Plan: | Het nieuwe Zandpad |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPZANDPAD-VA02 |
Na de intrekking van alle vergunningen voor het exploiteren van raamprostitutie aan het Zandpad door de gemeente in 2013 en het opzeggen van de huurcontracten voor de ligplaatsen voor de prostitutieboten door de waterbeheerder (Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht) heeft de gemeenteraad op basis van een locatieonderzoek een nieuwe locatie voor de raamprostitutie in Utrecht aangewezen (raadsbesluit 10 april 2014).
De nieuwe locatie "Het nieuwe Zandpad", gesitueerd tussen de Einsteindreef en de Rioolwaterzuivering (RWZI), ligt dichtbij de oude locatie, maar dan op de oever, vrijwel haaks op de Vecht. Uit het locatieonderzoek blijkt dat deze locatie het meest geschikt is voor deze functie. Zie ook paragraaf 2.4.7.
Op de locatie Het nieuwe Zandpad wordt ruimte gemaakt voor de huisvesting van alle raamprostitutiebedrijven van Utrecht binnen de komende 10 jaar. De gemeente beoogt geen uitbreiding van het aantal werkruimten. Daarom wordt de bestemming van de Vecht zo gewijzigd dat prostitutie daar niet langer is toegestaan en hervestiging van raamprostitutiebedrijven wordt voorkomen. De nieuwe bestemming van de locatie Het Nieuwe Zandpad zal plaats bieden aan alle 162 prostitutiewerkruimten die op grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunbaar zijn. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van de bestemming van de Hardebollenstraat, omdat nog niet duidelijk is hoe het beleid om de prostitutie op Het Nieuwe Zandpad te concentreren in de Hardebollenstraat het beste geëffectueerd kan worden kan worden. Zie ook paragraaf 2.4.6.2.
Naast de 162 werkruimten maakt dit bestemmingsplan ook de daarbij behorende voorzieningen mogelijk, zoals kantoorruimten voor de bedrijven, een hulpverleningspost, parkeerplaatsen en een wandelpad.
Het plangebied ligt aan de zuidelijke rand in de wijk Overvecht , aan de Vecht en de Einsteindreef, vrijwel haaks op de voormalige locatie aan de Vecht. Het plangebied wordt begrensd door de Einsteindreef en de Rioolwaterzuivering in het westen respectievelijk het oosten. In het noorden door de Brailledreef en in het zuiden door de as van de rivier de Vecht. Verder zijn in het plangebied opgenomen de weg en parkeerplaatsen langs het Zandpad met de bijhorende infrastructuur tussen de twee draaicirkels/rotondes (rotonde Vechtdijk en de rotonde aan de Zuidkant bij de entree RWZI). Deze infrastructuur was ook in gebruik als verkeers- en parkeerruimte bij de voormalige locatie van de raamprostitutiebedrijven.
Figuur 1: Begrenzing
Voor de locatie Het nieuwe Zandpad geldt nu nog het bestemmingsplan Overvecht - Noordelijke Stadsrand. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 21 juni 2012 en onherroepelijk sinds 5 november 2012.
De gronden in het plangebied zijn daarin bestemd voor: Groen 1, Verkeer-verblijfsgebied, Maatschappelijk (ten behoeve van de bestaande Hulp Aanloop Post), Kantoor, Water (met een aanduiding voor de prostitutieboten), Waarde- Archeologie, en Waterstaat- waterkering.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Hoofdstuk 4 beschrijft de toekomstige invulling van het plangebied. De noodzakelijke onderzoeken naar onder meer de relevante milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 is de juridische toelichting op de planregels opgenomen.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.
Het Rijk wil dat de van nature aanwezige economische groeikracht maximaal benut wordt. De ambitie voor 2040 draait in dat licht om leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid.
Bij nieuwe ontwikkelingen dient rekening gehouden te worden met ecologische en archeologische waarden op basis van de Flora- en faunawet en het Verdrag van Malta. In hoofdstuk 5 is aangegeven hoe met deze aspecten is omgegaan.
In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de drie stappen zoals vastgelegd in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening.
De behoefte aan deze vorm van bedrijvigheid is in de afgelopen 15 jaar gelijk gebleven. Utrecht voorziet met deze voorziening ook in een regionale en zelfs bovenregionale behoefte. In casu is geen sprake van nieuw programma of nieuwe bedrijvigheid, maar van het verplaatsen van bestaande bedrijvigheid naar een nieuwe locatie, direct grenzend aan de oude locatie, bij een gelijkblijvend aantal werkruimten.
De locatie is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied en goed bereikbaar met de auto, openbaar vervoer en de fiets.
Voor het regionale beleid zijn de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013- 2028 (2013), het Regionaal Structuurplan Utrecht 2005-2015 (RSP, 2004) en de Ontwikkelingsvisie 2015-2030 (2009), die in NV Utrecht-verband is opgesteld, richtinggevend. De nota's vullen elkaar aan, waarbij de Ontwikkelingsvisie een langetermijnvisie biedt en de ruimtebehoefte aangeeft voor het 'Noordvleugelgebied', bestaande uit Amersfoort, Hilversum, Utrecht en de omliggende regiogemeenten.
In de provinciale Structuurvisie en het Regionaal Structuurplan wordt gekozen voor beheerste groei. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is zorgvuldig, intensief en meervoudig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Het stadsgewest Utrecht is het zwaartepunt van de verstedelijking en economie in de provincie. Dat wil zeggen dat de provincie nieuwe opgaven voor wonen en werken vooral hier wil realiseren. Utrecht heeft bij deze opgave, als centrale stad in het stadsgewest, de belangrijke taak om door verdichting, herstructurering en transformatie, binnenstedelijke capaciteit voor wonen, werken en voorzieningen te ontwikkelen en tegelijkertijd een kwaliteitssprong te realiseren. Verdere verdichting vindt plaats in het stedelijk gebied om de waardevolle landschappen te sparen. Verdichting en kwaliteitsverbetering is ook de essentie van het beleid in NV Utrecht-verband.
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente is voor de periode 2005-2020 vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren, worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden, de verblijfsgebieden, en de gebieden rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. De gemeente wil groei van mobiliteit selectief faciliteren. In de piekuren wil de gemeente de groei van met name de automobiliteit afvlakken door het totale vervoersnetwerk beter te benutten. Buiten de piekuren zorgt de gemeente dat de groeiende vraag naar mobiliteit kan worden verwerkt. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets.
Utrecht is de stad met drie kernkwaliteiten, welke in de structuurvisie zijn uitgewerkt in de drie perspectieven: De Markt, Het Podium en De Binnentuinen. Het bestemmingsplangebied behoort in hoofdzaak tot de Binnentuinen, "de grote stad met kleinschaligheid en sociale cohesie in de wijken". De opgave voor dit ontwikkelingsperspectief ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende wijkstructuren. Soms is dat een park, soms een voorzieningenlint, soms een waterloop. Ingrepen in de als binnentuin aangeduide wijken moeten leiden tot een inrichting van de openbare ruimte die aansluit bij de behoefte van de gebruikers.
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld tot behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.
De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.
In de visie op de stedelijke groenstructuur Utrecht 2030 is het plangebied weergegeven als stedelijk groen en bestaande ecologische verbinding. Het Zandpad is een belangrijke fietsverbinding naar het landschap om de stad.
Het Ambitiedocument "Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar" uit 2012 geeft de hoofdlijnen aan waarlangs deze doelen kunnen worden bereikt. De ambities voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn neergelegd in zeven beleidsprincipes:
1. De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid
2. Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen
3. Levendige centra op knooppunten
4. De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze
5. RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem
6. De fiets als primair vervoermiddel in de stad
7. De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Samen met de Nota Stallen en Parkeren zijn ook enkele uitwerkingen door de gemeenteraad vastgesteld.
Utrecht stimuleert en faciliteert het fietsgebruik. Dit betekent dat de gemeente onverminderd inzet op extra stallingsruimte en een effectiever gebruik van bestaande stallingen. Tegelijkertijd intensiveert de gemeente de handhaving op fout en hinderlijk gestalde fietsen.
Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten.
Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwe voorzieningen ook fietsenstallingen te realiseren. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad, worden de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen.
Ten tijde van het vervallen van het bordeelverbod in 2000, is het gemeentelijk prostitutiebeleid vastgelegd in de Beleidsnotitie Prostitutie (november 1999), die nog steeds van kracht is.
Naar aanleiding van de ontwikkelingen in 2013 in de raamprostitutie in Utrecht heeft de gemeenteraad op 10 april 2014 uitgesproken dat zij alle raamprostitutie in Utrecht wil concentreren aan Het nieuwe Zandpad. Dit streven is inmiddels verwoord in een aanvullende beleidsnotitie op het gemeentelijk prostitutiebeleid, de Beleidsnotitie (raam-)prostitutie 2015. Deze beleidsnotitie is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting. In de beleidsnotitie wordt aangegeven hoe het gemeentelijk prostitutiebeleid vorm krijgt.
In de wijziging van de APV per 1 januari 2014 is hoofdstuk 3 van de APV opnieuw aangescherpt om barrières tegen mensenhandel op te werpen en strengere eisen te stellen aan exploitanten van raamprostitutie.
