direct naar inhoud van Toelichting
Plan: KPN Campus Fockema Andrealaan, Rubenslaan e.o.
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPKPNFOKKEMAANDREA-VA02

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeenteraad van Utrecht heeft op 20 juni 2013 het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) voor de herontwikkeling van het KPN terrein aan de Burg. Fockema Andreaelaan door de Stichting Studentenhuisvesting (SSH) vastgesteld. SSH is sinds 2008 eigenaar van het terrein en tot oktober 2016 is het terrein nog in gebruik bij KPN. Zodra dit gebruik is beëindigd wil SSH overgaan tot herontwikkeling van het gebied. Het plan voor herontwikkeling omvat circa 550 studentenwoningen en circa 250 starterswoningen in een campusachtige setting, een gebouwde parkeervoorziening en ruimte voor voorzieningen in de plinten van de gebouwen. Er zal gedeeltelijk gebruik worden gemaakt van de bestaande gebouwen en gedeeltelijk zullen er nieuwe gebouwen toegevoegd worden. De campus zal een integraal onderdeel zijn van de omringende wijk, waarbij het de ambitie is om een prettig woonmilieu te maken voor starters en studenten, met voorzieningen die ook aantrekkelijk zijn voor wijk- en stadbewoners.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de hiervoor genoemde nieuwe ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken.

In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Onderstaand is het onderhavige plangebied weergegeven. De Campus-KPN ligt nabij de Rubenslaan op het voormalig KPN terrein in Utrecht Oost. De locatie ligt naast de Hogeschool voor de Kunsten en het bestaande studentencomplex van SSH aan de Ina Boudier-Bakkerlaan. Het perceel bevindt zich in de oksel van de Burg. Fockema Andreaelaan en de Burg. Ter Pelkwijklaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKPNFOKKEMAANDREA-VA02_0001.png"

Afbeelding 1: Begrenzing

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Binnen het gebied vigeert het de volgende bestemmingsplan:

Bestemmingsplan   Vastgesteld door raad   Onherroepelijk  
Oudwijk, Kromme Rijn e.o.   18 februari 2010   13 april 2011  

In het vigerende bestemmingsplan is de onderhavige locatie bestemd voor 'Bedrijf'. Op het perceel is tot 60% bebouwing toegestaan tot een algemene bouwhoogte van 20 meter en ter plaatse van twee bestaande torens tot 30 resp. 45 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKPNFOKKEMAANDREA-VA02_0002.png"

Omdat de gronden bestemd zijn voor bedrijven is het boogde nieuwe woongebied met voorzieningen niet mogelijk binnen deze bestemming. Om de herontwikkeling mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijks- en provinciaalbeleid

Het Rijks- en provinciaal beleid richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Zo staat in de Nota Ruimte het bundelen van verstedelijking en economische activiteiten centraal. Dit betekent dat nieuwe bebouwing grotendeels geconcentreerd tot stand komt in bebouwd gebied, aansluitend op het bestaande bebouwde gebied of in nieuwe clusters van bebouwing daarbuiten. Het Rijk wil verstedelijking en infrastructuur zoveel mogelijk bundelen in nationale stedelijke netwerken, economische kerngebieden (regio Utrecht) en hoofdverbindingsassen. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie.

Ook de structuurvisie Randstad 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRV 2013-2028) en verordening kennen een verdichtingsstrategie voor wonen, werken en voorzieningen waarbij tegelijkertijd een kwaliteitssprong wordt gerealiseerd. Voor het woningbouwprogramma voor de regio Utrecht betekent dit dat ruim 32.500 woningen, voornamelijk binnen de rode contouren van het bestaand stedelijk gebied, dienen te worden gebouwd. In de toelichting bij dit bestemmingsplan is een duurzaamheidsparagraaf opgenomen waarmee het plan voldoet aan de regels die vanuit de PRV worden gesteld aan bouwen binnen stedelijk gebied.

Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op één sloop-nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied (binnen rode contour van de provinciale structuurvisie), is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.

Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Er is sprake van een regionale en grote behoefte aan woonruimte met bijbehorende voorzieningen voor studenten en starters. Omdat bij deze binnenstedelijke herontwikkeling het bestaande perceel, met grotendeels leegstaande bedrijfsbebouwing (bedrijf en kantoor), wordt herontwikkeld tot woningbouw en bijbehorende voorzieningen wordt voldaan aan het criterium van zuinig ruimtegebruik. De combinatie van sloop-nieuwbouw met transformatie van twee gebouwdelen leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied. In de navolgende toelichting wordt een en ander verder onderbouwd.

2.2 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
In de Structuurvisie is het ruimtelijk kader van de stad vastgelegd. Hiervoor zijn drie ruimtelijke ontwikkelingsperspectieven ontwikkeld: De Markt, Het Podium en De Binnentuin. De ambitie en denkrichting van de perspectieven vormen het kader voor de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad Utrecht. Voor het projectgebied geldt het ontwikkelperspectief 'De binnentuin'. Dit betekent dat dient te worden ingezet op het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende structuren in de wijk.

Het bijbehorend ontwikkelingsbeeld 2015 voorziet voor het projectgebied een stedelijk en groenstedelijk woonmilieu. De functionele opbouw van een dergelijk gebied wordt gekenmerkt door een lage graad van functiemenging met accent op rustig wonen in een stedelijke omgeving, het voorzieningenpakket dient te zijn afgestemd op de buurt of wijk, en de ruimte voor stedelijke voorzieningen en grootschalige werkgelegenheid is in dit milieu beperkt.

Bij herstructurering dient de oorspronkelijke maat en schaal van de buurt en wijk als uitgangspunt gehanteerd te worden. Deze dient te zijn afgestemd op de woningvoorraad wat betreft type woningen, stapelvorm en verkavelingsstructuur.

Het beoogde stedelijk en groenstedelijk woonmilieu kent een openbare ruimte die bestaat uit woonstraten en woonerven. Waarbij het bijbehorend openbaar groen is geclusterd in parken en plantsoenen en/of langs randen van de buurt en wijk, langs infrastructuur en waterstructuren. Deze buurten en wijken worden ontsloten door stedelijke autowegen en een fijnmazig netwerk van fietsverbindingen.

