Plan: | Van Esveldstraat, Zeeheldenbuurt.Hengeveldstraat e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPVESVELDSTRZEEHEN-VA02 |
MBB Ontwikkeling heeft in 2009 de grond en het pand aan de Van Esveldstraat 31 aangekocht en wil hier appartementen realiseren. KPN, de voormalige eigenaar, huurt tot en met 2015 het volledige pand en zal daarna circa 100 m2 in de plint afnemen voor een schakelstation.
De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkelingen met een appartementengebouw met bijbehorend terrein en een schakelstation juridisch- planologisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het plangebied ligt in de Zeeheldenbuurt, ten zuiden van de Kardinaal de Jongweg, naast appartementencomplex Nieuw Bleyenburg.
Afbeelding 1: luchtfoto perceel
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS /Onherroepelijk | |
Wittevrouwen, Zeeheldenbuurt, Huizingabuurt. |
29-06-2006 | 6-02-2007 | |
Facet partiële herziening bouwregels overgangsrecht | 22-09-2011 | 24-11-2011 |
Ter plaatse van het project gelden de volgende bestemmingen:
De ontwikkeling van een appartementengebouw past niet binnen het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling mogelijk te maken moet voor deze locatie een nieuw bestemmingsplan worden gemaakt.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.
Het Rijks- en provinciaal beleid richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Zo staat in de Nota Ruimte het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten centraal. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden (regio Utrecht) en hoofdverbindingsassen. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.
Ook de structuurvisie Randstad 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRV 2013-2028) en verordening kennen een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen waarbij tegelijkertijd een kwaliteitssprong wordt gerealiseerd. Voor het woningbouwprogramma voor de regio Utrecht betekent dit dat ruim 32.500 woningen, voornamelijk binnen de rode contouren van het bestaand stedelijk gebied, dienen te worden gebouwd.
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Er is sprake van een regionale en grote behoefte aan woonruimte. Omdat bij deze binnenstedelijke herontwikkeling het bestaande perceel, met grotendeels leegstaande bedrijfsbebouwing (KPN-centrale), wordt herontwikkeld tot woningbouw en bijbehorende voorzieningen wordt voldaan aan het criterium van zuinig ruimtegebruik. De sloop-nieuwbouw leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied. In de navolgende toelichting wordt een en ander verder onderbouwd.
Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op één sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied (binnen rode contour van de provinciale structuurvisie), is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.
Structuurvisie Utrecht 2015 – 2030
In de Structuurvisie Utrecht is de locatie Van Esveldstraat aangeduid als ‘Stedelijk en groenstedelijk woonmilieu’ en is het onderdeel van de ‘binnentuinen’. De doelstelling binnen de binnentuin is het creëren van een veilige en leefbare omgeving, het bijdragen aan de sociale vitaliteit van de stad en het zorgdragen voor geborgenheid in een stedelijk milieu. De opgave voor de binnentuinen ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren in de wijk. Functiemenging is hier beperkt en openbaar groen is geclusterd in parken en plantsoenen.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) 2005-2020 staat de gemeentelijke visie op het verkeer en vervoer in Utrecht tot 2020. Een langetermijnvisie op verkeer en vervoer is onder andere nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen. Het GVVP bevat beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.
Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economische belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen voor openbaar vervoer, autoverkeer en goederenverkeer goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet met name de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Deze netwerken vormen uitgangspunten voor het bestemmingsplan en het beleid zegt iets over de functie van een straat in het netwerk.
Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar
Utrecht groeit en fiets, OV en auto vragen steeds meer ruimte in de stad. Utrecht heeft daarom een nieuwe visie op mobiliteit ontwikkeld, het Ambitiedocument Aantrekkelijk en Bereikbare Stad. Utrecht zet daarbij in op openbaar vervoer, fiets, schoner vervoer en meer kwaliteit in de openbare ruimte met zeven beleidsprincipes:
1.De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid
2. Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen
3. Levendige centra op knooppunten
4. De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze
5. RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem
6. De fiets als primair vervoermiddel in de stad
7. De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.
Nota Stallen en Parkeren
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. In paragraaf 4.2 over parkeren wordt hier nader op ingegaan.