De beleidsnotitie (raam-)prostitutie 2015, de Beleidsnotitie Prostitutie van 1999 en de APV vormen met elkaar het beleidskader voor de (raam)prostitutie in Utrecht.
Maximumstelsel 1999
In de Beleidsnotitie Prostitutie 1999 is vastgelegd dat ten tijde van het opheffen van het bordeelverbod de gemeente het aantal prostitutiebedrijven heeft gefixeerd op het toen aanwezige aantal en dat er geen uitbreiding zou mogen plaatsvinden van het aantal werkruimten per bedrijf. Er is een maximumstelsel vastgesteld dat gebaseerd is op het bestaande aantal bedrijven per 1 januari 1999. Verder is bepaald dat raamprostitutie alleen is toegestaan aan het Zandpad en in de Hardebollenstraat. In over de stad verspreide bordelen en privéhuizen mag geen raamprostitutie plaatsvinden. Dit zou een te grote aantasting vormen van het woon- en leefklimaat in de directe omgeving.
Het uitgangspunt is dat de vestiging van een nieuw raamprostitutiebedrijf verboden is op plaatsen waar het bestemmingsplan dat niet expliciet toestaat.
Overige seksinrichtingen
Onder overige seksinrichtingen worden in het beleid van 1999 onder andere verstaan seksbioscopen, seksautomatenhal, sekstheater, parenclubs. Deze seksinrichtingen zijn vergunningplichtig op grond van de APV. Er geldt voor deze seksinrichtingen geen maximum. Van dit soort bedrijven wordt geen specifieke overlast verwacht. In de APV is het aantal overige prostitutiebedrijven is, overeenkomstig de feitelijke situatie, op 6 gefixeerd.
Aanvragen voor deze seksinrichtingen worden getoetst aan de vergunningsvoorwaarden zoals in de APV vermeld en aan het bestemmingsplan. Als de vestiging van een seksinrichting een gevaar kan opleveren voor de openbare orde of veiligheid, een onacceptabele aantasting van het woon- en leefmilieu veroorzaakt of als er grote kans is op overlast voor de omgeving, wordt een vergunning geweigerd. Concreet houdt dit in dat vestiging in een woonwijk of in de buurt van scholen of kerken niet werd en wordt toegestaan.
Voor escortbedrijven geldt een vergunningplicht op grond van de APV. Voor de straatprostitutie veranderde er niets in 2000. Straatprostitutie bleef verboden via de APV behalve in het in de beleidsnotitie aangegeven gebied aan de Europalaan.
Intrekken exploitatievergunningen raamprostitutie
In 2013 zijn alle 162 vergunningen voor exploitatie van raamprostitutie (Zandpad en Hardebollenstraat) ingetrokken. Gronden voor het intrekken van deze vergunningen waren onder andere aanwijzingen van mensenhandel of het faciliteren daarvan door de exploitanten, en geen of onvoldoende toezicht. De gemeente heeft haar besluiten gebaseerd op bestuurlijke rapportages van de politie en het openbaar ministerie. In de uitspraak van de Rechtbank Utrecht d.d. 7 juli 2014 is bepaald dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd was.
Opzegging huurovereenkomsten prostitutieboten Zandpad
De boten gelegen in de raamprostitutiezone Zandpad maken gebruik van het water (de Vecht). Het Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht verhuurde de ligplaatsen in het water aan de eigenaren van de boten. Op basis van dezelfde bestuurlijke rapportages van de politie en het openbaar ministerie heeft de waterbeheerder de huurovereenkomsten voor het gebruik van het water als ligplaatsen voor deze boten opgezegd. Ook heeft de waterbeheerder te kennen gegeven geen nieuwe huurovereenkomsten aan te willen en zullen gaan. De waterbeheerder heeft de gemeente verzocht het initiatief te nemen tot een herziening van het huidige bestemmingsplan, waardoor er in dit gedeelte van de Vecht in de toekomst geen ligplaatsen meer beschikbaar zijn (zie raadsbrief 2 december 2013, kenmerk 13.064753).
De gemeente beoogt geen toename van het aantal prostitutiebedrijven in de stad en streeft naar één raamprostitutiezone (concentratie) aan Het nieuwe Zandpad. Dit is ook verwoord in de beleidsnotitie (raam-)prostitutie 2015. Hiermee wordt tegemoet gekomen aan de wens van bewoners en ondernemers van de binnenstad om raamprostitutie te gaan weren in de Binnenstad. Ook de openbare orde en veiligheid zijn gediend met een concentratie van deze vorm van prostitutie op één locatie.
Het concentreren van de (raam)prostitutiebedrijven aan Het nieuwe Zandpad betekent dat bij een bestemmingsplanherziening voor de locatie Hardebollenstraat de prostitutiefunctie daar op termijn zal komen te vervallen. Op dit moment wordt nog onderzocht welke oplossing daarvoor het meest geëigend is. Een mogelijkheid zou kunnen zijn het opnemen van een “uitsterfbeleid”, bijvoorbeeld door de raamprostitutiebestemming van de betrokken panden via een wijzigingsbevoegdheid te schrappen als de prostitutiefunctie ter plaatse tenminste 12 maanden niet is uitgeoefend of als er een andere functie gevestigd is.
Op 10 april 2014 heeft de gemeenteraad besloten over te gaan tot de ontwikkeling van een nieuwe locatie voor raamprostitutie nabij het Zandpad voor maximaal 162 werkruimten.
In de aanloop naar de keuze voor het onderhavige plangebied is een locatieonderzoek uitgevoerd om na te gaan of en zo ja, welke alternatieve locaties voorhanden zijn voor een 24-uurs voorziening voor raamprostitutie. Na een nadere beoordeling van drie locaties aan de hand van een aantal criteria (voldoende ruimte voor 162 werkruimten, voldoende ruimte voor parkeren, goede bereikbaarheid per auto, geen overlast voor de woonomgeving, sociaal veilig inpasbaar) is het plangebied van het onderhavige bestemmingsplan als alternatieve locatie overgebleven.
Dit bestemmingsplan maakt de realisering van 162 werkruimten mogelijk in de zone tussen het tankstation aan de Einsteindreef en de RWZI, vrijwel haaks op de huidige locatie aan het Zandpad. Er blijft voldoende groen over om de zone af te schermen van de omgeving en het groene beeld van deze entree van Overvecht de behouden.
De realisering van een concentratie van de werkruimten voor prostitutiebedrijven aan Het nieuwe Zandpad is in overeenstemming met de verschillende beleidskaders.
Het gebied is geheel in eigendom van de gemeente Utrecht.
Er waren, direct grenzend aan het plangebied langs de Vecht aan het Zandpad 145 werkruimten voor prostitutie in de boten in de Vecht, een HAP (Huiskamer Aanloop Project)-post aan de westkant van de Einsteindreef en een kantoor van een exploitant van de werkruimten aan de oostkant van de Einsteindreef. De uitvoering van de taak van de politie om oog te houden op de veiligheid van het gebied werd bemoeilijkt door de lengte van de strook boten en door het feit dat de strook door de Marnixbrug gesplitst wordt.
Bij het aangrenzende tankstation bevindt zich een wasstraat met bijhorende voorzieningen. Achter het tankstation is een taxistandplaats.
Het gebied bestaat uit een groenzone langs de Vecht en achter het tankstation. De zone achter het tankstation heeft geen gebruikswaarde behalve als visuele afscheiding van de RWZI.
De beleving van de ruimte wordt gedomineerd door de voormalige prostitutieboten in de Vecht die het zicht op de rivier wegnemen en die een aantasting vormen voor de groenstructuur en de recreatieve fietsroute langs de Vecht.
De strook langs de Vecht bestaat uit meerdere infrastructuurlijnen (voetpad, rijweg, fietspad) naast elkaar, grotendeels ten behoeve van bezoekers van de voormalige prostitutieboten. De Vecht, maar ook de overkant, is ter plaatse van de voormalige prostitutieboten nauwelijks te zien. Toen de prostitutieboten nog in bedrijf waren conflicteerde het bezoekersverkeer met de fietsers die van de recreatieve route over het Zandpad van en naar Oud Zuilen en Maarssen gebruik maakten of die onderweg waren naar de sportvelden ten noorden van de Einsteindreef.
De Einsteindreef is als "parkweg" de groene entree van Overvecht. Beeldbepalend zijn de bomenrijen die de ruime infrastructuur in meerdere rijen begeleiden en de brede midden- en zijbermen met gras.
Het tankstation is een onderbreking in het groene beeld. Achter het tankstation en de Brailledreef wordt het achterliggende gebied van de RWZI afgeschermd door dichte beplanting en bosschages.
In de keerlussen en bij de RWZI staan veel grote bomen in het gras met een parkachtige uitstraling. In het gebiedje ten noorden van het plangebied ligt tussen de watersingel en de Vechtdijk een kleine polder, door water omzoomd, met gerasterde bomenaanplant van kleinere afmetingen.
Het gebied wordt ontsloten vanaf de Einsteindreef. Het Zandpad is te bereiken uit verschillende richtingen door middel van twee verkeerslussen met aanliggende parkeerplaatsen zowel haaks als schuin naar het Zandpad. Het Zandpad is een weg met tweerichtingsverkeer en met langsparkeren aan de overzijde van de werkruimten. Aan beide uiteinden draaiden de automobilisten in een keerlus.
