direct naar inhoud van Toelichting
Plan: TAM-omgevingsplan Warmtesysteem Papendorp
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPTAMWARMSYSPAPEN-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Dit plan is na de vaststelling door de gemeenteraad een onderdeel van het omgevingsplan van Utrecht. "TAM" staat voor: tijdelijke administratieve maatregel. De maatregel bestaat eruit dat het plan nog met de digitale techniek van het bestemmingsplan kan worden opgesteld en gepubliceerd, omdat het gelijktijdig voorbereiden van meerdere wijzigingen binnen de digitale structuur van het omgevingsplan op dit moment nog niet goed mogelijk is. Meer uitleg hierover staat in paragraaf 6.1.3.

In Papendorp wordt Papendorp Noord en Groenewoud ontwikkeld. In de beide projectgebieden wordt het volgende programma gebouwd:

  • 3.650 woningen;
  • 5.300 m² bruto vloeroppervlakte commerciële voorzieningen;
  • 7.000 m² bruto vloeroppervlakte bedrijfsruimtes;
  • 4.000 m² bruto vloeroppervlakte hotel met 200 kamers;
  • een mobiliteitshub met ongeveer 2.000 autoparkeerplaatsen en ongeveer 1.700 fietsparkeerplaatsen
  • 4.900 m² bruto vloeroppervlakte basisschool;
  • 75.000 m² bruto vloeroppervlakte zelfstandige kantoren

De Chw bestemmingsplannen Papendorp en Groenewoud zijn op 25 april 2024 vastgesteld door de gemeenteraad om dit programma mogelijk te maken.

Alle nieuwbouw in het gebied wordt van warmte en koude (koeling) voorzien met een collectief laagtemperatuur warmtesysteem dat wordt voorzien van warmte en koude afkomstig duurzame warmtebronnen: Lokale hernieuwbare warmtebronnen die gebruik maken van de aanwezige warmte en koude in de bodem, het oppervlaktewater en de lucht. De basis van het systeem is warmte en koude uit grote Warmte en Koude Opslag (WKO)- bronnen in de bodem van het gebied, aangevuld met en warmtepompen voor de opwaardering van de temperatuur en andere duurzame hernieuwbare bronnen voor het regenereren van de warmte en koude balans in het systeem.

Dit warmtesysteem wordt door de gemeente aanbesteed aan een warmtebedrijf. Die ontwerpt, financiert, realiseert en exploiteert de bronnen en het netwerk. Het benodigde aantal aansluitingen op het warmtesysteem wordt ingeschat op ongeveer 3.650 aansluitingen voor woningen (klein verbruikers) en ongeveer 25 aansluitingen voor utiliteitsfuncties (grootzakelijk verbruikers).

Om de duurzaamheidsambities voor Papendorp Noord en Groenewoud te halen, is het belangrijk dat het warmtesysteem optimaal benut wordt. En de schaalvoordelen van zo'n grootschalig gebiedsgericht systeem ook als voordeel aan de aan te sluiten functies en de afnemers toekomen. Daarvoor is het essentieel dat er commitment van het aantal geplande aansluitingen wordt gerealiseerd. Als daar geen zicht op is, zal er waarschijnlijk ook geen exploitant te vinden zijn voor het warmtesysteem. Daarom is het wenselijk om voor de nieuwbouw verplicht te stellen dat de gebouwen op het collectieve warmtesysteem aangesloten worden.

Eerder, voordat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking trad, werd de aansluitplicht op een warmtenet geregeld door een warmteplan vast te stellen op grond van het Bouwbesluit. Die mogelijkheid bestaat niet meer. Nu kan een aansluitplicht worden opgenomen in het omgevingsplan. Om dat te doen voor Papendorp Noord en Groenewoud is deze wijziging van het omgevingsplan opgesteld.

De toelichting van dit plan bestaat uit 6 hoofdstukken. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de keuze voor en de werking van het warmtesysteem in Papendorp. In hoofdstuk 3 staat de beschrijving van de relevante beleidskaders. De beschrijving van de relevante milieuaspecten staan in hoofdstuk 4 en in hoofdstuk 5 staat een motivering over de uitvoerbaarheid van dit plan. Ten slotte staat in hoofdstuk 6 de juridische toelichting op de planregels.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van de wijziging

2.1 Warmtesysteem Papendorp

2.1.1 Geen stadsverwarming

Nieuwbouw heeft een veel lagere temperatuur verwarmingsbehoefte dan bestaande bouw. Om onnodig fossiel energieverbruik te voorkomen, krijgen nieuwbouw woningen in Nederland sinds 2018 geen aansluiting op het aardgasnet meer (wet VET: Wet Voortgang Energietransitie). Bestaande bouw heeft een hoogthermische warmtevraag waar voor een deel het (bestaande) stadswarmtenet in kan voorzien. Echter, het stadswarmtenet wordt voor een groot deel nog verwarmd door de gasgestookte warmtecentrale die CO2 uitstoot. Dat maakt stadswarmte geen hernieuwbare bron.

Op de lange termijn wordt het stadswarmtenet steeds meer voorzien van duurzame bronnen. Die zijn alleen, net als laagthermische bronnetten, ook beperkt in de maximale capaciteit per dag. Wanneer alle bestaande bouw in Utrecht van het gas af zou gaan en op het stadswarmtenet zou worden aangesloten, dan is er op dit moment ook in het stadwarmtenet onvoldoende duurzame hoogthermische warmte beschikbaar. Om de transitie van bestaande bouw naar gasvrije bouw te verwezenlijken is het de visie van gemeente om het stadswarmtenet in beginsel alleen in te zetten voor bestaande bouw met een hogere temperatuur verwarmingsbehoefte.

Om de lokaal aanwezige duurzame warmte- en koude in de bodem optimaal te benutten, wil de gemeente de nieuwbouw daarom niet (laten) aansluiten op het hoge temperatuurnet van het stadsverwarmingsnet in Utrecht. Dit is een belangrijk uitgangspunt uit de Transitievisie Warmte deel II. Anders zou de totale warmtevraag naar hoge temperatuurwarmte in de stad juist worden vergroot. Zo voert de gemeente regie op de energietransitie in de stad en draagt bij aan de aardgasvrije doelstellingen van Utrecht en het landelijk Klimaatakkoord.

Uit de TransitieVisieWarmte Deel II:
De Transitievisie Warmte gaat over de bestaande stad; hoe maken we bestaande bebouwing stap voor stap aardgasvrij. Omdat nieuwbouw al aardgasvrij moet worden gebouwd, hoeven die (aardgasvrij)stappen niet doorlopen te worden. Toch is het wel van belang (ook) nieuwbouw daarbij in het oog te houden. We streven namelijk naar het aanleggen van toekomstbestendige infrastructuur bij nieuwbouw. Dat betekent dat nieuwbouw wordt aangesloten op lage temperatuursystemen (individueel of collectief). Nieuwbouw wordt dus niet aangesloten op hoge temperatuur bronnen. Hiermee blijven deze schaarse bronnen beschikbaar voor waar ze wel nodig zijn: de bestaande bouw.  