Woonvisie Wonen in een sterke stad (2009)
De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken. Daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. Verder wordt beoogd om ook de grootste kansen te benutten. De kansen bestaan uit het realiseren van sociale stijging in de wijken en het faciliteren van een stad van kennis en cultuur met de daar bij passende woningbouw. De speerpunten zijn:
Visie Wonen 2030
De Visie Wonen 2030 dient als input voor de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 en gaat over de ruimtelijke aspecten van het wonen. De hoofdkoers is gericht op de verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats.
In de Visie Wonen wordt benadrukt dat de behoefte aan wonen in de stad ook in de toekomst zal blijven bestaan. Om aan de vraag naar bepaalde woonmilieus te kunnen voldoen, zijn er in de toekomst nieuwe locaties nodig. De koers is gericht op verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats. Enerzijds om meer midden- en hogere inkomens te binden en anderzijds om samen met de regio een voldoende en kwalitatief beter woonaanbod te garanderen voor de lagere inkomens.
Groen, bomen- en water
Het Groenstructuurplan van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. De gemeente wil onder andere het groen in de wijken versterken. Omdat er weinig uitbreidingsmogelijkheden van groenareaal zijn, wordt ingezet op de aanleg en verbetering van groene recreatieve verbindingen (bijvoorbeeld langs de Utrechtse kanalen).
De bomenvisie (2009) heeft als doelstelling een samenhangende bomenstructuur voor de stad te ontwikkelen en te verbeteren, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. En geeft nadere regels over hoe het college omgaat met bomen bij de ontwikkeling van de stad. Er is een inventarisatie uitgevoerd (1e bijlage van de Bouwenvelop).
Voor water is het uitgangspunt duurzaam stedelijk waterbeheer in bestaand stedelijk gebied. Dit houdt in: schoonwater schoonhouden en zo lang mogelijk vasthouden, infiltreren, afkoppelen, daar waar mogelijk aanleggen van een verbeterd gescheiden riolering en het realiseren van voldoende waterberging. Dit beleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een watertoets en die is opgenomen in de bijlagen.
Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn maatregelen vastgelegd om lozingen vanuit het riool terug te dringen. Eén van de maatregelen betreft de aanleg van bergbezinkbassins (BBB's). Een bergbezinkbassin zorgt voor een grotere inhoud van de riolering. Daarnaast wordt in het bassin een deel van het vuil afgevangen waardoor het overstortende water schoner wordt. Dit voorkomt stank en vissterfte in de ontvangende watergang. Naast de aanleg van de BBB's gaat de gemeente Utrecht ook andere maatregelen nemen om te voldoen aan het Rijksbeleid, zoals het vergroten van delen van de riolering en het afkoppelen van hemelwater.
Onderhavig plan voldoet aan de uitgangspunten van het Gemeentelijk Rioleringsplan. Dit beleid wordt voor ruimtelijke ontwikkelingen vertaald naar een watertoets en die is opgenomen in de bijlagen.
Milieubeleidskaders
De milieubeleidskaders die gelden voor het plangebied, worden per milieuonderdeel beschreven in hoofdstuk 5: onderzoek en randvoorwaarden.
Het plan past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale beleid en de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan ligt ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied: wonen, verkeer, parkeren, groen en water. Het bestemmingsplan is een uitwerking van wat in de Bouwenvelop van november 2013 is opgenomen.
Op de locatie Van Esveldstraat 31 staat nu een gebouw met een telefooncentrale van KPN. Het gebouw is circa 6,5 meter hoog en heeft een kelder. De oppervlakte van de aanwezige bebouwing is in totaal circa 610 m2.
Het gebouw ligt ten zuiden van de Kardinaal de Jongweg, tussen Hengeveldstraat en Jan van Galenstraat. In dit gebied staan losse gebouwen van wisselende omvang in een groene omgeving. Het appartementencomplex Nieuw Bleyenburg ten oosten van het perceel is hierop een uitzondering. Dit gebouw begeleidt de straat nadrukkelijk en staat daar ook dichter op. Aan de westzijde staat een gebouw met een rioolgemaal. Aan de achterzijde (zuiden) grenst het perceel aan een watergang. Deze watergang is onderdeel van het watersysteem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie tussen fort Blauwkapel en fort De Bilt.
