direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Paardenveld, Binnenstad
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Met het vaststellen van het geactualiseerde Masterplan Stationsgebied in 2004 en het Structuurplan Stationsgebied in 2006 beschikt de gemeenteraad van de Gemeente Utrecht over een juridisch-planologisch planvorm op basis waarvan het Utrechtse stationsgebied herontwikkeld kan worden. Het Structuurplan Stationsgebied vormt daarbij de juridische vertaling van het Masterplan Stationsgebied. De herontwikkeling van het Stationsgebied is gericht op de ontwikkeling van een hoogwaardig, multimodaal openbaar vervoersknooppunt in combinatie met een toplocatie voor werken, wonen en voorzieningen.

Een essentieel onderdeel van de plannen voor de herontwikkeling van het Utrechtse Stationsgebied is de herinrichting van de Catharijnesingel (terugbrengen van het water). Het voorliggende project richt zich op het sluitstuk van dit project waarbij de Catharijnesingel verbonden wordt met de Weerdsingel. Dit vergt een herinrichting van de huidige verkeersstructuur bij het Paardenveld omdat hier ruimte gemaakt dient te worden voor de singelstructuur. Voor dit onderdeel van de herinrichting is er ook een strijdigheid is met het onderliggende bestemmingsplan, omdat op de plek van het water moet terugkomen nu een verkeers- en groenbestemming ligt. De herinrichtingsplannen van het openbare gebied en de bestemming wegverkeer zijn niet strijdig met de onderliggende bestemmingsplannen.

Het herstel van de Catharijnesingel vereist dat de bestemming water wordt opgenomen in een bestemmingsplan en dat in de omschrijving van deze bestemming rekening wordt gehouden met het oprichten van kademuren.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de hier boven beschreven ontwikkelingen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied omvat een groot deel van het verkeersplein Paardenveld. De grens van het plangebied wordt globaal gevormd door De het westelijke deel van Weerdsingel en de Nieuwekade. Het Paardenveld en het noordelijke deel van de Cathatrijnebaan. Zie afbeelding 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Goedgekeurd door GS (indien van toepassing)  
Bestemmingsplan Oude Stad 'deelplan Wijk C'      

Het tracé van de te herstellen singel is gesitueerd op gronden met de bestemming Vw 1 'Verkeersdoeleinden/wegverkeer' (artikel 46) van het bestemmingsplan Wijk C. Een waterfunctie past niet binnen deze bestemming. Ook is in artikel 46 lid 3 bepaalt dat de wegen overeenkomstig vastgestelde dwarsprofielen moeten worden ingericht. Er zal worden afgeweken van deze profielen als een deel van weg wordt ingericht als singel. Ook dit is strijdig.

Een deel van de nieuw aan te leggen singel ligt op gronden met de bestemming OG 'Openbaar groen' van het bestemmingsplan Wijk C. Een waterfunctie past niet binnen deze bestemming

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

De voorgenomen ontwikkeling moet passen in het (toekomstig) ruimtelijk beleid voor het gebied. Dit beleid is met name terug te vinden in het Masterplan Stationsgebied en het Structuurplan Stationsgebied. Ook moet het plan in overeenstemming zijn met het relevante provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijke beleidskader. Voor een uitgebreide beleidsbeschrijving van de overige relevante beleidsvelden wordt verwezen naar het Structuurplan Stationsgebied.

2.1 Rijksbeleid

Nota Ruimte
Afkomstig van Min van VROM
Vastgesteld d.d. 2006
Periode 2006 - 2030


Samenvatting
De Nota Ruimte is in januari 2006 door de Eerste Kamer aangenomen. Inhoudelijk heeft de nota het adagium: 'decentraal wat decentraal kan, centraal wat centraal moet'. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte te scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat in Nederland ter beschikking is.

Bundeling
Centraal staat het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden en hoofdverbindingsassen.

Gemeente Utrecht maakt deel uit van het grootste nationaal stedelijk netwerk in Nederland: "Randstad Holland". Doelstelling van het rijk is om de internationale concurrentiepositie van de Randstad als geheel te versterken. Binnen het nationaal stedelijke netwerk Randstad Holland zijn drie economische kerngebieden gelegen: de Noordvleugel, de Zuidvleugel en de regio Utrecht. Belangrijke bestaande kwaliteiten van het economisch kerngebied Utrecht, die behouden en versterkt moeten worden, zijn:

  • Regio Utrecht als centraal knooppunt van infrastructuur;
  • Regio Utrecht als broedplaats van kennis en talent;
  • Regio Utrecht als belangrijk centrum van nationaal georiënteerde zakelijke dienstverlening en maatschappelijke organisaties.

Verdichting
De ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, moet door verdichting optimaal worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Groen
Voor groen signaleert de Nota Ruimte dat de ontwikkeling van recreatievoorzieningen de afgelopen decennia is achtergebleven bij de verstedelijking. Bovendien voldoet het huidige groen vaak niet aan de huidige kwaliteitseisen en is in veel gevallen versnipperd en matig toegankelijk. Het is dan ook van belang om voldoende ruimte te reserveren voor groengebieden en andere recreatiemogelijkheden en te streven naar een balans tussen rood en groen/blauw. Van provincies en gemeenten wordt verwacht dat zij deze balans tussen bebouwing en groen/blauw meenemen in hun ruimtelijke plannen. Het gaat daarbij ook om verbetering van de bereikbaarheid en toegankelijkheid van de groene ruimte, zowel door belemmeringen weg te nemen als door het wandel, fiets- en waterrecreatienetwerk te vergroten. Ook op nieuwe uitleglocaties fungeert het groen nogal eens als sluitpost. Het rijk rekent erop dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties het door de praktijk ingegeven richtgetal van circa 75 vierkante meter groen per woning hanteren.

Plansituatie

Voor het functioneren van de "Randstad Holland" is het noodzakelijk dat centrumvorming wordt gestimuleerd in deze centrumgebieden. Utrecht Centraal vormt één van de dragers van het Nationaal Stedelijk Netwerk. Er wordt ingezet op stedelijke diversiteit en algehele stedelijkheid. Topvoorzieningen en internationale functies krijgen er een plek. De centrumgebieden zullen goed worden aangesloten op het internationale netwerk van hogesnelheidstreinen.

Het plan voldoet aan de doelstellingen van het Rijks- en provinciale beleid. Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op één sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028

Provinciale Staten van de provincie Utrecht hebben 4 februari 2013 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013-2028). Het provinciale beleid gaat uit van functiemenging in het Stationsgebied met kantoren, voorzieningen en woningen. Ook grootschalige vrijetijdsvoorzieningen passen hier goed. Het grondgebruik is intensief met arbeids- en bezoekersintensieve functies. Het gebied is uitstekend omsloten door nationaal openbaar vervoer, goed bereikbaar per fiets, maar heeft geen directe ontsluiting op het wegennet.



Waterstructuurvisie, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden
Afkomstig van HdSR
Vastgesteld 2002
Periode 2003-2050

In de Waterstructuurvisie is een langetermijnvisie (voor 2050) en een middellangetermijnvisie (tot 2015) ontwikkeld voor een duurzamer waterbeheer voor het beheersgebied. Mede met het oog op klimaatveranderingen (nattere winters, drogere zomers, intensievere buien, hogere rivierafvoeren in de winter, lagere in de zomer) en gelet op de huidig knelpunten in het watersysteem ten aanzien van waterkwaliteit en waterkwantiteit is het noodzakelijk om op een meer duurzame wijze met water om te gaan.

Waterbeheerplan 2010-2015 'Water voorop'
Afkomstig van HdSR
Ontwerp, vaststelling 22 december 2009
Periode 2010-2015
Website: www.hdsr.nl/informatie/beleid_en_plannen/waterbeleid/waterbeheerplan/item_71178

Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is verantwoordelijk voor het waterbeheer in een groot deel van de provincie Utrecht en een klein deel van de provincie Zuid-Holland. Het waterbeheerplan 2010-2015 beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden in de periode 2010-2015 wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe het waterschap zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem.

Om goed waterbeheer voor de toekomst veilig te stellen heeft het waterschap een toekomstbeeld opgesteld. Dit gewenste toekomstbeeld ziet er als volgt uit:

  • Aangescherpte veiligheidsnorm voor waterkeringen voor gebieden die de laatste jaren verstedelijkt zijn;
  • Waterveilig bouwen in overstromingsgevoelige gebieden;
  • Herstelde infiltratie van regenwater op de Heuvelrug;
  • De Kromme Rijn heeft zijn halfnatuurlijke karakter terug;
  • Een versterkte functie van waterleverancier voor de eigen regio, de Vecht en het westelijk gebied;
  • Een robuust en dynamisch watersysteem, waarbij wateroverlast en watertekort binnen maatschappelijk acceptabele grenzen liggen;
  • De stedelijke wateropgave is op een zodanige wijze ingevuld dat wateroverlast en slechte waterkwaliteit niet meer voorkomen;
  • In het veenweidegebied hebben de agrarische sector, als drager van het landschap, en het waterbeheer, dat gericht is op het voorkomen van bodemdaling, elkaar gevonden”.

Het waterschap heeft het toekomstbeeld uitgewerkt in een beleids- en uitvoeringsplan op basis van de volgende thema's:

  • 1. Veiligheid;
  • 2. Voldoende water;
  • 3. Schoon water;
  • 4. Recreatie, landschap en cultuurhistorie.

Het waterschap heeft, naast de genoemde algemene thema’s, een aantal projecten benoemd als vernieuwend, met als doel het toekomstige waterbeheer een impuls te geven:

  • Veenweidegebied
  • Europese Kaderrichtlijn Water
  • Samenwerken in de waterketen
  • (Her)ontwikkelen rioolwaterzuiveringsinstallatie Utrecht
  • Wateropgave Oude Rijn
  • Rijnenburg
  • Kromme Rijn natuurlijk.

2.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
Een belangrijk aspect van gemeentelijk beleid is de Structuurvisie Utrecht 2015-2030. Voor de stad Utrecht is op 1 juli 2004 de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 vastgesteld. In de structuurvisie zijn de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven. Voor de binnenstad geldt zowel het perspectief De Binnentuin, De Markt en Het Podium.

Plangebied "Paardenveld" is op het ontwikkelingsbeeld 2015 aangeduid als 'centrum stedelijk milieu'. Het betreft in functioneel opzicht een gebied met een overwegende verkeersfunctie. Het herstel van de singelstructuur ter plaatse draagt bij aan het versterken van het karakter van de binnentuin van de historische binnenstad. Het versterken van de kwaliteit van de openbare ruimte loopt als een rode draad door de verschillende planonderdelen en is een instrument in de drie ambities van het Masterplan Stationsgebied Utrecht: herstellen, verbinden en betekenis geven.

Beheer van de chaos der eeuwen
Afkomstig van Gemeente Utrecht, DSO, Stedenbouw en Monumenten
Vastgesteld: 2004
Periode 2004 e.v.

Het beleidsplan van monumenten/cultuurhistorie 2004 'Beheer van de chaos der eeuwen' is een evaluatie van het monumentenbeleid sinds 1993. In dat jaar is het beleid vastgesteld in de nota Op de schouders van reuzen. Met name de relatie tussen ruimtelijke ontwikkelingen in de stad en de cultuurhistorie is in dit beleid benadrukt. Een uitvoerige inventarisatie en ook een effectrapportage bij aanzienlijke ingrepen werd noodzakelijk.