Woonvisie Wonen in een sterke stad (2009)
De visie schetst de kaders van het woonbeleid van de gemeente Utrecht voor de komende 10 jaar. Utrecht is een aantrekkelijke stad om te wonen en te werken. Daarom is de druk op de woningmarkt groot. Deze druk zal de komende jaren blijven. Het voornemen is om door nieuwbouw, kwaliteitsverbetering van de bestaande woningvoorraad en een betere verdeling van de woningen over de verschillende groepen de grootste knelpunten op te lossen. Verder wordt beoogd om ook de grootste kansen te benutten. De kansen bestaan uit het realiseren van sociale stijging in de wijken en het faciliteren van een stad van kennis en cultuur met de daar bij passende woningbouw. De speerpunten zijn:

  • Kwantiteit, zoveel mogelijk verminderen van druk op de woningmarkt;
  • Binnenstedelijk bouwen met hoge kwaliteit;
  • Doorstroming, toegankelijkheid en doelgroepen;
  • Kwaliteit woningvoorraad;
  • Alle nieuwbouw levensloopbestendig, met uitzondering van starterswoningen;
  • Reductie van 30 kton C02 binnen de bestaande woningvoorraad voor 2012;
  • Stad van Kennis en Cultuur.

Visie Wonen 2030 
De Visie Wonen 2030 dient als input voor de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 en gaat over de ruimtelijke aspecten van het wonen. De hoofdkoers is gericht op de verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats. In de Visie Wonen wordt benadrukt dat de behoefte aan wonen in de stad ook in de toekomst zal blijven bestaan. Om aan de vraag naar bepaalde woonmilieus te kunnen voldoen, zijn er in de toekomst nieuwe locaties nodig. De koers is gericht op verdere uitbouw van Utrecht als aantrekkelijke woonplaats. Enerzijds om meer midden- en hogere inkomens te binden en anderzijds om samen met de regio een voldoende en kwalitatief beter woonaanbod te garanderen voor de lagere inkomens.

Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) 2005-2020 staat de gemeentelijke visie op het verkeer en vervoer in Utrecht tot 2020. Een langetermijnvisie op verkeer en vervoer is onder andere nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen. Het GVVP bevat beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.

Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economische belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen voor openbaar vervoer, autoverkeer en goederenverkeer goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden ('verblijfsgebieden') en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Deze netwerken zeggen iets over de functie van een straat in het netwerk.

Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar
Utrecht groeit en fiets, OV en auto vragen steeds meer ruimte in de stad. Utrecht heeft daarom een nieuwe visie op mobiliteit ontwikkeld, het Ambitiedocument Aantrekkelijk en Bereikbare Stad. Utrecht zet daarbij in op openbaar vervoer, fiets, schoner vervoer en meer kwaliteit in de openbare ruimte met zeven beleidsprincipes:

  • 1. De gebruiker centraal in het mobiliteitsbeleid
  • 2. Kwaliteit in de openbare ruimte centraal stellen
  • 3. Levendige centra op knooppunten
  • 4. De plaats bepaalt de mobiliteitskeuze
  • 5. RSS en HOV (tram) als basis OV-systeem
  • 6. De fiets als primair vervoermiddel in de stad
  • 7. De stedelijke verdeelring wordt stadsboulevard.

Nota Stallen en Parkeren
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. Voor fietsparkeernormen geldt enkel een minimumnorm die bepaalt hoeveel fietsparkeerplaatsen minimaal gerealiseerd moeten worden.

Ontwikkelingskader detailhandel (2012)
Het Ontwikkelingskader Detailhandel 2012 beschrijft de wijze waarop de gemeente nu en in de komende jaren de totstandkoming van detailhandelsplannen wil begeleiden, faciliteren en toetsen. Daarnaast beschrijft dit kader hoe de gemeente wil omgaan met ontwikkelingen in de bestaande winkelgebieden. Het is een algemeen beleidskader op basis waarvan specifieke gebieden en plannen op maat ontwikkeld en beoordeeld kunnen worden.

Detailhandel is een dynamische markt. De huidige marktomstandigheden en ontwikkelingen, waaronder de ontwikkeling van internetaankopen, beïnvloeden de behoefte aan fysieke winkels, ook in Utrecht. Maar Utrecht groeit en kent nog een achterstand in het winkelaanbod. Het ontwikkelingskader beschrijft de te verwachten ontwikkelingen en maakt inzichtelijk welke uitbreidingen en toevoegingen van winkelgebieden in Utrecht gepland zijn. Daarnaast beschrijft het kader hoe de gemeente om wil gaan met het uitbreidingsvolume van winkeloppervlak in relatie tot de huidige economische omstandigheden en de te verwachten groei van de aankopen via internet. Verder beschrijft het kader op hoofdlijnen hoe het gemeentebestuur zich opstelt ten aanzien van detailhandel buiten winkelgebieden.

Detailhandel wordt op deze locatie expliciet uitgesloten. Het detailhandelsbeleid is gericht op het in stand houden van een fijnmazige structuur van detailhandelsvoorzieningen op buurt, wijk en stads(deel)niveau. Daarom wordt detailhandel geconcentreerd in aangewezen winkelgebieden en worden er buiten deze winkelgebieden geen 'losse' detailhandelsvoorzieningen toegestaan. In de directe omgeving van KPN Campus bevinden zich het buurtwinkelcentrum Boudierhof en de historische winkelstraten Adriaen van Ostadelaan en Jan van Scorelstraat.

Voor KPN campus wordt onder strikte voorwaarden en in beperkte mate ondergeschikte detailhandel toegestaan.

Groenstructuurplan Utrecht
Gemeente Utrecht heeft een groenstructuurplan vastgesteld ter behoud en ontwikkeling van de kwaliteiten van het stedelijk groen als onderdeel van een kwalitatief hoogstaand woon- en vestigingsklimaat. Het Groenstructuurplan (2007-2011) van Utrecht geeft in hoofdlijnen de gebruiksfunctie, de bestemming, de beeldende rol, de ecologische betekenis en het onderhoudskarakter van de groenvoorzieningen in de stad aan. Dit kunnen bestaande voorzieningen zijn of voorzieningen die nog ontwikkeld gaan worden.

De visie voor het stedelijk groen gaat uit van de verbetering van de kwaliteit van het huidige stedelijke groenareaal, het realiseren van groene verbindingen naar de omringende landschappen en uitbreiding van het groene areaal om Utrecht.

De groenstructuur langs de Kromme Rijn ten zuiden van het plangebied, in het groenstructuurplan aangegeven als "verbinding" voor het stedelijk groen, zijn van belang vanwege hun potentie om vlakken in het groen te verbinden en om continue lijnen in de groenstructuur te verzorgen. De grote, lange maat van de oevers langs de kanalen biedt bovendien oriëntatie en herkenning en geeft een gevoel van ruimte en van samenhang. Bewoners, dieren en planten kunnen zich langs de oevers van de rivieren en de kanalen verplaatsen.

