hinder. Het gezondheidscentrum omvat een apotheek, mondzorgcentrum, huisarts en bijvoorbeeld een kleinschalige woonzorgvoorzieningen voor dementerende ouderen. Het bestemmingsplan laat hier ook horeca, dienstverlening, kantoren en ambachtelijke bedrijven toe. De planologisch-juridische ruimte biedt weinig ruimte aan zware bedrijfsactiviteiten (categorie A en B). Het bouwkundig (fysiek) scheiden van bedrijfsactiviteiten met functies met milieugevoelige functies zoals wonen is zodoende voldoende voor het voorkomen van hinder bij gevoelige functies. Daarmee laten die bedrijfsactiviteiten voldoende ruimte voor het planinitiatief.
Aan de overzijde van de Verlengde Houtrakgracht is winkelcentrum Parkwijk gesitueerd. Dit winkelcentrum biedt onder andere ruimte aan supermarkten, snackbar, modewinkels en een bloemist. Het bestemmingsplan laat aanvullend ruimte voor kantoorfuncties. Deze bedrijfsactiviteiten zijn vallen veelal in categorie A van de VNG-publicatie. De supermarkten vallen (indien groter van 2000 m2) in categorie B2. Met een afstand van minimaal 35 meter tot dit winkelcentrum is meer dan voldoende afstand om het woonmilieu op de beoogde locatie zeker te stellen.
Even ten zuiden van de planlocatie is een sportzaal gesitueerd. Deze functie is kleinschalig, mist een sportkantine en betreft maar een enkele zaal. Deze voorziening is ingedeeld in categorie B2. Deze indeling lijkt een zware indeling en daarmee gebaseerd op een grotere voorziening dan de voorziening naast het plangebied. Temeer gelet op het ontbreken van installaties, entreepartijen of grote gevelopeningen aan de zijde van het planinitiatief. Een en ander laat onverlet dat, met een afstand van 30 meter tussen voorziening en milieugevoelige bebouwing, meer dan voldaan wordt aan het bouwkundig scheiden van functies. De sportvoorziening frustreert het woonmilieu niet.
Gezien de ruime afstanden tot milieubelastende activiteiten en de aard van die activiteiten is er eveneens geen sprake van cumulatie. In de directe omgeving zijn ook diverse andere milieugevoelige functies zoals woningen gesitueerd. De verdiepingen van winkelcentrum Parkwijk zijn ingevuld met woningen, de woning aan Groenedijk 30 en de woonzorgvoorziening aan de overzijde van de Eerste Oosterparklaan. Het planinitiatief heeft zelf geen gevolgen voor deze milieugevoelige functies. Het initiatief is namelijk aan te merken als ‘artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven’ (SBI 2008: 8621, 8622, 8623). Deze bedrijfsactiviteiten zijn gecategoriseerd in categorie A. De meest dichtbijgelegen milieugevoelige functie (Groenedijk 30) is op circa 15 meter gesitueerd. Daarmee wordt voldaan aan de richtafstand.
Conclusie
Het initiatief is geen belemmering voor de aanwezig functies in de omgeving van het plangebied. Omgekeerd vormen de aanwezige functies ook geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een uitwerkingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-58 dB (in de uitleggebieden), voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Plansituatie
Voor dit plan is door MoBiusconsult een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Nieuwbouw Moviera te Utrecht – Geluidbelasting wegverkeer; documentnummer 6034.04 d.d. 26 november 2018, zie bijlage 2). Alleen de Busbaan Parkwijk en de Langerakbaan zijn wegen die onder de Wet geluidhinder vallen. De geluidsbelasting blijft onder de voorkeursgrenswaarde. Er is dus geen hogere waarde procedure nodig. De 30 km/u wegen komen maximaal op 55 dB uit, dat is vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening acceptabel.
Conclusie
Het plan is goed uitvoerbaar vanuit geluidsperspectief bezien.
Plangebied
Basisnetroutes voor het transport van gevaarlijke stoffen over spoor, weg en water (b.v. de A2, de spoorlijn Utrecht-Breukelen en het Amsterdam Rijnkanaal) bevinden zich alle op grote afstand (meer dan één kilometer) van het plangebied en zijn niet van invloed op het plangebied.
Ook de dichtstbijzijnde buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen (hogedruk aardgastransportleiding langs de Europaweg) bevindt zich op meer dan één kilometer afstand van het plangebied en is eveneens niet van invloed op het plangebied.