Naast de evaluatie doet het beleidsplan aanbevelingen voor de toekomst.
De belangrijkste aanbevelingen zijn:

  • 1. voortzetten monumentenbeleid;
  • 2. restauraties stimuleren met behulp van een revolving fund;
  • 3. wijziging financiële regeling voor beeldbepalende panden;
  • 4. puntensysteem als leidraad voor financiering/subsidiëring;
  • 5. herstel van monumenten in gemeentelijk bezit;
  • 6. lijst in eigendom te houden gemeentelijk bezit;
  • 7. besluitvorming over de effecten van ruimtelijke ingrepen voor cultuurhistorische waarden;
  • 8. regeling archeologie in de toekomst (verbetering bekostiging van archeologisch onderzoek);
  • 9. regeling bouwhistorisch onderzoek;
  • 10. commmunicatie.

Gemeentelijk archeologiebeleid
Afkomstig van Gemeente Utrecht, afdeling Erfgoed

In 2009 heeft de gemeente Utrecht ter bescherming van archeologische resten in de bodem de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg vastgesteld. Uitvoering van de in de verordening vastgelegde bepalingen gebeurt via een vergunningsstelsel. Bij de verordening behoort een Archeologische Waardenkaart, waarop het gemeentelijke grondgebied is opgedeeld in zones met een hoge archeologische waarde en (hoge) archeologische verwachting, of geen archeologische verwachting:

  • Witte gebieden op de kaart: geen archeologische waarde of verwachting. Voor bodemverstorende werkzaamheden in witte gebiedsdelen is geen archeologievergunning nodig.
  • Groen: archeologische verwachting, voor bodemverstorende werkzaamheden groter dan 1000 m2 en dieper dan 30 cm (gebieden met streeparcering) of 50 cm (gebieden zonder streeparcering) is een archeologievergunning noodzakelijk.
  • Geel: hoge archeologische verwachting: bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm (gebieden met streeparcering) of 50 cm (gebieden zonder streeparcering), is een archeologievergunning noodzakelijk.
  • Rood: hoge archeologische waarde: bij bodemverstorende werkzaamheden met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 30 cm (gebieden met streeparcering) of 50 cm (gebieden zonder streeparcering), is een archeologievergunning noodzakelijk.
  • Blauw: een aparte categorie op de Waardenkaart wordt gevormd door de archeologische Rijksmonumenten. Beschermde archeologische Rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Aan de archeologievergunning kunnen voorwaarden verbonden worden met betrekking tot eventueel uit te voeren archeologisch onderzoek en/of de bescherming van archeologische waarden in de bodem, bijv. door planaanpassing.

Conclusies

  • nieuwe functies zullen verenigbaar moeten zijn met duurzaam behoud van de archeologische resten in de bodem;
  • in het algemeen moet bij vergunningaanvragen (voor beschermde monumenten en eventueel in het kader van een aanlegvergunningenstelsel) rekening worden gehouden met onderzoeksverplichtingen en eventueel maatregelen tot bescherming en behoud van archeologische resten in de bodem.

Gemeentelijk Verkeer- en Vervoersplan (GVVP)

Het verkeers- en vervoerbeleid voor de Gemeente Utrecht voor de periode 2005-2020 is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren wordt in het GVVP gekozen voor 'selectieve bereikbaarheid'. De economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, worden via een aantal verkeersassen (primaire en secundaire assen) goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (de verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen (wijkontsluitingswegen) krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen.

Fietsbeleid

In de Fietsnota 2002 'Verder met de Fiets' is het stedelijk hoofdfietsnetwerk 2015 dat Utrecht nastreeft, vastgelegd. Het stedelijk hoofdfietsnetwerk is een fijnmazig netwerk van hoogwaardige verbindingen dat alle stadsdelen met elkaar verbindt. In de Fietsnota is vermeld aan welke eisen dit netwerk dient te voldoen. In het uitwerkingsprogramma van de Fietsnota zijn concrete projecten geformuleerd om het hoofdfietsnetwerk te vervolmaken. Kern van de fietsnota is dat fietsers zo direct mogelijk, veilig en via logische en aantrekkelijke routes in alle delen van de stad kunnen komen. Daarbij is er natuurlijk ook aandacht voor de recreatieve fietser.

Bereikbaarheidsvisie

Voorwaarde voor een succesvolle aanpak van het Stationsgebied is een goede bereikbaarheid. Het Stationsgebied moet daarom goed toegankelijk en uitnodigend zijn voor bewoners, bezoekers, werkenden en reizigers. Een goed evenwicht tussen 'er kunnen komen' en 'er willen zijn' is voor elke belanghebbende partij cruciaal. Enkele algemene probleempunten ten aanzien van verkeer en vervoer:

  • De toename van het aantal autoverplaatsingen.
  • De verkeersruimte is overwegend beschikbaar voor auto en openbaar vervoer.
  • De verkeerssituatie is voor voetgangers en fietsers op meerdere plaatsen onveilig en onoverzichtelijk:
  • Er is sprake van barrièrewerking van het Westplein, de Catharijnesingel en -baan en de
    tram / busroute op het Smakkelaarsveld
  • De normen voor luchtkwaliteit worden overschreden in en om het stationsgebied (Graadt van Roggenweg, Westplein, Daalsetunnel en Catharijnesingel Zuid)

De verkeersstructuur in het Stationsgebied

De rapportage "De verkeersstructuur in het Stationsgebied" geeft inzicht in de opzet van het verkeerskundige programma en de bijbehorende ruimtelijke inpassing. Het rapport beschrijft (1) de uitgangspunten voor de inpassing van verkeer en openbaar vervoer in het Stationsgebied en (2) de vertaling van deze uitgangspunten in een programma voor de verkeers- en vervoersinfrastructuur in het Stationsgebied in de vorm van schematische functiekaarten. In de loop van 2008 zal over dit rapport bestuurlijke besluitvorming plaatsvinden.

Waterplan Utrecht
Afkomstig van Gemeente Utrecht, DSO, Stedenbouw en Monumenten
Vastgesteld: 2004
Periode 2003 - 2030
Website: www.utrecht.nl/smartsite.dws?id=130207&klikOuder=13905

Zes waterpartners, bestaande uit de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht, Hydron Midden-Nederland, de provincie Utrecht, Rijkswaterstaat Utrecht en de gemeente Utrecht hebben het Waterplan Utrecht opgesteld. Het Waterplan Utrecht omvat een lange termijn visie tot 2030 en een uitvoeringsprogramma voor de periode 2004-2008.

Met het opstellen van het Waterplan Utrecht hebben de waterpartners afgesproken te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Om dit te bereiken is afgesproken te werken aan het terugdringen van de verontreiniging van het oppervlaktewater, stroomafwaartse gebieden niet te veel belasten met overtollig water uit Utrecht (afwenteling), veranderde waarden van het water voor de stad beter benutten (transport, toerisme, recreatie en natuur, woon- en werkomgeving) en door hechtere samenwerking meer resultaat voor hetzelfde geld. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de trits 'vasthouden, bergen, afvoeren' en aan de trits 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.

Toekomstvisie voor de Utrechtse Binnenstad
Afkomstig van Gemeente Utrecht, POS
Vastgesteld: ?
Periode 2007 - 2014

Alle hoofddoelstellingen voor de binnenstad staan in het licht van deze twee algemene doelstellingen: handhaven van een gezonde balans tussen de verschillende functies, en verbeteren van het imago van de binnenstad.

De hoofddoelstellingen voor de binnenstad zijn:

  • 1. waarborgen en verbeteren van de leefbaarheid en veiligheid;
  • 2. versterken van de economische en culturele centrumfunctie;
  • 3. verbeteren van de bereikbaarheid en beheersen van de automobiliteit;
  • 4. afstemmen en aansluiten van de nieuwe binnenstad (Stationsgebied) op de oude binnenstad.

Groenstructuurplan

Het Groenstructuurplan Utrecht is een uitwerking van motie 2004/M86 van de gemeenteraad. Het plan dient voor het behoud en de ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat.

In het plan is een geactualiseerde visie op de stedelijke groenstructuur in 2030 opgenomen. Deze visie is gebaseerd op de ecologische, recreatieve, cultuurhistorische en ruimtelijke samenhang in het stedelijk groen in en om Utrecht.

Voor de realisatie van de visie is nadrukkelijk gekeken naar de acties van de gemeente en van externe partijen voor de korte termijn (2006 - 2011). De meest kansrijke en belangrijke onderdelen voor ontwikkeling van de groenstructuur zijn:

  • drie grote (1.250 hectare) groengebieden grenzend aan de bebouwde kom;
  • het Leidsche Rijn Park als groot binnenstedelijk groengebied;
  • het versterken van het groen in wijken van het grotestedenbeleid.

Bovenstaande onderdelen zijn de prioriteiten in de ontwikkeling van een groenstructuur. In het Collegeprogramma 2006 - 2011 is nieuw geld gereserveerd voor de uitvoering van het Groenstructuurplan. Dit vergroot de sturing op groene projecten, maakt de uitvoering van prioriteiten mogelijk en verzorgt de noodzakelijke cofinanciering in externe projecten.

Het behoud van het stedelijk groen en de ontwikkeling van een groenstructuur wordt mogelijk door de inzet van de onderstaande instrumenten:

• een afwegingskader voor ruimtelijke ontwikkeling bij stedelijk groen;

• uitvoering van een programma voor de groenstructuur;

De bewoners van Utrecht kunnen straks gemakkelijker naar buiten; naar het nieuwe groen aan drie kanten van de bebouwde kom. De bewoners van Kanaleneiland, Lombok, Rivierenwijk, Dichterswijk, Zuilen, Ondiep, Leidsche Rijn, Vleuten en De Meern krijgen bovendien beter groen in hun woonomgeving. Het stedelijk groen blijft zo één van de belangrijkste kwaliteiten van Utrecht en blijft bijdragen aan een goed woon- en vestigingsklimaat.

Dit deel van het Paardenveld een belangrijke schakel is in het herstel van de groene verbinding die de singels vormen.

Masterplan Stationsgebied
Afkomstig van Gemeente Utrecht, POS
Vastgesteld: 2003
Periode 2003 e.v.

Het Masterplan Stationsgebied biedt het kader voor de ontwikkelingen in het stationsgebied voor een periode tot circa 2020. Het masterplan is een vertaling van Visie A 'Stadshart verruimd' waarvoor een meerderheid van de Utrechtse kiezers in een raadplegend referendum in 2002 heeft gekozen. Eigenschappen van die visie zijn met name twee hoofdroutes van oost naar west, een verbouwd Muziekcentrum aan het Vredenburg, een ondertunneld Westplein en een rustige Catharijnesingel.

De doelstelling is een sterk logistiek knooppunt, hoogwaardige openbare ruimte, architectuur van hoge kwaliteit en intensief ruimtegebruik te ontwikkelen die hun bijdrage leveren aan het nieuwe centrum van Utrecht, dat bewoners, reizigers, winkelend publiek en werkenden beleven als prettig, schoon en veilig.

Het Masterplan Stationsgebied heeft zijn juridische vertaalslag gekregen in het Structuurplan Stationsgebied. Het voorontwerp Structuurplan is aan de PPC voorgelegd. Deze heeft het plan op 3 november 2005 beoordeeld. De PPC staat positief tegenover het in het plan verwoorde beleid. De gemeenteraad heeft het Structuurplan op 14 december 2006 vastgesteld. Het Structuurplan kan daardoor als onderlegger dienen voor de te voeren planologische procedures en de op te stellen ruimtelijke onderbouwingen. Hieronder wordt ingegaan op de hoofdlijnen van het beleid zoals verwoord in het ontwerp Structuurplan waar met name wordt ingegaan op de aspecten die samenhangen met de Catharijnesingel.