Bomenbeleid Utrecht 2009-2030 (2009)
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit vindt plaats als gevolg van twee beleidsdoelstellingen:

  • 1. Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren.
  • 2. De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Waterplan Utrecht
Zes waterpartners, bestaande uit de Hoogheemraadschappen De Stichtse Rijnlanden en Amstel, Gooi en Vecht, Hydron Midden-Nederland, de provincie Utrecht, Rijkswaterstaat Utrecht en de gemeente Utrecht hebben het Waterplan Utrecht opgesteld. Het Waterplan Utrecht omvat een lange termijn visie tot 2030.

Met het opstellen van het Waterplan Utrecht hebben de waterpartners besloten te streven naar een watersysteem voor de toekomst, dat aansluit bij de natuurlijke omstandigheden op en om Utrechts grondgebied. Dit is vertaald in tien ambities voor een duurzamer watersysteem voor Utrecht in 2030. Met de ambities wordt invulling gegeven aan de systematiek 'vasthouden, bergen, afvoeren' en 'schoonhouden, scheiden en zuiveren'.

Door toepassing van de watertoets wordt beoordeeld op welke wijze wordt voldaan aan dit beleid. De resultaten van de watertoets is als bijlage bij dit plan opgenomen.

Gemeentelijk Rioleringsplan
In het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) zijn maatregelen vastgelegd om lozingen vanuit het riool terug te dringen. Eén van de maatregelen betreft de aanleg van bergbezinkbassins (BBB's). Een bergbezinkbassin zorgt voor een grotere inhoud van de riolering. Daarnaast wordt in het bassin een deel van het vuil afgevangen waardoor het overstortende water schoner wordt. Dit voorkomt stank en vissterfte in de ontvangende watergang. Naast de aanleg van de BBB's gaat de gemeente Utrecht ook andere maatregelen nemen om te voldoen aan het Rijksbeleid, zoals het vergroten van delen van de riolering en het afkoppelen van hemelwater.

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria. De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.

De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open' (verandering of handhaving is mogelijk, zowel naar structuur als naar architectuur), 'Respect' (essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd) en 'Behoud' (behoud en herstel van het aanwezige bebouwingsbeeld en het versterken van de bestaande of historisch bepaalde karakteristiek van stedenbouwkundige, architectonische, landschappelijke of cultuurhistorische aard). Het bestemmingsplangebied wordt gekarakteriseerd als 'Open'.

Ontwikkelingskader Horeca Utrecht (2012)
In mei 2012 heeft de gemeenteraad de actualisering van het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht vastgesteld. Het beleid geeft een beschrijving van de speerpunten van het gemeentelijke horecabeleid. Per gebied of wijk wordt aangegeven waar mogelijkheden bestaan voor het toevoegen van nieuwe horeca. Daarbij dient per aanvraag een afweging te worden gemaakt. Nieuwe horeca dient iets toe te voegen aan een gebied en er dient aandacht te zijn voor de leefbaarheid.

Dynamisch Stedelijk Masterplan (2012)
In maart 2011 heeft de gemeente Utrecht het debat geopend over de toekomst van binnenstedelijk bouwen. In het stadsdebat zijn 13 locaties benoemd (waaronder KPN-terrein Rubenslaan) die onderdeel vormen van het op te stellen Dynamisch Stedelijk Masterplan (DSM). Politiek Online heeft het stadsdebat begeleid en heeft een analyse gemaakt van alle inzendingen en reacties die zijn geplaatst op www.stadsdebat.nl. Voor locatie KPN-terrein Rubenslaan is de bepaling van de doelgroep van de nieuwe woningen en de parkeerdruk als belangrijkste aandachtspunten naar voren gekomen.

Stedenbouwkundig Programma van Eisen SPvE (2013)
In het SPvE staan de randvoorwaarden waar de ontwikkeling op dit perceel aan moet voldoen.
In Hoofdstuk 4 Planbeschrijving is de verkorte inhoud hiervan weergegeven. Het volledige document is als bijlage toegevoegd.

2.3 Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale beleid en de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan ligt ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied: wonen, verkeer, parkeren, economie, detailhandel, groen en water. Het bestemmingsplan legt vast wat in het Stedenbouwkundig Programma van Eisen is opgenomen.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk/gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht.

3.2 Beschrijving van het plangebied

3.2.1 Historische ontwikkeling

De Rubenslaan e.o. is een buurt gelegen in de wijk Oost. Dit gebied was één van de laatste grote hoveniersgebieden aan de oostkant van de stad. Het gebied 'Rondom Rubens', een plek waar ooit groenten en fruit geteeld werden, is lange tijd onbebouwd gebleven. Alleen de Abstederdijk e.o. was in de 19e eeuw al bebouwd met voornamelijk kleinschalige arbeiderswoningen. Tussen 1910 en 1930 ontstond aan de noordoostkant van dit gebied de Schildersbuurt met voornamelijk middenstandswoningen.

In 1931 werd het Uitbreidingplan Kromme Rijn opgesteld, maar problemen met de onteigening van de hoveniersgronden en de onderbreking van de Tweede Wereldoorlog stelden de realisatie uit tot begin jaren vijftig. Het plan Kromme Rijn was gedacht als een "verbeterd" Wilhelminapark, waarbij de bebouwing gerelateerd werd aan een groot groen park, maar nu niet als een afschermende wand zoals bij het Wilhelminapark, maar met een open verkaveling die beleving van het park tot diep in de wijk laat doordringen. Dit principe is bij de uitvoering van het naoorlogse Kromme Rijn opgepakt, waarbij het parklandschap rondom de Kromme Rijn omringd wordt met diverse typen woningbouw (portiekflats, duplexwoningen, bejaardenwoningen, eengezinswoningen en villa's), alle in een verkaveling die aan alle kanten zicht biedt op het Kromme Rijn park.
Het laatste grote hoveniersgebied dat werd bebouwd lag tussen de Ina Boudier Bakkerlaan en de Rubenslaan en werd pas eind jaren zestig en begin jaren zeventig opgevuld met monofuncties als een PTT-centrale, bejaardentehuis en enkele scholen. Voorts werd een studentencomplex ontwikkeld aan de Ina Boudier Bakkerlaan, het zogeheten IBB-complex. Daarna, aan de zuidzijde van de Rubenslaan, hoofdzakelijk woningbouw in verschillende bouwtypen.

3.2.2 Monumenten, beeldbepalende elementen en cultuurhistorie

Er bevinden zich geen monumenten of beeldbepalende elementen van cultuurhistorische waarde in het plangebied.