2.1.2 Keuze

Alle nieuwbouw in Papendorp Noord en Groenewoud wordt van warmte en koude voorzien met een collectief laagtemperatuur warmtesysteem. Dat systeem maakt gebruik van lokale hernieuwbare warmtebronnen. Om de energietransitie in Papendorp te realiseren, is gekozen voor een collectief systeem met WKO's, die het hele gebied omvat. Het referentie energieconcept voor het warmtesysteem is een collectief WKO-systeem dat wordt geregenereerd met duurzame lage temperatuur warmte uit de omgeving zoals oppervlaktewater (aquathermie Amsterdam-Rijnkanaal) en warmtepompen die gebruik maken van de warmte in de lucht. De lage temperatuur wordt gebruikt voor het leveren van koude in de zomer en als basis warmte voor de winter. Deze wordt door middel van warmtepompen in de gebouwen opgewaardeerd voor ruimteverwarming en voor warm tapwater. De zoekgebieden voor WKO voor het gebied zijn opgenomen in het Bodemenergieplan Papendorp.

2.1.3 Haalbaarheid

IF Technology heeft een inventarisatie uitgevoerd van de toepassing van WKO en TEO in Papendorp (zie bijlage 1 bij de toelichting). In hoofdstuk 4 van dit onderzoek is de warmte en koude vraag van de projecten Papendorp Noord en Groenewoud geïnventariseerd en de bodemenergieopwek- en opslagcapaciteit in combinatie met TEO is berekend.

Het project heeft een warmtebehoefte en een koudebehoefte. Het WKO-systeem zal koude direct leveren. De warmtebehoefte wordt deels geleverd met warmte uit de WKO en een deel van de warmte wordt geleverd met elektriciteit van de warmtepomp. De verhouding tussen de warmte uit de grond en elektriciteit wordt bepaald door de COP (Coëfficiënt of Performance) van de warmtepomp. In dit project wordt een gemiddelde COP van de warmtepompen van 4 aangenomen. Dit wil zeggen dat drie gedeeltes van warmte uit de grond aangevuld moeten worden met één gedeelte elektriciteit. De warmtebehoefte bestaat dus voor 75% uit warmte uit het WKO-systeem.

Binnen het systeem is sprake van een onbalans: 'warmte' – 'koude' = tekort aan 'warmte'. Om deze onbalans weg te nemen, is regeneratie van warmte nodig. Dit kan op verschillende manieren worden opgewekt. Voor dit referentie warmtesysteem is uitgegaan van voornamelijk aquathermie als regeneratiemiddel. Het dichtbijgelegen Amsterdam-Rijnkanaal lijkt daarbij een geschikte bron voor de toepassing van een systeem op basis van WKO en TEO.

2.1.4 Referentieontwerp

De gemeente heeft een referentieontwerp laten uitwerken op conceptniveau, deze bestaat uit een systeem van Thermische Energie uit Oppervlaktewater (TEO), meerdere grote Warmte en Koude Opslag (WKO)-systemen in de bodem van het gebied en warmtepompen (of alternatieve systemen die dezelfde opwekcapaciteit hebben), leidingen en afgiftesets. Dit gebieds-warmtesysteem wordt door de gemeente aanbesteed aan een warmtebedrijf die de bronnen en het netwerk ontwerpt, financiert, realiseert en exploiteert. De posities van de WKO, de TEO en het leidingwerk liggen zo veel mogelijk in openbaar gebied.

De gemeente voert een openbare aanbestedingsprocedure voor de concessieovereenkomst. De concessieovereenkomst bestaat uit het ontwerpen, financieren, realiseren en exploiteren (leveren, beheren en onderhouden) van de warmte- en koudelevering aan alle nieuwbouw in Papendorp Noord en Groenewoud.

De uitgangspunten zijn gekozen voor het meest toepasselijke energieconcept van het warmtesysteem in de beide projectgebieden. Dit is het referentie-warmtesysteem, een energieconcept op basis waarvan de voorlopige energieprestatie berekend is. Na gunning wordt dat geactualiseerd met het actuele energieconcept dat in het warmteplangebied gerealiseerd gaat worden. Dat kan afwijken van het voorlopige energieconcept en het daarbij horende referentie warmtesysteem. Nieuwe technieken, inzichten en maatwerkoplossingen voor bepaalde situaties kunnen op die manier onderdeel worden van het warmtesysteem en mogelijk bronnen en andere uitgangspunten van het referentieontwerp vervangen.

2.1.5 Prestatie van het warmtesysteem

De (energetische) prestatie van het warmtesysteem wordt uitgedrukt in een aantal indicatoren: de primaire energiefactoren en de primaire hernieuwbare energiefactoren voor de te leveren ruimtewarmte, ruimtekoude en warm tapwater.

De primaire energiefactoren geven aan in welke mate het warmtesysteem gebruik maakt van fossiele energiebronnen. Hoe lager de primaire energiefactor is, hoe minder fossiele energie in het warmtesysteem gebruikt wordt. De primaire hernieuwbare energiefactor geeft aan in welke mate in het warmtesysteem gebruik gemaakt wordt van hernieuwbare energie of restwarmte. Een primaire hernieuwbare energiefactor van 0 betekent dat er geen hernieuwbare energie of restwarmte gebruikt wordt, een getal groter dan 0 geeft aan dat er wel sprake is van het gebruik van hernieuwbare energie en/of restwarmte. Hoe hoger de primaire hernieuwbare energiefactor hoe meer hernieuwbare energie gebruikt wordt.

In bijlage 1 van de regels zijn de voorlopige energieprestatiewaarden van het nieuwe warmtesysteem in Papendorp opgenomen. Deze referentiewaarden zijn bepaald door ingenieursbureau DGMR conform bijlage P van NTA 8800. Deze waarden zijn de voorlopige referentiewaarden van de energetische prestatie van het warmtesysteem op basis van het volledige aansluitprogramma in dit gebied. Na gunning aan het warmtebedrijf, dat aangewezen wordt in de Europese aanbesteding, en het dan geldende programma van de nieuwbouw, gaat deze een technisch ontwerp van het warmtesysteem uitwerken en op basis daarvan een BCRG kwaliteitsverklaring aanvragen. De autoriteit Bureau Certificering en Registratie Gelijkwaardigheid (BCRG) beoordeelt deze berekening van de energieprestatie van het technisch ontwerp en registreert de energieprestatie van het warmtesysteem. Deze geregistreerde energieprestatie vervangt dan de voorlopige referentiewaarden.

De energieprestatie van het warmtesysteem wordt geregistreerd en vastgelegd met een geldige BCRG kwaliteitsverklaring, die na een aantal jaar steeds opnieuw wordt vastgesteld om zijn geldigheid niet te verliezen. Daarna worden de waarden ook steeds opnieuw geregistreerd.

2.1.6 Netcongestie

De grenzen van wat het stroomnet aan kan zijn momenteel in grote delen van Nederland bereikt of komen in zicht. Netcongestie heeft voor heel Nederland een nieuwe fase bereikt, waarin behalve voor grootverbruikers ook problemen ontstaan voor de woningbouw en voor huishoudens die hun woning willen verduurzamen. Netbeheerders zetten, samen met het Rijk en andere overheden, alles op alles om de gevolgen van netcongestie zoveel mogelijk te beperken. Op 18 oktober 2023 heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat in dit verband aanvullende maatregelen aangekondigd. De situatie is vooral urgent op het stroomnet in de regio Flevopolder-Gelderland-Utrecht (FGU). Om de netcongestie in deze regio te verlichten is niet alleen uitbreiding van het stroomnet essentieel, maar ook aanvullende maatregelen. In aansluiting op de hiervoor genoemde Kamerbrief heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat specifiek voor de FGU-regio een pakket maatregelen opgesteld.