Tot slot bevinden ook alle risicovolle inrichtingen zich op meer dan één kilometer afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken liggen op het bedrijventerrein Oudenrijn (BASF en Videojet).
Conclusie
Externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plangebied.
Kader
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij uitwerkingsplannen. Een uitwerkingsplan kan worden vastgesteld indien:
Plansituatie
Moviera wil aan de Verlengde Houtrakgracht te Utrecht (Leidsche Rijn) een nieuwe opvang realiseren voor slachtoffers van huiselijk geweld. De locatie maakt onderdeel uit van een wijkvoorzieningencluster, bestaande uit een winkelcentrum, gymzaal en zorgvoorzieningen. Het project maakt onderdeel uit van het NSL project Ontwikkeling Leidsche Rijn. Als gevolg van het project is er geen sprake van (dreigende) grenswaardeoverschrijding. Daarnaast draagt het project NIBM bij aan de luchtkwaliteit.
Conclusie
Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder a, c en d van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van dit uitwerkingsplan.
Kader
Bij het uitwerkingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Het gebied heeft in het verleden overwegend een agrarische functie gehad, waaronder een fruitboomgaard en kassen. Rondom de locatie zijn wegen aangelegd en is de omgeving bebouwd (zorgvoorzieningen en winkelcentrum). De locatie is momenteel in gebruik als grasland. Het totale plangebied bedraagt circa 1300 m2. Hiervan wordt circa 850 m2 bebouwd en de rest wordt ingevuld met parkeren en tuin.
De bodem in het plangebied is een aantal maal onderzocht. In 2019 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend bodemonderzoek conform NEN 5740, Parkwijk, kavels 22.1 en 22.2 te Utrecht, Amos, 1 maart 2019, 194.042.BR.11.ROS, zie bijlage 3). Uit het vooronderzoek is naar voren gekomen dat er ter hoogte van de onderzoekslocatie voornamelijk geen of slechts lichte verontreinigingen kunnen voorkomen. De bodem op de locatie bestaat uit kleigrond, welke op een diepte van circa 2 m-mv overgaat in een zandpakket. In enkele boringen is in de bovengrond (deels puinhoudend) zand aangetroffen. De geroerde baksteenhoudende kleigrond en de (waarschijnlijk opgebrachte) puinhoudende zandige bovengrond blijken beide te voldoen aan de generieke achtergrondwaarde. In de zintuiglijk schone kleiige bovengrond en ondergrond zijn lichte verontreinigingen aan kwik, DDD of DDE aangetoond. De lichte verontreinigingen zijn waarschijnlijk te wijten aan het voormalige gebruik van de locatie als kassencomplex. Visueel is geen asbestverdacht materiaal op het maaiveld en in de opgegraven grond waargenomen. Ook analytisch is geen asbest aangetoond boven de detectiegrens. In het grondwater op de locatie is enkel een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond, wat regelmatig wordt aangetoond en waarvan aangenomen kan worden dat dit een van nature verhoogde achtergrondconcentratie betreft.
Op basis van de Nota bodembeheer 2017-2027 moet bij grondverzet rekening gehouden worden met de toepassingseis landbouw/natuur (zowel generiek als gebiedspecifiek). Rekening dient te worden gehouden dat in de bovengrond verhoogde gehalten aan OCB's aangetoond zijn. In de Nota bodembeheer wordt een handvat gegeven voor het omgaan met grond uit gebieden waar OCB's verhoogd aanwezig zijn (paragraaf 4.3.2 uit de Nota bodembeheer).
In het gebied zijn geen (omvangrijke) grondwaterverontreinigingen bekend. Het plangebied ligt in de schone zone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. Dit betekent dat bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en voor de aanpak of verplaatsing van grondwaterverontreiniging de gevalsaanpak van de Wet bodembescherming geldt en dat er geen sprake is van een gebiedsgerichte aanpak. Er gelden geen beperkingen voor het doorboren van de scheidende laag tussen het eerste en tweede watervoerend pakket op een diepte van circa 50 m.
Het plangebied ligt buiten de boringsvrije zone van de drinkwaterbeschermingsgebieden van De Meern en Leidsche Rijn. Er is sprake van een verhoogde archeologische verwachting in het plangebied. Het plangebied is minder gevoelig voor zetting.
Ondergrond algemeen
De ondergrond biedt kansen voor de duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft.