3.2.3 Structuurbepalende elementen

Waar in de omliggende wijken voornamelijk grondgebonden gewoond wordt en een daarbij passende verkaveling gehanteerd is van gesloten bouwblokken, staan in het gebied 'Rondom Rubens' robuustere gebouwen van een grotere schaal. Naast kantoren en gestapeld wonen is er ook een ziekenhuis, een winkelcentrum en een middelbare school. Dit staat in groot contrast met de omliggende wijken, die een meer kleinschalig karakter hebben. Dat maakt dat het gebied als 'enclave' in de stad herkenbaar is. Deze herkenbaarheid is waardevol, het geeft het gebied een eigen identiteit. De gebouwen binnen het gebied staan veelal vrij op het perceel en liggen terug ten opzichte van de straat. De gebouwen zijn 'introvert' van karakter doordat ze één entree op één locatie hebben. Bebouwing en open ruimten wisselen elkaar op ongeordende wijze af. Entrees van gebouwen grenzen niet direct aan de straat en zijn soms gesitueerd om een hoek, zodat ze moeilijk vindbaar zijn. De overige onbebouwde ruimte van de percelen is veelal ingericht als parkeerplaats. Over het algemeen zijn de privéterreinen niet overzichtelijk. Vaak zijn ze door hekwerken afgesloten van de openbare ruimte.
Aan de Rubenslaan komt bebouwing voor van één laag, maar verder bevinden zich hier volumes van vier tot aan achttien bouwlagen. Een opvallend bouwvolume is de KPN-toren aan de Burg. Fockema Andreaelaan van veertien bouwlagen. De variatie in bebouwing, in maat en schaal, in bouwhoogte en in functies verspreid over het gebied verschilt sterk.

De grote verkeerstructuren Rubenslaan en Stadionlaan ontsluiten dit gebied aan de zuidzijde. Aansluitend is, als invalsweg voor de binnenstad, de Venuslaan gerealiseerd. De Fockema Andreaelaan en de Ina Boudier Bakkerlaan kwamen voort uit het stedenbouwkundig plan Kromme Rijn. Deze lanen waren enerzijds bedoeld om de bestaande vooroorlogse wijken te koppelen aan de nieuwe wijk (Kromme Rijn/ Breitnerlaan/ Lodewijk Napoleonplantsoen). Anderzijds vormden met name de Rubenslaan ook een nieuwe invalsweg naar de binnenstad.

3.3 Beschrijving van de bestaande bebouwing en functies in het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKPNFOKKEMAANDREA-VA02_0003.png"

Het terrein is voormalig eigendom van KPN en is gelegen aan de Burg. Fockema Andreaelaan 15. Het terrein is ongeveer 1,5 ha groot. Op het terrein bevindt zich een technische centrale met kantoorfaciliteiten, een zendmast en een parkeerterrein. De bebouwing is geclusterd aan de noordoostzijde, met een grondoppervlak van circa 6.300 m2. De bebouwing bestaat uit een toren van 36 meter en een toren van 55 meter hoogte, met daartussen bebouwing tot 20 meter hoogte. Het totale bruto (kantoor)vloeroppervlak bedraagt circa 20.000 m2.

Op het parkeerterrein kunnen ruim 330 auto's geparkeerd worden. Het gehele parkeerterrein is verhard, er is nauwelijks groen. Langs de Burg. Ter Pelkwijklaan, buiten de grenzen van het terrein, staat wel een rij bomen.

In de technische centrale worden verbindingen tot stand gebracht ten behoeve van telecommunicatie. Voor de koeling van de aanwezige apparatuur zijn centrale koelinstallaties aanwezig. Om in geval van verstoringen in de stroomtoevoer de apparatuur van energie te voorzien, staan in het pand noodstroomaggregaten opgesteld. Om deze noodstroomaggregaten te voorzien van brandstof vindt opslag van diesel plaats.
Op het dak van het 55 meter hoge gebouw is een telecommunicatiezender opgesteld. De antennes die in de mast zijn opgesteld worden onder andere gebruikt voor mobiele telefonie. De zendmast heeft een hoogte van circa 20 meter vanaf het dak van het gebouw.

De technische installaties zullen in de loop der tijd projectmatig gemigreerd worden naar een beperkt gedeelte van het terrein. Met deze migratie zal de rol van KPN minder prominent zijn en zal ruimte gemaakt worden voor de wooneenheden van de SSH.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

Het behoud van jonge mensen die net klaar zijn met hun opleiding is van belang voor de economische groei van Utrecht. Voor hen moet meer geschikte woonruimte worden gerealiseerd. In de huidige tijd kan niet worden voldaan aan de grote vraag naar studenten- en starterswoningen in Utrecht. In de gemeentelijke Woonvisie is deze constatering omgezet in de doelstelling "het realiseren van startersappartementen op binnenstedelijke locaties rondom het centrum en op 'hotspots' in de wijken".

Stedenbouwkundig Programma van Eisen Campus KPN
Door een mix van jonge mensen, creatieve ondernemers en voorzieningen huisvesting te bieden op deze plek ontstaat een levendig gebied waar mensen elkaar kunnen ontmoeten en inspireren. Op de locatie wordt ruimte geboden aan appartementen, kleinschalige bedrijfsruimten, dienstverlening, horeca (café, restaurant of lunchroom), creativiteit, sport, gezondheid, studie en (jonge) ondernemers. Daarnaast kan gedacht worden aan maatschappelijke en medische voorzieningen. Het toekomstige woonmilieu levert een positieve bijdrage aan de omliggende gebieden.

Het SPvE is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan. Hierna wordt aan de hand van enkele thema's een samenvatting van het SPvE weergegeven.

4.1.1 Programma

Het programma bestaat uit 800 wooneenheden voor studenten (circa 550) en starters (circa 250). Bed & breakfast en aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven zijn onder bepaalde voorwaarden in de woningen toegestaan.

In de eerste bouwlaag van de bebouwing zijn tevens bijbehorende voorzieningen gepland. Het gaat om maximaal 3.000 m2 bvo: dienstverlening, bedrijven, creatieve bedrijven (maximaal 1500 m2 en per vestiging 500 m2), horeca, ondergeschikte detailhandel, maatschappelijke en culturele voorzieningen. Deze niet-woonfucties zijn uitsluitend in de eerste bouwlaag (boven de parkeervoorziening) toegestaan, om daarmee te bereiken dat het (opgetilde) maaiveld levendige plinten krijgt.

De ondergeschikte detailhandel is slechts onder voorwaarden mogelijk en mag maximaal 100 m2 bedragen.