Door de congestie op het stroomnet is het helaas niet meer vanzelfsprekend dat nieuwbouwprojecten continu capaciteit kunnen krijgen. Dit geldt ook voor het nieuwbouwgebied Papendorp Noord en Groenewoud. Stedin geeft aan tot 2029 onvoldoende versterking van het elektranet te kunnen garanderen voor de groeiende vraag. Na 2029 zou dit verholpen moeten zijn.

Het geplande warmtesysteem maakt gebruik van duurzame lokale hernieuwbare energiebronnen. Met het oog op netcongestie wordt het collectieve warmtesysteem onder andere ontworpen op een zo laag mogelijke belasting van het elektranet. Als het collectieve warmtesysteem onvoldoende of geen aansluiting krijgt op het elektranet van Stedin, dan moet gezocht worden naar tijdelijke oplossingen om toch warmte en koude bij de afnemers te kunnen krijgen. In dat uiterste geval zijn energiebronnen als stadsverwarming of gas een terugvaloptie om als tijdelijke energiebron te gebruiken in het projectgebied. De inzet van aardgas is geen ongewone, tijdelijke terugvaloptie binnen een stedelijk warmtesysteem. Als het om stadsverwarming gaat, zou dat een ongewenste, maar mogelijk onvermijdelijke keuze zijn.

Om daarop niet vooruit te lopen en vanwege die onwenselijkheid is voor deze omgevingsplanwijziging geen rekening gehouden met de inzet van alternatieve bronnen zoals stadsverwarming. Een warmtesysteem dat (in plaats van lokale hernieuwbare energiebronnen) gebruik maakt van stadsverwarming, is in feite onbruikbaar voor de bouwers in Papendorp Noord en Groenewoud. Een warmtesystemen dat gebruik maakt van stadsverwarming moet namelijk buiten beschouwing blijven voor de planregels (het is dan geen 'warmtesysteem' volgens de definitie van dit plan). Door (feitelijk) op een dergelijk systeem aan te sluiten wordt niet aan de regels van het omgevingsplan voldaan. Een bouwer voldoet dan niet aan de aansluitplicht.

Dat neemt niet weg dat het nu niet uitgesloten is dat, na vaststelling door de gemeenteraad van deze omgevingsplanwijziging en door de lokale schaarste op het stroomnet in het plangebied, noodgedwongen tijdelijk alternatieve bronnen zoals stadsverwarming wordt toegestaan als aanvullende bron voor het warmtesysteem. Om op een andere wijze invulling te geven aan de aansluitplicht (namelijk aansluiten op een systeem dat alternatieve bronnen gebruikt die nu niet zijn toegestaan) kunnen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor een zogeheten buitenplanse omgevingsplanactiviteit (BOPA) verlenen. Dat vereist in dat geval een afzonderlijke beoordeling.

2.2 Aansluitplicht

Het verlagen van de CO2-uitstoot in de energietransitie is van groot belang. Ten eerste door de vraag naar energie te verlagen, bijvoorbeeld door isolatie van gebouwen. Ten tweede door hernieuwbare energiebronnen en duurzame warmtenetten te realiseren. Duurzame warmtesystemen hebben ook ruimte in de ondergrond nodig. En deze ruimte is schaars. Er is niet alleen in de diepere ondergrond waar WKO's geplaatst worden beperkt ruimte voor deze installaties, omdat ze op afstand van elkaar geplaatst moeten worden. Maar vooral in de ondiepe ondergrond is er in hoge mate schaarste aan ruimte voor leidingwerk, kabels, riolering en andere ondergrondse belangen als garages, bomen met diepe wortels, waterinfiltratie en andere stedelijke functies. De gemeente wil duurzame energievoorzieningen voor haar gebouwen en zal daarvoor de regie moeten voeren op de schaarse ruimte in de bodem. Ook, om de duurzaamheidsambities voor Papendorp Noord en Groenewoud te halen, is het belangrijk dat het warmtesysteem goed werkt en optimaal benut wordt.

Met deze wijziging van het omgevingsplan wordt het om deze redenen verplicht om nieuw te realiseren gebouwen aan te sluiten op het warmtesysteem. Deze wijziging stelt een aansluitplicht in. Elk nieuw bouwwerk met één of meer verblijfsgebieden in Papendorp Noord en Groenewoud moet aangesloten worden op het warmtesysteem. Dit komt in wezen neer op dezelfde plicht die voorheen, op grond van het Bouwbesluit, kon worden ingesteld door een warmteplan vast te stellen. Naar huidig recht moet een dergelijke plicht in het omgevingsplan vastgelegd worden. De aansluitplicht geldt niet voor bestaande gebouwen. Die zijn overigens nog nauwelijks aanwezig in de beide projectgebieden. Ook zal de aansluitplicht niet gelden voor drijvende bouwwerken en ook niet voor woningen die via een (collectief) zelfbouwproject worden gerealiseerd.

Wanneer een initiatiefnemer of ontwikkelaar, geen gebruik wenst te maken van een aansluiting op het warmtesysteem, kan deze een aanvraag omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) doen om de aansluitplicht te laten vervallen. Hij moet aantonen dat de energieprestatie van het individuele alternatief voor het warmtesysteem minimaal gelijkwaardig is aan de energieprestatie van het collectieve warmtesysteem. Op deze wijze biedt deze wijziging ook een kader om te waarborgen dat duurzame alternatieven (op basis van gelijkwaardigheid) kunnen worden toegepast in Papendorp Noord en Groenewoud. Als een duurzaam alternatief gelijkwaardig is of beter scoort op energieprestatie dan het collectieve warmtesysteem, dan vervalt de aansluitplicht. Het uitgangspunt is hierbij dat met het alternatief hetzelfde thermisch comfortniveau binnen de gebouwen behaald kan worden, dus zowel koude en warmte moet bieden. Concreet betekent dit dat in de berekening van het alternatief zowel de energieprestatie voor het leveren van warmte én koeling aan de gebouwen moet worden gemaakt, omdat bij een aansluiting op het warmtesysteem ook altijd koeling geleverd zal worden en op deze wijze de vergelijkbaarheid compleet is. Om te voorkomen dat alternatieve systemen leiden tot een ongewenste toename van de uitstoot van stikstofoxiden en fijnstof is een aanvullende voorwaarde dat die uitstoot kleiner of gelijk aan nul moet zijn.

Daarnaast kan worden afgezien van de aansluitplicht als de afstand van het bouwwerk tot het warmtesysteem (de aansluiting op het warmtesysteem) groter is dan 40 meter én de aansluitkosten hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 meter.

De aansluitplicht geldt voor 20 jaar. De verwachting is dat binnen die periode het grootste deel van de nieuwbouw in Papendorp Noord en Groenewoud gerealiseerd zal zijn. Tijdens de periode kan de werking eventueel met een wijziging van de regels verlengd worden, bijvoorbeeld omdat de ontwikkelingen langer duren. De periode kan ook worden verkort door de regeling uit het omgevingsplan te halen, bijvoorbeeld als het geplande aantal aansluitingen is bereikt of als Papendorp Noord en Groenewoud 'klaar' zijn. Het benodigd aantal aansluitingen op het warmtesysteem wordt ingeschat op ongeveer 3.650 aansluitingen voor woningen (klein verbruikers) en ongeveer 25 aansluitingen voor utiliteitsfuncties (grootzakelijk verbruikers).

De aansluitplicht die via deze wijziging van het omgevingsplan wordt opgelegd, is niet van toepassing op de bestaande gebouwen. Wel moet het mogelijk zijn dat bestaande bouw en zelfbouwers ook aangesloten kunnen worden op het warmtesysteem. Dit laatste zal onderdeel uitmaken van de aanbestedingsprocedure voor het warmtesysteem.