Conclusie
Op basis van de beschikbare bodemonderzoeksgegevens blijkt de bodem op locatie niet tot licht verontreinigd te zijn. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem (kwaliteitsklasse 'landbouw/natuur' of 'wonen') vormt geen belemmering voor de voorgenomen herinrichting en het gebruik. Bij grondverzet moet rekening worden gehouden met de lichte verontreiniging met kwik, en OCB's (DDD of DDE).
Kader
Op grond van de Wet natuurbescherming moeten initiatiefnemers onderzoek doen naar de effecten van hun activiteiten op beschermde dier- en plantensoorten en beschermde gebieden. Bij het vaststellen van (wijzigingen in) een uitwerkingsplan moet van tevoren duidelijk zijn dat de Wet natuurbescherming niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan. Daarnaast moet worden gekeken naar de regels in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht en de Provinciale Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017.
Beschermde dier- en plantensoorten
Voorafgaand aan de vaststelling van een uitwerkingsplan moet er worden onderzocht:
Beschermde gebieden
Natura 2000-gebieden
Bij het opstellen van een uitwerkingsplan wordt door middel van een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten). Het uitwerkingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast.
Nationaal Natuur Netwerk (v.m. EHS) en Groene Contour
In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (artikelen 4.11 en verder) zijn regels vastgelegd waar (afwijkingen) van bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Daarnaast moet er worden voldaan aan de Verordening Natuur en Landschap Provincie Utrecht 2017 (m.n. landschapselementen, art. 5.1.4 VNL).
Plansituatie
Beschermde dier - en plantensoorten
In 2019 is onderzoek verricht naar het voorkomen van beschermde soorten in het plangebied. Zie hiervoor bijlage 4. Ook is de database van de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd. De Utrechtse soortenlijst is ook meegenomen in het onderzoek.
Van de in de omgeving voorkomende (niet-vrijgestelde) nationaal of Europees beschermde plant- en diersoorten worden geen groeiplaatsen, rust- of voortplantingsplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied verwacht in het plangebied. Wel gelden altijd de algemene voorwaarden uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van het broedseizoen en de zorgplicht.
Utrechtse soortenlijst
Van de Utrechtse soortenlijst worden geen groeiplaatsen, rust- of voortplantingsplaatsen of belangrijke onderdelen van het leefgebied verwacht binnen het plangebied.
De werkzaamheden kunnen zonder planaanpassing of ontheffing worden uitgevoerd, wanneer rekening wordt gehouden met onderstaande voorwaarden:
Zorgplicht
Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood.
De start van werkzaamheden moet buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaatsvinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels), mag van deze voorwaarde worden afgeweken. In dit geval geldt dat vooral in de tuin die grenst aan het plangebied broedende vogels voor kunnen komen, waardoor ook in dit geval een gericht onderzoek naar broedende vogels noodzakelijk is als er binnen het broedseizoen gestart wordt met de werkzaamheden.
Op basis van de zorgplicht dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
Er zijn vanuit ecologisch oogpunt de volgende aanbevelingen ten aanzien van de inrichting:
Beschermde gebieden
In Nederland zijn ongeveer 160 Natura 2000-gebieden aangewezen, gebieden met een Europese beschermingsstatus. Veel van die gebieden zijn (ook) gevoelig voor stikstofdepositie. Een verdere toename van de stikstofdepositie kan leiden tot ‘significante effecten’ op de beschermde natuurgebieden, wat alleen is toegestaan met een Wet natuurbescherming vergunning (Wnbvergunning).
Om de effecten van de ontwikkeling op beschermde natuurgebieden in beeld te brengen is een onderzoek uitgevoerd waarbij getoetst is aan de Wet Natuurbescherming (Wnb). Het onderzoek is opgenomen in bijlage 5. Het onderzoek is uitgevoerd om te bepalen of er sprake is van mogelijke significante gevolgen en daarmee een eventuele vergunning- of meldingsplicht ingevolge de Wet natuurbescherming. De meest nabije Natura 2000-gebieden zijn:
Uit het onderzoek blijkt dat de depositiebijdrage van de opvang van slachtoffers van huiselijk geweld op alle omliggende Natura 2000-gebieden niet groter dan 0,00 mol/ha/jr is.