Langs de Einsteindreef loopt een fiets- en voetgangersroute. Deze is via de draaicirkels verbonden met de routes langs de Vecht. De voetgangers lopen op een voetpad langs de kade aan de Vecht.
De doorgaande hoofdfietsroute over de Vechtdijk heeft ook een recreatieve functie heeft. Hierdoor is het langzaam verkeer, in tegenstelling tot het auto verkeer, verbonden met de omgeving. Ter hoogte van de voormalige prostitutieboten ligt het fietspad, door hekken gescheiden van het autoverkeer, in twee richtingen naast het groen. Fietsen kunnen achter de HAP in klemmen gestald worden.
Het plangebied is met openbaar vervoer bereikbaar vanaf de Einsteindreef. Bushalten zijn op een afstand van circa 300 meter aanwezig: ter hoogte van het winkelcentrum Overvecht en aan de Marnixlaan.
Het tankstation wordt ontsloten via de Einsteindreef.
In totaal waren er in de voormalige situatie 133 parkeerplaatsen inclusief twee parkeerplaatsen voor de exploitant en vier voor de HAP-post.
De groene zone langs de Vecht valt onder de gemeentelijke hoofdgroenstructuur. De zone dwars op de Vecht behoort hier niet toe. De bomen langs de Einsteindreef vallen onder de hoofdbomenstructuur. In het plangebied staan circa 180 bomen met wisselende kwaliteit.
Het plangebied bevat weinig waarden. Enkele bomen hebben mogelijk betekenis als verblijfplaats voor de gewone- en ruige dwergvleermuis.
De Vecht is tot het hart van de rivier in het plangebied opgenomen.
Ondergronds zijn in het plangebied enkele hoofdstransportleidingen aanwezig.
Met het onderhavige bestemmingsplan wordt een compacte en daardoor veiliger zone voor raamprostitutie gecreëerd, waardoor betere controle en handhaving mogelijk zijn. Daarnaast kan de kwaliteit van het gebied aanzienlijk verbeterd worden door het verwijderen van de voormalige prostitutieboten. Dat biedt de kans om de groenstructuur en de ecologische verbinding te herstellen en de belevingswaarde van de Vecht en van de recreatieve fietsroute te vergroten.
In dit hoofdstuk wordt de toekomstige invulling van het gebied beschreven. Die invulling wordt bepaald door het creëren van een veiliger plek voor prostitutie en door de mogelijkheden die ontstaan door het verdwijnen van de voormalige prostitutieboten. Verbetering van de groenstructuur en het oplossen van de knelpunten die in het vorige hoofdstuk (zie paragraaf 3.6) genoemd worden, vormen de belangrijkste uitgangspunten voor de nieuwe bestemming van dit gebied.
Op 10 april 2014 heeft de gemeenteraad besloten dat er in het plangebied nieuwe werkruimten moeten komen voor raamprostitutie, ter vervanging van de werkruimten van de voormalige prostitutieboten in de Vecht. Het inrichten van een nieuwe locatie geeft de kans om bestaande knelpunten op te lossen. Dit bestemmingsplan moet de basis bieden voor:
Het voldoen aan bovenstaande uitgangspunten zal een belangrijke opwaardering van de ruimtelijke beleving van het gebied als gevolg hebben.
De prostitutiefunctie is gevoelig voor criminaliteit. In het ontwerp van de bebouwing moet daarom rekening gehouden worden met de volgende aanvullende veiligheidseisen:
Het gemeentelijk beleid is gericht op het instandhouden, maar niet vergroten, van het aantal raamprostitutiebedrijven. In de APV is dat aantal gefixeerd op 162. Het bestemmingsplan biedt daarom ruimte aan maximaal 162 werkruimten voor raamprostitiie.
Om te komen tot een verbetering van de veiligheidssituatie worden de ruimten niet meer in een lange, door een brug onderbroken rij gesitueerd, maar op een compacte locatie. De bebouwing kan in twee lagen (zonder kap) gebouwd worden, met een maximale hoogte van 7 meter. Daardoor ontstaat de beoogde compacte invulling die tegelijkertijd landschappelijk bijdraagt aan een betere inpassing van de bebouwing langs de groene entree van Overvecht. Ook bij twee lagen is er een "etalage" aan de straat, op de begane grond.
Om de impact naar buiten te minimaliseren en met het oog op de veiligheid wordt de bebouwing ontsloten door een doodlopende voetgangersstraat van minimaal 6 meter breed die aansluit op het Zandpad en ook alleen vanaf het Zandpad bereikbaar is.
De bebouwing oriënteert zich op de voetgangersstraat met een open uitstraling. De achterkant van de bebouwing moet een gesloten uiterlijk hebben, zodat de impact naar de omgeving zo gering mogelijk is. Deze achterkanten vragen op twee punten bijzondere aandacht. De gesloten achtergevel mag niet oproepen tot vandalisme zoals graffiti. Daarom gaat de voorkeur uit naar een groene gevel, ook omdat die de landschappelijke inpassing vergroot. Het complex moet aan de buitenzijde zoveel mogelijk met (dicht) groen worden ingeplant, met uitzondering van de entree bij aansluiting van de Einsteindreef op het Zandpad. Daar oriënteert en presenteert de bebouwing zich op ingehouden wijze naar de weg.
In het kader van de groen- en watercompensatie (zie hoofdstuk 5) zijn groene daken wenselijk.
Binnen de bestemming Bedrijventerrein - Raamprostitutie zijn de daarbij behorende ondergeschikte kantoorrruimten en een maatschappelijke voorziening (hulpverleningspost, HAP) toegestaan.
De waterzijde van het Zandpad is zo bestemd dat voldaan kan worden aan de uitgangspunten voor het groen en het water. Het water van de Vecht wordt tot het hart van de Vecht meegenomen, maar uitsluitend met een bestemming water, waarin geen ligplaatsen zijn toegestaan.
De nieuwe prostitutielocatie maakt gebruik van de bestaande aansluiting bij de Einsteindreef en het Zandpad. De nieuwe locatie wordt hierop aangesloten met een doodlopende openbare voetgangersstraat. Deze sluit aan op de bestaande voetgangersroute langs de Vecht, omdat hiervandaan de meeste bezoekers zullen komen. Vanuit veiligheidsoverwegingen zijn verbindingen richting de Einsteindreef of de Brailledreef niet toegestaan.
Bij het bepalen van de parkeerbehoefte gaat de gemeente doorgaans uit van de normering op grond van de nota Stallen en Parkeren. Deze nota ziet echter niet op de bijzondere functies die in dit plan worden mogelijk gemaakt. Daarom is de parkeerbehoefte veelal op grond van ervaringen met de oude situatie door een verkeerskundige berekend.
In de oude situatie waren er 133 parkeerplaatsen bij de Einsteindreef en het Zandpad beschikbaar. Deze aantallen blijken in de praktijk goed te werken. Gemiddeld betekent dit 0,9 parkeerplaats per werkruimte.
Voor de nieuwe werkruimten wordt ook uitgegaan van 0,9 parkeerplaatsen per werkruimte en, net als in de oude situatie, van 2 parkeerplaatsen per beheerderskantoor en van 4 parkeerplaatsen voor de HAP-post. Dat betekent, dat er, uitgaande van 5 beheerderskantoren, in totaal 159 parkeerplaatsen nodig zijn. Deze parkeerplaatsen worden in de af- en opritten van de Einsteindreef aangelegd.
Nabij de ingang van de prostitutiezone komt een fietsparkeervoorziening voor 20 fietsen.
Op het Zandpad wordt zowel aan de noordzijde als aan de zuidzijde een paaltje geplaatst om autoverkeer van het Zandpad te weren.
Het gedeelte van het Zandpad ten noorden van de Marnixbrug zal groener worden ingericht wanneer de boten zijn verdwenen. Dat geldt ook voor het deel van het Zandpad ten zuiden van de Marnixbrug. Alleen het gedeelte van het Zandpad vanaf de Jagerskade tot de Joodse begraafplaats behoudt de verkeers-en verblijfsfunctie voor de ontsluiting van deze begraafplaats.
De (voetgangers)straat is minimaal 6 meter breed. Dit in verband met civieltechnische en veiligheidseisen alsmede de aantrekkelijkheid van het straatbeeld zelf.
De voetgangersstraat heeft in verband met veiligheid één toegang, waardoor optimaal toezicht mogelijk is. De voetgangersstraat moet goed toegankelijk, overzichtelijk en veilig zijn, zodat de bezoekers zich hier op hun gemak kunnen voelen en de omgeving geen ongewenst gedrag uitlokt. De voetgangersstraat moet fysiek afgeschermd zijn naar haar omgeving door middel van bebouwing of een hek.
De openbare ruimte rondom wordt zo ingericht, dat de bebouwing/afscheiding zoveel mogelijk door hoog, dicht groen wordt ingeplant en aan het zicht onttrokken wordt om het groene beeld niet of in elk geval zo min mogelijk te verstoren. Langs het fietspad blijft het gras met het oog op de sociale veiligheid van de fietser. De bestaande laanbeplanting van de hoofdboomstructuur blijft onaangetast.
De entree van de voetgangersstraat heeft een open en representatief karakter. Het gebied tussen de parkeerplaatsen en de entree blijft zoals het nu is, namelijk gras met bomen.