Hoofdstuk 3 Relevante beleidskaders

3.1 Inleiding

Op 25 april 2024 is het Chw bestemmingsplan Papendorp en het Chw bestemmingsplan Groenewoud vastgesteld en op 21 juni 2024 zijn beide plannen in werking getreden. Beide plannen zijn toen gelijk onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Utrecht. Deze bestemmingsplannen maken de bouwplannen in Papendorp Noord en in Groenewoud mogelijk.

Deze wijziging van het omgevingsplan voegt één aspect aan de regels van het omgevingsplan van Utrecht toe: de verplichte aansluiting (van de nieuwe gebouwen) op het warmtenet in Papendorp Noord en in Groenewoud. De wijze waarop de beide projecten binnen de geldende beleidskaders passen, wordt niet anders dan voor beide plannen al onderbouwd in de toelichting van beide bestemmingsplannen. Dat beide projecten op een warmtenet aangesloten gaan worden, is toen ook in de onderbouwing voor beide plannen betrokken. Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet slechts in het verder borgen van de uitvoering daarvan. Wel is inmiddels de Omgevingswet in werking getreden. Daardoor gelden nu andere instructieregels. Ook is het beleid voor het warmtesysteem verder uitgewerkt. Voor de beschrijving van het relevante beleidskader wordt hierna alleen ingegaan op die veranderingen.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Besluit kwaliteit leefomgeving

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staan regels over omgevingswaarden, instructieregels, beoordelingsregels en regels voor monitoring. Het Bkl geldt voor het Rijk en decentrale overheden. De instructieregels voor een omgevingsplan staan in hoofdstuk 5 beschreven. In afdeling 5.1 staan de instructieregels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties houdt in dat er een balans is tussen verschillende functies die locaties binnen een gebied kunnen vervullen. Deze regels houden meer in dan alleen het bestemmen in een bestemmingsplan. Denk bij een functie bijvoorbeeld aan een netwerkfunctie (kabels en leidingen) of waterbergende functie (milieu).

De instructieregels uit afdeling 5.1 gaan over:

  • waarborgen van de veiligheid (paragraaf 5.1.2)
  • beschermen van de waterbelangen (paragraaf 5.1.3)
  • beschermen van de gezondheid en van het milieu (paragraaf 5.1.4)
  • beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden en cultureel erfgoed (paragraaf 5.1.5)
  • behoud van ruimte voor toekomstige functies (paragraaf 5.1.6)
  • behoeden van de staat en werking van infrastructuur of voorzieningen voor nadelige gevolgen van activiteiten (paragraaf 5.1.7)
  • bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen (paragraaf 5.1.8)

Afdeling 5.2 bevat instructieregels over de uitoefening van taken voor de fysieke leefomgeving. Het gaat dan vooral om het voorkomen van belemmeringen van gebruik en beheer van spoorwegen en rijkswegen. Tot slot bevat afdeling 5.3 regels over ontheffing van instructieregels voor het omgevingsplan.

Wijziging

De onderwerpen waarover de instructieregels gaan zijn van een toereikende motivering voorzien in de Chw bestemmingsplanen Papendorp en Groenewoud. Wel is het 'bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen' een nieuw aspect. Deze wijziging gaat daar niet over en heeft daarop ook geen invloed. Aanvullend geldt dat, voor het afwegen van het waterbelang (artikel 5.37 Bkl), wel overleg over de wijziging is gevoerd met het hoogheemraadschap. Daar wordt in paragraaf 5.1.1 verder op ingegaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Omgevingsverordening

In Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan regels voor de fysieke leefomgeving. Zo’n twintig verordeningen, regelingen en besluiten zijn in 2021 samengevoegd in één provinciale (Interim) Omgevingsverordening. De Omgevingsverordening bevat de juridische uitwerking van de plannen en ambities uit de provinciale Omgevingsvisie. Deze verordening is op 1 januari 2024 samen met de Omgevingswet in werking getreden. Om de Omgevingsverordening actueel te houden, wordt de verordening op onderdelen gewijzigd. Op 7 februari 2024 hebben Provinciale Staten de eerste wijziging Omgevingsverordening vastgesteld. Op 1 maart 2024 is deze eerste wijziging in werking getreden. Deze wijziging bevat als nieuwe bepaling een zogeheten energietoets. Dit is een regel, die bepaalt dat gemeenten bij nieuwe initiatieven rekening houden met de elektriciteits-infrastructuur, om op deze manier overbelasting van het elektriciteitsnet (netcongestie) te voorkomen. 

Wijziging

De onderwerpen waarover de instructieregels in de Omgevingsverordening gaan en die van toepassing zijn op het werkingsgebied, zijn van een toereikende motivering voorzien in de Chw bestemmingsplanen Papendorp en Groenewoud en hebben geen effect op dit plan. De energietoets uit de huidige Omgevingsverordening is niet direct toepasbaar op deze wijziging van het omgevingsplan. Deze wijziging reguleert alleen de aansluiting op het al toegestane warmtesysteem, voor al toegestane functies. Het maakt dus geen nieuwe functies mogelijk waarvoor de beschikbare netcapaciteit relevant kan zijn. Het warmtesysteem en de nieuwe functies in het werkingsgebied zijn namelijk al toegestaan in beide genoemde bestemmingsplannen.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Energie Protocol en Transitievisie Warmte

Het Utrechts Energie Protocol en de Transitievisie Warmte Utrecht gaan uit van een aantal uitgangspunten die van belang zijn voor de transitie naar duurzame en hernieuwbare energie. De transitie van aardgas als energiebron naar hernieuwbare energiebronnen, duurzaamheid en milieukwaliteit zijn daarom voor gemeente ook belangrijke uitgangspunten bij de ontwikkeling van Papendorp Noord en Groenewoud.

Energie uit hernieuwbare bronnen is schaars. De energie moet zo efficiënt mogelijk gebruikt en verdeeld worden over de stad. Nieuwbouw is goed te isoleren en kan zo ontworpen worden dat deze een lage temperatuur behoefte heeft. Daarom wordt de nieuwbouw bij voorkeur verwarmd met duurzame lage temperatuur bronnen zoals warmte-koude opslag, aquathermie of lage temperatuur restwarmte. In de ondergrond van Utrecht is in de bodem veel bruikbare duurzame energie beschikbaar. Deze energie wil de gemeente goed benutten.

De Transitievisie Warmte gaat over de bestaande stad; hoe maken we bestaande bebouwing stap voor stap aardgasvrij. Omdat nieuwbouw al aardgasvrij moet worden gebouwd, hoeven die (aardgasvrij)stappen niet doorlopen te worden. Toch is het wel van belang (ook) nieuwbouw daarbij in het oog te houden. We streven namelijk naar het aanleggen van toekomstbestendige infrastructuur bij nieuwbouw. Dat betekent dat nieuwbouw wordt aangesloten op lage temperatuursystemen (individueel of collectief). Nieuwbouw wordt dus niet aangesloten op hoge temperatuur bronnen. Hiermee blijven deze schaarse bronnen beschikbaar voor waar ze wel nodig zijn: de bestaande bouw.

Voor de projectgebieden moeten lokale hernieuwbare energie bronnen optimaal worden gebruikt. Ook wil de gemeente ervoor zorgen dat alle aansluitingen toegang krijgen tot een duurzaam warmtesysteem. Dat moet ook gelden als een nieuw gebouw bijvoorbeeld pas over tien jaar gerealiseerd wordt. Ook draagt deze keuze bij aan andere doelstellingen van de gemeente op het gebied duurzaamheid en milieu, zoals het verbeteren van de luchtkwaliteit en een evenwichtig en efficiënt gebruik van de bodem, zowel wat betreft het gebruik van ruimte als het gebruik van bodemenergie.