Het maximum programma horeca bedraagt 400 m². Dit kan worden ingevuld met de categorieën B, C en D. Daaronder wordt verstaan: café, bar, brasserie, cafetaria, snackbar, grill-room, fastfood-restaurant, automatiek, snelbuffet, restaurant, bistro, crêperie, lunchroom, ijssalon, koffiebar en koffie/theehuis.

De huidige nutsvoorziening van de KPN centrale wordt gemoderniseerd en kan in gereduceerde vorm in het plangebied blijven. Voor deze nutsvoorziening, die geen onderdeel maakt van het maximum programma van 3.000 m2 zoals hiervoor genoemd, is maximaal 1000 m2 bvo gereserveerd.

De exacte invulling van het niet-woonprogramma is afhankelijk van de marktomstandigheden.

In het noordoostelijke deel van het plangebied, aan de Burg. Fockema Andrealaan, kan een opgetild maaiveld (parkeerheuvel) worden gerealiseerd, waarbij in de eerste bouwlaag parkeervoorzieningen worden gemaakt.

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

De ambitie is om een dynamisch stadsdeel aan de stad toe te voegen. Het gebied dat nu als introvert kan worden beschouwd moet straks extravert zijn. Het doel is om een campusachtige opzet te realiseren, waarbij de twee huidige torens behouden zullen blijven. Tussen deze twee torens is ruimte voor een fietspad en een plein. Rondom deze openbare ruimte worden de overige losstaande appartementengebouwen met levendige plinten ingepast en ontstaat ook daartussen nieuwe openbare ruimte. Het noordelijk deel van het gebied krijgt een opgetild maaiveld waaronder geparkeerd kan worden. Het streven is om minimaal de helft van het terrein een groene invulling te geven met beplanting en bomen.

De uitgangspunten voor het stedenbouwkundig ontwerp zijn verdeeld in drie groepen te weten: functionaliteit, ruimtelijke kwaliteit en de kwaliteit van de openbare ruimte. Hieronder is per onderdeel aangegeven wat de wensen zijn.

Functionaliteit vertaalt zich in kwaliteit door meerdere functies in het gebied toe te laten en te stimuleren. De ruimtelijke kwaliteit wordt geborgd door het realiseren van losse, zelfstandige bouwvolumina met een duidelijke oriëntatie en alzijdig ontwerp. Door deze ruimtelijke en functionele opzet is er een goede relatie met de onbebouwde openbare ruimte. Op deze wijze wordt een aantrekkelijk woon/leefmilieu gerealiseerd dat een goede toevoeging is aan de wijk. Het stallen van auto's en fietsen wordt zoveel mogelijk geclusterd. Parkeren geschiedt op eigen terrein in een gebouwde parkeervoorziening voor auto en fiets. Bezoekers kunnen hun fiets buiten stallen in speciaal daarvoor getroffen voorzieningen.

De stedenbouwkundige context laat een zekere mate van vrijheid toe om meerdere bouwvolumes van diverse schaal en omvang op te nemen in het ontwerp. Deze vrijheid omvat ook de mogelijkheid om te werken met een variatie in bouwhoogten. De hoogste toren is de huidige KPN-toren, de andere bebouwing blijft daar onder. Een essentieel kenmerk van de planopzet is de campusgedachte met hoge, ranke bebouwing met veel onbebouwde ruimte eromheen. Dat wil zeggen losstaande hoge gebouwen in de vrije ruimte. De proefverkavelingen uit het SPvE geven daar een indruk van. Ter plaatse van de pleinruimte is het bebouwingspercentage maximaal 10% en nabij de Hogeschool voor de Kunsten maximaal 45% en in het overige gebied 65%. Het bebouwingspercentage binnen het totale plangebied neemt hierdoor af van 60% in het oude bestemmingsplan naar circa 45% in het nieuwe bestemmingsplan.

Vanuit de locatie wordt nadrukkelijk aansluiting gezocht met de Burg. Fockema Andreaelaan en de Burg. ter Pelkwijklaan. Deze oriëntatie is vormgegeven door de ontsluitingen van het terrein en toegangen van gebouwen te richten op beide straten. De gebouwen zelf zijn herkenbaar en "presenteren" zich aan de omgeving.

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Qua ontsluiting van het gebied zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd. De Campus KPN wordt autovrij gemaakt zodat een gebied ontstaat dat exclusief toegankelijk is voor voetgangers en fietsers. Om de Campus KPN het exclusieve domein te laten zijn van langzaam verkeer is een nieuwe fietsverbinding wenselijk die over meerdere percelen loopt die geen eigendom zijn van SSH, Jebber of gemeente. Hierover zal overleg gevoerd moeten worden met de betreffende eigenaren.

4.2.2 Openbare ruimte en groen

De collectieve en publieke ruimtes in het ontwerp worden zorgvuldig vormgegeven en uitgevoerd, zodanig dat het aansluit bij het thema ‘gezond, groen en fit’. Op dit moment wordt het gebied gekenmerkt door veel hekken en een gebrek aan verbindingen. De ambitie is om het terrein rondom de gebouwen aantrekkelijk in te richten en toegankelijk te maken voor bewoners, omwonenden en bezoekers. Het moet prettig zijn om er doorheen te lopen, te fietsen en te verblijven in de openbare ruimte.

In het zuiden van de Campus KPN voorziet het plan in een meer stedelijk karakter rondom een centraal plein. Rondom deze centrale plek geeft een schakering aan stegen en pleinen toegang tot vormen van langzaam verkeer. De openbare ruimte op het terrein is uitsluitend toegankelijk voor voetgangers en fietsers. Doel is om het netwerk voor langzaam verkeer in het gebied fijnmaziger te maken. De terreinen zijn daarom zoveel mogelijk publiek toegankelijk. De routes over de Campus KPN sluiten aan bij bestaande routes in de omgeving. Per fiets is vooral het zuidelijk deel van de Campus KPN eenvoudig bereikbaar. Te voet is zowel het zuidelijk als het noordelijk deel over het dak van de parkeerheuvel bereikbaar op niveau +1 oftewel circa 5 meter boven het maaiveld.

Het streven is om de Ina Boudier Bakkerlaan en de Burg. Fockema Andreaelaan te voorzien van bomen.