De van Esveldstraat behoort tot het oude tracé van de Ezelsdijk/Hoofddijk, die hier aansloot op de weg naar Blauwkapel. Deze middeleeuwse structuur - onderdeel van de ontginningen ten noordoosten van Utrecht - is in de 19e eeuw opgenomen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie en vormde hier ter plaatse de hoofdweerstandslijn tussen het fort op de Biltstraat en fort Blauwkapel. Het water dat hier loopt, maakt deel uit van de aanleg van de Waterlinie. Met de aanleg van de Kardinaal de Jongweg in de jaren 60 van de 20e eeuw is het oude dijktracé grotendeels verdwenen, maar het water als onderdeel van de Waterlinie is nog aanwezig en de loop van de Van Esveldtraat/Huizingalaan volgt nog ten dele het tracé van de Ezelsdijk.
Er is geen sprake van monumentale bebouwing.
Het perceel is te bereiken via de Van Esveldstraat, een parallelstraat langs de Kardinaal de Jongweg. Er wordt aan de voorzijde langs de Van Esveldstraat geparkeerd. De locatie ligt in een gebied met betaald parkeren.
Aan de voorzijde van het perceel staan zes bomen op eigen terrein. De initiatiefnemer heeft een bomeninventarisatie laten uitvoeren. Hieruit blijkt dat ze een matige conditie hebben en ze geen van allen levensvatbaar te verplanten zijn. De inventarisatiegegevens zijn opgenomen in de eerste bijlage van de Bouwenvelop.
Functioneel
Na sloop van het huidige gebouw, zullen in het nieuw te bouwen complex maximaal 46 appartementen en een (telefoon)centrale van KPN komen. De appartementen voorzien in de doelgroep van ouderen en/of starters. Vanuit de wijk Noordoost is er vraag naar meer seniorenwoningen. Een voordeel van deze locatie is dat toekomstige bewoners gebruik zouden kunnen maken van voorzieningen in het naastgelegen seniorencomplex Nieuw-Bleyenburg. Ook voor starters is dringend extra woonruimte nodig in Utrecht.
Ruimtelijk
De nieuwbouw wordt onderdeel van de verzameling vrijstaande gebouwen in de omgeving. Deze gebouwen staan veelal in het groen. De vrijstaande nieuwbouw wordt daarom ook omgeven door een groene inrichting. De voorzijde van het gebouw komt aan de Van Esveldstraat. Vanwege de hoofdentree van de woningen, de ingang van de garage en KPN-centrale oriënteert het gebouw zich sterk op de straat.
De maximale bouwhoogte van het woongebouw is circa 21,5 meter. Hierbinnen passen 6 bouwlagen en een halfverdiepte parkeergarage. Deze hoogte past binnen de hoogteopbouw van het aangrenzende zorgcomplex (5 tot 9 bouwlagen). Ter plaatse van de nieuwe KPN-centrale is de maximale bouwhoogte 5 meter (exclusief afscherming dakterras) zodat er voldoende open ruimte en doorkijk blijft. Aan de achterzijde komen dakterrassen op de halfverdiepte parkeergarage. De dakterrassen mogen aan de zijde van het water circa 1 meter dichter op de waterkant worden gebouwd en dus overhangend worden uitgevoerd.
Een sterke relatie tussen gebouw en openbare ruimte is belangrijk voor een goede inpassing. Aan de straatzijde krijgt de begane grondlaag (plint) een uitnodigende uitstraling en moet er een duidelijke scheiding zijn tussen gebouw en onbebouwde/openbare ruimte. Een bindend element in het gebied is de watergang aan de achterzijde. De nieuwe bebouwing zal een duidelijke relatie aangaan met het water. Aan de achterzijde wordt de parkeergarage op enige afstand van de groene oever gepositioneerd zodat de continuïteit en ecologische waarden van de oever worden gerespecteerd.
Verkeersaantrekkende werking en ontsluiting
De centrale toegang tot de woningen, de toegang tot de KPN-centrale en de parkeergarage komen aan de Van Esveldstraat.
De realisatie van maximaal 46 appartementen zorgt voor een maximale verkeersgeneratie van 190 tot 225 autobewegingen per etmaal. Deze aantallen leveren geen problemen op voor de doorstroming op de lokale wegen in de directe omgeving. De ontsluiting kan dan ook plaatsvinden via de bestaande straten van de Van Esveldstraat, de Hengeveldstraat naar de Alexander Numankade en de Blauwkapelseweg.
De van Esveldstraat is in feite een doodlopend straatje. Om het keren te vergemakkelijken wordt voor het nieuwe gebouw een keerlus aangelegd.