Om de aanwezige bodemenergiecapaciteit en de schaarse ruimte in de ondergrond optimaal te benutten, wordt er een collectief warmtesysteem gerealiseerd voor Papendorp Noord en Groenewoud. Hiermee kan een hoge energieprestatie behaald worden en kunnen zoveel mogelijk woningen voor een betaalbare prijs gebruik maken van een duurzaam warmtesysteem.

3.4.2 Bodemenergieplan Papendorp-Groenewoud

Burgemeester en wethouders hebben op 12 december 2023 het bodemenergieplan Papendorp/Groenewoud vastgesteld. Het doel van het bodemenergieplan is om de capaciteit voor de opslag van warm en koud water in de bodem zo goed mogelijk te benutten voor een open bodemenergiesystemen (WKO). De provincie is bevoegd gezag voor het afgeven van de vergunningen voor de aanvraag van een open bodemenergiesysteem. Daar gebruikt de provincie het bodemenergieplan voor na vaststelling van het plan door de Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht.

Burgemeester en wethouders hebben het plan aangeboden bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht (GS) met het verzoek de in het bodemenergieplan opgenomen gebruiksregels voor de aanvraag vergunning bodemenergiesysteem) als aanvullend toetsingskader bij vergunningverlening OBES (Open Bodem Energie Systemen) te hanteren. Als GS akkoord gaat stellen zij beleidsregels vast, gebaseerd op het bodemenergieplan, en toetsen daar de vergunningaanvragen aan (in aanvulling op het toetsingskader van de Omgevingswet, in het bijzonder de regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving).

In het bodemenergieplan Papendorp/Groenewoud zijn onder andere gebruiksregels opgenomen voor de realisatie van een open bodemenergiesysteem. Daarbij zijn onder andere zones benoemd waar bodemenergie bronnen kunnen worden gemaakt en uitgangspunten voor de (energie)capaciteit van de bronnen beschreven.

In het gebied Papendorp/Groenewoud kan de bodemenergie uit het 1e of 2e watervoerende pakket gehaald worden. Het bodemenergieplan is van toepassing op het gebruik van zowel het 1e als het 2e watervoerende pakket. Hierbij zijn aanvullende regels opgenomen voor het gebruik van het 2e watervoerende pakket. Een open bodemenergie systeem in het 2e watervoerend pakket heeft het risico dat vervuiling zich vanuit het 1e pakket verspreidt naar het 2e watervoerend pakket. Dat zou kunnen ontstaan door het door de scheidende laag tussen het 1e en 2e pakket heen te boren. Of doordat de werking van het bodemenergiesysteem invloed heeft op verplaatsing van grondwater.

Om die risico’s te beheersen zijn maatregelen in het bodemenergieplan opgenomen. Die regels gaan over het vooraf in kaart brengen (door aanvrager) van de invloed van het systeem op verplaatsing van grondwater en door tijdens het gebruik ook de grondwaterstromen te monitoren, zowel in het systeem zelf als door afzonderlijk te plaatsen peilbuizen. Met die maatregelen wordt tijdig en snel een eventuele verspreiding van vervuiling opgemerkt. Voor het boren door de scheidende laag heen is al wettelijk geregeld dat dit alleen door de juiste gecertificeerde bedrijven mag worden uitgevoerd. De bedoeling van die specifieke regels is het zicht op houden op de kwaliteit van de grondwaterstromen. Met de maatregelen worden de risico’s beheerst in de verschillende fasen: bij aanvraag vergunning (aanleveren onderzoek met effecten op de ondergrond), bij realisatie (werkzaamheden door gespecialiseerde gecertificeerde bedrijven) en bij exploitatie (monitoring)In het bodemenergieplan.

3.4.3 Verordening Interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Utrecht 2018

Om de werking van het bodemenergieplan te borgen is het plangebied van het bodemenergieplan als interferentiegebied opgenomen in de Verordening Interferentiegebieden Bodemenergiesystemen gemeente Utrecht 2018. Daardoor, met het vaststellen van een interferentiegebied, worden ook gesloten bodemenergiesystemen vergunningsplichting. Met het aanwijzen van interferentiegebieden kan interferentie tussen gesloten en tussen gesloten en open bodemenergiesystemen onderling worden voorkomen en een doelmatig gebruik van bodemenergie worden bevorderd. Met het toevoegen van Papendorp/Groenewoud als interferentiegebied wordt het mogelijk om met een collectief systeem maximaal gebruik te kunnen maken van de bodemenergie

3.5 Conclusie

De keuze om een warmtesysteem te gaan realiseren in Papendorp en, daarvoor, een aansluitplicht in stellen voor de geplande nieuwbouw past binnen de duurzaamheidsambities uit het landelijke, provinciale en gemeentelijke beleid.

Hoofdstuk 4 Onderzoek en randvoorwaarden

4.1 Inleiding

Op 25 april 2024 is het Chw bestemmingsplan Papendorp en het Chw bestemmingsplan Groenewoud vastgesteld en op 21 juni 2024 zijn beide plannen in werking getreden. Beide plannen zijn toen gelijk onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Utrecht. Deze bestemmingsplannen maken de bouwplannen in Papendorp Noord en in Groenewoud mogelijk.

Deze wijziging van het omgevingsplan voegt één aspect aan de regels van het omgevingsplan van Utrecht toe: de verplichte aansluiting van de nieuwe gebouwen op het warmtenet.

De ruimtelijke aanvaardbaarheid en uitvoerbaarheid van beide projecten wordt niet anders dan voor beide plannen al onderbouwd in de toelichting van beide bestemmingsplannen. Dat beide projecten op een warmtenet aangesloten gaan worden, is toen ook in de onderbouwing voor beide plannen betrokken. Deze wijziging van het omgevingsplan voorziet slechts in het verder borgen van de uitvoering daarvan. De omgevingsaspecten en de uitvoerbaarheid worden daarom in dit hoofdstuk alleen beschouwd als dat nodig is vanwege de inhoudelijke wijziging die doorgevoerd wordt of omdat het een zelfstandige wijziging is, die zijn eigen procedure doorloopt. Voor het overige wordt kortheidshalve verwezen naar de toelichting van het Chw bestemmingsplan Papendorp en de toelichting van het Chw bestemmingsplan Groenewoud.

4.2 Milieueffectrapportage

Bij de voorbereiding van de Chw bestemmingsplannen voor Papendorp Noord en Groenewoud is geconcludeerd dat voor beide plannen geen MER opgesteld hoeft te worden. Deze wijziging regelt een uitvoeringsaspect van die beide plannen. Deze wijziging voorziet ook niet in een project als bedoeld in bijlage V van het Omgevingsbesluit. Om deze twee redenen is er geen aanleiding om voor deze wijziging een mer-beoordeling uit te voeren.

4.3 Bodem en ondergrond

Voor Papendorp Noord en Groenewoud is een bodemenergieplan vastgesteld. Daarnaast is in voorbereiding om de verordening voor de interferentiegebieden van toepassing te verklaren op beide project gebieden. Daar is in paragraaf 3.4 al op ingegaan.