4.2.3 Parkeren

Met de normering zoals die in de nota Stallen en Parkeren staat (vastgesteld door de gemeenteraad op 28 maart 2013) is de parkeerbalans berekend (zie tevens de 'Tabellen parkeren' van de bijlage van het SPvE). Bij het gehanteerde globale programma is de maximale parkeerdruk 278 parkeerplaatsen op de werkdag en avond. De nieuwe nota geeft ook normen voor fietsparkeren. Tevens geeft de nota alternatieven zoals bijvoorbeeld auto delen. In het nog nader te bepalen definitieve programma zal rekening worden gehouden met de vigerende gemeentelijke parkeernormen. Binnen het plangebied is voldoende ruimte opgenomen om de benodigde voorzieningen te realiseren.

De centrale parkeervoorziening is gepland aan de Noordzijde van het gebied met in- en uitritten aan de Fockema Andreaelaan. Om de veiligheid van fietsers op de Fockema Andreaelaan te waarborgen zal na de definitieve plaatsbepaling van de uitrit rekening worden gehouden met adequate maatregelen om de situatie veilig te houden.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieu-effectrapportage

5.2.1 Kader

Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.

Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben

In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.

5.2.2 Plansituatie

De herontwikkeling leidt niet tot nieuwe emissies of nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de herontwikkeling. De herontwikkeling is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten (zie onderstaande paragrafen).

5.2.3 Conclusie

Met dit bestemmingsplan worden nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er vinden met dit bestemmingsplan geen activiteiten plaats die de geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. overschrijden. Tevens zijn er, zoals blijkt uit beschrijving van de in dit hoofdstuk weergegeven diverse relevante milieukaders (zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, bodem, archeologie, ecologie en water) geen andere factoren aanwezig die aanleiding geven tot het opstellen van een MER.

Aangezien in dit bestemmingsplan nieuwe ontwikkelingen van geringe omvang zijn voorzien, kan geconstateerd worden dat niet is gebleken van feiten en omstandigheden (waarbij onder meer rekening is gehouden met de criteria in bijlage III bij de m.e.r.-richtlijn (richtlijn 2011/92/EU) die maken dat de uitvoering van dit plan kan leiden tot belangrijke nadelige milieugevolgen die het verrichten van vervolgmilieuonderzoek (eventueel in de vorm van een milieueffectrapportage) noodzakelijk maken. Zo heeft het bestemmingsplan betrekking op bestaand stedelijk gebied en liggen er geen kwetsbare gebieden in of in de nabijheid van het plangebied.

5.3 Geluidhinder

5.3.1 Kader

Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object - hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door Burg. en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.
5.3.2 Plansituatie

Voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen is op 7 april 2014 door onderzoeksbureau DGMR een akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting ter plaatse van de geluidsgevoelige bebouwing afgerond. Binnen het plangebied is bebouwing geprojecteerd, waarin circa 800 woningen worden gerealiseerd.

In het onderzoek is de geluidbelasting berekend ten gevolge van de relevante wegen in de directe omgeving van het plangebied.

5.3.2.1 Wegverkeerslawaai

Uit de berekeningen volgt dat de geluidsbelasting afkomstig van de Ina Boudier-Bakkerlaan voldoet aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De geluidsbelasting ten gevolge van deze weg blijft onder de 48 dB inclusief aftrek ex artikel 110g Wgh.
De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Rubenslaan bedraagt maximaal 55 dB en overschrijdt hiermee de voorkeurswaarde van 48 dB. De ten hoogst toegestane hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden. De voorkeurswaarde wordt alleen overschreden op de hoogste verdiepingen op de zuidgevel en op een deel van de oostgevel.

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Burg. Fockema Andreaelaan bedraagt maximaal 54 dB en overschrijdt hiermee de voorkeurswaarde van 48 dB. De ten hoogst toegestane hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

De geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer op de Burg. van Pelkwijklaan bedraagt maximaal 54 dB en overschrijdt hiermee de voorkeurswaarde van 48 dB. De ten hoogst toegestane hogere waarde van 63 dB wordt niet overschreden.

Een volledig overzicht van de rekenresultaten in opgenomen in de bijlagen.

Aangezien de voorkeurswaarde voor de Rubenslaan, de Burg. Fockema Andreaelaan en van de Burg. van Pelkwijklaan wordt overschreden is de bouw van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) alleen mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld voor het geluid afkomstig van deze wegen. De gevels met een overschrijding van de voorkeurswaarde zijn weergegeven in onderstaande figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKPNFOKKEMAANDREA-VA02_0004.jpg"

5.3.2.2 Industrielawaai

Het plangebied ligt niet binnen een geluidzone van een industrieterrein, zodat onderzoek naar industrielawaai niet nodig is.

5.3.2.3 'Stille zijden' beleid

Conform het beleid van de gemeente Utrecht dient voor de toekenning van een hogere waarde per woning ten minste een geluidluwe gevel per woning aanwezig te zijn. De minimale afmetingen van een geluidluwe gevel zijn 1,8 m breed en 2,6 m hoog. Een geluidluwe gevel is een gevel waarop de geluidbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer en 55 dB voor railverkeer. In een geluidluwe gevel dient een te openen raam of deur opgenomen te zijn. Tevens dient voldaan te worden aan de eis dat een bij de woning behorende buitenruimte wordt gesitueerd aan de gevel waarop de geluidbelasting ten hoogste 53 dB voor wegverkeer bedraagt.

Omdat de vormgeving en positie van de woongebouwen nog wordt uitgewerkt, kan nu in het akoestisch onderzoek nog niet concreet worden aangewezen waar en hoe stille zijden worden gerealiseerd. Indien nodig zal dat gerealiseerd kunnen worden door middel van extra voorzieningen aan de gevel, zoals bijvoorbeeld verhoogde borstweringen.

5.3.3 Conclusie

Aangezien de voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting afkomstig van de Rubenslaan, de Burg. Fockema Andreaelaan en van de Burg. van Pelkwijklaan wordt overschreden is de bouw van de nieuwe woningen alleen mogelijk indien een hogere waarde wordt vastgesteld voor het geluid afkomstig van deze wegen. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de eisen uit het gemeentelijk geluidbeleid.

5.4 Milieuzonering

5.4.1 Kader

In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.

5.4.2 Plansituatie

Binnen het plangebied wordt functiemenging mogelijk gemaakt. In de plinten van de appartementengebouwen worden diverse vormen van bedrijvigheid en dienstverlening of voorzieningen mogelijk gemaakt. Voor bedrijven is categorie B1 de maximale categorie en wordt de standaard bedrijvenlijst voor functiemenging gehanteerd. Ook horeca kent een maximale categorie B en is in oppervlakte beperkt. Naast de meer commerciële voorzieningen is er ook ruimte in het plan om de bestaande nutsvoorziening van KPN in afgeslankte vorm in het plan te behouden. Ook de antenne blijft behouden. Deze functies (cat. B) worden geacht binnen een woonomgeving met functiemenging te passen. De standaard voorschriften uit het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim) zijn van toepassing.