Parkeren
In de Nota Stallen en Parkeren 2013 is het gemeentelijke parkeerbeleid opgenomen. In de Nota Parkeernormen Fiets en Auto, die als bijlage 1 behoort bij de Nota Stallen en Parkeren 2013, zijn bandbreedtes (minimum en maximum) voor autoparkeren en minimale parkeernormen voor fietsparkeren opgenomen. De Van Esveldstraat ligt in zone B1, een gebied met betaald parkeren.
Auto
In bijlage 8 is een uitgebreide toelichting op het parkeren van auto's opgenomen.
Fietsparkeren
In de halfverdiepte parkeergarage komen de fietsenbergingen voor de bewoners. Aan de voorzijde van het gebouw is op eigen terrein ruimte voor een aantal fietsklemmen voor bezoekers.
Openbare ruimte en groen
In het plangebied zijn 6 bomen aanwezig. Uit de verrichtte boominventarisatie blijkt dat de aanwezige bomen op het terrein een matige conditie hebben en ze geen van alle levensvatbaar te verplanten zijn. In de directe omgeving zijn geen mogelijkheden de bomen te compenseren. Ter compensatie zal de groenstrook worden versterkt en een groendak worden gerealiseerd.
Inzameling van afval vindt plaats in een ondergrondse container.
In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld te brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter op grond van een uitspraak van het Europese Hof (van 17/10/2009(C-255/08) dienen ook initiatieven die niet voldoen aan de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. kritisch bekeken te worden of deze milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie
De herontwikkeling leidt niet tot nieuwe emissies. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling. De herontwikkeling is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten (zie onderstaande paragrafen).
Conclusie
Met dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden met dit bestemmingsplan geen activiteiten plaats die de geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschrijden. Tevens zijn er, zoals blijkt uit beschrijving van de in dit hoofdstuk weergegeven diverse relevante milieukaders (zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, ecologie en water) geen andere factoren aanwezig die aanleiding geven tot het opstellen van een MER.
Ondanks dat in dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, kan geconstateerd worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 2011/92/EU) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld.
Plansituatie
Om te bepalen hoe de herontwikkeling van plangebied met inachtneming van de Wet geluidhinder en het gemeentelijk geluidbeleid gerealiseerd kan worden, is een akoestisch onderzoek verricht naar de geluidbelasting op de gevels vanwege alle relevante geluidbronnen (Akoestisch onderzoek, LBP|Sight, 21 maart 2014, zie bijlage).
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de Blauwkapelseweg en de Eykmanlaan de voorkeursgrenswaarde niet overschrijdt. Voor deze bron zijn er vanuit de Wet geluidhinder geen bezwaren tegen de nieuwbouw.
De geluidbelasting vanwege de Kardinaal de Jongweg bedraagt maximaal 59 dB. Hiermee wordt de maximale ontheffingswaarde van 63 dB voor wegverkeerslawaai niet overschreden.
In principe dienen maatregelen getroffen te worden om de geluidbelasting terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde. Geluidsbeperkende maatregelen stuiten echter op bezwaren van stedenbouwkundige, civieltechnische of financiële aard. De gemeente heeft in haar beleid (Geluidnota Utrecht) reeds aangegeven dat het treffen van maatregelen in het overdrachtsgebied - het gebied tussen de geluidsbron en de gevels van de woningen - in stedelijk gebied langs lokale wegen ruimtelijk en verkeerskundig ongewenst is. De kosten van de aanleg van een geluidsreducerend wegdek op de Kardinaal de Jongweg staan niet in verhouding tot de planomvang.
Conform het beleid van de gemeente Utrecht dient voor de toekenning van een hogere waarde per woning ten minste 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van het oppervlak van het verblijfsgebied aan een geluidluwe gevel gesitueerd te zijn. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de geluidbelasting niet hoger is dan 48 dB. In de betreffende gevel dient een te openen raam of deur opgenomen te zijn. Tevens dient voldaan te worden aan de eis dat een bij de woning behorende buitenruimte wordt gesitueerd aan de gevel waarop de geluidbelasting ten hoogste 53 dB bedraagt.
Conclusie
Met het geprojecteerde plan kan aan de geluidseisen conform het beleid van de gemeente worden voldaan.
Bij de uitwerking van het plan moet getoetst worden of voor alle woningen aan de gemeentelijke indelingseisen wordt voldaan. Voor de nieuwbouw dienen hogere waarden voor de geluidbelasting op de gevels vastgesteld te worden.
Het plan ligt niet in een zone van een spoorweg of industrieterrein.
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar er dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Vaak zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van omliggende bedrijven op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan van belang.
