vastgesteld |
NL.IMRO.0344.BVLOMBOKOOSTSMAK-0401 |
Voorafgaand aan de keuze voor de inzet van de beheersverordening voor het gebied Lombok Oost, Smakkelaarsveld e.o. heeft een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten in het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie. Het onderzoek richtte zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving.
De scan van omgevingsaspecten omvat de volgende aandachtsgebieden:
Geconstateerd is dat geen van de genoemde omgevingsaspecten in het gebied aanleiding geeft tot het treffen van maatregelen. De bestaande situatie wordt gehandhaafd en er wordt voldaan aan de vigerende wet- en regelgeving.
Er is geen onderzoek verricht naar de bodemkwaliteit, de aanwezige flora en fauna en eventuele geurbelasting. Noch is er onderzoek gedaan naar de geluidsbelasting of de luchtkwaliteit. Deze aspecten zijn alleen relevant als er nieuwe ontwikkelingen in het verordeningsgebied mogelijk zijn. De beheersverordening biedt hier nauwelijks ruimte voor.
Ten behoeve van deze verordening is gekeken naar de bestaande gegevens ten aanzien van het woon- en leefklimaat. Uit deze gegevens blijkt dat een goed leefklimaat is geborgd. Er bevinden zich geen bedrijven binnen het verordeningsgebied of in de directe omgeving die een belemmering vormen voor een verantwoord woon en leefklimaat.
Het verordeningsgebied wordt begrensd door een aantal wegen met een relatief hoge verkeersintensiteit. De Wet geluidhinder noch de Wet milieubeheer - luchtkwaliteit zijn van toepassing omdat geen nieuwe ontwikkelingen of geluidsgevoelige bestemmingen binnen het plangebied aan de orde zijn.
Nota externe veiligheid
Uitgangspunt is dat de stad in ontwikkeling is en daarvoor ruimte nodig heeft. Deze nota gaat in op het beleid van de gemeente Utrecht over de beheersing van risico's als gevolg van inrichtingen die met gevaarlijke stoffen werken en het vervoer van gevaarlijke stoffen. De gemeente Utrecht kiest er daarbij voor om niet wezenlijk af te wijken van de veiligheidseisen die vermeld staan in de risiconormering van de Rijksoverheid. Wel spreekt de gemeente Utrecht zich nadrukkelijk uit over de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (voor beperkt kwetsbare objecten) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico. Utrecht respecteert zowel die richtwaarde als die oriëntatiewaarde en zal slechts in bijzondere gevallen afwijken van deze waarden.
De beleidskeuzes hebben betrekking op nieuwe situaties, waarin een risicobron zich vestigt of uitbreidt, of een risico-ontvanger, zoals een woning, wordt gebouwd. Daarnaast wordt in deze nota aangegeven op welke wijze Utrecht de veiligheidsrisico's wil beheersen die zij kan beheersen.
Conclusie voor bestemmingsplan
De beleidskeuzes ten aanzien van zowel het plaatsgebonden risico als het groepsrisico hebben geen consequenties voor het plangebied; het plan gaat uitsluitend over bestaande situaties.
Externe veiligheid
Onderzoek
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten.
Het vervoer van gevaarlijke stoffen over de spoorlijn Utrecht – Amsterdam
De spoorlijn is slechts voor een klein gedeelte van het plangebied van invloed op het gebied, namelijk ter hoogte van de Daalsetunnel en Leidseveer(tunnel). Voor de spoorlijn bestaat volgens het Basisnet geen PR 10-6 contour. Ook zijn volgens het Basisnet geen plasbrandaandachtsgebieden aanwezig.
Het groepsrisico blijft ruim onder de oriëntatiewaarde en wordt als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid.
Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
Bedrijven die vallen onder het Bevi
In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.
Nadere informatie, onderbouwing en de wettelijk verplichte verantwoording van het groepsrisico zijn uitgewerkt in een bijlage bij de toelichting.