2.4 Conclusie

De Catharijnesingel als historische singelgracht en als intermediair tussen de oude binnenstad en het moderne, grootschalige Stationsgebied, past naadloos in het beleid zoals verwoord in het Streekplan en het Regionaal structuurplan. In het ontwerp, zoals beschreven in hoofdstuk 3, zijn de uitgangspunten zoals vastgesteld in het gemeentelijke Masterplan en Structuurplan stuk voor stuk terug te vinden. Het terugbrengen van de gracht in dit plangebied vormt een essentiële schakel in het herstel van de groene singelstructuur

Na herinrichting, die voldoet aan de uitgangspunten met betrekking tot onder andere de leefbaarheid en sociale veiligheid, zal de Catharijnesingel een aantrekkelijke verbinding én verblijfsgebied in het Stationsgebied vormen.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Het projectgebied bestaat uit de gedeelte van de Catharijnesingel vanaf de Paardenveldbrug tot aan de aansluiting op de Weerdsingel. Het projectgebied is nu in gebruik als openbare ruimte en voor fiets- en autoverkeer. De huidige inrichting bestaat uit een rotonde Paardenveld (inclusief opstel stroken voor afslaand verkeer) en de daarmee verbonden aangrenzende rijbanen van Catharijnesingel Noord en Weerdsingel. De rotonde Paardenveld is belangrijk verkeersknooppunt van het centrumgebied en wikkelt verkeer af van de routes Daalsetunnel, Catharijnesingel (inclusief de parkeergarages rondom Hoog Catharijne), Amsterdamsestraatweg, Weerdsingel- Oudenoord en bestemmingsverkeer Wijk C. In 2001 is de Weerdsingel weer open gegraven en daarin staat weer water.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

De Utrechtse singel heeft door de geschiedenis heen vele gezichten maar ook verschillende functies gehad. Ook nu het accent op een bijdrage aan de leefbaarheid komt te liggen, vervult het water nog steeds een belangrijke rol voor de toervaart en op het gebied van de ecologie. De aanleg Utrecht dankt haar bestaan aan het water. In het jaar 47 na Christus werd op de plaats van de huidige stad Utrecht langs de Rijn door de Romeinen het fort Trajectum gebouwd. In de twaalfde eeuw besloten de bisschoppen de dichtslibbende Rijn bij Wijk bij Duurstede af te dammen. Dit had negatieve gevolgen voor de handelspositie van Utrecht. Ter compensatie kreeg Utrecht stadsrechten. De aanleg van de vestinggordel die hierop volgde, bestaande uit een verdedigingswal en een gracht, vormde de bevestiging van de zelfstandigheid van de stad. Dit zou eeuwen zo blijven. Lange tijd fungeerde de singel als verbinding tussen de Vecht en de Kromme Rijn. Later, nadat de scheepvaart sterk was toegenomen, werden er kanalen gegraven die de functie van vaarweg van de singel overnamen. Tot 1600 bestond de vestinggordel uit een aarden wal met palissade. Later verschenen op de aarden wal een hoge muur en torens. In de 16e en 17e eeuw werden stenen en aarden bolwerken toegevoegd, waardoor het karakteristieke bochtige verloop van de singel ontstond. In de daarop volgende periode werd de betekenis van de singels geleidelijk minder.

In de 19e eeuw verviel de verdedigingsfunctie definitief. De meeste verdedigingswerken werden gesloopt. De tuinarchitect Zocher ontwierp een nieuwe inrichting voor het gebied: met behoud van het water kwamen in het zuidelijke deel vooral plantsoenen, terwijl het noordelijke deel een meer op bedrijvigheid gerichte bestemming kreeg. De inrichting van dit noordelijke deel kwam maar geleidelijk en slechts gedeeltelijk volgens plan tot stand. Aan de binnenzijde ontstonden kades en loswallen en vestigden zich velerlei, doorgaans op transport en overslag gerichte, bedrijven.

Het Paardenveld bewaarde nog lang zijn groene parkachtige karakter met twee hoge korenmolens op de restanten van de wal. Dit beeld verdween in 1913. Eerst werd er de groenteveiling gebouwd om later plaats te maken voor de warenmarkt.

Het ingrijpen in de 20e eeuw

In de loop van de 20e eeuw werd het belang van de scheepvaart steeds minder. Eind jaren '60 is, geheel in de geest van die tijd, besloten een deel van de singel rondom de binnenstad te dempen en op te offeren voor grote, overigens nooit geheel voltooide, verkeerswerken. Gelijktijdig werden de omliggende buurten ingrijpend gesaneerd. Alleen de bebouwing aan de Weerdsingel bleef voor het grootste deel intact. Halverwege de jaren '90 zijn de inzichten gewijzigd en is besloten de historische waterverbinding rond het centrum van de stad met bijbehorend groen weer te herstellen.

Bij de demping van de singel moest het water plaats maken voor het asfalt van wegen en parkeerplaatsen. Echter, het ringwegsysteem werd nooit afgerond met een beperkt gebruik van de grote hoeveelheid asfalt als gevolg.

Ten opzichte van de jaren '60 is er in het laatste decennium van de twintigste eeuw sprake van een veranderde situatie. De automobiliteit is zo toegenomen dat andere vervoerwijzen een infarct van de binnenstad moeten voorkomen. Daarnaast is er sprake van een groeiende behoefte om op de plaats van de gedempte singel weer prettig te kunnen verblijven en de menselijke maat terug te brengen, kortom de leefbaarheid te verbeteren. Ook is het schonere oppervlaktewater in de stad tegenwoordig weer een graag gezien onderdeel in de openbare ruimte.

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

Het plangebied maakt onderdeel uit van de Stadsbuitengracht. De gehele Stadsbuitengracht is aangewezen als Rijksmonument en beschermd Stadsgezicht.

De Weerdhaven ligt aan de Weerdsingel waaraan zich de volgende monumenten bevinden: Weerdsingel, Weerdsingel Westzijde: 14, 15, 16, 16bis, 17.

Daarnaast is de Weerdsluis een rijksmonument, niet gelegen binnen het beschermd stadsgezicht. De Weerdbrug is een gemeentelijk monument, niet gewaardeerd binnen het beschermd stadsgezicht. De gehele Weerdsingel, zowel de noordelijke als de zuidelijke kade, zijn gelegen binnen het beschermd stadsgezicht.

Ten behoeve van de herontwikkeling van de Catharijnesingel en omgeving zijn diverse onderzoeken uitgevoerd naar de aanwezigheid van resten van de stadsverdedigingswerken in de bodem. Op basis van deze onderzoeken en historische gegevens worden in het gehele projectgebied (funderings)resten verwacht van de stadsmuur. Onder het oostelijke deel van de rotonde Paardenveld kunnen in de bodem bovendien (funderings)resten aanwezig zijn van de noordwestelijke hoektoren van de stadsmuur (Bollaertstoren). De onderzoeken die in of nabij het pojectgebied zijn uitgevoerd, hebben geen concrete gegevens opgeleverd over de omvang, (diepte)ligging en kwaliteit van de stadsverdedigingswerken. Uit onderzoeken naar de stadsverdediingswerken buiten het projectgebied is bekend dat de onderkant van de stadsverdedigingwerken zeer diep ligt, tot op circa 4 m beneden maaiveld. In paragraaf 5.9 Archeologie wordt ingegaan op de wijze waarop met archeologische waarden in het plangebied zal worden omgegaan.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

De bestaande singel kent sfeerverschillen op deeltrajecten, maar toch is deze vanwege het profiel en de doorgaande watergang, herkenbaar als een ruimtelijke structuur.

De betekenis van het herstel van de singelstructuur gaat verder dan alleen de wil om iets uit het verleden te herstellen. Het gaat niet om een reconstructie, niet om nostalgie. Het gaat om het aangrijpen van kansen die het verleden biedt om impulsen te geven aan de kwaliteit van de stad van nu en morgen: aan het wonen (de leefbaarheid), de economie, de recreatie, het milieu, de cultuur, de architectuur en de openbare ruimte. Elke periode uit het verleden gaf een eigen beeld van de singels.

Daarom wordt ook nu de singelstructuur hersteld in de geest van de tijd van nu. Geen historische reconstructie - welke periode zou daarbij overigens als uitgangspunt moeten dienen? - maar het herstel van een structuur, de omsingeling, waarbij elementen uit de geschiedenis een nieuwe betekenis krijgen in een eigentijdse vormgeving en met een eigentijdse functie.

Herstel van een structuur

Geen reconstructie van hoe het ooit was, maar het herstel van een structuur, waarin het verleden herkenbaar is. Welke kenmerken bepalen die structuur? Met andere woorden: wat maakt een singel een singel?

De gesloten ring

Het wezen van de singels ligt in het omgorden van de stad: een gesloten verdedigingsgordel die de hele stad omringt. Waar je de stad ook in of uit gaat, altijd zul je de singels over moeten. Het herstel van de singelstructuur moet dat bewerkstelligen. De singels moeten dan ook overal als zodanig herkenbaar zijn.

De opbouw

De singels zijn meer dan water. Zij zijn vooral water en groen. Het water - de Stadsbuitengracht - is in verhouding tot de grachten breed. De oevers zijn groen, met veel bomen, restanten van verdedigingswerken en plantsoenen op voormalige bolwerken aan de binnenstadszijde. Ook waar voor de scheepvaart kades zijn aangelegd, bepalen bomen het beeld. Aan de buitenzijde loopt een brede en door bomen begeleide rijweg. Aangesloten wordt op de bestaande asymmetrische opbouw: water met taluds, kades en bomen.

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Het projectgebied bestaat uit de gedeelte van de Catharijnesingel vanaf de Paardenveldbrug tot aan de aansluiting op de Weerdsingel. Het projectgebied is nu in gebruik als openbare ruimte en voor fiets- en autoverkeer. De huidige inrichting bestaat uit een rotonde Paardenveld (inclusief opstelstroken voor afslaand verkeer) en de daarmee verbonden aangrenzende rijbanen van Catharijnesingel Noord en Weerdsingel. De rotonde Paardenveld is belangrijk verkeersknooppunt van het centrumgebied en wikkelt verkeer af van de routes Daalsetunnel, Catharijnesingel (inclusief de parkeergarages rondom Hoog Catharijne), Amsterdamsestraatweg, Weerdsingel- Oudenoord en bestemmingsverkeer Wijk C. In 2001 is de Weerdsingel weer open gegraven en daarin staat weer water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01_0002.png"

Afbeelding 2

3.4 Conclusie

Verbetering van de leefbaarheid is één van de belangrijkste pijlers van het project "Herstel Singelstructuur", waarvan dit plangebied deel uitmaakt. Er komt meer "blauw" en "groen" in de buurt, waardoor de afstand tot het overige stadsgroen als het ware wordt verminderd. Ook de andere stadsbewoners profiteren daarvan. De verschillende onderdelen uit het herstelplan zijn er op gericht het leven en verblijven in dit gebied te veraangenamen. Het moet er prettig fietsen, wandelen en zitten op één van de bankjes of steigertjes zijn.

Het doel van het project Herstel Singelstructuur is tweeledig:

  • het herstellen op een weliswaar eigentijdse wijze van de singels als een voor de stad kenmerkend element en
  • het geven van een impuls aan de kwaliteit van omliggende gebieden en de stad als geheel.

Het eerste verwijst naar het verleden: iets wat ooit verloren is gegaan en gezien wordt als een wezenlijk kenmerk van de stad terug brengen; het verstoorde beeld wordt weer hersteld.