4.4 Natuurbescherming

Bij de de Chw bestemmingsplannen Papendorp en Groenewoud zijn de gevolgen voor beschermd natuur uitdrukkelijk in beeld geweest. Voor beide plannen is geconcludeerd dat de aanwezigheid van beschermde soorten de uitvoerbaarheid niet in de weg hoeft te staan. Ook was geen sprake van negatieve gevolgen op beschermde natuurgebieden. Vanuit het oogpunt van natuurbescherming regelt dit plan niets nieuws; het blijft gaan om de realisatie van nieuwbouw met bijbehorende voorzieningen en bijbehorende voorzieningen op nutsvoorzieningen die doorgaans ondergronds worden aangebracht.

4.5 Bomen

Deze wijziging van het omgevingsplan heeft geen andere gevolgen voor bomen dan al beschouwd in de Chw bestemmingsplannen Papendorp en Groenewoud.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

Voor de realisatie van het warmtenet en de aansluitingen daarop zullen grondwerkzaamheden nodig zijn. In de Chw bestemmingsplannen Papendorp en Groenewoud, inmiddels onderdeel van (het tijdelijk deel van) het omgevingsplan, zijn beschermingsregimes opgenomen vanwege naar verwachting, aanwezige archeologische waarden. Die regimes zijn ook toereikend voor dit plan.

4.7 Conclusie

Het verplicht aan laten sluiten van de nieuwe gebouwen in Papendorp Noord en Groenewoud op een open warmtenet is ruimtelijk en vanuit milieuoogpunt aanvaardbaar en uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

5.1.1 Overleg met vooroverleginstanties

Het plan is in het kader van vooroverleg aan de provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) gestuurd om de mogelijkheid te geven om op het plan te reageren. De provincie en HDSR hebben aangegeven geen opmerkingen op het plan te hebben.

5.1.2 Participatie

Voor de bestemmingsplannen voor Papendorp Noord en Groenewoud is met diverse betrokkenen, op verschillende niveaus, geparticipeerd. Dat in Papendorp en Groenewoud een warmtesysteem wordt aangelegd was en is daarbij onderdeel van de plannen. Dat is ook beschreven in de toelichting van de bestemmngsplannen Papendorp en Groenewoud die de wettelijke inspraakprocedure hebben doorlopen. Deze wijziging van het omgevingsplan borgt de verdere uitvoering daarvan. Daarbij gaat het dan ook nog om een klein deel van het hele systeem: de aansluiting van de nieuwbouw op het warmtesysteem. Dat voor Papendorp en Groenewoud een warmtesysteem wordt aangelegd, is al geruime tijd bekend. Deze wijziging van het omgevingsplan is nodig om het warmtesysteem te laten slagen.

Omdat de nieuwbouw nog gerealiseerd moet worden, zijn er nu ook nog geen bewoners of gevestigde bedrijven (die blijven in de nieuwe situatie) in het werkingsgebied. Daarom raakt dit wijzigingsbesluit nu slechts twee partijen in hun belang. De ontwikkelaar van Groenewoud en de gemeente zelf, die grondeigenaar is in Papendorp Noord. De genoemde ontwikkelaar is al bekend met de ontwikkeling van warmtenet. Voor de gemeente gaat het om de uitvoering van beleid.

Concluderend is er voor dit wijzigingsbesluit nauwelijks beïnvloedingsruimte. Daarom is besloten af te zien van participatie. Tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbesluit kan iedereen zienswijzen over deze wijziging van het omgevingsplan indienen.

Hoofdstuk 6 Juridische plantoelichting

6.1 Wijziging omgevingsplan

6.1.1 Warmteplannen

Eerder, voordat de Omgevingswet op 1 januari 2024 in werking trad, werd de aansluitplicht op een warmtesysteem geregeld door een warmteplan vast te stellen op grond van het Bouwbesluit. Die mogelijkheid bestaat niet meer. Nu kan een aansluitplicht worden opgenomen in het omgevingsplan. Om de aansluitplicht voor Papendorp Noord en Groenewoud in te stellen is nu een wijziging van het omgevingsplan nodig.

6.1.2 Omgevingsplan van rechtswege

Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In de Bruidsschat zitten onder andere regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Verder zijn de op basis van het oude Bouwbesluit vastgestelde warmteplannen onderdeel van de Bruidschat, voor zover die de maximale geldingstermijn van 10 jaar nog niet hebben bereikt.

Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege wijzigen.

6.1.3 Toepassing TAM-IMRO

De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.

Het gebruik van TAM-IMRO is vooralsnog toegestaan tot en met 31 december 2024, maar waarschijnlijk wordt de mogelijk met minimaal één jaar verlengd. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2024 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2025 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).

6.1.4 Werkingsgebied

De regels in dit TAM-IMRO omgevingsplan zijn van toepassing op Papendorp Noord en Groenewoud, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0344.BPTAMWARMSYSPAPEN-ON01.

6.1.5 Overzicht wijzigingen

Dit plan voegt regels toe aan het omgevingsplan. Het verandert de regels van het omgevingsplan niet. Dat betekent dat de regels uit de Chw bestemmingsplannen Papendorp en Groenewoud geheel van toepassing blijven, zodat de vervangingsplicht van artikel 22.6, eerste lid, van de Omgevingswet niet van toepassing is. Binnen de regels van die bestemmingsplannen (die dus nu deel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan) kan het warmtesysteem al aangelegd worden. De regels van dit wijzigingsbesluit gaat alleen over de aansluiting van de nieuwbouw op dat warmtesysteem. Over het werkingsgebied wordt de gebiedsaanduiding 'overige zone - warmtesysteem Papendorp' gelegd. Aan die aanduiding worden de regels verbonden voor de aansluitplicht op het warmtenet.

6.2 Inleidende regels (hoofdstuk 1 van de regels)

Artikel 1 Werking van dit plan

In artikel wordt aangegeven hoe het omgevingsplan wordt gewijzigd, hoe de regels gelezen moeten worden binnen de structuur van het omgevingsplan en wordt het werkingsgebied bepaald.

Lid 1 Werkingsgebied

In het eerste lid wordt bepaald wat het werkingsgebied is van deze wijziging is. Het werkingsgebied wordt bepaald door de gebiedsaanduiding 'overige zone - warmtesysteem Papendorp'. De begrenzing daarvan is opgenomen in een GML-bestand. De begrenzing wordt bepaald door de projectgrenzen van Papendorp Noord (inclusief het nog niet ontwikkelde deel van Taatsenplein Zuid) en van Groenewoud. Het Amsterdam-Rijnkanaal en de geplande fietsburg langs de zuidzijde van de De Meernbrug maken geen onderdeel uit van het werkingsgebied.

Lid 2 Wijziging omgevingsplan

In het tweede lid wordt bepaald hoe de regels van deze wijziging werken. Juridisch gezien worden de regels bij de vaststelling gelijk opgenomen in het omgevingsplan van Utrecht. De regels vullen het omgevingsplan gemeente Utrecht aan en worden onderdeel van het permanente deel van dat omgevingsplan. Daarbij wordt geen bestaande regels veranderd. De regels uit de Chw bestemmingsplan Papendorp en Groenewoud, onderdeel van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, blijven ongewijzigd van toepassing op de beide projectgebieden.

Lid 3 Wijziging omgevingsplan

In lid 3 van het eerste artikel zijn enkele begrippen opgenomen voor de goede werking en juiste interpretatie van dit TAM-omgevingsplan. Voor het overige zijn de al bestaande begrippen in het omgevingsplan ook van toepassing. De begrippen onder d. en f., 'nieuw gebouw' en 'warmtesysteem' zijn zo geformuleerd dat ze het toepassingsbereik van de regels in het volgende hoofdstuk afbakenen.