Plansituatie
Het woningbouwplan ligt nabij een rioolgemaal; het grootste van Utrecht. Er staan 5 pompen, die zelden allemaal tegelijk aanstaan. Eventueel hinderrisico is, overeenkomstig “Bedrijven en Milieuzonering, editie 2009”, beoordeeld binnen een straal van 30 meter voor geur en 10 meter voor geluid. Het geprojecteerde plan staat op 28 meter van het rioolgemaal. Door onderzoeksbureau Peutz is organoleptisch vastgesteld dat er op 10 meter afstand geen sprake is van waarneembare geur vanwege het rioolgemaal (zie bijlage 2 van de bouwenvelop). De beoogde woningbouw zal dan ook naar verwachting geen overlast van het gemaal ondervinden. De eigenaar van het rioolgemaal (gemeente Utrecht) zal in de toekomst bij eventuele vervanging ervan de wettelijk vereiste hinderbeperkende maatregelen nemen.
Conclusie
Er kan een goed woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die inrichtingen kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld.
Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Plansituatie
Het plangebied ligt ruim (ca. 70 meter) buiten het invloedsgebied van het dichstgelegen LPG-verkooppunt; nadere beschouwing is niet nodig.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Conclusie
Risicobronnen, te weten risicobedrijven, transportroutes voor gevaarlijke stoffen en buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen bevinden zich, gelet op de aard of hoeveelheden van de gevaarlijke stoffen, op dermate grote afstanden, dat effecten van een ongeval het plangebied niet bereiken. Deze bronnen zijn verder buiten beschouwing gelaten. Voor wat betreft het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de ontwikkeling.
Kader
Uit de ‘Wet luchtkwaliteit’ (hoofdstuk 5 titel 2 van de Wet milieubeheer) volgt dat als de bijdrage van een voorgenomen ontwikkeling aan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ bijdraagt, de voorgenomen ontwikkeling zondermeer inpasbaar is vanuit het oogpunt van luchtkwaliteit. In de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ (Besluit NIBM) en de Ministeriële Regeling ‘Niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)’ (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. Vanaf 1 augustus 2009 is het begrip 'niet in betekenende mate' gedefinieerd als 3 % van de jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10. Dit komt neer op een bijdrage van 1,2 µg/m3 voor beide componenten.
Plansituatie
Het plan zal niet meer dan 225 autobewegingen per etmaal opleveren en draagt hiermee niet bij aan een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor het bestemmingplan is geen nader luchtkwaliteitsonderzoek nodig.
Kader
Aan de basis van het gemeentelijk bodembeleid ligt bescherming van de kwaliteit van de bodem en het grondwater én het voorkomen van risico's voor de gezondheid van mens en dier. Het bodembeleid sluit hiervoor aan op onderstaande algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en als er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
Gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er sprake is van humane of milieuhygiënische risico's, of risico's voor verspreiding van de verontreiniging via het grondwater. De sanering wordt functiegericht en kosteneffectief uitgevoerd. Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.
Bij een aanvraag omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is om de locatie geschikt te maken. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
Op het terrein van KPN is een ondergrondse dieseltank van 4.000 l aanwezig, die in 2004 is geplaatst. Een andere ondergrondse gasolietank van 4.000 l is op 27 mei 2004 verwijderd, inclusief leidingen. Hierbij is zowel zintuiglijk als analytisch geen verontreiniging in grond en grondwater aangetroffen. In 1995 is eveneens een onderzoek uitgevoerd nabij de ondergrondse tank (Tauw, 6-4-1995, kenmerk 02642), waarbij geen verontreiniging in grond en grondwater is aangetroffen. Op 6-3-2007 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op het terrein (Grontmij, object 02642). Rondom het gebouw zijn 8 boringen verricht en twee peilbuizen geplaatst. Zintuiglijk is plaatselijk puin aangetroffen, maar geen asbestverdacht materiaal. In de grondlaag van 0,5-1,4 m-mv is een lichte verontreiniging met PAK aangetoond en in het grondwater een lichte verontreiniging met xylenen. Deze verontreinigingen vormen geen belemmering voor herontwikkeling. Het onderzoek is echter verouderd en kan niet gebruikt worden bij de aanvraag van een omgevingsvergunning. Voor de bouwactiviteiten moet een actualiserend bodemonderzoek worden uitgevoerd.