Het tweede verwijst naar het heden en de toekomst: het herstel zal moeten bijdragen aan een verbetering en versterking van de directe omgeving en uiteindelijk de gehele stad. Daarbij valt dan te denken aan uiteraard het uiterlijk maar ook aan de verschillende functies, met name de leefbaarheid.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Inleiding

De ontwikkeling van het Paardenveld vormt het sluitstuk van de ontwikkeling van de Catharijnesingel en maakt onderdeel uit van een integrale ontwikkeling van het Stationsgebied in Utrecht. De grote groei van de stad, met name aan de westkant, betekent een noodzakelijke uitbreiding van de voorzieningen in het centrum, met behoud van het historisch karakter van de oude stad. Om de sociale, economische en culturele potenties van het gebied beter te benutten en de veiligheid en leefbaarheid te vergroten dient een grootschalige herontwikkeling van het Stationsgebied plaats te vinden. Het herstel van de singelstructuur maakt hier een belangrijk onderdeel van uit. Het project op zichzelf beschouwen zou geen recht doen aan de werkelijkheid. De eerste paragrafen van dit hoofdstuk biedt inzicht in de gewenste ontwikkelingsrichting voor het hele Stationsgebied van Utrecht en maakt daarmee de context inzichtelijk waarbinnen de Catharijnesingel opnieuw ontwikkeld zal worden. De nieuwe openbare ruimte van de Catharijnesingel krijgt een vanzelfsprekende aansluiting op het omliggende stedelijke gebied. Dit komt vooral tot uitdrukking in de aansluiting op stedelijke groenstructuur, waterstructuur, infrastructurele routes en in de aansluitingen op de aanliggende gebouwencomplexen. In de loop van dit hoofdstuk zal specifiek ingezoomd worden op de inrichting van de Catharijnesingel en de verscheidene verkeersknooppunten.

4.2 Ontwikkeling stationsgebied

De aanpak van het Stationsgebied is gebundeld in twee zones, te weten Centrumboulevard en Stadscorridor. De uitwerking van deze ambities verschilt per zone, maar samenhang is in beide gevallen het sleutelwoord. Het gaat daarbij om het versterken van het eigen karakter van de diverse deelgebieden in het Stationsgebied en het creëren van geleidelijke overgangen naar de bestaande stad. De verbeteringen sluiten aan bij de ontwikkelingen rondom de OV-Terminal en zorgen voor goede toeleidende routes naar deze OV-Terminal en de oude stad. Daarbij zijn de aansluitingen in evenwicht met goede, veilige fiets- en looproutes tussen stadsdelen onderling en naar de OV-Terminal.

4.2.1 De Centrumboulevard

De Centrumboulevard loopt van het Jaarbeursterrein (op termijn tot het Merwedekanaal) tot Vredenburg, door het hart van het Jaarbeursterrein, de OV-Terminal en door Hoog Catharijne (figuur 3.1). De Centrumboulevard is de aorta van het nieuwe Stationsgebied en is daarmee bepalend voor het succes. Een geslaagde aanpak van deze route is in staat om de beoogde transformatie gestalte te geven. Immers, deze transformatie bestaat uit het organiseren van een nieuwe dynamiek: de interactie tussen stedelijke functies, doelgroepen, stadsdelen, beleving en kennis omgevingen. Door de Centrumboulevard ontstaat een functionerend geheel. Daarmee vormt de Centrumboulevard een bepalend element in het nieuwe centrum van de stad. Een centrum dat zowel uitnodigend, verbindend als intensiverend is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01_0003.png"

Afbeelding 3 Visie Stadscorridor (rode pijl) en Centrumboulevard (groene pijl)

De Centrumboulevard is een belangrijke route die de Catharijnesingel kruist. De Centrumboulevard wordt een ruime looproute waaraan een reeks bestemmingen ligt, zoals de Openbaar Vervoer Terminal, het winkelcentrum Hoog Catharijne en het Jaarbeurscomplex. Herstel van de Catharijnesingel en de daarbij horende verbindingen zorgt voor een kwalitatief hoogwaardige openbare ruimte met een belangrijke schakelfunctie tussen de historische binnenstad en het stationsgebied.

4.2.2 Stadscorridor

De Stadscorridor verbindt de westelijke en oostelijke delen van de stad met de historische binnenstad en loopt vanaf Leidsche Rijn via een zone tussen de Graadt van Roggenweg en de Leidsekade via het Westplein tot Vredenburg (figuur 3.1). In het nieuwe westelijk stadsdeel Leidsche Rijn wonen in 2020 80.000 Utrechters die hun weg naar het centrum willen vinden. De ontwikkeling aan de Catharijnesingel zorgt letterlijk voor een aansluiting van het water uit de Leidsche Rijn op het stelsel van de binnenstad. Aan de oostzijde ontwikkelt De Uithof zich steeds meer tot kenniscentrum, waar zowel de Universiteit als de Hogeschool hun opleidingen bundelen en waar in toenemende mate woningen voor studenten gepland zijn. Beide gebieden worden steeds intensiever gebruikt en vereisen een goede verbinding met het centrum en de OV-Terminal.

Het Vredenburg, het Smakkelaarsveld, de strook rond het spoor, het Westplein en de Kop van Lombok worden met elkaar verbonden door kwaliteiten te herstellen en nieuwe betekenissen aan de diverse plekken te geven. Belangrijk is de keuze om bestaande sterke identiteiten hiervoor in te zetten. De Kop van Lombok wordt bij Lombok getrokken en het Vredenburg krijgt een sterke identiteit als toegangspoort vanuit de oude stad en als stadsplein. De dominante functies van de Stadscorridor zijn wonen, winkelen en cultuur. Publieke functies als het Muziekpaleis, het Stadskantoor, de bibliotheek en een moskee bevinden zich langs deze route. Zo wordt een stedelijke, eenduidige route gecreëerd gericht op de inwoners van Utrecht en met functies die primair de stadsbewoners nodig hebben. Het begeleiden van de route met deze nieuwe functies en woningen zorgt bovendien voor een grotere sociale veiligheid.

De route Leidseweg-Smakkelaarsveld-Vredenburg(noord) maakt onderdeel uit van de zogenaamde Stadscorridor; een zone met overwegend wonen, culturele voorzieningen en publieke functies, gekoppeld aan een comfortabele fiets- en voetgangersverbinding. Deze zone kruist de Catharijnesingel ter hoogte van het Smakkelaarsveld. De herinrichting van de diverse knooppunten zal tevens bijdragen aan het optimaliseren van de gewenste Stadscorridor.

4.2.3 Verbinden

Verbinden heeft in de eerste plaats betrekking op het verbeteren van de bereikbaarheid van het centrum van Utrecht, met name voor voetgangers en fietsers. Voor hen vormen het spoor, het Westplein en de Catharijnebaan een grote barrière tussen de oost- en de westzijde van de stad. Daardoor lijkt de afstand van de westzijde (Leidsche Rijn) tot het centrum lang. Straten en routes moeten werkelijk verbinden, doordat wijken directer op elkaar aansluiten en doordat bebouwing en functies de routes begeleiden. Grote bermen en open gebieden tussen verkeersstromen worden opgeheven. Door het 'gat te dichten' en de route aantrekkelijk te maken, wordt de afstand psychologisch korter. De oude stad en het Stationsgebied blijven ook voor het autoverkeer bereikbaar.

Verbinden heeft ook betrekking op het creëren van prettige overgangen tussen diverse deelgebieden. Daarnaast gaat het om het verbeteren van overgangen tussen de verschillende hoogte niveaus binnen het gebied.

De herinrichting van de Catharijnesingel zorgt voor het wegnemen van de huidige barrièrewerking van de Catharijnebaan en zorgt op verschillende niveaus voor een prettige verbinding van het stationsgebied met de historische binnenstad.

4.2.4 Herstellen

Herstellen betekent oude structuren terugbrengen, zoals water in de Catharijnesingel. Herstellen betekent ook de leefbaarheid vergroten, de sociale veiligheid verhogen en het openbaar gebied betekenis geven. Het plangebied herbergt naast de publieke ruimte een complex netwerk van grootschalige ruimten die niet openbaar, maar wel voor publiek toegankelijk zijn (station, Hoog Catharijne, Jaarbeurs). Het eigendom en beheer, de openingstijden en toezicht en handhaving verschillen sterk bij deze ruimten. In het kader van de beheersbaarheid en veiligheid is een heldere begrenzing van publiek en privaat gebied gewenst. De overgangen tussen de private gebieden onderling en naar de openbare ruimte in het bijzonder moeten zichtbaar worden, zodat voor het publiek als de beheerder begrijpelijke situaties ontstaan.
Daarnaast is er in het Stationsgebied weinig uitwisseling tussen de activiteiten binnen de gebouwen en de publieke ruimte. Gebouwen in het Stationsgebied zijn vaak naar binnen gekeerd. Op de begane grond overheersen blinde gevels. Entrees, etalages en dergelijke zijn dun gezaaid. De gebruiker ervaart het gebied ook daardoor als onveilig en ontoegankelijk. Herstellen betekent hier ook: de gebouwen en functies een gezicht (voordeur, etalage, levendige gevel) geven aan de straat.
In het Stationsgebied is veel verkeersruimte voor doorgaand autoverkeer en openbaar vervoer. Hierbinnen is veel restruimte, maar deze leent zich niet voor verblijf. De situering is ongunstig en de inrichtings- en onderhoudskwaliteit is matig. Er is veel ongedefinieerde publieke ruimte met vage begrenzingen en een weinig sprekende identiteit. Herstel van de singel en verkeersknooppunten zal leiden tot een betere verhouding tussen vervoer en verblijf, tot het nagenoeg verdwijnen van ongedefinieerde (versnipperde) verkeersruimte en tot een betere kwaliteit van de publieke ruimte.

4.2.5 Betekenis geven

Omdat begrenzingen thans niet helder zijn, vloeien wijken en gebieden, functies en ruimtes in elkaar over zonder dat de gebruiker begrijpt waar hij zich bevindt (bijvoorbeeld de vage overgang tussen het station en Hoog Catharijne). Er is behoefte aan een eigen identiteit voor de verschillende gebieden in en rond het Stationsgebied. Voor sommige plekken geldt dat de bestaande identiteit wordt versterkt (zoals de Kop van Lombok). Andere plekken krijgen een geheel nieuwe betekenis door vernieuwing (zoals het Jaarbeursterrein en de Catharijnesingel). Een intensief programma draagt, samen met beeldbepalende gebouwen, bij aan de positionering van de deelgebieden. Door op enkele plekken herkenbaar openbaar gebied in te voegen kunnen stedelijke ruimten ontstaan die als markeringen werken. Zij dragen bij aan een goede interactie tussen de gebruikers. De Catharijnesingel is een goed voorbeeld van een dergelijke open ruimte die een nieuwe identiteit krijgt en op die wijze zorgt voor differentiatie van het gebied.

4.3 Achtergrond herontwikkeling Paardenveld

Zoals reeds aangegeven vormt de herontwikkeling van het Paardenveld het sluitstuk van de herontwikkeling van de Catharijnesingel. Daarom wordt deze hier kort toegelicht. De eerste aanzet tot de herontwikkeling van de Catharijnesingel was de behoefte om het gebied van de gedempte singel leefbaarder te maken. Die wens komt van de bevolking, dat zich op 15 mei 2002 duidelijk uitsprak over de toekomst van het Stationsgebied. In dit deel van het plangebied wordt de oorspronkelijke open waterverbinding hersteld door de singelgracht opnieuw uit te graven.

De Catharijnesingel is in de jaren zeventig gedempt en zorgt in de huidige vorm voor een barrière werking tussen de oude stad en het Stationsgebied. De oorspronkelijke open waterverbinding wordt hersteld door de singelgracht weer uit te graven (figuur 3.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Bestaande en nieuwe situatie Catharijnesingel

De singel sluit aan op de Leidsche Vaart zodat een vaarverbinding ontstaat. Belangrijk onderdeel van de aanpak is de reconstructie van de Catharijnesingel. Hierbij wordt de oorspronkelijke open waterverbinding hersteld door de singelgracht weer uit te graven. De aangrenzende openbare ruimte zal opnieuw worden ingericht en verschillende omliggende gebouwen ondergaan een grondige vernieuwing. Er zal weer ruimte ontstaan, die uitnodigt om er naar toe te gaan en er te verblijven. De Catharijnesingel zal zodoende een unieke betekenis krijgen voor de bewoners en bezoekers van Utrecht en een belangrijke schakel vormen tussen de oude stad en het station.