Nieuw gebouw

De aansluitplicht die dit plan regelt, zal gelden voor gebouwen die nog gebouwd moeten worden. Om in voorbereiding genomen projecten niet op een ongewenst moment te confronteren met een aansluitplicht, zal het niet gelden voor projecten die in aanbouw zijn genomen, op basis van een verleende omgevingsvergunning, en voor projecten waarvoor alle omgevingsvergunningen verleend zijn voor de totale bouw. Om dit eenvoudig in de regels een plek te geven, wordt in de regels gewerkt met het begrip 'nieuw gebouw'. Dat is een gebouw dat nog gebouwd moet worden, dat ook nog niet in aanbouw is genomen en waarvoor ook nog geen omgevingsvergunningen zijn verleend om te kunnen beginnen met de realisatie.

Warmtesysteem

Voor de aansluitplicht moet duidelijk zijn op welk warmtesysteem een woning of andere functie aangesloten moet worden. Het begrip 'warmtesysteem' bepaald dat het om een collectief systeem moet gaan om gebouwen van warmte én koude te voorzien. Het kan niet om stadsverwarming gaan.

6.3 Gebouwen en locaties gebruiken (hoofdstuk 2 van de regels)

Artikel 2 Warmtesysteem Papendorp

Artikel 2 heeft in grote lijnen de volgende opbouw. Het eerste lid bevat ten eerste de aansluitplicht. Daarnaast geeft het aan waarvoor de aansluitplicht in ieder geval niet geldt en ook hoe lang de aansluitplicht geldt. In het tweede lid zijn de uitzonderingen opgenomen voor het kunnen laten vervallen van de aansluitplicht. Het derde lid bevat de aanvraagvereisten als een initiatiefnemer een verzoek wil doen om de aansluitplicht te laten vervallen.

Lid 1 Aansluitplicht

Het eerste onderdeel van lid 1 bepaalt dat in het werkingsgebied een nieuw gebouw alleen gebouwd en gebruikt mag worden als het een aansluiting op het warmtesysteem krijgt of heeft. Het is zonder omgevingsvergunning verboden een gebouw te bouwen dat niet op het warmtesysteem is aangesloten. Als een gebouw wordt aangesloten op het warmtesysteem wordt dat verbod niet overtreden. Als een gebouw niet wordt aangesloten op een warmtesysteem wordt het verbod overtreden en is dus een omgevingsvergunning nodig. Die vergunning wordt slechts in twee gevallen verleend. Die gevallen worden verderop toegelicht.

De regel geldt zowel voor het bouwen van nieuwe gebouwen, als voor het gebruiken van die nieuwe gebouwen. Het warmtesysteem wordt een collectief systeem. Met een aansluiting op een gesloten/'eigen' warmtesysteem wordt niet aan de aansluitplicht voldaan. Ook gaat het niet alleen om de fysieke aansluiting van een gebouw op het collectieve warmtesysteem. Het warmtesysteem moet ook gebruikt worden voor de verwarming én koeling van het betreffende, nieuwe gebouw.

Bij aanvragen om omgevingsvergunningen vanwege bouwactiviteiten op grond van het omgevingsplan wordt de aansluitplicht in de beoordeling betrokken. Bij de aanvraag moet daarom worden aangegeven hoe het gebouw op het warmtesysteem wordt aangesloten. Als de wens is om een gebouw niet aan te sluiten, moet gelijk (met dezelfde aanvraag) ook een omgevingsvergunning (voor een omgevingsplanactiviteit) aangevraagd worden om de aansluitplicht te laten vervallen. De aanvraag wordt dan beoordeeld aan de hand van de voorwaarden die verderop worden toegelicht.

Het tweede onderdeel geeft drie soorten bouwwerken aan waarvoor de aansluitplicht direct niet geldt. Die bouwwerken zijn uitgezonderd van de aansluitplicht. Daarvoor is ook geen omgevingsvergunning nodig om de aansluitplicht te laten vervallen. De aansluitplicht geldt niet voor drijvende bouwwerken. Dergelijke bouwwerken zijn vaak niet geschikt om aan te sluiten op een collectief warmtesysteem. Overigens is in Papendorp en Groenewoud nergens in woonboten voorzien. De aansluitplicht geldt ook niet voor woningen die in particulier opdrachtgeverschap worden gebouwd, ook wel bekend als zelfbouwkavels. Bij dit type projecten is het vaak beter passend als de zelfbouwers zelf bepalen hoe de gebouwen verwarmd en gekoeld worden. Verder geldt de aansluitplicht ook niet voor gebouwen die geen verblijfsgebieden (in de zin van het Besluit bouwwerken leefomgeving) hebben. Het gaat dan om gebouwen waar doorgaans geen mensen verblijven, zoals transformatorhuisjes of gemaalgebouwtjes. Verwarming en koeling via het warmtesysteem is daarvoor niet noodzakelijk.

Het laatste onderdeel bepaalt de duur van de aansluitplicht. Voorheen, toen op grond van het Bouwbesluit met een vastgestelde warmteplan gewerkt werd, was de maximale duur wettelijk bepaald op 10 jaar. Dat geldt niet meer. De duur kan in het omgevingsplan bepaald worden. Gekozen is voor een duur van 20 jaar. De verwachting is dat binnen die periode het grootste deel van de nieuwbouw in Papendorp Noord en Groenewoud gerealiseerd zal zijn. Tijdens de periode kan de werking eventueel verlengd worden, bijvoorbeeld omdat de ontwikkelingen langer duren. Daarvoor is op dat moment een nieuwe wijziging van het omgevingsplan nodig. De periode kan ook worden verkort door de regeling uit het omgevingsplan te halen, bijvoorbeeld als het geplande aantal aansluitingen is bereikt of als Papendorp Noord en Groenewoud helemaal ontwikkeld zijn.

Lid 2 Vervallen aansluitplicht

Er kunnen een beperkt aantal redenen zijn om een nieuw gebouw niet aan te sluiten op het collectieve warmtesysteem. Of de aansluitplicht kan vervallen, moet dan beoordeeld worden door burgemeester en wethouders. Daarvoor moet een initiatiefnemer of ontwikkelaar een aanvraag omgevingsvergunning indienen die het verzoek inhoudt om af te zien van de aansluitplicht. Het gaat dan om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit. Wordt de omgevingsvergunning afgegeven, dan hoeft het gebouw niet aangesloten te worden op het warmtesysteem en daar dan ook geen gebruik van te maken. Die omgevingsvergunning kan op grond van dit plan in slechts twee gevallen worden verleend. In beide gevallen is de toepassing van stadsverwarming expliciet uitgesloten.

Gelijkwaardigheid

Niet het warmtesysteem an sich, maar duurzaamheid staat voorop in Papendorp Noord en Groenewoud. Met andere technieken kan een alternatief warmtesysteem zo gerealiseerd worden dat de energieprestatie net zo goed of zelfs beter wordt dan met een aansluiting op het warmtesysteem. Een aansluiting op het warmtesysteem biedt dan voor het gebouw geen voordeel. In dat geval kan de aansluitplicht vervallen. Dit moet dan wel op basis van een zorgvuldige gelijkwaardigheidsbeoordeling gebeuren.

Gebouwgebonden systemen zorgen vaak alleen voor verwarming. Koeling gaat via een afzonderlijk systeem, dat alleen bij behoefte aan staat (vaak airco's). Het warmtesysteem zorgt warmte en koude binnen één systeem. Voor een goede vergelijking moet koude ook in de te maken afweging worden betrokken.