Natuurnetwerk Nederland en Groen Contour
Het plangebied ligt buiten het Natuur Netwerk Nederland (NNN). Directe effecten op het NNN zijn uit te sluiten en het toetsingskader van het NNN is niet van toepassing. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Groene Contour.
Groenstructuurplan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur, zoals opgenomen in de Actualisatie Groenstructuurplan, vastgesteld op 8 maart 2018.
Conclusie
Voor beschermde soorten zoals opgenomen in de Wet natuurbescherming en de Utrechtse soortenlijst worden door de voorgenomen ontwikkeling geen negatieve effecten verwacht, wanneer rekening wordt gehouden met bovenstaande voorwaarden. Ten aanzien van de beschermde gebieden zijn de effecten op Natura 2000-gebied niet groter dan 0,00 mol/ha/jr. Er worden geen effecten verwacht op het NNN en de Groene Contour.
In het plangebied zijn op dit moment geen bomen aanwezig. Er worden 12 nieuwe bomen geplant.
Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR en het waterschap AGV(Waternet) gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen- vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
Plansituatie
Voor het uitwerkingsplan is een waterparagraaf opgesteld. In de waterparagraaf staat de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan op de waterhuishouding. De volledige waterparagraaf is opgenomen in bijlage 6. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater.
Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak is overleg gevoerd over de ontwikkelingen op de locatie aan de Verlengde Houtrakgracht. De toename van verhard oppervlak is geprogrammeerd in bestemmingsplan Parkwijk, Langerak en gecompenseerd met nieuw gegraven oppervlaktewater buiten het plangebied. Extra compenserende maatregelen zijn niet noodzakelijk.
Vanwege het veranderende klimaat is het wenselijk om meer te doen. Om de versnelde afvoer van hemelwater naar het oppervlaktewater te voorkomen is het mogelijk om:
A. hemelwater vasthouden op bijvoorbeeld een groen dak. Het water kan ook infiltreren in de bodem (waardoor versnelde afvoer wordt voorkomen, vasthouden van water).
B. hemelwater niet vasthouden in het plangebied en afvoeren naar het riool en oppervlaktewater. Voor deze extra afvoer moet dan extra oppervlaktewater aangelegd worden als waterberging en zo de versnelde afvoer te compenseren.
Aan de rand van het plangebied is oppervlaktewater aanwezig. Het is mogelijk om dit oppervlaktewater te verbreden. Hemelwater kan aangesloten worden op het hemelwaterstelsel of bij voorkeur door een nieuw aan te leggen wadi afgevoerd worden naar oppervlaktewater. Voor de afvoer van hemelwater gaat Moviera infiltratiekratten met een overloop op de watergang plaatsten.
Wanneer het nieuwe gebouw voorzien is van een plat dak, kan er overwogen worden om een groen dak toe te passen, waardoor hemelwater eerst wordt opgevangen, waarna het wordt afgevoerd naar bij voorkeur een infiltratievoorziening (wadi) of hemelwaterstelsel. Groene daken worden voor 60% verhard gezien en 40% onverhard. Tenzij aangetoond kan worden dat de daken 45 mm water kunnen bergen. Dan zijn de daken volledig onverhard.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het uitwerkingsplan.
Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een uitwerkingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond te aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Verordening en uitwerkingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In uitwerkingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het uitwerkingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Archeologie in het plangebied en conclusie
Het plangebied bevind zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting (groen), zie afbeelding 7. In gebieden waar een archeologische verwachting geldt, dient op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm vanaf maaiveld archeologisch vooronderzoek of vergunning aangevraagd te worden.
Afbeelding 7 Uitsnede gemeentelijke archeologische waardenkaart
In het verleden heeft definitief archeologisch onderzoek plaatsgevonden ten oosten van het plangebied. Op deze locatie zijn bewoningssporen uit de twaalfde, viertiende en vijftiende-eeuwse nederzetting opgegraven.
De onderzoeksresultaten zijn gepresenteerd in: Kamp, van der J.S. 2006: Wonen aan het water (deel 1) Archeologisch onderzoek van een twaalfde-eeuwse nederzetting langs de Oude Rijn, gemeente Utrecht.
De ontwikkeling van het plangebied kunnen zonder archeologische verplichtingen worden uitgevoerd omdat geen aanwijzingen zijn gevonden die duiden dat in het plangebied archeologische sporen aanwezig zijn.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische resten worden aangetroffen dient hiervan, conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet melding te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. archeologen van de afdeling Erfgoed van de gemeente Utrecht, 030-2860023, 030-2860016, 030-2860011 of 030-2862765 en via archeologie@utrecht.nl.