4.4 Opgave en visie

In het gehele Stationsgebied wordt gestreefd naar het realiseren van een uitnodigende en functionele openbare ruimte. Voor de Catharijnesingel en het plangebied spitst deze opgave zich toe op het scheppen van een balans tussen enerzijds de continuïteit van de historische singelstructuur en anderzijds het creëren van plekken aan de waterkant die uitnodigen tot een verblijf in een hedendaags en binnenstedelijk Stationsgebied. Het noordelijk deel van de Catharijnesingel zal aansluiten op de in 2001 open gegraven Weerdsingel.

4.4.1 Historische singelstructuur

De historische binnenstad wordt opnieuw volledig omgeven door de singelgracht. De bestaande singel kent sfeer verschillen op deeltrajecten, maar toch is deze vanwege het profiel en de doorgaande watergang, herkenbaar als een ruimtelijke structuur. De oevers van de huidige singel bestaan aan weerszijden van het water overwegend uit groene taluds. Alleen aan de noordkant van de binnenstad komen ook veel kades voor.

Aan de buitenzijde is er over het algemeen een continue gevellijn en een verkeersstructuur voor auto, fiets en voetganger. Meestal staat er een bomenrij op de oever tussen het water en de verkeersstructuur. Aan de binnenzijde van de singel is ook een min of meer continue rooilijn met plaatselijk bouwvolumes tot aan de waterkant, zoals de Stadsschouwburg en de Sterrenwacht. Aan de binnenstadszijde is ruimte voor langzaam verkeer en verblijf. Hier zijn geen doorgaande verkeersroutes, maar alleen korte trajecten voor bestemmingsverkeer. Aan de binnenzijde staan de bomen meestal verspreid. Op enkele plekken zijn ze over een geringe afstand in een rij geplaatst.

In het voorlopig ontwerp voor de Catharijnesingel wordt aangesloten bij deze ruimtelijke kenmerken van de singelstructuur.

4.4.2 Sfeer

De singel ten noorden van de Paardenveldbrug krijgt aan de zijde van Wijk C een voornamelijk groene inrichting, die lineair is van opzet. Deze inrichting sluit aan bij de inrichting van de verderop gelegen delen van de singelstructuur. Langs de oevers van deze stukken Catharijnesingel zal het naar verhouding vrij rustig zijn. De andere zijde van de singel zal bestaan uit kademuren met daaraan grenzende openbare inrichting en verkeersfunctie.

4.5 Stedenbouwkundige opzet

4.5.1 Algemeen

Het basisprofiel van de nieuwe Catharijnesingel is over de gehele lengte van het plangebied gelijk. Per deelgebied zijn er aanvullingen en uitzonderingen op dit basisprofiel. Het basisprofiel is als volgt opgebouwd:

Het fiets- en autoverkeer rijdt aan de westzijde (stationzijde) van het water. In de plansituatie wordt het gebied tussen Paardenveld en de Paardenveldbrug voor auto's ingericht voor het bestemmingsverkeer van en naar de parkeergarages en de expeditie van het Muziekpaleis. Het doorgaande autoverkeer wordt geweerd. Langs de gevels komen trottoirs. Alle verhardingen worden uitgevoerd in gebakken klinkers met natuurstenen opsluitbanden. Alleen de hoofdrijbaan wordt uitgevoerd in asfalt. Op de kade aan de oost- en westzijde is ruimte voor voetgangers, bestemmingsverkeer, verblijf en straatbomen.

De grotendeels groene westelijke oever is voorzien van een bomenrij die aansluit (in soort en aanplant) op de bestaande singel. Aan de westelijke waterkant wordt een lage, grotendeels gemetselde kade met daarop een pad van klinkers op werfniveau aangelegd. Dit pad ligt net zo dicht bij het water als de werven aan de Utrechtse grachten (circa 40 cm boven die waterspiegel). De singel is 20 meter breed en wordt aan de westzijde begrensd door een gemetselde kademuur.

Brug Paardenveld

Een brug tegenover de Knipstraat moet de toegang tot de expeditie van het Muziekpaleis bereikbaar maken. Tevens wordt hier voor het langzaam verkeer de verbinding gelegd met wijk C, zoals dit voor de demping ter plaatse van het Paardenveld plaatsvond middels een draaibrug.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: Ontwerp plannen herinrichting Catharijnesingel met daarbij Paardenveldburg (op voorgrond)

Weerdsingel

Met een bocht sluit de Catharijnesingel aan op het eindpunt van wat nu de Weerdsingel is. De Weerdsingel is in 2001 open gegraven en tevens is een nieuwe brug gebouwd (Monicabrug) die een verkeerskundige verbinding biedt met dit deel van de binnenstad.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Beoogde verbinding Catharijnesingel/Weerdsingel

Om aansluitingen te creëren op de bestaande singeldelen ten noorden (Paardenveld en Weerdsingel) en ten zuiden (Willemsplantsoen en Moreelsepark) van het plangebied, kan het basisprofiel worden doorgezet.

4.5.2 Conclusie

Wanneer ingezoomd wordt op het plangebied Paardenveld wordt duidelijk dat het herstel van de Catharijnesingel een wezenlijk onderdeel uitmaakt van de totale opgave in het hele stationsgebied. Voor dit gebied wordt gestreefd naar het realiseren van een uitnodigende en functionele openbare ruimte. Ook voor de Catharijnesingel is dit van doorslaggevend belang omdat dit de intermediair vormt tussen twee van elkaar gescheiden werelden: de oude stad en Hoog Catharijne. Door de herinrichting van de singel wordt de huidige barrièrewerking van de Catharijnebaan opgeheven en de relatie tussen het Stationsgebied en de historische binnenstad versterkt.

4.6 Verkeer en openbare ruimte

4.6.1 Daalsesingel en Catharijnesingel

De Daalsesingel en Catharijnesingel zijn, conform de categorisering uit het GVVP een wijkontsluitingsweg. Uitzondering is het gedeelte van de Daalsesingel tussen Paardenveld en de inrit van de parkeergarage Vredenburg. Hier eindigt de primaire as, als onderdeel van de route Graadt van Roggenweg – Westplein – Daalsetunnel – Paardeveld.

Het doorgaande autoverkeer tussen het verkeersknooppunt Paardenveld en de Stadsbuitengracht wordt geweerd. In de plansituatie wordt van brug Knipstraat tot de brug Mariaplaats alleen het bestemmingsautoverkeer gefaciliteerd. Dit betekent dat de inrichting zo wordt gemaakt dat het gebied zeer onaantrekkelijk wordt voor doorgaand verkeer (30 km zone, inrichting en bewegwijzering). Een nadere uitwerking van de verkeersmaatregelen zal voorts plaatsvinden door middel van verkeersbesluiten. Voor het maken van berekeningen zijn verkeerscijfers opgesteld met het vigerende verkeersmodel VRU 2.0. Daaruit blijkt dat in de plansituatie de verkeersintensiteit op de Catharijnesingel significant afneemt ten opzichte van de huidige inrichting (zie ook de macroscopische toelichting op de verkeerscijfers).

De Daalsesingel en de Catharijnesingel zijn onderdeel van het hoofdfietsnetwerk en het 'Regionaal Kernnet Fiets'. Het is één van de belangrijke fietsroutes in de stad en vormt onderdeel van de top vijf fietsroutes uit het uitvoeringsprogramma 'Op naar Utrecht Fietsstad (2010)'.

De Daalsesingel en Catharijnesingel maken geen deel uit van de OV-hoofdinfrastructuur. Wel maakt het openbaar vervoer gebruik van deze wegen. Vanaf de kruising met Vredenburg rijden er stads- en streeklijnen richting Paardenveld en v.v. . Uit zuidelijke richting wordt de Catharijnesingel gebruikt voor stadsbuslijn 2. Deze lijn rijdt via Vredenburg de binnenstad in.

Voor het expeditieverkeer is de singel van groot belang als bevoorradingsroute. De weg maakt als Singelroute deel uit van de hoofdstructuur Goederenvervoer. Ook het water van de singel maakt hiervan deel uit, als primaire als water.

Voor Hoog Catharijne wordt nog gezocht naar de definitieve routering voor het expeditieverkeer. Streven daarbij is, dat de Stationsdwarsstraat een belangrijke functie voor het expeditieverkeer krijgt. Deze inpandig gelegen straat sluit aan op het Smakkelaarsveld.

Wegindeling

Het wegprofiel van de Catharijnesingel en Daalsesingel bestaat uit een rijbaan met één rijstrook per richting. Ter hoogte van de kruispunten Mariaplaats, Vredenburg en Knipstraat alsmede de aansluitingen naar de parkeergarages van Hoog Catharijne zijn er één of meer opstelvakken voor het rechtdoorgaande en / of linksafslaande autoverkeer.

Aan beide zijden van de rijbaan van de singels ligt een éénrichtingsfietspad van 2,25 m breed. Het is een aanliggend fietspad, dus zonder tussenberm. Naast de fietspaden liggen de trottoirs.

4.6.2 Herinrichting rotonde Paardenveld

De bestaande verkeersbestemmingen onder de verkeersrotonde Paardenveld bieden de mogelijkheid om zonder ruimtelijke procedure de herinrichting van de rotonde te verrichten. De rotonde zal worden vervangen door een dubbele T-kruising. De eerste T-kruising bestaat uit de verkeersverbinding Amsterdamsestraatweg-Weerdsingel-Paardenveld. De tweede T-kruising bestaat uit de verkeersverbindingen Daalsetunnel-Catharijnesingel-Paardenveld. In verband met de luchtkwaliteitsknijp Monicabrug zal de doorgaande verkeersfunctie van de Weerdsingel vervallen en krijgt dit gebied een bestemmingsverkeerfunctie. De doorgaande verkeersverbinding Daalsetunnel-Amsterdamsestraatweg blijft bestaan en zal worden afgewikkeld via de nieuwe kruising. Het is tevens mogelijk om via het Paardenveld naar de Catharijnesingel te rijden. Het deel van de Catharijnesingel vlak ten zuiden van het Paardenveld tot aan de Vredenburgknoop kenmerkt zich door de in- en uitgang van de parkeergarage Vredenburg die ter hoogte van het Smakkelaarsveld boven de grond komt, de Paardenveldbrug. Deze brug biedt toegang tot de in- en uitgang van de expeditiekelder van het Muziekpaleis en - voor het langzaam verkeer - tot wijk C. en de ontsluiting van het kantorengebied tussen Daalsetunnel en Smakkelaarsveld.

De ruimtelijke wijziging op verkeerskundig vlak is dat door de aanleg van de nieuwe singel komt de directe afslag van het Paardenveld (binnenstadszijde Weerdsingel) naar Wijk C op deze plek te vervallen. Het verdwijnen van deze afslag wordt gecompenseerd door de zuidelijkere gelegen nieuw aan te leggen Paardenveldbrug. Wijk C wordt daarmee verkeerskundig voor het autoverkeer wederom ontsloten via twee ontsluitingswegen, net als in de bestaande situatie het geval is.