In de omgeving van de locatie zijn andere ondergrondse tanks aanwezig en enkele gedempte sloten. Ten westen van het terrein bevinden zich omvangrijke diepere grondwaterverontreinigingen met vluchtige chloorkoolwaterstoffen (VOCl).
Wanneer er voor herontwikkeling of bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening worden gehouden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen. Als er in de invloedssfeer van een grondwateronttrekking een grondwaterverontreiniging aanwezig is, moet er door de initiatiefnemer een saneringsplan opgesteld worden waarin voldoende tegenmaatregelen worden beschreven om deze verontreiniging niet te verplaatsen.
Het terrein is volgens de nota bodembeheer 2012-2022 ingedeeld in de klasse wonen voor wat betreft het toepassen van grond.
Overwogen kan worden om bij herontwikkeling duurzaam gebruik te maken van de ondergrond. Investeringen die nu gedaan worden bij de uitvoering kunnen uiteindelijk een kostenbesparing opleveren in de beheerfase. Voorbeelden van ondergrondse activiteiten zijn:
Conclusie
Onder bovengenoemde voorwaarden voor onderzoek en/of sanering bij een omgevingsvergunning of een grondwateronttrekking vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de vaststelling van het bestemmingsplan.
Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.
Plansituatie
Het plangebied van de Van Esveldstraat 31 ligt niet in, of grenst niet aan een Stedelijke Groenstructuur en een Ecologische hoofdstructuur. De voorgenomen ontwikkelingen zullen geen effect hebben op de beschermde natuurmonumenten (volgens de Natuurbeschermingswet) of Natura 2000 gebieden in de omgeving.
Nader onderzoek naar vleermuizen moet uitwijzen of er zich in het huidige pand een verblijfplaats bevindt. Dit onderzoek zal ook uitwijzen of dit een kraam-, paar-, zomer- of overwinteringsverblijf betreft en voor welke vleermuissoort dit gebouw een functie heeft. Als er een verblijfplaats voor vleermuizen wordt aangetroffen mag het gebouw niet gesloopt worden zonder een ontheffing op de Flora- en Faunawet. Voor de sloop dient in dat geval een tijdelijke verblijfplaats voor vleermuizen aanwezig (en in gebruik) te zijn. De sloop van het gebouw dient dan te gebeuren met inachtneming van maatregelen die het doden van vleermuizen voorkomt. In de nieuwbouw dient dan een permanente verblijfplaats met dezelfde functie te worden teruggebracht.
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de sloop-nieuwbouw beperkt toe (<100 m2). Omdat de toename lager is dan de ondergrens die het Hoogheemraadschap hanteert (500 m2), is er geen noodzaak tot compensatie en geen sprake van een wateropgave. In de bijlagen is de watertoets opgenomen.
Kader
Uitgangspunt van de gemeente Utrecht is te streven naar duurzame ruimtelijke ontwikkeling. Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoeften van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoefte te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's. People (sociale component),Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Het bestemmingsplan schenkt aandacht aan de sociale en economische component, aan flora en fauna, water, milieuthema;s lucht, geluid, externe veiligheid en bodem. Duurzaam bouwen completeert dit door zich te richten op ontbrekende thema's (in het bijzonder ruimtegebruik, grondstoffengebruik, gezondheid) en het integrale resultaat, zowel hier en nu als daar en later.
Gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan en de daaraan gelieerde beleidsplannen en afspraken als Milleniumdoelen, Duurzaam inkopen, Utrechtse Energie 'Utrecht CO2-neutraal in 2030' Waterplan, FSC Convenant, voor het gemeentelijk Vastgoed en met bouwende partijen ambities vastgesteld voor duurzaam bouwen, energie, materiaalgebruik, etcetera.
Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Elk bouwinitiatief moet een bijdrage leveren aan de duurzaamheidsdoelen van de gemeente.
Plansituatie
In het plan zijn geen ruimtelijk relevante maatregelen voorzien welke zijn benoemd in de NVN 7125 (Energie Maatregelen gebied).
Bij de aanvraag Omgevingsvergunning wordt de integrale duurzaam bouwen kwaliteit beoordeeld. De gemeente adviseert de initiatiefnemer het project door te rekenen met GPR Gebouw. Een gemiddelde score van 7¾ wordt geadviseerd, voor energie een score 8, voor binnenklimaat een score die past bij het gebruik. Initiatiefnemer kan een sublicentie op GPR Gebouw van de gemeente krijgen. FSC-hout moet worden toegepast. Bouwmaterialen die giftige stoffen uitlogen (zink en dergelijk) mogen niet worden gebruikt.