Kader
Om inzicht te geven in de toekomstige bezonningssituatie is een schaduwstudie uitgevoerd. Door gebruik te maken van schaduwmodellen is in beeld gebracht in hoeverre het bouwwerk van invloed is op de bezonning van de omgeving. Door het ontbreken van erfafscheidingen, beplanting en bomen wordt in deze studie de worst-case situatie getoond. In de schaduwstudie is uitgegaan van diverse tijdstippen van de maatgevende dagen van de vier seizoenen, namelijk 21 maart, 21 juni, 21 september en 21 december. De onderzochte tijdstippen zijn 9.00, 12.00, 15.00 en 18.00 uur. De schaduwstudie is opgenomen in bijlage 7.
Plansituatie
In de studie zijn drie scenario's weergegeven. Scenario A is de huidige situatie, scenario B is de toekomstige situatie en scenario C is de toekomstige situatie waarbij de 10% overschrijding in goot- en bouwhoogte is meegenomen. Uit de schaduwstudie blijkt dat het nieuw te realiseren bouwwerk nagenoeg geen invloed uitoefent op de bezonning van omliggende percelen. Alleen in de ochtenden van de onderzochte data geeft het nieuwe bouwwerk schaduw op een perceel in de omgeving. De schaduw valt niet op de woning maar achter in de tuin. De woning op het naastgelegen perceel ondervindt wel schaduwinvloeden van de omliggende beplanting, de tuinmuur en een naastgelegen gymzaal. Deze invloeden zijn in de huidige situatie ook al aanwezig.
Conclusie
Het verschil tussen de huidige situatie (scenario A) en de maximale planologische mogelijkheden (scenario C) is niet zo groot dat er van onevenredige aantasting sprake is. Omdat het om een binnenstedelijke ontwikkeling gaat is enige afname van zonlicht aanvaardbaar.
De locatie aan de Verlengde Houtrakgracht is passend als opvanglocatie voor slachtoffers van huiselijk geweld. Vanuit een gezondheidsperspectief is het belangrijk dat de cliënten op een gezonde plek komen te wonen. Deze locatie is niet belast qua geluid van het spoor of drukke wegen en ook de luchtkwaliteit op deze locatie is goed. De locatie ligt niet binnen 50 meter van een drukke binnenstedelijke weg (10.000 mv per etmaal) of binnen 300 meter van een snelweg.
De buurt draagt ook bij aan een gezonde leefomgeving. Leidsche Rijn is een rustige en veilige woonwijk. Veiligheidsgevoelens en een beschermd gevoel zijn belangrijk voor deze doelgroep, vandaar dat een locatie in deze wijk als positief wordt gezien. De Verlengde Houtrakgracht ligt tegenover het winkelcentrum, waar mensen voor de dagelijkse boodschappen terecht kunnen. Ook groen is in de nabijheid van deze locatie aanwezig. Het Amaliapark is dichtbij en ook het grotere Maximapark is op loopafstand. Deze voorzieningen dragen bij aan een fijn leefklimaat.
Een groene invulling van het onbebouwde plangebied is gewenst, dit draagt bij aan de gezondheid van cliënten en omwonenden. Ook een gemeenschappelijke ruimte voor de cliënten is nodig. Hier kunnen zij elkaar ontmoeten en dit kan ook een plek zijn voor een mogelijke dagbesteding.
Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente. Daartoe worden initiatiefnemers uitgedaagd om in een visiedocument aan te geven waar zij toe in staat zijn en wat het oplevert voor het onderhavige plan en voor de stad als totaal. Onderwerpen die de revue kunnen passeren zijn de milieubelasting van het materiaalgebruik van draagconstructie, omhulling, afbouw/afwerking en installaties, het terugbrengen van het fossiel energieverbruik, de inzet van efficiënte en/of hernieuwbare energievormen, het verbeteren van het binnenmilieu en het effect van het initiatief op de belevingskwaliteit van de (semi-)openbare ruimte. Maar ook meer People georiënteerde onderwerpen zijn van belang.
Speciale aandacht gaat uit naar de toenemende schaarste van grondstoffen, in het bijzonder zeldzame aardmetalen. Zuinig zijn met grondstoffen is een nieuwe uitdaging.