4.6.3 Openbare ruimte en groen

De singel ten noorden van de Paardenveldbrug krijgt aan de zijde van Wijk C een voornamelijk groene inrichting, die lineair is van opzet. Deze inrichting sluit aan bij de inrichting van de verderop gelegen delen van de singelstructuur. Langs de oevers van deze stukken Catharijnesingel zal het naar verhouding vrij rustig zijn. De andere zijde van de singel zal bestaan uit kademuren met daaraan grenzende openbare inrichting en verkeersfunctie.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In een bestemmingsplan moet voor een aantal wettelijk verplichte aspecten aangetoond worden dat het plan uitvoerbaar is. Bij iedere (ruimtelijke) ontwikkeling dient inzichtelijk gemaakt te worden of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen en/of beperkingen aanwezig zijn voor de beoogde ontwikkeling.
In dit hoofdstuk wordt voor de ontwikkeling van de 2e Asselijnstraat ingegaan op de verschillende aspecten. De bijbehorende onderzoeksrapportages zullen als separate bijlagen bij dit bestemmingsplan worden gevoegd.

5.2 Geluid

5.2.1 Kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

5.2.2 Situatie plangebied

Het plan heeft gevolgen voor de bestaande verkeersafwikkeling rond het plangebied. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzocht wat de gevolgen van deze ingreep zijn voor geluidsgevoelige bestemmingen in het omliggende gebied.

In verband met de maatregelen ter bevordering van de luchtkwaliteit rond het plangebied, luchtkwaliteitsknijp Monicabrug, zal de doorgaande verkeersfunctie van de Weerdsingel sterk beperkt worden en krijgt dit gebied een bestemmingsverkeerfunctie. . De wijziging op verkeerskundig vlak is dat, door de aanleg van de nieuwe singel, de directe afslag van het Paardenveld (binnenstadszijde Weerdsingel) naar Wijk C op deze plek komt te vervallen. Deze afslag wordt voor expeditieverkeer voor Tivoli Vredenburg en langzaam verkeer gecompenseerd door de zuidelijk gelegen nieuw aan te leggen Paardenveldbrug. Voor autoverkeer wordt Wijk C na het graven van de singel alleen ontsloten via de Monicabrug.

De reductie van het autoverkeer zoals het gevolg van de beschreven verkeersmaatregelen zal t.o.v. de huidige situatie met name op de Weerdsingel leiden tot een verbetering van de geluidssituatie. Immers het doorgaande verkeer wordt geweerd en alleen het bestemmingsverkeer wordt gefaciliteerd.

5.2.3 Conclusie

De reductie van het autoverkeer zoals het gevolg van de beschreven verkeersmaatregelen zal t.o.v. de huidige situatie met name op de Weerdsingel leiden tot een verbetering van de geluidssituatie.

5.3 Milieuhinder bedrijvigheid

5.3.1 Kader

In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

5.3.2 Plansituatie

In het plangebied is geen bedrijvigheid voorzien. Ook wordt in het plangebied niet voorzien in functies waardoor nabijgelegen bedrijven in hun bedrijvigheid worden belemmerd.

5.3.3 Conclusie

Het aspect milieuhinder en bedrijvigheid wordt om die reden buiten beschouwing gelaten en in dit kader als niet relevant beschouwd.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Kader

In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongeval locatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

5.4.2 Plansituatie

Bedrijvigheid: Er liggen geen kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen binnen de invloedzone van een bedrijf (binnen of buiten het plangebied) dat onder de Bevi-regeling valt.

Transport: In de nabijheid van de planlocatie is geen spoorlijn waterweg, buisleiding of rijksweg aanwezig die qua PR en GR invloed heeft op het plan.

Ten behoeve van de herinrichting van de Catharijnesingel worden geen nieuwe, voor externe veiligheid relevante, bronnen dan wel gevoelige functies toegevoegd.

5.4.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid wordt om die reden buiten beschouwing gelaten en in dit kader als niet relevant beschouwd.

5.5 Luchtkwaliteit

5.5.1 Kader

De Nederlandse wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit in de buitenlucht, is opgenomen in de Wet luchtkwaliteit (Wlk) middels de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) (Stb 414, 2007). Deze wet is op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) in werking getreden. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de EU-richtlijn voor luchtkwaliteit. Onder de Wlk vallen onder andere de volgende AMvB's en Ministeriele Regelingen:

  • Besluit niet in betekenende mate bijdragen (StB 440, 2007);
  • Regeling niet in betekenende mate bijdragen (SC 218, 2007);
  • Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (SC 220, 2007) alsmede de Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit (voor het laatst gewijzigd op 10 augustus 2009
  • Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (SC 218, 2007);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

In artikel 5.16, lid 2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) is een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een rol spelen opgenomen. Het gaat in ieder geval om ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen en bepaalde omgevingsvergunningen, die gevolgen voor de luchtkwaliteit hebben en daardoor kunnen bijdragen aan overschrijding van een grenswaarde.

Op grond van artikel 5.16 Wm lid 1 kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit uitoefenen, indien aannemelijk is gemaakt dat:

a   de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden (lid 1 onder a)
 
b1   de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft (lid 1 onder b1);
 
b2   bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de betreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert (lid 1 onder b2);
 
c   de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht van een stof waarvoor in bijlage 2 van de Wet milieubeheer een grenswaarde is opgenomen (lid 1 onder c);
 
d   het voorgenomen besluit past binnen, is genoemd in of is in elk geval niet in strijd met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of een vergelijkbaar programma dat gericht is op het bereiken van de grenswaarden (lid 1 onder d).
 

Met andere woorden, luchtkwaliteitseisen spelen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een dergelijke bevoegdheid, als tenminste aan één van de bovengenoemde voorwaarden wordt voldaan.

5.5.2 NSL

Op 1 augustus 2009 is het Nationaal samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) van kracht geworden. Het NSL bevat maatregelen van de samenwerkende overheden om te zorgen dat overal in Nederland aan de luchtkwaliteitsnormen wordt voldaan. Bestuursorganen kunnen ingevolge artikel 5.16 sub d Wet milieubeheer hun bevoegdheid tot het vaststellen van een bestemmingsplan uitoefenen indien de uitoefening is genoemd of beschreven in, dan wel betrekking heeft op, een ontwikkeling of voorgenomen besluit welke is genoemd of beschreven in dan wel past binnen of in elk geval niet in strijd is met een op grond van artikel 5.12 lid 1 Wet milieubeheer vastgesteld programma (NSL).

5.5.3 Plansituatie

De ontwikkeling van het stationsgebied (IBM-project 1312) is als IBM-project opgenomen in het NSL.

Het IBM-project 1312 "Ontwikkeling Stationsgebied" behelst de volgende ontwikkelingen:

Aantal woningen   Kantoren in m2 b.v.o.   Overige projectn/voorzieningen  
1.000   205.000   Totaal 196.300 m2 b.v.o overige voorzieningen + ontwikkeling OV-terminal + terugbrengen water in de Catharijnesingel +herstel loop rivier de Leidsche Rijn + autotunnel onder Westplein + 2500 openbare parkeerplaatsen + HOV-banen van en naar Utrecht Centraal
==========================
Uitgesplitst als volgt:
45.000 m2 v.v.o. detailhandel, waaronder 6.000 m2 b.v.o stationsgerelateerde detailhandel (= circa 55.000 m2 b.v.o.);
8.800 m2 b.v.o. horeca
29.000 m2 b.v.o. hotel
70.000 m2 b.v.o. leisure (waaronder casino en megabioscoop)
33.500 m2 b.v.o. cultuur (o.m. Entreegebouw Vredenburg)  

Als een ontwikkeling is opgenomen in het NSL hoeft er géén beoordeling van de luchtkwaliteit plaats te vinden en wordt voldaan aan artikel 5.16 Wm, lid 1, onder d. Uit de gemeentelijke “Monitoringsrapportage 2013, d.d. 20 december 2013” blijkt dat op de wegen in het plangebied en de ontsluitingswegen van het plangebied voldaan wordt aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer, zodat wordt voldaan aan artikel 5.16 Wm, lid 1, onder a.

5.5.4 Conclusie

Vanuit een oogpunt van luchtkwaliteit vormt de herontwikkeling van de singel zoals dit bestemmingsplan die mogelijk maakt derhalve geen belemmering .

5.6 Bodemkwaliteit

5.6.1 Kader

Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

5.6.2 Plansituatie

Het bestemmingsplan betreft een plan waarbij het plangebied juridisch-planologisch geschikt gemaakt gaat worden ten behoeve van verkeersdoeleinden, met een beperkte verblijfsfunctie.

In het kader van terugbrengen van water in de stad zal de oude, gedempte watergang Stadsbuitengracht weer in ere worden hersteld. De watergang zal open worden gegraven. De aanstaande watergang met haar oevers, die deels onder talud met beschoeiing zullen worden uitgevoerd en deels uit steile kademuur zal bestaan, betreft dit Bestemmingsplan.

5.6.3 Conclusie

Binnen en (direct) om dit gebied hebben conform door de tijd heen, om uiteenlopende redenen, bodemonderzoeken plaats gevonden. Ten behoeve van dit Bestemmingsplan en een aantal infrastructurele-, sloop- en bouw-projecten is er een samenvattend/aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd en gerapporteerd Zie 1 : er is geen bodemverontreiniging aangetroffen die de beoogde bestemming in de weg staat.

5.7 Flora en fauna

5.7.1 Kader

In de Flora en fauawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan.

Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.

5.7.2 Plansituatie

In het kader van de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen is een Flora en fauna onderzoek 2 uitgevoerd dat voort bouwt op quickscan naar 'beschermde soorten in stationsgebied Utrecht' van Bureau Waardenburg (2002). Doel van het onderzoek is om inzichtelijk te maken of de Natuurbeschermingswetgeving een belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling van het Stationsgebied.

De resultaten / conclusies van het onderzoek worden hieronder samengevat:

Op basis van de geactualiseerde toetsing in het kader van de Flora- en faunawet kan het volgende worden geconcludeerd:

Flora:

Tijdens de eerdere inventarisatie van Tauw [2009a] is in de Weerdsingel een exemplaar van de beschermde soort waterdrieblad aangetroffen (zie gele stip in figuur 2.1). Of deze soort nu nog steeds aanwezig is, is nader onderzocht. Tijdens het veldbezoek van 19 december 2012 zijn geen overblijfselen van deze plant gevonden, maar dit geeft (gezien de periode in het jaar) geen garanties. Vervolgens is in het voorjaar van 2013 (april) en de zomer van 2013 (juni) aanvullend veldonderzoek uitgevoerd. Daarbij is de soort (en overige beschermde plantensoorten) niet aangetroffen, waardoor kan worden geconcludeerd dat de plant er niet meer groeit.

Waterdrieblad is niet (meer) aanwezig in de Weerdsingel. Zowel tijdens fase 1 als fase 2 zijn geen maatregelen noodzakelijk

Bomen

Bij de kap van de bomen dient rekening gehouden te worden met broedende vogels. De broedperiode van vogels loopt van medio maart tot circa eind juli hoewel vogels ook eerder en later broedend kunnen worden aangetroffen. Wordt er vastgesteld dat er wordt gebroed dan kan pas na uitvliegen van de vogels verder gegaan worden met de werkzaamheden.

In de nieuwe situatie wordt een groot aantal bomen teruggeplant. Er komen zelfs meer bomen terug dan het aantal dat nu maximaal gekapt wordt. De start voor deze nieuwe aanplant is onbekend, maar er is hooguit sprake van een tijdelijke ‘boomloze’ situatie.

Fauna

Beschermde grondgebonden zoogdieren, amfibieën, reptielen en ongewervelden zijn, op basis van het biotoop in het projectgebied en de eerdere onderzoeken van Tauw [2008], niet aanwezig. De aanwezigheid van en effecten op individuen van deze soortgroepen worden met zekerheid uitgesloten.