Door de aanleg van de parkeerplaatsen en de prostitutiezone aan de zuidelijke zijde van de Einsteindreef wordt het openbaar groen in de hoofdgroenstructuur verkleind. Hiervoor geldt het gemeentelijk compensatiebeleid. Er is voor groencompensatie rekening gehouden met een zone van 30 m vanaf de oever van de Vecht.
Aan de noordelijke zijde van de Einsteindreef geldt hetzelfde uitgangspunt. De groencompensatie kan voor een deel gevonden worden in een herinrichting van de Vechtoevers, zodra de boten langs het Zandpad zijn verdwenen.
Voor het deel van het Zandpad ten noorden en ten zuiden (tot aan de Joodse begraafplaats) van de Marnixbrug wordt de bestemming Groen opgenomen waarbinnen voet- en fietspaden mogelijk zijn en kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen.
Door de uitvoering van de bebouwing in een aaneengesloten rooilijn, zonder verspringingen en met ramen en deuren aan de voetgangersstraat ontstaat een compacte, overzichtelijke en sociaal veilige inrichting van het gebied, waardoor ongewenste situaties kunnen worden tegengegaan.
De kwaliteit van het gebied wordt door de realisering van een compacte raamprositutiezone aanzienlijk verbeterd door het herstel van de groenstructuur en de ecologische verbinding langs de Vecht en het vergroten van de belevingswaarde van de Vecht en van de recreatieve fietsroute. Door op termijn de verkeersruimte langs de Vecht ten zuiden van de Einsteindreef te wijzigen naar een groene inrichting neemt de belevingswaarde nog verder toe.
Door de realisering van een compacte locatie met slechts één toegangsweg voor voetgangers ontstaat een veiligere en overzichtelijkere situatie waarmee handhaving van de openbare orde gediend is.
In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten voor het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
De herontwikkeling leidt tot slechts zeer beperkte nieuwe verkeersaantrekkende werking als gevolg van het uitbreiden van 145 werkruimten naar 162. De effecten zijn vergelijkbaar met de situatie waarbij de werkruimten op de boten aan het Zandpad, in de Vecht, zijn gelegen. Er zijn geen gevoelige functies in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling. De herontwikkeling is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten (zie onderstaande paragrafen).
Met dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden met dit bestemmingsplan geen activiteiten plaats die de geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschrijden. Tevens zijn er, zoals blijkt uit beschrijving van de in dit hoofdstuk weergegeven diverse relevante (milieu)aspecten (zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, ecologie en water) geen andere factoren aanwezig die aanleiding geven tot het opstellen van een MER.
Er kan dan ook geconstateerd worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 2011/92/EU) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken. Het bestemmingsplan heeft betrekking op bestaand stedelijk gebied en er liggen geen kwetsbare gebieden in of in de nabijheid van het plangebied.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object - hiervoor kent de wet "geluidgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
In dit bestemmingsplan worden geen geluidgevoelige bestemmingen mogelijk gemaakt. De werkruimten zijn weliswaar gesitueerd op een andere locatie, maar het verkeer en daarmee de geluidsbelasting verloopt via de zelfde verkeersstructuur als voorheen. Aangezien het plan geen significante wijziging van de verkeersstructuur of nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk maakt, is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Wel dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening te worden bezien welk effect het plan kan hebben voor de omgeving. Voor de afweging wordt conform de Geluidnota Utrecht aangesloten bij de systematiek van de Wet geluidhinder. In de nieuwe situatie worden maximaal 162 werkplekken gecreëerd. Dat zijn er 17 meer dan in de oude situatie.
Door de gemeente Utrecht is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, Akoestisch onderzoek Prostitutiezone Zandpad d.d. 21 mei 2014. Uit de berekeningen volgt dat de geluidsbelasting vanwege alleen het Zandpad in de toekomstige situatie tot 4 dB kan toenemen als gevolg van een toegenomen verkeersintensiteit en het wegvallen van de geluidsafscherming in de bestaande woonboten. Echter, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden.
Uit de berekeningen volgt dat de toename van de totale geluidsbelasting overal beperkt blijft tot 1,5 dB dan wel voldoet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.
Het plangebied ligt binnen een geluidzone van een industrieterrein, maar het betreft geen geluidsgevoelige bestemming zodat onderzoek naar industrielawaai niet nodig is.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is bekeken welke effecten dit plan met zich mee brengt voor de omgeving. Aangezien het plan effect heeft op het geluid van het wegverkeer, is dat aspect onderzocht. Het geluid afkomstig van de RWZI zal voor de omgeving niet wijzigen en is daarom in de onderzoeken niet betrokken.
Cumulatie van meerdere geluidsbronnen vindt alleen plaats als er vanuit het kader van de Wet geluidhinder een ontheffing (hogere waarde) moet worden verleend voor meerdere geluidsbronnen. Daar is hier geen sprake van. Wel is in het verleden een besluit Hogere waarde genomen voor woningen binnen de geluidzone van de RWZI , maar deze geluidbron wijzigt door dit bestemmingsplan niet.
De nieuwe inrichting van de prostitutielocatie haaks op het Zandpad zal niet leiden tot een onaanvaardbaar akoestisch effect. De geluidsbelasting blijft voor veel plekken onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB dan wel zal de toename beperkt blijven tot een acceptabel niveau van minder dan 1,5 dB.
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving of dat, omgekeerd, de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Binnen het plangebied wordt alleen raamprostitutie mogelijke gemaakt, met slechts zeer beperkt aanvullende ondergeschikte functies. De prostitutiezone zelf is geen gevoelige functie en heeft geen specifieke hindereffecten anders dan de verkeersaantrekkende werking waarvan de geluids- en lucht effecten in de desbetreffende paragrafen zijn beoordeeld. De activiteit zelf heeft geen specifieke milieuhinderzone. In de directe omgeving liggen enkele bedrijven, te weten een benzinestation, RWZI, Zuivering Griftpark en Hulpwarmtecentrale Overvecht. Deze hebben een milieuhinderzone, maar raamprostitiutie is geen gevoelige bestemming zodat toetsing niet noodzakelijk is.
Gesteld kan worden dat de milieuzonering van de nieuwe prostitutielocatie geen belemmering oplevert.
Het algemene uitgangspunt van geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Voor bepaalde bedrijven is in de Wet milieubeheer (Wm) een richtwaarde aangegeven voor hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven/inrichtingen. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen. Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De mate van geurhinder is met name afhankelijk van de geurconcentratie en het karakter van de geur. Bij een hoge geurconcentratie in de omgeving zal meer geurhinder worden ervaren. Daarnaast is ook het karakter ofwel de mate van onaangenaamheid van een geur van invloed. Een aangename geur (bijvoorbeeld broodgeur van een bakker) wordt minder snel als hinderlijk ervaren dan een onaangename geur (bijvoorbeeld afvallucht). Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf/inrichting. Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van een bedrijf/inrichting zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing met name wonen.
De naastgelegen RWZI heeft een geurproductie, die belastend kan zijn voor de locatie. Aangezien er geen sprake is van de realisering van een geurgevoelige bestemming is dit niet nader onderzocht. De RWZI is voornemens zijn bedrijfsvoering te wijzigen; er loopt een m.e.r.-procedure waarin de geurcontouren van de nieuwe situatie worden onderzocht.
Het aspect geurhinder vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gemaakt van risicoveroorzakende activiteiten.
Bij het aan het plangebied grenzende tankstation is inmiddels de verkoop en opslag van LPG niet meer aanwezig.
De relevante transportassen liggen alle op zeer grote afstand, te weten meer dan een kilometer van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
De dichtstbijzijnde hogedruk aardgastransportleiding loopt langs de Klopvaart. De afstand van het plangebied tot deze leiding is meer dan een kilometer. Vanwege deze grote afstand is de leiding niet van invloed op het plangebied.
Op basis van voorgaande wordt geconcludeerd dat er op het gebied van externe veiligheid geen belemmeringen bestaan voor het vaststellen van het bestemmingsplan.
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
De beoogde locatie ligt aan dezelfde aanrijroute als de voormalige raamprostitutie bij het Zandpad, gelegen aan de Vecht. Tussen de Einsteindreef en de RWZI, haaks op de Vecht, ligt een groenzone. Deze strook, dwars op het Zandpad, biedt ruimte voor het inpassen van162 werkplaatsen voor prostituees, inclusief parkeervoorzieningen. Dit betreft een uitbreiding met van 17 werkplaatsen ten opzichte van de oorspronkelijke situatie. Een dergelijke ontwikkeling is gekoppeld aan een ontwikkeling in de verkeersstromen, met consequenties voor de luchtkwaliteit. Deze consequenties zijn onderzocht door de gemeente, zie rapport Beoordeling luchtkwaliteit Nieuwe Locatie Prostitutie d.d 27 april 2014.
De luchtkwaliteitsbeoordeling geeft inzicht hoe de luchtkwaliteit de komende jaren zich ontwikkelt en hoe deze zich verhoudt tot de mate van blootstelling en de grenswaarden. Middels CARII-berekeningen is daartoe de luchtkwaliteit in de omgeving van de nieuwe locatie prostitutiezone in kaart gebracht.