Conclusie
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat de risicosituatie binnen het verordeningsgebied aanvaardbaar is. Er is geen sprake van een overschrijding van de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico en er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die kunnen leiden tot een toename van het groepsrisico.
In het geval van sloop- en nieuwbouw, dient voor de bodemkwaliteit en de beschermde soorten uit de flora en faunawet in het kader van de omgevingsvergunning het benodigde onderzoek te worden verricht. Bij werkzaamheden op of in de bodem (zoals afgraven of afvoeren van grond of grondwateronttrekkingen) moet aan de regels uit het Besluit bodemkwaliteit en de Wet bodembescherming worden voldaan. Informatie over de bodemkwaliteit voor bijvoorbeeld een specifiek adres is te vinden op www.utrecht.nl/milieu/bodem. De gemeente heeft in het centrum te kampen met diepe grondwaterverontreinigingen met vluchtige gechloreerde koolwaterstoffen als gevolg van vroegere bedrijfsactiviteiten. Ter plaatse van het plangebied zijn diverse diepere grondwaterverontreiniging aanwezig (Kop van Lombok, Jaarbeurs) Om deze verontreinigingen te kunnen aanpakken en beheren, om de omgeving te beschermen en om de ondergrond te kunnen benutten, is een beleidsregel en een saneringsplan (Biowasmachine) opgesteld, met een gebiedsgerichte aanpak. Het plangebied ligt binnen dit gebied. Dit betekent dat bij activiteiten die ingrijpen in de ondergrond zoals bouwputbemaling en WKO-systemen (bodemenergie) geen rekening gehouden hoeft te worden met de verplaatsing van VOCl verontreinigingen. Hier moet wel een melding van gedaan worden bij de gemeente Utrecht die beoordeelt of de activiteiten binnen de randvoorwaarden van de gebiedsgerichte aanpak uitvoerbaar zijn.
Op 15 november 2007 is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. De luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer (Wm). In artikel 5.16 Wm staat een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen. Het gaat om ruimtelijke besluiten en milieuvergunningen die direct gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.
Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor de plannen:
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
Op 1 augustus 2009 zijn de Implementatiewet alsmede het Derogatiebesluit in werking getreden. Met het Derogatiebesluit heeft Nederland van de Europese Commissie uitstel (derogatie) gekregen van de termijnen waarbinnen aan de grenswaarden moet worden voldaan. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), dat tevens op 1 augustus 2009 van kracht geworden is, heeft ter onderbouwing gediend van de derogatie.
Het NSL is een samenwerkingsprogramma tussen Rijk, provincies en gemeenten, dat erop is gericht om in gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden) aan de grenswaarden te voldoen. Het NSL bevat daartoe een omvangrijk maatregelenpakket, met zowel landelijke, regionale als gemeentelijke maatregelen. Op deze maatregelen rust een uitvoeringsplicht. Het NSL heeft een looptijd van 5 jaar (tot augustus 2014).
Goede ruimtelijke ordening
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een beheersverordening uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens tevens rekening gehouden met de luchtkwaliteit ter plaatse van het verordeningsgebied.
Conclusie
De beheersverordening Lombok Oost, Smakkelaarsveld e.o. legt de bestaande situatie in het verordeningsgebied vast en voorziet niet in nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen binnen de horizon van de verordening. Dit heeft als gevolg dat er géén verkeersaantrekkende werking van de verordening uitgaat. Daarom leidt de verordening niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en wordt voldaan wordt aan artikel 5.16 Wm, lid 1 onder b.
Uit de Monitoringstool 2012 (zie www.nsl-monitoring.nl) blijkt tevens dat langs de hoofdontsluitingswegen (Vleutenseweg, Westplein, Daalsetunnel, Kanaalstraat, Graadt van Roggenweg en Croeselaan) er in 2013 en 2015 géén overschrijdingen zijn van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. In de overige (wijkontsluiting- en wijk)straten zal dan ook ruimschoots voldaan worden aan de grenswaarden. Secundair wordt daardoor ook voldaan aan artikel 5.16 Wm, lid 1 onder a.