Voor de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woonontwikkeling is op 7 februari 2014 door onderzoeksbureau DGMR in het akoestisch onderzoek tevens de bedrijven- en milieuzonering buiten het plangebied onderzocht.

Nabij het plangebied van het voormalige KPN terrein is het Diakonessenhuis gelegen, dit is een ziekenhuis. Op basis van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' is de richtafstand van een ziekenhuis inzichtelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPKPNFOKKEMAANDREA-VA02_0005.png"

De grootste afstand is 30 meter. De afstand tussen de plangrenzen is kleiner dan de beoogde dertig meter, de afstanden tussen de bouwgrenzen is meer dan 30 meter. De afstand tussen de geluidsbronnen van het ziekenhuis en de gevel van de nieuwe bebouwing binnen het plangebied wordt groter dan 30 meter. Aangezien er geen woningen gebouwd mogen worden buiten het bouwvlak voldoet deze afstand en is er geen reden aan te nemen dat het ziekenhuis een negatieve invloed heeft op de te realiseren woningen noch dat het ziekenhuis wordt belemmerd door de te realiseren woningen.

5.4.3 Conclusie

Gesteld kan worden dat voldaan wordt aan de richtafstanden en een goed woon- en leefklimaat kan worden gerealiseerd.

5.5 Geur

5.5.1 Kader

Het algemene uitgangspunt van geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Voor bepaalde bedrijven is in de Wet milieubeheer (Wm) een richtwaarde aangegeven voor hoeveel geur (uitgedrukt in geureenheden/m3) acceptabel is in de omgeving van bedrijven/inrichtingen. Dit geldt voor bestaande woningen en voor nieuwe woningen.
Voor nieuwe situaties is de norm strenger dan voor bestaande situaties. De mate van geurhinder is met name afhankelijk van de geurconcentratie en het karakter van de geur. Bij een hoge geurconcentratie in de omgeving zal meer geurhinder worden ervaren. Daarnaast is ook het karakter ofwel de mate van onaangenaamheid van een geur van invloed. Een aangename geur (bijvoorbeeld broodgeur van een bakker) wordt minder snel als hinderlijk ervaren dan een onaangename geur (bijvoorbeeld afvallucht). Daarom verschilt de toegestane geurbelasting per soort bedrijf/inrichting.
Deze geuruitstoot heeft ruimtelijke consequenties. In de directe omgeving van een bedrijf/inrichting zijn vanuit de norm van de Wet milieubeheer beperkingen gesteld aan de mogelijkheid voor nieuwe ontwikkelingen van gevoelige bebouwing met name wonen.

5.5.2 Plansituatie

In of nabij het plangebied is geen geurbelastend bedrijf of inrichting aanwezig.

5.5.3 Conclusie

Het aspect geurhinder vormt daarom geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

5.6 Externe veiligheid

5.6.1 Kader

In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren

De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.

Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.

Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.

5.6.2 Plansituatie

Aangezien het onderhavige plangebied vlakbij het spoor ligt, waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd, zijn de effecten hiervan in relatie tot de externe veiligheidsrisico's in april 2013 door onderzoeksbureau DGMR onderzocht.

In de nabijheid van het plangebied is een LPG tankstation gelegen aan het Herculesplein. De afstand van het plangebied tot het tankstation bedraagt 470 meter. In artikel 6 lid 2 van het Revi is voor LPG tankstations een invloed gebied van 150 meter vastgesteld. Aangezien het plan buiten dit gebied ligt heeft dit tankstation geen ruimtelijke consequenties voor het plan.

Over de spoorlijn ten zuiden van het plangebied worden volgens het basisnet spoor brandbare gassen, toxische gassen, brandbare vloeistoffen, toxische vloeistoffen en zeer toxische vloeistoffen vervoerd. Toxische gassen hebben een invloed gebied van meer dan 3 kilometer. Het plan ligt op circa 680 meter van het spoor en daarmee binnen het invloedgebied. De ontwikkeling ligt buiten de 200 meter van de transportas van het spoor en daarmee is geen berekening nodig van de veiligheidsrisico's. Met deze benadering wordt geanticipeerd op het nieuwe Besluit Externe Veiligheid Transport, zoals gepubliceerd in Staatscourant 465(2013). Deze zal naar verwachting op 1 juli 2014 van kracht worden.

Ten oosten van het plan ligt een weg waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Dit betreft brandbare vloeistoffen en licht ontvlambare gassen. Hierbij hoort een invloed gebied van 325 meter. Het plan ligt op circa 440 meter van deze weg en daarmee buiten het invloedsgebied.

Het plan ligt, voor zowel de weg als voor het spoor, buiten het aandachtsgebied van 200 meter vanaf transportroutes waarbij ruimtelijke beperkingen kunnen worden gesteld. Dit betekent dat het plangebied niet/nauwelijks bij zal dragen aan het groepsrisico (GR) en dat het GR daarom niet verantwoord hoeft te worden.

5.6.3 Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de realisatie van woningen en voorzieningen, zoals die in dit bestemmingsplan worden voorzien.

5.7 Luchtkwaliteit

5.7.1 Kader

Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:

  • aannemelijk is gemaakt dat geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project – al dan niet per saldo – niet leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • aannemelijk is gemaakt dat de ontwikkelingen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht;
  • het voorgenomen besluit is genoemd of is niet in strijd is met het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

5.7.2 Plansituatie

Het plan leidt tot een verkeersproductie van bijna 2.000 voertuigen per etmaal. De oude (kadastrale) bestemming was kantoor, bijna 20.000 m². Daar hoort een kengetal bij van 4,4 verplaatsingen per 100 m² bvo. De berekende verkeersgeneratie van de oude bestemming is daarmee 880 voertuigen per etmaal. De netto toename van het verkeer ten gevolge van het plan is daarmee ongeveer 1.200 voertuigen per dag.

Op 7 februari 2014 heeft onderzoeksbureau DGMR het onderzoek naar het effect van dit bestemmingsplan op de luchtkwaliteit afgerond.

Uit de berekeningen volgt dat de toename van de jaargemiddelde concentratie PM10 maximaal 0,1 µg/m3 bedraagt. De toename van de jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt maximaal 0,5 µg/m3. De toename is hiermee NIBM (niet in betekenende mate).

De jaargemiddelde concentratie PM10 bedraagt maximaal 27,1 µg/m3 (2014). De jaargemiddelde concentratie NO2 bedraagt maximaal 38,2 µg/m3 (2014). Hiermee wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer.