De luchtkwaliteit is beoordeeld op drie momenten (zichtjaren 2014, 2015 en 2020) langs de relevante wegen in en in de nabijheid van het plangebied. De uitbreiding van 17 werkplekken komt in de maximale situatie overeen met een verkeersgeneratie van 587 ritten per etmaal. Geconstateerd kan worden dat in alle onderzoeksjaren in het onderzoeksgebied voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).Tevens blijkt op grond van de berekeningen dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Daarnaast zijn geen ontwikkelingen voorzien waarmee gelet op de anticumulatiebepaling uit het Besluit NIBM rekening moet worden gehouden.
De RWZI voldoet voor wat betreft luchtkwaliteit aan de emissie-eisen die gesteld zijn in de milieuvergunning van de RWZI en is er geen sprake is van normoverschrijding bij deze naastgelegen bron.
Op basis van de uitgevoerde berekeningen kan worden geconcludeerd dat realisatie van de nieuwe locatie voor prostitutie niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden. In dit kader wordt voldaan aan artikel 5.16 lid 1, onder a van de Wet milieubeheer.
Tevens blijkt op grond van de berekeningen dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. In dit kader wordt secundair voldaan aan artikel 5.16 lid 1, onder c van de Wet milieubeheer.
Uit oogpunt van luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor de vaststelling van het bestemmingsplan voor de nieuwe locatie voor raamprostitutie.
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functie(s). Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Het gemeentelijk bodembeleid volgt de algemene uitgangspunten uit de Wet Bodembescherming (Wbb). De gemeente heeft een bodemonderzoek laten uitvoeren.
Het verkennend en aanvullend bodemonderzoek Zandpad en RWZI e.o. te Utrecht is uitgevoerd door Antea, d.d. 18 april 2014, projectnummer 267752.
Uit het onderzoek blijkt dat de zandige ophooglaag licht verontreinigd is met zware metalen, PAK en minerale olie. In deze laag is analytisch geen asbest aangetroffen.
Het materiaal waarmee voormalige watergangen zijn gedempt is matig tot sterk verontreinigd met zink, koper, lood en PAK. Dit dempingsmateriaal komt voor vanaf een diepte van minimaal 0,9 meter –mv. De aangetroffen verontreinigingen in het dempingsmateriaal hangen samen met het voorkomen van afval en mogelijk met verontreinigd slib (op de watergangen in de omgeving werd geloosd door de vitrioolfabriek die in het verleden was gevestigd in dit gebied).
Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink.
De verontreiniging in de ondergrond, het dempingsmateriaal, vormt wel een geval van ernstige bodemverontreiniging. De toplaag is geschikt voor het beoogde gebruik.
Het geval van ernstige bodemverontreiniging is niet afgeperkt. In het kader van de voorziene herinrichting is dit niet noodzakelijk, aangezien niet verder in de bodem wordt gewerkt dan de bovenste laag. Gezien de aard van de verontreinigingen (niet mobiel) en het voorkomen (in de ondergrond) kan op voorhand gesteld worden dat er geen sprake is van actuele risico's voor de mens en ecologie of verspreiding. Op basis hiervan is sanering bij huidig gebruik niet urgent. Indien bij de herinrichting gewerkt gaat worden in de verontreinigde laag (dieper dan 0,9 meter) dient een saneringsplan te worden opgesteld dan wel een BUS-melding gedaan te worden.
Indien niet dieper gewerkt wordt dan 0,9 meter vormt de bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van de bestemming.
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.
Het plangebied bestaat uit een strook "bosplantsoen" dat ligt tussen de afvalwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) en de Einsteindreef in Utrecht. Een kleine strook van het RWZI terrein is tevens meegenomen bij het onderzoek. Het plangebied ligt geheel binnen het onderzochte terrein. Het "bosplantsoen" bestaat uit veel verschillende boomsoorten (beuk, eik, es, taxus, iep, esdoorn). De oudste bomen zijn aangeplant tussen 1960 en 1970 met het ontstaan van Overvecht. Naast het "bosplantsoen" ligt een tankstation. De werkzaamheden bestaan uit het rooien van bomen en herinrichting van het terrein.
Het plangebied is op 29 oktober 2013 en 20 januari 2014 bezocht. Op 29 oktober 2013 is een oriënterend veldbezoek uitgevoerd. Het tweede veldbezoek in 2014 heeft plaatsgevonden om de bomen (zonder blad) te controleren op holtes en nesten en het afgesloten RWZI terrein te betreden voor inspectie.
Uit het oriënterend veldonderzoek en de bomeninspectie in 2014 bleek dat het plangebied een functie kan hebben als paarverblijfplaats voor ruige- en gewone dwergvleermuis. Het plangebied is daarom op 10 oktober 2014 tussen 21:00 en 00:00 bezocht om baltsende vleermuizen in het plangebied in kaart te brengen. Omdat er baltsactiviteit van gewone dwergvleermuizen werd vastgesteld in oktober 2014 is op 16 januari 2015 onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van potentiele paarverblijfplaatsen voor vleermuizen in de aanwezige bomen. Tijdens de bomencontrole in januari 2015 is opnieuw gezocht naar nesten van roofvogels.
Planten
In het onderzoeksgebied zijn geen beschermde soorten planten aangetroffen. Geschikte groeiplaatsen / biotopen zijn niet aanwezig. Op grond hiervan is beoordeeld dat het plangebied geen betekenis heeft voor beschermde soorten planten.
Ongewervelden
In de gemeente komen de volgende beschermde soorten ongewervelden voor: platte schijfhoren en groene glazenmaker (beide soorten Tabel 3 Flora- en faunawet). In het onderzoeksgebied zijn geen geschikte biotopen aanwezig voor deze beschermde soorten ongewervelden. Op grond hiervan is beoordeeld dat het plangebied geen betekenis heeft voor beschermde soorten ongewervelden.
Vissen
Oppervlaktewater is niet aanwezig in het onderzoeksgebied. De aanwezigheid van vissen is uitgesloten.
Amfibieën
Er zijn tijdens de veldinspectie geen amfibieën aangetroffen in het onderzoeksgebied. Geschikte voortplantingsbiotoop voor amfibieën is niet aanwezig. Op grond hiervan is beoordeeld dat het onderzoeksgebied geen betekenis heeft voor amfibieën.
Reptielen
Reptielen zijn niet aangetroffen in het onderzoeksgebied. Alleen de ringslang komt voor in de omgeving van het plangebied (Tabel 3 Flora- en faunawet). In het onderzochte gebied is geen geschikt leefgebied aanwezig zoals broeihopen en amfibierijke wateren. Op grond hiervan is beoordeeld dat het plangebied geen betekenis heeft voor de ringslang.
Grondgebonden zoogdieren
In het plangebied is geschikt leefgebied voor de eekhoorn aanwezig (Tabel 2 Flora- en faunawet). Er zijn geen sporen en nesten gevonden van de eekhoorn. In de omgeving van het onderzoeksgebied komen geen andere strikt beschermde soorten grondgebonden zoogdieren voor. Op grond hiervan is beoordeeld dat het onderzochte gebied geen betekenis heeft voor strikt beschermde soorten grondgebonden zoogdieren.
Vleermuizen (alle soorten Tabel 3 Flora- en faunawet)
Er zijn in het plangebied acht bomen met holten, spleten of loshangende schors aanwezig. In oktober 2014 zijn twee baltsende gewone dwergvleermuizen waargenomen. Aangenomen wordt dat enkele van de acht bomen een functie hebben als paarverblijfplaats.
In het plangebied zijn geen geschikte verblijfplaatsen voor rosse vleermuis en watervleermuis aanwezig.
Vliegroute vleermuizen
Vleermuizen gebruiken vaste vliegroutes tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. Een vliegroute wordt als essentieel beschouwd als het de enige geschikte optie is voor dieren om zich te verplaatsen tussen verschillende onderdelen van het leefgebied. Om de volgende redenen is beoordeeld dat de groenstrook in het plangebied geen essentiële functie als vliegroute vervult voor vleermuizen:
Foerageergebied vleermuizen
Hetzelfde geldt voor foerageergebied; dit wordt als essentieel beschouwd als het voor een lokale populatie vleermuizen van belang is om voldoende voedsel te verzamelen. Het plangebied wordt als niet essentieel foerageergebied beoordeeld omdat:
Conclusies naar aanleiding van het onderzoek
Het plangebied heeft een mogelijke functie voor soorten uit de groepen vleermuizen en vogels.
Enkele bomen hebben een functie als paarverblijfplaats voor gewone dwergvleermuis. Door de kap van deze bomen verdwijnen deze paarverblijfplaatsen. Het aanbod aan geschikte paarverblijfplaatsen in de omgeving van het plangebied is ruim voldoende. Er is veel bebouwing aanwezig nabij geschikt foerageergebied. Het verlies aan twee paarverblijfplaatsen zorgt niet voor aantasting van de gunstige staat van instandhouding van de gewone dwergvleermuis in de gemeente Utrecht.
Er is een kans dat een sperwer gaat broeden in het plangebied. Het broedseizoen van de sperwer loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. Als de sperwer in het plangebied gaat broeden en er een boom met sperwernest gekapt moet worden dan verdwijnt er een nestplaats. Sperwers broeden vaak in hetzelfde bosje maar bouwen elk jaar wel een nieuw nest. In het te behouden deel van het bosje rondom het RWZI terrein zijn nog voldoende alternatieve nestbomen aanwezig. Het bosje is als foerageergebied niet van essentieel belang voor de sperwer. In de directe omgeving is voldoende geschikt foerageergebied aanwezig voor de sperwer en sperwers gebruiken een groot jachtgebied.