Vogels

De bomen in projectgebied Paardenveld bieden geschikte nestplaatsen voor algemene broedvogels zoals de houtduif. Gezien deze geschikte elementen wordt de aanwezigheid van (in gebruik zijnde nesten van) algemene broedvogels niet uitgesloten in het plangebied. De kap van de bomen vindt buiten het broedseizoen plaats. Indien toch in gebruik zijnde nesten worden aangetroffen voor aanvang van de kap, wordt de kap uitgesteld totdat de jonge vogels uitgevlogen zijn.

De aanwezigheid van nesten van categorie 1-4 vogelsoorten in het projectgebied wordt uitgesloten. Geschikt nest- en foerageerbiotoop voor deze vogelsoorten (o.a. buizerd, sperwer, huismus) is niet aanwezig.

De aanwezigheid van nesten van categorie 5-vogelsoorten kan niet worden uitgesloten. Tijdens het veldbezoek op 19 december 2012 zijn in drie bomen aan de westzijde van Paardenveld nesten aangetroffen. Deze nesten waren op het moment van waarnemen niet in gebruik en leken vrij oud te zijn.

Mogelijk gaat het om (oude) nesten van de ekster of zwarte kraai (overige categorie 5-soorten worden uitgesloten op basis van de locatie, vorm en grootte van de nesten). Omdat deze twee soorten geen negatieve trend hebben én zij niet op de Rode Lijst staan, worden deze vogelsoorten als algemene broedvogels beoordeeld

Vissen

Tijdens eerdere inventarisaties zijn geen beschermde vissoorten aangetroffen in de Weerdsingel [Tauw, 2009b; Kamman en Wijmans, 2012]. Op basis van deze informatie worden negatieve effecten op beschermde vissoorten uitgesloten. Dit geldt zowel voor fase 1 als voor fase 2.

Vleermuizen

Tijdens de eerdere inventarisaties van Tauw [2009a en 2010] is vastgesteld dat de gewone dwergvleermuis gebruik maakt van het projectgebied Paardenveld. De bomen aan de oostzijde van het Paardenveld zijn onderdeel van een belangrijke vliegroute vanuit de (eveneens aangetoonde) verblijfplaats aan het Smakkelaarsveld. Voor de aantasting van een deel van deze vliegroute is in eerdere instantie een ontheffing van de Flora- en faunawet (met kenmerk FF/75C/2009/0046) verkregen.

Daarin wordt o.a. de toepassing van boombakken en monitoring beschreven. De bomen aan de westzijde van het Paardenveld en de Weerdsingel worden vooral als foerageergebied gebruikt door de gewone dwergvleermuis. Overige vleermuissoorten maken geen (structureel) gebruik van het projectgebied. Negatieve effecten op overige vleermuissoorten worden dan ook met zekerheid uitgesloten

De gewone dwergvleermuis maakt gebruik van het projectgebied Paardenveld. De vliegroute van de gewone dwergvleermuis van Smakkelaarsveld naar de Weerdsingel blijft behouden, omdat is aangetoond dat de individuen de randen van de bebouwing ten noorden van het projectgebied (gaan) gebruiken ter oriëntatie tijdens de vlucht. De Weerdsingel (waar wordt gefoerageerd) wordt nog steeds bereikt vanuit de vaste verblijfplaats op het Smakkelaarsveld. Mitigatie en/of compensatie in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig. Het foerageergebied van de gewone dwergvleermuis in het projectgebied wordt niet dusdanig geschaad dat de functionaliteit van de functionele leefomgeving wordt aangetast. Er blijven voor de vleermuizen ruim voldoende alternatieve locaties in de directe omgeving behouden waar gefoerageerd wordt.

Mitigatie en/of compensatie in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig

Aanbevelingen gewone dwergvleermuis:

Bij voorkeur blijven tijdens en na fase 2 tenminste enkele bomen ten noordoosten van het Paardenveld gehandhaafd Het uitvoeren van monitoring vóór en na kap van de bomen in het projectgebied. Hiermee wordt extra, belangrijke, informatie verzameld over de ecologie van de gewone dwergvleermuis in hoogstedelijke omgeving. De verzamelde informatie kan vervolgens als input dienen voor overige toekomstige projecten in het Stationsgebied. Daarnaast kan mogelijk een artikel gepubliceerd worden met daarin de bevindingen van de monitoring

Overige (beschermde) soorten worden niet geschaad door de beoogde ontwikkeling

5.7.3 Conlusie

Op basis van het bovenstaande blijkt dat de Flora en Faunawet geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkelingen uit het bestemmingsplan.

5.8 Water

5.8.1 Kader

Door een ruimtelijk plan kunnen de belangen èn het functioneren van het watersysteem en de waterketen onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en beheer door deze ruimtelijke ontwikkelingen expliciet en op evenwichtige wijze te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Deze waterparagraaf (zie bijlage) is, ter verantwoording van de watertoets, opgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan 'Paardenveld Binnenstad'. Dit bestemmingsplan heeft tot doel het realiseren de verbinding tussen de Catharijnesingel en de Weerdsingel waardoor de singelstructuur rond Utrecht weer definitief hersteld wordt.

De waterparagraaf is in zijn geheel opgenomen in de bijlagen bij dit plan. Hieronder staan de belangrijkste elementen uit de waterparagraaf samengevat.

5.8.2 Plansituatie

Wateropgave


Afvoerend oppervlak


Het plangebied Paardenveld is in de huidige situatie grotendeels verhard en bestaat voornamelijk uit asfalt en een klein deel groen. Hiervoor in de plaats komt nagenoeg alleen oppervlaktewater in de plaats. Voor het plangebied zelf is geen wateropgave.


Wateropgave

Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist


Conform de 'Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009' en de 'Beleidsregels op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009' dient de toename van verhard, afvoerend oppervlak met 15% gecompenseerd te worden, bij voorkeur met nieuw extra wateroppervlak. Dempingen dienen voor 100% gecompenseerd te worden, in principe in hetzelfde peilgebied waar de demping plaatsvindt.

Watervergunning
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld. Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet.

Het toepassen van uitlogende materialen (lood, koper, zink en bitumen) zonder KOMO-keurmerk voorverhardingen die rechtstreeks lozen op oppervlaktewater is niet toegestaan.

Onttrekkings- en lozingsvergunning

Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren. Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen moet een melding worden gedaan of een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap HDSR.

5.8.3 Conclusie

De toekomstige ontwikkeling 'Paardenveld' heeft een positief effect op de waterhuishouding. Het graven van de nieuwe singel binnen de grenzen van dit plangebied geeft een extra van ca. 3800 m2 aan oppervlaktewater. Dit oppervlak maakt het mogelijk om elders binnen het stationsgebied toename van verharding of demping van oppervlaktewater te compenseren.

5.8.4 Verslaglegging van gevoerd overleg gemeente - waterbeheerder

De waterbeheerder adviseert positief over het voorontwerpbestemmingsplan. Wel vragen wij u om onze opmerkingen uit onderstaand wateradvies te verwerken. Dan voldoet het plan aan onze belangrijkste minimale voorwaarde: “het standstill beginsel”. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kort gaat het om:

  • De toekomstige ontwikkeling 'Paardenveld' heeft een positief effect op de waterhuishouding. Het graven van de nieuwe singel binnen de grenzen van dit plangebied geeft een extra van ca. 3800 m2 aan oppervlaktewater.
  • Andere waterthema’s, zoals persleidingen en waterkeringen liggen niet in het plangebied of hebben geen invloed op de ruimtelijke ontwikkeling.

De opmerkingen uit het wateradvies zijn overgenomen in het plan.

5.9 Archeologie

5.9.1 Kader

In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmings regeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureau onderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan

De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg 2009 is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart

De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische Rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische Rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

5.9.2 Archeologie in het plangebied

De archeologische waarde voor het projectgebied Catharijnesingel is volgens de Archeologische Waardenkaart van de Gemeente Utrecht hoog (rood), wat grotendeels het gevolg is van de aanwezigheid van restanten van de stadsverdedigingswerken in dit gebied.


Op basis van uitgevoerde onderzoeken en historische gegevens kunnen in het gehele projectgebied (funderings)resten worden aangetroffen van:

- de stadsmuur en Bollaertstoren

- de Stadsbuitengracht; beschoeiingen, kades, scheepswrakken, grachtvulling

- infrastructuur en bebouwing langs de stadsmuur en stadsgracht.


afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPPAARDENVELD-VA01_0007.png"

Uitsnede uit de Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht.

5.9.3 Conclusie

Voor het gehele projectgebied geldt een hoge archeologische waarde, die in het bestemmingsplan is vertaald naar een dubbelbestemming archeologie. In het gehele projectgebied kunnen in de bodem (funderings)resten aanwezig zijn van de stadsverdedigingswerken. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken is de ligging van de stadsverdedigingswerken redelijk bekend. Over de omvang en kwaliteit van nog aanwezige resten zijn echter weinig gegevens. Bodemverstorende activiteiten met een oppervlakte groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm zijn vergunningsplichting. Aan de archeologievergunning en of monumentenvergunning kunnen voorwaarden worden verbonden ten aanzien van uit te voeren archeologisch onderzoek en/of maatregelen tot bescherming van archeologische resten in de bodem.

5.10 Kabels en leidingen

Het project Conditionering Catharijnesingel zorgt in een vooruitlopende voorbereiding en uitvoering om het herstel van de singelstructuur en de daarmee verbonden deelprojecten te kunnen realiseren. Hoofdonderdeel van het conditioneringwerk is de aanleg van een nieuw transportriool aan de westzijde van de Catharijnesingel. De aanleg van dit riool dient uitgevoerd te zijn voordat bovengronds heringericht kan worden en de omliggende deelprojecten kunnen worden uitgevoerd.

De rioolaanleg moet plaatsvinden in de natte. Het geplande riooltrace ligt grotendeels onder grondwaterniveau. De werkzaamheden wordt uitgevoerd met behulp van tijdelijke damwanden en tijdelijke grondwaterstroming blokkeren maatregelen zoals waterglasinjecties.

5.10.1 Conclusie

De rioolaanleg en conditionering van de verdere kabels en leidingen loopt vooruit op de aanleg van de nieuwe singel. Er is in het plangebied geen sprake van planologisch relevante kabels en/of leidingen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan een exploitatieplan vaststelt tenzij kostenverhaal anderszins is verzekerd of er geen sprake is van kostenverhaal.

De in dit bestemmingsplan voorziene reconstructie van de Catharijnesingel is anderszins verzekerd.

De gemeente voert de reconstructie van de singel uit. De kosten daarvoor zijn opgenomen in de begroting. Het totaal beschikbaar budget van dit deelgebied bedraagt 18,2 miljoen. Dit is totaalbedrag voor werkzaamheden singel, tijdelijke maatregelen, aanpassingen wegprofiel, onvoorzien, waterdicht maken singel, paardenveldbrug, diepriool en VAT. Het bedrag voor de in dit bestemmingsplan voorziene werkzaamheden aan de singel bedraagt hiervan 3,3 miljoen (exclusief onvoorzien en VAT). Hier zit in graven en afvoeren van de grond, realisatie kademuur en betonnen oeverbeschoeiiing.

Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade. Het risico op planschade is onderzocht en gebleken is dat van een risico op planschade op basis van de risicoanalyse geen sprake is.

Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. De geraadpleegde instanties hebben aangegeven te kunnen instemmen met het plan.

6.2.2 Advies wijkraad

De wijkraad is meerdere malen geïnformeerd via het reguliere overleg tussen de wijkraden en POS. Daarbij zijn een aantal avonden georganiseerd inzake de herinrichting met ca. 40 bewoners, waaronder wijkraadsleden. Op deze avonden zijn nog diverse ideeën meegenomen vanuit de wijk.