Energie
Utrecht wil een duurzame stad zijn. Duurzame ontwikkeling betekent dat de keuzes die nu gemaakt worden, ervoor zorgen dat Utrecht in de toekomst aantrekkelijk is voor haar bewoners en bedrijven. Dit uit zich in nieuwbouwprojecten in drie aspecten: energie, duurzaam en circulair bouwen. Aspecten als vergroening van daken voor opvang van hemelwater en het verminderen van de koellast, het toepassen van een slim energiesysteem met zonnepanelen en toepassing van een WKO zijn mogelijkheden. Aansluiting op stadsverwarming behoort ook tot de mogelijkheden.
BENG
Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Dit houdt in dat alle nieuwbouw aardgasloos gebouwd wordt, en zoveel mogelijk energie duurzaam opwekt. In de warmtevisie zijn hiervoor de eerste beleidsregels vastgelegd (Visie warmtevoorziening Utrecht). Concreet betekent dit voor Utrecht dat er wordt ontworpen met de BENG methodiek om de energiebehoefte (BENG!) te beperken en uit wordt gegaan van lage temperatuurafgiftesystemen in gebouwen. Daarnaast dienen er voorzieningen te worden getroffen rekening houdend met zowel gebouwgebonden verbruik (verwarming, etc.) en gebruiksgebonden verbruik (tv, koelkast, pc, etc.). Doel is zo min mogelijk CO2 uitstoot van het gebouw, conform motie 2017/61: Utrecht bouwt BENG. Het toepassen van het Nul op de Meter concept is daarbij gewenst. Bij toepassing van bodemwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met het beperken van uitputting van de bodem; volledige regeneratie van de bodemtemperatuur is het uitgangspunt. Bij luchtwarmtepompen dient rekening te worden gehouden met geluidsaspecten. Tevens dient rekening te worden gehouden met het feit dat in grote delen van de stad alleen het 1e watervoerend pakket tot 50 meter diepte gebruikt kan worden.
GPR
Op het gebied van duurzaam bouwen spelen meerdere factoren een rol. Zo vraagt de gemeente aandacht voor circulair bouwen, groen, klimaatadaptatie (d.w.z. beperken hittestress, berging regenwater bij stortbuien etc.) diervriendelijk bouwen, duurzaamheidsaspecten, integrale woonkwaliteit en een hoge kwaliteit voor de gebruiker. Een algehele duurzaamheidsprestatie wordt uitgedrukt via GPR gebouw. In de uitgifteovereenkomst zijn met Moviera afspraken gemaakt over de gemiddelde score over de vijf aspecten, deze moeten minimaal 7,8 zijn. De GPR score voldoet met een 8,0 aan de afgesproken grenswaarde.
Conclusie
De ontwikkeling voldoet aan de afgesproken EPC en GPR normen. Daarnaast worden er maatregelen genomen om zo zuinig mogelijk met energie om te gaan, water op te vangen en het gebouw later makkelijker te kunnen recyclen.
Het in de vorige paragrafen beschreven onderzoek naar milieuaspecten geeft aan dat belangrijke nadelige milieugevolgen, als gevolg van de ontwikkeling, geen belemmering vormen voor het vaststellen van het uitwerkingsplan.
Inleiding
In het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak is rekening gehouden met de verdere uitwerking van het plangebied met een maatschappelijke functie. In dit uitwerkingsplan wordt de ontwikkeling van een opvangcentrum voor slachtoffers van huiselijk geweld juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.
Financiële uitvoerbaarheid
De te ontwikkelen grond wordt door de gemeente eeuwigdurend in erfpacht uitgegeven aan stichting Moviera. De stichting zal het opvangcentrum aan de Verlengde Houtrakgracht realiseren en beheren. De uitgifte van de grond valt binnen de bestaande grondexploitatie van Leidsche Rijn. Via leges betaalt initiatiefnemer voor (de uitwerking van) dit uitwerkingsplan. De kosten voor de projectleider en eventuele planschade zijn gedekt vanuit de grondexploitatie Leidsche Rijn. Dit uitwerkingsplan is daarom financieel uitvoerbaar.
Economische uitvoerbaarheid
De stichting Moviera is initiatiefnemer en straks eigenaar van het opvangcentrum en erfpachter van de grond onder het opvangcentrum. Het te ontwikkelen opvangcentrum is ter vervanging van de locatie aan de Biltstraat in Utrecht. Het opvangcentrum aan de Verlengde Houtrakgracht voorziet dus in een behoefte. Om die reden is het aannemelijk dat het uitwerkingsplan binnen de planperiode zal worden gerealiseerd. Het project is daarmee economisch uitvoerbaar.