Maatregelen
Voor het verwijderen van enkele bomen met de functie paarverblijfplaats voor gewone dwergvleermuis is een ontheffing nodig van artikel 11 van de Flora- en faunawet.
Door platte vleermuiskasten van het type Schwegler 1FF op te hangen aan bomen wordt de afname van het aantal beschikbare paarplaatsen voor vleermuizen voorkomen (maatregel is reeds uitgevoerd in 2014).
Door bomen en struiken buiten het broedseizoen te verwijderen wordt verstoring van nesten van vogels voorkomen. Het rooien van beplanting binnen het broedseizoen is mogelijk indien is vastgesteld dat er met deze werkzaamheden geen nesten van vogels worden verstoord en er geen vleermuizen in de bomen verblijven. Voor het broedseizoen wordt in het kader van de Flora- en faunawet geen standaard periode gehanteerd. De lengte en de aanvang van het broedseizoen verschilt per soort. Globaal moet rekening gehouden worden met de periode van 1 maart tot en met juli.
Enkele bomen in het plangebied hebben betekenis als paarverblijfplaats voor de gewone dwergvleermuis. De kap van deze bomen zorgt dat deze paarverblijfplaatsen verdwijnen en dat artikel 11 van de Flora- en faunawet overtreden wordt. Daarom is een ontheffing van de Flora- en faunawet nodig voor de ingreep en zijn vervangende paarverblijfplaatsen opgehangen in het plangebied. De verwachting is dat de ontheffing verleend zal worden.
Het plangebied heeft een functie als broedgebied voor verschillende soorten vogels. De kapwerkzaamheden moeten daarom buiten het broedseizoen uitgevoerd worden. Voor soorten waarvan de nestplaats jaarrond beschermd is heeft het plangebied geen functie.
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijksmonument. Voor deze gebieden en voor gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke verordening op de archeologische Monumentenzorg.
Het plangebied Het nieuwe Zandpad, Overvecht bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met hoge archeologische verwachting ( geel) en archeologische verwachting (groen). Voor het gebied met een hoge archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 100 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 1000 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn.
Figuur 2 Uitsnede archeologische waardenkaart, Het nieuwe Zandpad, Overvecht
Het plangebied Het nieuwe Zandpad, Overvecht bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied met hoge archeologische verwachting, deels in een gebied met een archeologische verwachting.
Voor het gebied met een hoge archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 100 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een archeologische verwachting geldt dat bodemingrepen vanaf 1000 m2 en dieper dan 50 cm archeologievergunningplichtig zijn.
Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg, moet de initiatiefnemer indien hij deze ondergrenzen overschrijdt door een archeologisch onderzoeksrapport moeten aantonen of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht.
De huidige inrichting van de locatie bestaat uit beplanting met bomen en gras. Recent zijn de bomen op deze locatie geïnventariseerd door een extern deskundig bureau.
Door de nieuwe inrichting en het nieuwe gas- en rioolleidingstracé moet een groot aantal bomen worden verwijderd. Omdat de bomen dicht op elkaar staan en gezamenlijk zijn opgegroeid, worden vooral groepen bomen verwijderd en zullen uit die groepen geen individuele bomen gespaard kunnen worden. Vaak zijn deze bomen eenzijdig vertakt en zijn het geen mooie solitaire bomen. In de vellijst bij de aanvraag velvergunning wordt daarover vermeld: kwaliteit onvoldoende.
Uit de inventarisatie blijkt dat een aantal Taxussen technisch verplantbaar is. Gezien de soort en de huidige vorm van deze Taxussen zijn ze economisch niet aantrekkelijk om te verplanten. Ook is er (vrijwel) geen vraag naar Taxussen in de stad, dus de afzetmogelijkheden zijn minimaal. Andere boomsoorten binnen de beplantingsstrook zijn gezien leeftijd en soort soms ook technsich verplantbaar, maar hebben onvoldoende kwaliteit, ontstaan door het gezamenlijk opgroeien in een bosplantsoenbestand. De kronen zijn scheef of eenzijdig ontwikkeld of de bomen zijn "stakerig": lang en dun.
Samengevat zijn er geen economisch verplantbare bomen aanwezig binnen deze locatie. In totaal zullen 182 solitaire bomen worden verwijderd en ca. 50 stuks bomen, ontstaan als doorgegroeid bosplantsoen, maar niet nader te inventariseren.
Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen en het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van watergerelateerd beleid en beheer door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.
Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.
Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Deze waterparagraaf is opgesteld ter verantwoording en afsluiting van de watertoets ten behoeve van het bestemmingsplan voor de ontwikkeling 'Nieuwe Prostitutiezone Zandpad', dat een verplaatsing van de voormalige prostitutie in de woonboten aan het Zandpad naar nabijgelegen huisvesting beoogt.
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoerengescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
[1] De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en
verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De
ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en
drainage (versie 18 april 2013, www.utrecht.nl). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van
watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
[2] Zie bijgevoegde bijlage 'Beleidskader HDSR' voor een toelichting op deze planfiguren.
[3] Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en
kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn
vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur (www.hdsr.nl).
In dit watertoetsproces participeren de volgende partijen:
Aanvrager: Gemeente Utrecht, Ruimtelijke en Economische Ontwikkeling - Stedenbouw en Planologie
Opsteller: Gemeente Utrecht, Stadswerken - IBU Stadsingenieurs
Toetser: Waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (beheerder oppervlaktewater), Gemeente Utrecht, Stadswerken – Stedelijk Beheer (beheerder riolering, oppervlaktewater).
Het plangebied bevindt zich in het gebied tussen de Marnixlaan/Einsteindreef, de Brailledreef, het RWZI-terrein en de Vecht (zie figuur 1). De herinrichting betreft een terrein van circa 8835 m2. Onderstaande tekening geeft een indicatie van de mogelijke herinrichting.
Oppervlaktewater
Het plangebied ligt in het beheergebied van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR), dit waterschap is verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de regionale waterhuishouding en in het bijzonder voor de primaire watergangen. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich de Vecht (zie figuur 1 en 2), deze rivier heeft een streefpeil van NAP -0.40 m. De Vecht is onderdeel van het beheergebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV), dit waterschap is verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van de regionale waterhuishouding. Het dagelijks cq. operationeel beheer en onderhoud zijn ondergebracht bij de uitvoeringsorganisatie Waternet. De oostelijke 5 m brede beschermingszone van het natte profiel van de Vecht bevindt zich in de kade van het Zandpad, globaal tussen de damwand en de hart van de rijbaan. Deze beschermingszone legt echter geen functionele of ruimtelijke beperkingen op aan de ruimtelijke inpassing van de nieuwe prostitutiezone. In deze zone wordt de huidige inrichting van de openbare ruimte gehandhaafd.
Figuur 3 – ligging beschermingszone rondom het plangebied (bron: HDSR, digitale legger)
Waterkeringen
In of nabij het plangebied bevindt zich geen fysieke waterkering. De wijk Overvecht is bij het bouwrijpmaken in de jaren 60 opgehoogd waardoor inundatie vanuit de Vecht niet mogelijk is. Sinds oktober 2013 heeft de aangrenzende 'kade' geen formeel-juridische status meer als waterkering.
1e watervoerend pakket
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. De gemiddelde, langjarige grondwaterstanden van het 1WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden en seizoensvariatie verondersteld: droge periode (GLG) = NAP -0.4 m, natte periode (GHG) = NAP -0.05 m en gemiddeld (GGG) = NAP -0.25 m. De grondwaterstroming is west/ noordwestelijk gericht.
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek dient uit te wijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen. De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, dient conform de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. Op basis van een maaiveldhoogte van circa NAP +1.8 m en een streefpeil van NAP -0.4 m bedraagt de drooglegging circa 2,2 m. Er wordt ruimschoots voldaan aan de droogleggingseis. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. Op basis van een maaiveldhoogte van NAP +1.8 m en een grondwaterstand van NAP -0.05 m bedraagt de ontwateringsdiepte circa 1,85 m. Er wordt voldaan aan de ontwateringseis.
In of nabij het plangebied bevindt zich geen fysieke waterkering, de kade langs de Vecht heeft sinds oktober 2013 geen formeel-juridische status meer als waterkering.
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren.
De gemiddelde, langjarige grondwaterstanden van het 1WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden en seizoens-variatie verondersteld: droge periode (GLG) = NAP -0.4 m, natte periode (GHG) = NAP -0.05 m en gemiddeld (GGG) = NAP -0.25 m. De grondwaterstroming is west/ noordwestelijk gericht.
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren. Bodemonderzoek dient uit te wijzen wat de lokale bodemgesteldheid is en wat de consequenties hiervoor zijn voor de freatische grondwaterstand.
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder.
De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, dient conform de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. Op basis van een maaiveldhoogte van circa NAP +1.8 m en een streefpeil van NAP -0.4 m bedraagt de drooglegging circa 2,2 m. Er wordt ruimschoots voldaan aan de droogleggingseis.