Dit heeft geleid tot het verbeteren van de oversteekbaarheid van de ASW ter hoogte van de AH, Aldi en Ecoplaza. Om dit te bewerkstelligen hebben wij:

  • een middenstrook toegevoegd aan het ontwerp met opstelruimte voor voetgangers en fietsers;
  • zijn er middeneilandjes toegevoegd;
  • worden de posities van de Abri's en de vorm aangepast voor meer uitzicht vanuit de zijstraten;
  • Komen er extra fietsopstelplekken voor de Aldi en Ecoplaza;
  • Ook worden er extra fietsenrekken geplaatst bij de sportschool;
  • Het parkeerterrein aan de Daalse Tunnel sluit op verzoek van de bewoners aan op de 1e Daalsedijk. Op verzoek hebben wij de aansluiting van het fietspad voorzien van een uitneembaar paaltje zodat er in geval van een Braderie op de ASW door de bewoners gebruik van het fietspad kan worden gemaakt.
  • Er is een aansluiting gemaakt op het wandelpad langs de Weerdsingel.

Deze aanpassingen hebben vooral betrekking op het gebied net ten noorden van het plangebied.

6.2.3 Inspraakresultaten

Er is de afgelopen jaren regelmatig gecommuniceerd over het terugbrengen van de Stadsbuitengracht. Het plan is immers al jaren op de diverse tekeningen ongewijzigd terug te vinden.

De laatste jaren zijn er diverse bewonersavonden georganiseerd voor de bewoners van wijk C, de Weerdsingel, Pijlsweerd en de kop van de Amsterdamse Straatweg. Op deze informatiemomenten is e.e.a. toegelicht over de vormgeving van de watergang en de planning van de werkzaamheden.

Op de website van de projectorganisatie Stationsgebied, CU2030, zijn de plantekening en diverse impressies te vinden.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2008). De SVBP 2008 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Sinds 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Hierdoor vervallen diverse gebruikelijke termen voor vergunningen zoals bouwvergunning, sloopvergunning, aanlegvergunning, ontheffing et cetera.

Hieronder worden de meest voorkomende termen weergegeven:

  • De term bouwvergunning wordt omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen; hierna te noemen 'omgevingsvergunning bouwen'.
  • De term sloopvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor de activiteit slopen' ;hierna te noemen 'omgevingsvergunning slopen'.
  • De term aanlegvergunning wordt 'omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden'; hierna te noemen 'omgevingsvergunning aanleggen'.
  • De term 'ontheffing' of 'het verlenen van een ontheffing' wordt 'afwijking' of 'afwijken bij omgevingsvergunning'.

7.3 Planvorm

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op een enkel projectonderdeel van het Structuurplan Stationsgebied. Het is precies toegesneden op het herstel van de Catharijnesingel en de verkeerswegen daarlangs en daaroverheen. Het aantal functies binnen het plangebied is daardoor relatief klein. De systematiek bestaat daarom uit niet veel meer dan het onderscheid aangeven tussen het water van de singel en de verharding van de omliggende wegen en straten. Verder is aangegeven waar de bruggen over de singel toegestaan zijn.

Voor de invulling van het toegestane gebruik is gebruik gemaakt van de 'Utrechtse Leest SVBP2008'. Dit is een handboek van de gemeente voor het opstellen van bestemmingsplannen. Het gebruik van de Utrechtse Leest SVBP2008 zorgt ervoor dat de diverse bestemmingsplannen binnen de gemeente inhoudelijk op elkaar zijn afgestemd. De inhoud van de bestemmingen is uiteraard afgestemd op de specifieke situatie in het plangebied.

7.4 Opbouw regels


De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.
7.4.1 Nadere eisen

Op basis van artikel 3.6, lid 1 onder d van Wro, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders met inachtneming van de bij het plan te geven regels, nadere eisen kunnen stellen ten aanzien van in het plan omschreven onderwerpen of onderdelen. Het stellen van nadere eisen kan betrekking hebben op een heel scala van onderwerpen. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de nadere eisen betrekking hebben op de situering of afmetingen van gebouwen en/of bouwwerken, of op het stellen van eisen aan parkeergelegenheid op eigen terrein, maar evenzeer kunnen nadere eisen betrekking hebben op het treffen van bouwkundige voorzieningen en/of aanpassingen die van belang zijn voor een goede ruimtelijke ordening.

In hoofdzaak vindt een goede ruimtelijke ordening plaats door het toekennen van bestemmingen en daarbij bouwmogelijkheden aan percelen. Hoewel daarmee op hoofdlijnen de gewenste ruimtelijk inrichting van een perceel (qua functie en bebouwingsvolume) is vastgelegd, kan er echter op detailniveau aanleiding zijn of behoefte bestaan om specifieke ruimtelijke belangen op een juiste manier af te stemmen. Hiervoor is het instrument van nadere eisen in de wet opgenomen.

Om nadere eisen te kunnen opnemen, wordt in de toelichting een beschrijving gegeven van bijvoorbeeld de relevante te beschermen karakteristiek van een plangebied, de parkeersituatie, de cultuurhistorische waarden die beschermd kunnen worden door middel van andere eisen enz.

Nadere eisen dienen er voor om binnen de toegekende bestemming en bouwmogelijkheden maatwerk te kunnen leveren op perceelsniveau. De noodzaak voor dit maatwerk is gelegen in de specifieke ruimtelijke omstandigheden van het betreffende (of het aangrenzende) perceel, die niet op voorhand te regelen zijn in de algemeen geformuleerde bestemmingsregeling.

Deze specifieke ruimtelijke omstandigheden kunnen de volgende aspecten betreffen:

  • Stedenbouwkundige aspecten;
  • Landschappelijke en of ecologische aspecten;
  • Milieukundige aspecten;
  • Cultuurhistorische aspecten;
  • Verkeersaspecten;
  • Sociale veiligheid;
  • De gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen/bouwwerken.


Het gebied geeft aanleiding voor het opnemen van nadere eisen, gelet op de hoge dichtheid en de mate van functiemenging. Hieronder worden enkele aspecten nader toegelicht.

Stedenbouwkundige aspecten
In het gebied is het creëren van een afwisselend bebouwingsbeeld van groot belang, waarbij de stedenbouwkundige opzet van het gebied wordt gerespecteerd en nieuwbouw zorgvuldig wordt ingepast.

Specifiek ten aanzien van technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties op het dakvlak, kunnen nadere eisen worden gesteld. Om de gebouwvolumes zo gaaf mogelijk tot hun recht te laten komen, mogen technische installaties, afschermingen van installaties of ruimtes voor het onderbrengen van installaties, slechts als toegevoegde objecten of volumes op het dakvlak worden aangebracht, als deze duidelijk deel uitmaken van de architectonische expressie van het gebouw. Deze regel heeft betekenis met betrekking tot het uit beeld brengen van technische installaties en/of hun behuizing vanuit posities dichtbij of ver van het gebouw en/of vanuit hogere gebouwen.

Milieukundige aspecten
Vanuit specifieke milieuomstandigheden kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de locatie van toegangen of vluchtwegen bij gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect externe veiligheid maatregelen noodzakelijk zijn om de veiligheid van die gebouwen te waarborgen.

Sociale veiligheid
Vanuit sociale veiligheid kan het noodzakelijk zijn nadere eisen te stellen aan nieuwbouw of verbouw. Bijvoorbeeld aan de situering van de gebouwen zelf of de toegangen tot deze gebouwen die op plekken worden gerealiseerd waarbij vanuit het aspect sociale veiligheid geen sociaal onveilige situaties of plekken ontstaan en zo veel mogelijk een veilig gevoel ontstaat voor de gebruikers van deze gebouwen en omliggende terreinen.

Verkeersaspecten;
De veilige afwikkeling van verkeer en het voorzien in voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan bebouwing. Hierbij zal het vooral gaan om maatregelen en eisen aan bebouwing voor het waarborgen overzichtelijke verkeerssituaties, de doorstroming van het verkeer en de bereikbaarheid van gebouwen. Maar ook kan het stellen van eisen aan de situering of het aantal parkeerplaatsen bij een woning, bedrijf, kantoor of voorziening van belang zijn als bijvoorbeeld extra parkeerplaatsen op de openbare weg niet mogelijk of gewenst zijn.

Gebruiksmogelijkheden van naastgelegen percelen
Het is niet de bedoeling dat naastgelegen percelen en/of bouwwerken hinder ondervinden van de ontwikkelingen op hun buurperceel. Vaak is dit met kleine maatregelen goed te voorkomen. Te denken valt aan het stellen van nadere eisen aan de hoogte of aan de situering van erfbebouwing.

7.5 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1 Begrippen

In artikel 1 is een aantal in het plan gebruikte begrippen nader gedefinieerd. Dit voorkomt misverstanden bij de toepassing van de regels.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is opgenomen hoe wordt gemeten bij toepassing van de regels van het plan. Ook dit voorkomt misverstanden bij het gebruik en geeft duidelijkheid vooraf.

Artikel 3 Groen

In deze bestemming staan de regels voor de bestemming "Groen". In dit bestemmingsplan ligt deze bestemming op de oevers en de taluds van de watergangen.

Artikel 4 Water

In artikel 4 staan de regels voor de bestemming 'Water' genoemd. Deze bestemming is van toepassing op de niet-overdekte delen van de toekomstige Catharijnesingel. Alle functies met betrekking tot waterbeheer en waterhuishouding zijn toegestaan. Onder het water zijn gebouwde parkeervoorzieningen en de toegangen daartoe ook toegestaan. Een restant van een van de verdedigingstorens van kasteel Vredenburg komt in de gracht te liggen. Het betreft een rijksmonument. De locatie van het monument is met een functieaanduiding in het bestemmingsplan opgenomen. Het is niet toegestaan de Catharijnesingel te gebruiken als ligplaats voor woonschepen.

Artikel 5 Waarde - archeologie

De dubbelbestemming Waarde - archeologie is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarde en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.

Artikel 6 Waterstaat - Waterstaatkundige functie

De voor Waterstaat - Waterstaatkundige functie aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) primair bestemd voor de waterhuishouding en het in stand houden en het onderhoud van de waterkering. Hierbij moet gedacht worden aan onderhoudspaden en waterstaat technische voorzieningen ten behoeve van het regelen van de waterhuishouding.

Artikel 7 Antidubbeltelregel

Deze standaardregel dient om te voorkomen dat eenzelfde stuk grond twee maal in beschouwing wordt genomen bij het verlenen van een bouwvergunning.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

In artikel 7 is bepaald dat onbebouwde gronden en/of bouwwerken in het plangebied niet gebruikt mogen worden als kampeerterrein, seksinrichting of sta- of ligplaats voor onderkomens.

Artikel 9 Algemene ontheffingsregels

Dit artikel bevat een aantal voorwaarden waaronder burgemeester en wethouders ontheffing kunnen verlenen van de regels van het bestemmingsplan. Er kunnen zich situaties voordoen waarin het gewenst is om bepaalde activiteiten of bouwwerken toe te staan, terwijl ze niet geheel voldoen aan de gestelde regels.

Artikel 10 Overgangsrecht

Dit artikel bevat standaardregels met betrekking tot bouwwerken en het gebruik in het plangebied die bestaan op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt, maar niet voldoet aan de regels van het bestemmingsplan. De betreffende bouwwerken of het betreffende gebruik mag voort blijven bestaan, maar niet worden vergroot.

Artikel 11 Slotregel

In dit artikel wordt bepaald hoe de regels van het plan kunnen worden aangehaald.

7.6 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden

Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven

Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college bij de handhaving van het bestemmingsplan een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.