De Wet geluidhinder is niet van toepassing omdat geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen het verordeningsgebied aan de orde zijn. Binnen het verordeningsgebied is in 1999 door de provincie Utrecht een beschikking hogere waarde afgegeven ten behoeve van de nieuwbouw van woningen aan het Westplein. Dit vanwege overschrijding van de voorkeurswaarde door het wegverkeer (Vleutenseweg, Westplein, Damstraat en toekomstige HOV baan) en het spoor.
Bedrijven: binnen het verordeningsgebied bevinden zich geen bedrijven die onder de Bevi-regeling vallen. Het verordeningsgebied valt ook niet binnen de invloedszone van een bedrijf (binnen of buiten het plangebied) dat onder de Bevi-regeling valt.
Transport: de afstand tussen de oostelijke verordeningsgrens en de westelijke grens van spoor is 165 m. Daarmee ligt het verordeningsgebied ver buiten de invloedszone voor externe veiligheid van het spoor. In de nabijheid van het verordeningsgebied is ook geen waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig waarvan de PR of GR-contour invloed hebben op het plan.
Er is geen onderzoek gedaan naar de aanwezige flora en fauna. De locatie ligt niet in een EHS-gebied of gebied dat aangemerkt staat als beschermd gebied in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hiermee hoeft in deze beheersverordening geen rekening te worden gehouden.
De volgende aandachtspunten zijn echter van belang. In een aantal concrete gevallen of bij specifieke werkzaamheden kan een conflictsituatie ontstaan met verbodsbepalingen (artikel 8 t/m 13) uit de Flora- en faunawet; zoals renovatie van wegen en muren, sloop en renovatie van bebouwing en de kap van bomen. In veel gevallen kunnen maatregelen worden getroffen om overtreding van verbodsbepalingen te voorkomen en/of negatieve effecten op populaties van beschermde soorten te beperken.
Kleinschalige werkzaamheden aan oever of in en rond water zullen niet leiden tot negatieve effecten op beschermde vissen indien voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig zijn.
Het grootschalig dempen van watergangen (singels, sloten en vijvers) of het over grote lengte aanpassen van de oeverstructuur van de Leidsche Rijn kan op kleine schaal (locatie) leiden tot effecten op populatieniveau. Bij werkzaamheden kunnen maatregelen getroffen worden om negatieve effecten tot een minimum te beperken.
Beleid
'Water voorop!' Waterbeheerplan 2010-2015
Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de provincie Utrecht. Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam Waterbeheer.
Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.
Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002)
Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het Waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:
In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:.
Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen het beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in het werkgebied.
Ruimtelijke ontwikkelingen
Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water. Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: 'het standstill-beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het Waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m² in stedelijk gebied is een Watervergunning nodig.
Waterkering als besluitsubvlak
Langs het Merwedekanaal ligt een waterkering (type ‘overige’ waterkering). De beschermingszone van de waterkering valt binnen het verordeningsgebied. Werken binnen de beschermingszone zijn vergunningplichtig volgens de Keur. De beschermingszone is weergegeven op de verbeelding en in de regels in artikel 5.
Primaire watergangen
In het verordeningsgebied ligt de primaire watergang van de Leidsche Rijn. Voor primaire watergangen geldt een beschermingszone van 5 m vanuit de insteek. Deze beschermingszone is als zodanig op de verbeelding vastgelegd.
Conclusie
In de beleidskaders is de bestaande inrichting van de waterhuishouding beschreven en zijn doelen geformuleerd voor behoud en toekomstige ontwikkelingen. Voor de beheersverordening is de waterhuishouding voor het verordeningsgebied hiermee voldoende verankerd. Ter bescherming van de waterkering is een besluitsubvlak op de verbeelding opgenomen aan welke regels zijn verbonden.