Verdrag van Malta
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachting. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de Verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten zijn volgens de Monumentenwet 1988 beschermde archeologische monumenten. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Voor deze gebieden en voor gebieden van hoge archeologische verwachting en archeologische verwachting geldt de gemeentelijke verordening op de archeologische Monumentenzorg.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied met een hoge archeologische verwachting (geel) en deels in een gebied zonder archeologische verwachting (wit). De archeologische verwachting is gebaseerd op de ligging van het oude tracé van de Ezelsdijk/Hoofddijk, die hier aansloot op de weg naar Blauwkapel (zie paragraaf 3.1.2).
Het gele gebied wordt beschermd op grond van de verordening op de archeologische monumentenzorg. Hier geldt dat bodemingrepen vanaf 100 m2 en dieper dan 50 centimeter archeologievergunningplichtig zijn. Het gebied zonder archeologische verwachting is niet archeologievergunningplichtig.
Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg moet de initiatiefnemer, indien hij deze ondergrenzen overschrijdt, met een archeologisch onderzoeksrapport aantonen of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Indien er sprake is van archeologische waarden, moet de initiatiefnemer deze laten opgraven. Indien hier geen sprake van is, zal het plangebied middels een selectiebesluit archeologisch worden vrijgegeven. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht. Indien blijkt dat enige documentatie noodzakelijk is, zal de opdrachtgever de kosten hiervan dragen.
Kabels en leidingen worden door de nutsbedrijven aangelegd en onderhouden. Er zijn geen hoofdkabels en -leidingen in het plangebied die planologisch relevant zijn. Wel ligt er een hogedrukgasleiding die, ten behoeve van de nieuwbouw, een stukje zal worden verlegd naar het openbare gebied van de Van Esveldstraat. Hier liggen al andere kabels en leidingen (gas, water, electra, data) onder het openbare voetpad en de rijweg.
In de vijfde bijlage van de bouwenvelop is een bezonningsstudie opgenomen. Hieruit blijkt dat voor een aantal woningen in Nieuw Bleyenburg (met name de westelijke punt van het gebouw aan het einde van de dag) de bezonning enigzins verslechtert. Dit is inherent aan het bouwen van dit programma op deze kavel en is inherent bij het wonen in een stedelijke omgeving. Een andere positionering van het gebouw op het kavel kan de schaduwwerking niet in zijn geheel wegnemen. Daarnaast is het gewenst het gebouw vrij op het kavel te plaatsen zodat de groene kwaliteiten rondom de nieuwbouw zoveel mogelijk behouden blijven of versterkt kunnen worden. Gezien het feit dat de bezonning van de betreffende woningen op de andere momenten van de dag wel goed is, wordt deze situatie acceptabel geacht.
Gelet op de voorgaande paragrafen is aan het aspect gezondheid voldoende aandacht besteed en voldoet het project aan de wettelijke milieueisen. De GG&GD heeft aanvullend een advies gegeven dat is beschreven in de bouwenvelop.
Het terrein aan de Van Esveldstraat is particulier eigendom van ontwikkelbedrijf MBB Ontwikkeling BV zodat geen verwervingen meer nodig zijn. De eigenaar, hierna genoemd exploitant, draagt zorg voor het bouw- en woonrijp maken van het terrein. De economische haalbaarheid is voor rekening en risico van de exploitant.
De gemeente Utrecht voert zelf geen grondexploitatie binnen het (bestemmings) plangebied. Er worden ten behoeve van (nieuw) openbaar gebied geen gronden door de exploitant aan de gemeente geleverd. De kosten die gemaakt moeten worden in de openbare ruimte ten behoeve van dit plan, komen ten laste van de initiatiefnemer. De kosten van het opstellen van het bestemmingsplan worden gedekt uit de leges.
Er is een anterieure overeenkomst gesloten tussen de gemeente en exploitant waarmee gemeentelijke kosten verhaald worden. Hierdoor is de financiële uitvoerbaarheid gewaarborgd en is geen exploitatieplan nodig. Ten aanzien van de aansprakelijkheid van mogelijke planschade is in de genoemde overeenkomst vrijwaring voor de gemeente opgenomen. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze uitbreiding van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.
Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.
Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).
Gelet op de beperkte toename van de verkeersaantrekkende werking van het plan en omdat de wijkontsluiting gelijk blijft, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.
Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, heeft de provincie bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Met inachtneming van de watertoets vormen de wateraspecten geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar de waterparagraaf in de bijlage.
Het participatieniveau van de bouwenvelop is 'raadplegen'. Dat wil zeggen dat de gemeente betrokkenen op een informatieavond heeft geïnformeerd over de bouwenvelop en hen in de periode mei/juni 2013 om een reactie heeft gevraagd.
Naar aanleiding van de reacties is de Bouwenvelop op een aantal punten aangepast. Er blijft in de nieuwe situatie een groene berm tussen de bebouwing en het water en er wordt aan de voorzijde een keerlus aangelegd zodat auto’s veilig kunnen keren.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
De regels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken. In hoofdstuk 1 worden de gebruikte begrippen toegelicht en wordt de wijze van meten vastgelegd. In hoofdstuk 2 staan de regels die alleen gelden voor de bestemming waar ze betrekking op hebben. Voor elke bestemming zijn die regels in een apart artikel weergegeven.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Artikel 3 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen.
Artikel 4 Waarde - Archeologie
De dubbelbestemming Waarde - Archeologie zorgt voor de bescherming die een bestemmingsplan op grond van de Monumentenwet aan archeologische waarden moet geven. De bestemming werkt door het gebruik in strijd met deze bestemming strafbaar te stellen. Iemand die beschikt over een vergunning op basis van de verordening op de archeologische monumentenzorg, dan wel over een brief van de gemeente waarin is aangegeven dat een dergelijke vergunning niet nodig is, handelt in overeenstemming met de bestemming.
Artikel 5 Waterstaat - waterstaatkundige functie
Deze aanduiding geeft de beschermingszone van de primaire watergang weer. Hiermee kan voorkomen worden dat er gebouwd wordt in de zone langs het water waardoor het onderhoud van de watergangen zou worden belemmerd. Voor de eenduidigheid worden deze zones in bestemmingsplannen opgenomen met een bijhorende bebouwingsregeling.
Voor dit plan geldt dat in overleg met het waterschap de oorsponkelijk beschermingszone aan het bouwvlak is aangepast. Het waterschap heeft aangegeven dat bouwen in de oorsponkelijk iets grotere zone het onderhoud niet belemmert, omdat ter plaatse het onderhoud vanaf het water wordt uitgevoerd. Ook blijft een deel van de waterkant onbebouwd. Ook het beoogde uitkragende, overhangende dakterras wordt direct mogelijk gemaakt.
Voor werkzaamheden in de zone is een watervergunning (o.a. Keur) nodig.
Deze bestemming is bedoeld voor de oprichting van de appartementen, al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf dan wel een bed & breakfast en bij de bestemming behorende parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen. Het appartementengebouw mag een maximale bouwhoogte hebben van 21,5 meter. Dit gebouw komt op een half-verdiepte parkeergarage te staan (maximale bouwhoogte 1,80 meter).
Naast het gebouw is met de aanduiding (nv: nutsvoorziening) ruimte opnomen om de huidige KPN-centrale in een compacter gebouw (maximale bouwhoogte 5 meter) terug te laten keren. Rondom het appartementengebouw kunnen ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding (sba-1) balkons met een grotere diepte dan gebruikelijk (dieper dan 1,5 meter) worden gerealiseerd.
Op het dak van de parkeergarage en de nutsvoorziening kunnen dakterrassen worden aangelegd. Ten behoeve van de benodigde hekwerken mag de maximale hoogte gerekend vanaf het betreffende dak tot 1,20 meter extra worden overschreden. Langs de waterkant mag het dakterras op het garagedak 1 meter dichter richting het water worden gebouwd. Hierdoor kan het dakterras op het garagedak buiten het bouwvlak worden vergroot en ontstaat gedeeltelijk een overhangend dakterras.
Geluidonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 7.
Geluidsonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met de ontheffing Hogere waarde.
Artikel 8 Algemene regel m.b.t. parkeergelegenheid
Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het bouwen en gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloopnieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 10 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten en de ruimte tussen bouwwerken.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 11 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 12 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor een initiatiefnemer en geeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om die mogelijkheden toe te kennen. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan bijvoorbeeld om een afwijking van maten, afmetingen en percentages.
Artikel 13 Algemene wijzigingsregels
Dit artikel regelt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de in het plan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmingsgrenzen. De overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.
Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een drietal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang, dwangsom en een bestuurlijke boete. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.