De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. Op basis van een maaiveldhoogte van NAP +1.8 m en een grondwaterstand van NAP -0.05 m bedraagt de ontwateringsdiepte circa 1,85 m. Er wordt ruimschoots voldaan aan de ontwateringseis.
Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren. Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, dient een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2009). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding.
Watervergunning - Keur
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld. Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater. In het kader van het rioleringsplan (en de gewenste directe lozing van hemelwater op de Vecht) dient er voor dit project een watervergunning te worden aangevraagd.
Dwars door het plangebied loopt een overstortleiding van het gemengd rioolstelsel van bemalingsgebied Overvecht (zie figuur 3). Dit transportriool is in 1963 aangelegd, heeft een diameter van Ø1500 mm en een diepteligging van circa NAP -1.35/-1.91 m. Bij een putdekselhoogte van circa NAP +1.8 m bedraagt de dekking minimaal circa 1,5 m.
Figuur 4 Kenmerken riolering plangebied Prostitutiezone Zandpad
Ten behoeve van de realisatie van de nieuwe prostitutiezone dient riolering te worden aangelegd om het vuilwater vanuit de units en om het hemelwater van de verhardingen en de daken van de units in te zamelen en te transporteren. Het meest doelmatig is hierbij een gescheiden stelsel: de nieuwe droogweerafvoer (DWA) kan op put 1522 van het bestaande gemengd stelsel worden aangesloten, de nieuwe hemelwaterafvoer (HWA) kan het relatief schone water via de buitenzijde van overstortput 1521 en de overstortleiding op de Vecht lozen (zie figuur 4). In het voorliggende inrichtingsplan (variant 2 van 25-03-2014) zijn de noordwestelijke rij units bovenop de overstortleiding van het gemengd stelsel gepland (zie figuur 4). De rioolbeheerder van de gemeente Utrecht kan, vanuit het oogpunt van beheer en onderhoud en mogelijke calamiteiten, niet akkoord gaan met bebouwing op het riool. Als oplossing voor dit knelpunt wordt de overstortleiding verlegd naar de groenstrook (zie figuur 4) zodat er vrij ruimte ontstaat voor de units. Alle nieuwe vuilwaterlozers dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. Sinds 1 oktober 2012 wordt het aspect rioolaansluiting geregeld in de Omgevingsvergunning Bouw. Het aansluiten van het riool valt als activiteit onder het Bouwbesluit 2012 (waarin alle technische voorschriften voor riolering zijn overgeheveld vanuit de Bouwverordening en de Aansluitverordening) en daarmee onder de Wabo.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist (administratieve ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom). In de huidige situatie is het gebied waarin ruimtelijke wijzigingen plaatsvinden circa 8615 m2 groot. Hiervan wordt conform het voorliggend functioneel ontwerp van 18 juni 2014 circa 2270 m2 als wandelzone ingericht, 3995 m2 krijgt een parkeerfunctie en 2350 m2 wordt bebouwd met units (zie figuur 1). Aan de noordzijde van de Einsteindreef, tussen de bestaande parkeerplaats en de huidige singel, is een extra parkeerplaats geprojecteerd van circa 455 m2 (zie figuur 5). In de onderstaande tabel zijn de verschillende type verhardingen in de huidige en geprojecteerde situatie (uitgangspunt FO van 18 juni 2014) geïnventariseerd en is de uiteindelijke toename aan verhard oppervlak bepaald. In totaal neemt het verhard oppervlak met circa 5915 toe, dit dient conform de Keur van het HDSR met 15% á 890 m2 open water gecompenseerd worden.
verhard oppervlak locatie 'Het nieuwe Zandpad' | ||
huidige situatie [m2] | toekomstige situatie [m2] | |
daken units | 0 | 2350 |
verharding wandelzone | 0 | 2270 |
groen | 5075 | 0 |
totaal parkeerplaatsen noord | 1275 | 1730 |
rijbaan | 620 | 620 |
parkeerplaatsen | 360 | 500 |
trottoir | 100 | 65 |
groen | 195 | 90 |
extra parkeervoorziening juli 2014 | 0 | 455 |
totaal parkeerplaatsen zuid | 2720 | 2720 |
rijbaan | 695 | 1120 |
parkeerplaatsen | 335 | 1025 |
trottoir | 70 | 125 |
groen | 1620 | 450 |
totaal | 9070 | 9070 |
toename verharding | 6370 |
In het kader van de visie Watergangen Overvecht wordt medio 2015 in de groenstrook tussen de huidige singel en de Einsteindreef ter hoogte van het tankstation een 'nevengeul' gegraven met een substantieel wateroppervlak van 1800 circa m2 (zie figuur 5). Voorgesteld wordt om ter compensatie van de toename aan 6370 m2 verhard oppervlak, 955 m2 van het wateroppervlak van de toekomstige nevengeul in te zetten (15% compensatie-eis). Hiermee wordt de prostitutiezone op gebiedsniveau waterneutraal ontwikkeld. Het restant van het wateroppervlak van de nevengeul -circa 845 m2, 47% van het totale wateroppervlak- kan worden ingezet ter compensatie van andere lokale gebiedsontwikkelingen.
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling 'Het nieuwe Zandpad' en de bijbehorende bestemmingsplanwijziging heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. Hoewel het verhard oppervlak als gevolg van de nieuwe inrichting toeneemt met ca 6.370 m2, wordt met de toekomstige aanleg van de nevengeul 1.800 m2 extra oppervlaktewater gecreëerd en wordt de toegenomen afvoerbelasting conform de compensatieplicht gecompenseerd met extra bergingscapaciteit. Het restant van het wateroppervlak van de nevengeul -circa 845 m2, 47% van het totale wateroppervlak- kan worden ingezet ter compensatie van andere lokale gebiedsontwikkelingen.
De waterbeheerder heeft begin juli 2014 een positief wateradvies uitgebracht over het bestemmingsplan.
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
In de aanbesteding van deze plannen zal aandacht worden besteedt aan duurzaamheid.
In het projectgebied bevindt zich een aantal hoofdleidingen, te weten:
overstortleiding diameter 1500 mm, gemeente Utrecht;
Daarnaast ligt er een groot aantal telecom- en datatransportleidingen van diverse eigenaren.
De overstortleiding ligt gedeeltelijk onder de geplande bebouwing, hetgeen niet acceptabel is. De gemeente Utrecht heeft daarom besloten de leiding te verleggen. Er wordt nog een tracéstudie uitgevoerd op grond waarvan de nieuwe ligging bepaald zal worden.
In het inrichtingsontwerp van het plangebied is er mee rekening gehouden dat de warmteleiding niet overbouwd mag worden. De gasleiding wordt verlegd naar de groenstrook. Dit in samenhang met de te verleggen riolering.
Met uitzondering van enkele kleine stukjes komen er geen telecomkabels onder de nieuwe bebouwing.
In het ontwerp wordt rekening gehouden met een strook van ca. 2,00 meter breed voor het aanleggen van infrastructuur ten behoeve van de nieuwe bebouwing.
Voor de leidingen genoemd in 5.14.3 wordt een beschermende regeling opgenomen in het bestemmingsplan.
Uit het overleg met Volksgezondheid over dit bestemmingsplan is gebleken dat Volksgezondheid de nieuwe locatie voor raamprostitutie goed gekozen vindt vanwege de ligging naast de RWZI en op ruime afstand van woningen. Wel maakt Volksgezondheid de opmerking dat er aandacht geschonken moet worden aan de het visuele aspect vanwege de woningbouwontwikkeling op het terrein van het voormalig Mesosterrein Overvecht.
Daarmee wordt door de invulling van de nieuwe locatie rekening gehouden. De infrastructuur van de Einsteindreef is breed, waardoor mogelijke zichthinder aanzienlijk beperkt wordt. Daar komt bij dat de bebouwing (in twee lagen) aan de zijde van de Einsteindreef helemaal gesloten is en wordt voorzien van een groene inplanting. In aanvulling daarop wordt opgemerkt dat de nieuwe woningbouw op het voormalig Mesosterrein Overvecht aanzienlijk lager is dan de nu nog aanwezige ziekenhuisbebouwing.
Uit een oogpunt van volksgezondheid kan met de nieuwe locatie worden ingestemd.
Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de ontwikkeling en realisatie van maximaal 162 werkruimten voor raamprostitutie. De gemeente realiseert deze ontwikkeling door middel van actief grondbeleid. Dit betekent concreet dat de gemeente de grondexploitatie voert.
Financiële uitvoerbaarheid
Op basis van de uitgangspunten en randvoorwaarden in het bestemmingsplan is een grondexploitatie gemaakt. De opbrengsten worden gerealiseerd door de verhuur van bouwgrond, waarop de werkruimten gerealiseerd worden; deze huuropbrengsten zijn gekapitaliseerd, wat resulteert in een waarde voor de bouwrijpe grond. De kosten bestaan voornamelijk uit het bouw- en woonrijp maken van het plangebied. In de kosten is ook rekening gehouden met plankosten en rentelasten.
Uit de grondexploitatie blijkt dat de kosten lager zijn dan de opbrengsten, ook als slechts 145 werkruimten verhuurd worden (zie paragraaf 4.2.2). De grondexploitatie is daardoor sluitend. Daarmee zijn de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt in het bestemmingsplan financieel uitvoerbaar.
