Artikel 10 Specifieke regels in verband met beschermde stads- en dorpsgezichten
10.1 Specifieke bouwregels
Ter plaatse van het besluitsubvlak '14' geldt dat:
-
a. de breedte van hoofdgebouwen niet meer en niet minder mag bedragen dan de bestaande breedte van het hoofdgebouw;
-
b. de voorgevels van hoofdgebouwen uitsluitend in de naar de weg gekeerde bouwgrenzen mogen worden gebouwd; deze bepaling geldt niet voor bebouwing in de binnenterreinen en stegen;
-
c. de gevelindeling van gebouwen geen andere dan voor het beschermd stadsgezicht karakteristieke verticale geleding mag vertonen.
10.2 Sloopverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak '14' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning bestaande gebouwen te slopen, tenzij:
-
a. het slopen van een bestaand bouwwerk betreft waarvan de sloop reeds in uitvoering was ten tijde van de vaststelling van de beheersverordening;
-
b. het slopen van een bestaand bouwwerk betreft krachtens een reeds verleende (omgevings)vergunning.
10.3 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden ter plaatse van het besluitsubvlak '14' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het verwijderen, aanleggen of verharden van wegen, paden of parkeergelegenheden, en het aanbrengen van eventuele andere oppervlakteverhardingen (al dan niet tijdelijk);
-
1. het ontginnen, afgraven, ophogen, opvullen of egaliseren van de bodem waaronder begrepen het ophogen met bagger- of grondspecie;
-
2. het dempen van sloten;
-
3. het vellen of rooien van houtopstanden of -gewassen, anders dan bij wijze van verzorging;
-
4. het, al dan niet tijdelijk, opslaan en/of storten van bouw- en afvalmateriaal;
-
b. de omgevingsvergunningplicht als bedoeld onder a. is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
-
1. betrekking hebben op het normaal onderhoud en beheer;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
-
c. de werken of werkzaamheden als bedoeld onder a. zijn slechts toelaatbaar voor zover geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de met het beschermd stads- en dorpsgezicht verbonden cultuurhistorische waarden.
10.4 Adviesprocedure voor omgevingsvergunningen voor het slopen en uitvoeren van werkzaamheden
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.2 en 10.3 moet worden aangetoond dat door het verlenen van deze omgevingsvergunning cultuurhistorische waarden niet (kunnen) worden aangetast en welke voorschriften aan de omgevingsvergunning moeten worden verbonden.