Het collectieve warmtesysteem zal steeds beter gaan werken naarmate er meer aansluitingen komen. De verwachte energieprestatie wordt pas behaald als het geplande aantal aansluitingen een feit is. Daarom moet de gelijkwaardigheidstoets wordt gemaakt op basis van een situatie waarin voor het warmtesysteem het geplande aantal aansluitingen is gehaald. Daarvoor moet worden uitgegaan van de actuele energieprestatie van het collectieve systeem zoals dat vastligt in het register van autoriteit Bureau Certificering en Registratie Gelijkwaardigheid (BCRG). Zolang die nog geen waarde heeft geregistreerd, gelden de voorlopige energieprestatiewaarden, zoals die zijn opgenomen in bijlage 1 van de regels.

Ook geldt dat de berekening voor de vergelijking gemaakt moeten worden op basis van de Nederlandse technische afspraak: NTA 8800. NTA 8800 is de methode voor de bepaling van de energieprestatie van gebouwen. Van belang daarbij is dat voor de vergelijking ook een berekening wordt gemaakt op basis van bijlage P van NTA 8800. Op basis daarvan kan een goede berekening worden gemaakt voor een gebiedswarmtesysteem.

Voor een nadere toelichting op deze uitzonderingsmogelijkheid wordt verwezen naar het onderstaande kader.

Bij deze uitzonderingsmogelijkheid geldt de aanvullende voorwaarde dat de uitstoot van stikstofoxiden en fijnstof kleiner of gelijk aan nul moet zijn.

Aansluitafstand

Het aansluiten van een gebouw op het warmtesysteem kost geld. Hoe groter de afstand tot het warmtesysteem, hoe duurder het wordt. Die kosten kunnen zo groot worden dat het niet meer in verhouding staat tot de voordelen die een aansluiting op het warmtesysteem biedt. Vanaf een afstand van 40 meter, tussen het aanwezige of geplande warmtesysteem en het nieuwe gebouw, bestaat daarom de mogelijkheid om af te zien van de aansluitplicht. Dat kan alleen als de aansluitkosten daadwerkelijk hoger zijn, in vergelijking met de situatie dat de aansluitafstand 40 meter zou zijn. Bij deze aansluitkosten gaat het niet om de werkelijke kosten die exploitant van het warmtesysteem maakt om het betreffende gebouw aan te sluiten op het warmtesysteem. Het gaat om de bijdrage die de exploitant van het warmtesysteem vraagt aan een initiatiefnemer of ontwikkelaar om een gebouw aan te sluiten.

Lid 3 Aanvraagvereisten

Om de aansluitplicht te laten vervallen, op basis van de mogelijkheden in lid 2, zal een initiatiefnemer of ontwikkelaar een aanvraag omgevingsvergunning moeten indienen voor een omgevingsplanactiviteit. Daarmee vraagt hij of zij aan burgemeester en wethouders om bij omgevingsvergunning af te wijken van de aansluitplicht (in lid 1). Voor de beoordeling van die vraag zijn diverse gegevens nodig. In lid 3 is opgenomen welke gegevens in ieder geval bij een aanvraag gevoegd moeten worden. Het gaat het om tekeningen die een goed beeld geven van de situatie en gegevens om te beoordelen of een van de 'uitzonderingsgronden' aanwezig is. Als het om gelijkwaardigheid gaat, zullen berekeningen op basis van NTA 8800 bij de aanvraag gevoegd moeten zijn. Daarbij is van belang dat ook een berekening op basis van bijlage P van NTA 8800 wordt gemaakt. Die berekening moet, voor een goede vergelijking worden gemaakt voor de situatie waarin het geplande aantal aansluitingen op het warmtesysteem zijn gerealiseerd.

Kader: stappenplan vervallen aansluitplicht op het warmtesysteem op basis van gelijkwaardigheid

Een aanvrager van een omgevingsvergunning die een nieuw gebouw wil bouwen in Papendorp Noord of Groenewoud maar een duurzamer of tenminste gelijkwaardig, alternatief wil realiseren, moet een aanvraag tot vervallen van de aansluitplicht indienen. De procedure om te beoordelen of de aansluitplicht kan vervallen, verloopt volgens onderstaand stappenplan.

Stap 1: de aanvraag
De aanvrager doet een aanvraag voor een omgevingsvergunning en geeft bij deze aanvraag (ook) doet voor het laten vervallen van de aansluitplicht omdat hij een minimaal gelijkwaardig alternatief wil realiseren. Voor onderbouwing van dit onderdeel van de aanvraag levert de aanvrager ook de volgende informatie aan:
a. NTA 8800-berekening met aansluiting op het warmtesysteem.
b. NTA 8800-berekening van het toegepaste alternatief, zonder de aansluiting op het warmtesysteem.
c. Aanvullende documentatie zoals kwaliteitsverklaringen.

Stap 2: toeting door de gemeente
Burgemeester en wethouders controleren of aanvraag volledig en correct is (ontvankelijkheidstoets):
a. Zijn alle documenten aangeleverd?
b. Zijn juiste getallen uit NTA 8800 berekening overgenomen?
c. Zijn juiste waarden uit de kwaliteitsverklaring(en) overgenomen?

Nee:
Aan de aanvrager wordt medegedeeld dat aanvraag tot vervallen van de aansluitplicht nog niet in behandeling genomen kan worden. De aanvrager wordt in de gelegenheid gesteld om de benodigde aanvullende gegevens alsnog aan te leveren. Indien deze niet binnen de gestelde termijn worden geleverd, wordt de aanvraag omgevingsvergunning, wegens onvolledigheid van stukken, buiten behandeling gelaten.

Ja:
Burgemeester en wethouders toetsen of de aansluitplicht kan vervallen door de NTA 8800-berekeningen te controleren. Als dat nodig is, kunnen burgemeester en wethouders hierover uiteraard advies inwinnen bij deskundigen.

Stap 3: besluitvorming door burgemeester en wethouders
Burgemeester en wethouders beoordelen of de energieprestatie van het beoogde alternatief minimaal gelijkwaardig is aan een aansluiting op het warmtesysteem. Voor het warmtesysteem wordt daarbij gekeken naar de energieprestatie van het systeem op het moment dat de geplande aansluitingen zijn gerealiseerd.

Nee:
Indien het duurzame alternatief niet voldoet, wordt de omgevingsvergunning niet verleend op grond van dit plan. De aanvrager kan eventueel een nieuwe aanvraag indienen voor omgevingsvergunning op basis van:
1. Een aansluiting op het collectieve warmtesysteem.
2. Een aangepaste aanvraag met een duurzaam alternatief dat gelijkwaardig aan of beter scoort dan aansluiting op het collectieve warmtesysteem.

Ja:
De omgevingsvergunning voor het laten vervallen van de aansluitplicht wordt verleend.  

6.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4 van de regels)

Artikel 3 Overgangsregeling

In artikel 4 is een overgangsregels opgenomen voor nieuwe gebouwen waarvoor de aanvragen om omgevingsvergunning aangevraagd waren toen deze wijziging in werking trad. Als die aanvragen resulteren in omgevingsvergunningen op basis waarvan een nieuw gebouw geheel gebouwd kan worden, geldt de aansluitplicht uit artikel 2.1 niet voor dat nieuwe gebouw. Uiteraard is het wel mogelijk om een dergelijk gebouw aan te sluiten op het warmtenet. Maar als dat niet gebeurt, is daarvoor geen omgevingsvergunning voor nodig.