Economische uitvoerbaarheid
In het bestemmingsplan worden maximaal 162 werkruimten voor raamprostitutie mogelijk gemaakt en bijbehorende ruimten, zoals kantoorruimten voor de bedrijven en een maatschappelijke voorziening. Sinds de sluiting van de raamprostitutie aan het Zandpad is er in Utrecht vrijwel geen raamprostitutie meer mogelijk, terwijl de vraag niet is veranderd. Het is daarom aannemelijk dat deze bestemming binnen de bestemmingsplanperiode (10 jaar) wordt gerealiseerd.
Kostenverhaal
De gemeente is zelf eigenaar van het te ontwikkelen terrein. Het kostenverhaal in deze ontwikkeling is daarom anderszins verzekerd, namelijk uit de opbrengst van de verhuur van bouwrijpe grond. Er behoeven ook geen locatie-eisen en faseringseisen gesteld te worden, anders dan de eisen die in de huurovereenkomst opgenomen worden. Er is daarmee voldaan aan alle drie de uitzonderingsgronden van artikel 6.12, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening, zodat bij dit bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld.
Planschade
Naast de kosten voor het maken van het bestemmingsplan moet een inschatting worden gemaakt van het risico van planschade. Uit de planschaderisicoanalyse van februari 2015 blijkt dat geen directe en geen indirecte planschade wordt verwacht. Deze planschaderisicoanalyse is opgenomen in de bijlagen bij deze toelichting.
Voor omwonenden van het plangebied zijn diverse informatieavonden gehouden. Mede naar aanleiding daarvan is gekozen voor een parkeeroplossing in de lussen van de op-en afritten van Einsteindreef. Op die manier wordt eventuele overlast, in combinatie met het plaatsen van paaltjes (zie 4.2.3) aan het Zandpad, zoveel mogelijk voorkomen. Heen en weer rijdend verkeer op het Zandpad vermindert daarmee aanzienlijk.
Ook is er een beheergroep waarin alle betrokken partijen zijn vertegenwoordigd. De beheergroep begeleidt de aanleg en exploitatie van de zone zodat na realisatie van de zone overlast gemonitord en aangepakt kan worden.
Het plan is aan HDSR toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
De resultaten van dit overleg zijn opgenomen in paragraaf 5.12.9.
Het plan is op 31 juli 2014 om advies aan de wijkraad Overvecht gezonden. Van de wijkraad is op 11 februari 2015 een reactie ontvangen.
De wijkraad adviseert dringend de voorbereidingen voor Het nieuwe Zandpad te beëindigen, zodat er geen onomkeerbare ingrepen in het gebied plaatsvinden en met de kennis van nu een vernieuwd locatieonderzoek te starten naar andere mogelijkheden voor raamprostitutie. De wijkraad geeft daarbij aan dat er waarschijnlijk kleinere, geschikte plekken zijn, verspreid over de stad. Het uitgangspunt is daarbij dat grootschalige raamprostitutie niet in een woonwijk thuishoort.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat het besluit van de gemeenteraad van 10 april 2014 erop is gericht om raamprostitutie op één, compacte en overzichtelijke locatie te concentreren. De nieuwe locatie is verder vanaf woningen/woonboten gelegen dan de nu nog bestaande locatie aan het Zandpad en ligt in een groene zone tussen een tankstation en het terrein van een rioolwaterzuiveringsinstallatie. De nieuwe locatie is naar verwachting beter beheersbaar en geeft minder overlast voor de omgeving.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de wettelijk verplichte Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het bestemmingsplan Het nieuwe Zandpad kenmerkt zich door een gedetailleerde opzet.
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Ze moeten in de onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. De verbeelding is getekend in de schaal 1:1000. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen bindende werking, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.
De SVBP 2012 schrijft een hoofdstukindeling van de regels voor:
Daarnaast schrijft worden ook de regels met de standaardindeling van de SVBP 2012 opgebouwd:
In dit artikel wordt beschreven wat onder de begrippen in de regels van het bestemmingsplan wordt verstaan. Waar mogelijk wordt begripsomschrijving uit de SVBP2012 gebruikt. Als een ander begrip of een andere beschrijving nodig is, vindt steeds een afstemming plaats op de begrippen in de andere Utrechtse bestemmingsplannen. In de regels is verder aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving van de Algemene Plaatselijke Verordening.
Om te voorkomen dat misverstanden bestaan over hoe en wat gemeten moet worden bij het bepalen van de in de regels genoemde maten, wordt in dit artikel bepaald hoe dat moet gebeuren. Ook hier is aangesloten bij de SVBP2012.
Artikel 3 Bedrijventerrein - Raamprostitutie
Deze bestemming is opgenomen voor de gronden waar de werkruimten voor raamprosititutie mogen worden gevestigd. Het maximale aantal werkruimten is bepaald op 162. Voor de vestiging van een prostitutiebedrijf is een vergunning op basis van de APV nodig. In hoofdstuk 4 wordt deze bestemming uitgebreid toegelicht.
Ondergeschikt aan de functie raamprostitutie zijn ten behoeve van de raamprostitutiebedrijven een maatschappelijke voorziening toegestaan tot maximaal 150 m2 om een huiskamer-aanloopproject mogelijk te maken en kantoorrruimten voor de bedrijven tot maximaal 600 m2.
Parkeren, voorwaardelijke verplichting
Op 29 november 2014 is de mogelijkheid vervallen om via de bouwverordening het realiseren van voldoende parkeergelegenheid te regelen. Dat heeft tot gevolg dat dit bestemmingsplan de werking van de bouwverordening moet overnemen. Op 1 november 2014 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening in werking getreden die de gemeente de mogelijkheid geeft om een algemeen geformuleerde parkeereis via beleidsregels te concretiseren. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over bestemmingsplan "Van Esveldstraat, Zeeheldenbuurt, Hengeveldstraat e.o." van 17 juni 2015, zaaknummer 201410618/1/R6, blijkt dat een algemene gebruiksregel onvoldoende rechtszekerheid biedt. Daarom is in lid 3.2.1, onder c, de parkeereis als voorwaardelijke verplichting in de bouwvoorschriften van het bestemmingsartikel opgenomen. De in paragraaf 4.2.3 berekende normen zijn in lid 3.2.1, onder c, overgenomen. Op deze wijze is het realiseren van voldoende parkeergelegenheid geborgd en is in ieder geval de rechtszekerheid geboden die volgens de genoemde uitspraak van de Afdeling vereist is. Bij het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt getoetst of er voldoende parkeergelegenheid is, zoals dat voorheen op grond van de bouwverordening gebeurde. Die parkeergelegenheid moet binnen de plangrenzen gerealiseerd worden en uiteraard in een bestemming die parkeren toestaat.
Het aanwezige groen in het plangebied heeft de bestemming Groen gekregen. Daarbinnen zijn behalve groenvoorzieningen ook water, waterbeheer, waterberging en voet- en fietspaden toegestaan. Op een afstand van ruim 50 meter aan de noordzijde van de Marnixbrug en eenzelfde afstand aan de zuidzijde daarvan (tot aan de begraafplaats) is eveneens de bestemming Groen opgenomen. Binnen dit gedeelte van de bestemming Groen zijn ook kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen toegestaan.
De bestemming Verkeer is opgenomen voor het gedeelte van de Einsteindreef ter hoogte van de Marnixbrug dat valt binnen het plangebied.
Artikel 7 Verkeer - Verblijfsgebied
De overige wegen en parkeervoorzieningen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. De wegen hebben een functie voor het bestemmingsverkeer. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan, bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen. Binnen deze bestemming zijn de parkeervoorzieningen specifiek aangeduid. Ook zijn binnen deze bestemming voet- en fietspaden, groenvoorzieningen en waterpartijen toegestaan.
Deze bestemming is opgenomen voor het deel van de rivier de Vecht dat deel uitmaakt van dit bestemmingsplan. In deze bestemming zijn de nu nog bestaande prosititutieboten niet opgenomen en zijn deze dus wegbestemd. De verwachting is dat de boten binnen de planperiode zullen verdwijnen nu de waterbeheerder de huur heeft opgezegd van de ligplaatsen.
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter bescherming van de aanwezige ondergrondse stadsverwarmingsleiding en de ondergrondse gasleiding.
Artikel 10 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde-Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het bestemmingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarden en verwachtingen conform de Monumentenwet.
Artikel 11 Waterstaat-Waterkering
Deze dubbelbestemming beschermt de waterkering door middel van een bouwbeperking.
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 13 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor beperkte overschrijdingen van bouwgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
Deze planregel is opgenomen in verband met de bestaande geluidzone van de aangrenzende RWZI en de NUON. Door het opnemen van deze geluidzone wordt de geluidsruimte van deze inrichtingen gecontiueerd.
Artikel 15 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod is daarom niet meer in de planregels opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Als voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk worden gehandhaafd of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten.
Artikel 16 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 17 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel wordt geregeld dat de bestemmingsgrenzen kunnen worden gewijzigd, voor zover dat van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein; de overschrijdingen mogen niet meer dan 3 m bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
In het Besluit op de ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Als de in het plan opgenomen regels over gebruik of bebouwing afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren, totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag voor de verbouw van een illegaal bouwwerk moet worden gehonoreerd, is bepaald dat de overgangsregeling slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Ook afwijkend, legaal gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Na het van kracht worden van dit plan kan wel handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.