Kostenverhaal
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. In het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak is rekening gehouden met de uitwerking van dit plangebied. Initiatiefnemer betaalt voor de kosten die worden gemaakt voor het opstellen van het uitwerkingsplan en de omgevingsvergunningprocedure. Deze worden op de reguliere wijze met de leges in rekening gebracht conform de gemeentelijke legesverordening. De uren voor projectleiding komen ten laste van de grondexploitatie Leidsche Rijn.
Planschade
Initiatiefnemer heeft een planschaderisico-inventarisatie laten opstellen om het risico van planschade in te schatten, zie bijlage 8. Uit deze analyse blijkt dat er geen risico op planschade is. Er is dus geen planschadeovereenkomst gesloten met initiatiefnemer.
Exploitatieplan
Het kostenverhaal is via gronduitgifte en leges verzekerd. Er zal bij dit uitwerkingsplan dan ook géén exploitatieplan worden vastgesteld.
Het uitwerkingsplan is op 22 augustus aan Provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden verstuurd voor reactie als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Zowel het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden als Provincie Utrecht hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben.
Op 17 april 2019 is een informatieavond gehouden om de omwonenden te informeren over deze ontwikkeling. De veiligheid van omwonenden kwam ter sprake. De politie was aanwezig om de veiligheid van omwonenden bij deze maatschappelijke functie toe te lichten. De politie kon de zorg om veiligheid verminderen door te stellen dat er nauwelijks incidenten plaatsvinden bij een dergelijke locatie. Dat komt omdat cliënten met hoge veiligheidsrisico's uit de eigen regio in een opvang huis elders in het land worden geplaatst.
Er werden door omwonenden ook zorgen geuit over de parkeersituatie rondom het plangebied. Het parkeren voor deze ontwikkeling gebeurt op eigen terrein en heeft dus geen effect op de omgeving. Ook is aangegeven dat volgens het stedenbouwkundig plan realisatie van woningen mogelijk was, woningen hebben een hogere parkeernorm dan een maatschappelijke functie. Daarnaast was er ook een enkele bewoner die zijn zorgen heeft geuit over de bouwhoogte. Tijdens de informatieavond is aangegeven dat het totale bouwvolume kleiner is dan in het stedenbouwkundig plan is toegestaan en dat de maximale hoogte, zoals aangegeven in het stedenbouwkundig plan en in de uit te werken regels van het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak, niet wordt overschreden. Daarnaast is aangegeven dat er altijd al sprake was een ontwikkeling op deze locatie en dat de ontwikkeling binnen de gestelde randvoorwaarden past.
Op 22 augustus is het uitwerkingsplan verstuurd naar de Wijkraad Leidsche Rijn. Er is geen reactie op het uitwerkingsplan ontvangen.
Het uitwerkingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening. Na vaststelling maakt het uitwerkingsplan onderdeel uit van het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak.
Het plan betreft een uitwerking van de bestemming 'Gemengd uit te werken 2' uit het bestemmingsplan Parkwijk, Langerak uit 2013.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Wanneer in de regels van dit uitwerkingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.
Omdat het uitwerkingsplan na vaststelling onderdeel wordt van het bestemmingsplan 'Parkwijk, Langerak', kan volstaan worden met een beperkt aantal regels. Deze worden hieronder toegelicht.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Artikel 2 Maatschappelijk
De maatschappelijke bestemming is opgenomen voor de opvang van slachtoffers van huiselijk geweld. Andere maatschappelijke bestemmingen blijven ook mogelijk. Een uitwisseling van maatschappelijke functies is in de toekomst mogelijk. Het gebouw voor de opvang is door middel van het bouwvlak mogelijk gemaakt. De maximale bouw- en goothoogten zijn op de verbeelding weergegeven.
Artikel 3 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde - Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het uitwerkingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het uitwerkingsplan rekening met de archeologische waarden en verwachtingen conform de Monumentenwet.
Hoofdstuk 3 Overgangs- en slotregels
Artikel 4 Slotregel
In dit artikel is de naam van het uitwerkingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit uitwerkingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit uitwerkingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend uitwerkingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het uitwerkingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel uitwerkingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel uitwerkingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken al illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het uitwerkingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.