5.7.3 Conclusie

Aangezien het project niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging van de omgeving en wordt voldaan aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer, vormt luchtkwaliteit geen belemmering voor de realisatie van dit plan.

5.8 Bodemkwaliteit

5.8.1 kader

Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels na 1987 is ontstaan is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan dienen te worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaats vinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

5.8.2 Plansituatie

Het gemeentelijk bodembeleid volgt de algemene uitgangspunten uit de Wet Bodembescherming (Wbb). SSH heeft een bodemonderzoek laten uitvoeren ten behoeve van het vaststellen van het SPvE. Het actualiserend bodemonderzoek is uitgevoerd door CSO Adviesbureau.

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn: In de grond zijn zware metalen en PAK licht verhoogd aangetroffen ten opzichte van de AW2000.

In het ondiepe grondwater zijn barium, cis-1,2 di-chlooretheen en vinylchloride licht verhoogd aangetoond ten opzichte van de streefwaarden. Het barium is vermoedelijk natuurlijk aanwezig. Ook zijn vijf brandstoftanks aangetroffen. Drie daarvan zijn bovengronds geplaatst, de overige twee zijn ondergronds aangebracht. Bij andere onderzoekingen en tanksaneringen is geen olieverontreiniging aangetroffen.

De conclusie van het rapport is dat de lichtverhoogde gehalten geen risico's met zich meebrengen.

Vanuit milieu hygiënisch oogpunt zijn er voor huidig gebruik geen belemmeringen. CSO Adviesbureau beveelt geen nader bodemonderzoek aan, het grondverzet zoveel mogelijk op de locatie te laten plaatsvinden en de brandstoftanks te verwijderen. Voorafgaand aan de sloop dient een asbestinventarisatie te worden verricht.

5.8.3 Realisatie nieuwe brandstoftanks

Binnen het plangebied zullen twee nieuwe bovengrondse brandstoftanks gerealiseerd worden. Bij de realisatie van deze tanks zullen de aanwezige voorzieningen en beheermaatregelen op een doelmatige wijze zijn ingevuld om een verwaarloosbaar bodemrisico te realiseren conform de Nederlandse richtlijn bodembescherming 2012.

5.8.4 Conclusie

Als er nieuwbouw plaats vindt op de plek van gesloopte gebouwen moet daar voor de omgevingsvergunning ook aanvullend onderzoek naar de bodemkwaliteit worden verricht. In het centrum en omgeving zijn omvangrijke verontreinigingen met vluchtige oplosmiddelen aanwezig. Dat geldt ook voor het diepere grondwater. Ook nabij de locatie zijn twee diepere verontreinigingen aanwezig. Bij bemaling voor bouwwerkzaamheden en grondwateronttrekking moet rekening worden gehouden met de verontreinigingen en indien nodig maatregelen worden getroffen met een draineringsplan of een melding activiteit onderzoek.

5.9 Flora en fauna

5.9.1 Kader

Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.

In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.

Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora en fauna wet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.

Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.

5.9.2 Plansituatie

Het plangebied is geen onderdeel van een groenstructuur.
Op basis van het stenige karakter en op basis van de eerste veldwaarneming door CSO zijn geen beschermde planten en andere dieren dan vleermuizen en vogels te verwachten. Daarom is door CSO-adviesbureau voor Milieu-onderzoek direct overgegaan tot een nader onderzoek naar vleermuizen en vogels zoals opgenomen in de bijlagen (d.d. 17 september 2013).

5.9.3 Conclusie

Op basis van het onderzoek van 17 september 2013 zijn de volgende conclusies getrokken en aanbevelingen gedaan.

Er zijn geen conflicten of negatieve effecten te verwachten voor de vleermuizen tijdens de geplande planontwikkeling. Dit aangezien de opstallen op het plangebied niet worden gebruikt als verblijfplaats door de gewone dwergvleermuis/laatvlieger en de omvang én kwaliteit van het foerageergebied nauwelijks verandert (en naar de toekomst toe zelfs verbetert). Tevens is er voor de vleermuizen voldoende foerageergebied in de directe omgeving aanwezig om bij de tijdelijke verstoring (bijvoorbeeld tijdens de sloop, renovatie, nieuwbouw en herinrichting) naar uit te wijken.

Er zijn tijdens de veldwaarnemingen geen bezette vogelnesten aangetroffen. Geconstateerd is dat het plangebied en dan met name de plaatselijk aanwezige groenvoorzieningen geschikt is voor nestgelegenheid van diverse algemeen voorkomende vogelsoorten, maar niet voor nesten van vogels die genoemd zijn op de 'Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten', waarvan de nesten of leefgebieden vaak jaarrond beschermd zijn.

Geadviseerd wordt de bouwwerkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren. Het broedseizoen van de meeste algemene vogelsoorten loopt van 15 maart tot en met 15 juli. Verder wordt geadviseerd om de bouwwerkzaamheden niet bij schemering of 's nachts uit te voeren om verstoring (door licht) voor de vleermuizen zoveel mogelijk te beperken. Tevens wordt geadviseerd in de nieuwbouw, zoveel als mogelijk, terughoudend te zijn met licht dat naar boven schijnt (openbare c.q. buitenverlichting), omdat dit de vleermuizen kan hinderen bij het foerageren.

Bij de nieuwbouw kan tevens aandacht geschonken worden aan de vleermuizen/vogels (zoals gierzwaluwen) , door de nieuwbouw voor de vleermuizen geschikt te maken (gebruik open stootvoegen, dakpannen) of voor de gierzwaluwen kasten aan te brengen of in te bouwen in de nieuwbouw. Tevens kan bij de nieuwe inrichting van het plangebied met meer groen rekening gehouden worden met de aanleg van lijnvormige elementen. Als door dringende redenen/planning het noodzakelijk is om toch in het broedseizoen te werken (veelal van 15 maart tot 15 juli), dan wordt aanbevolen om te werken volgens een specifiek ecologisch werkprotocol, waarin wordt aangegeven hoe om te gaan met mogelijke broedgevallen van vogels (en de voorkoming ervan) op het plangebied.

5.10 Water

5.10.1 Kader

Vanaf 1 november 2003 is de watertoets wettelijk van toepassing, een procedure waarbij de initiatiefnemer in een vroeg stadium overleg voert met de waterbeheerder over waterhuishoudkundige aspecten van ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel het voorkomen van nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen die in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. In het plangebied wordt het waterbeheer gevoerd door het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. De rioleringstaak binnen het plangebied valt onder de verantwoordelijkheid van de gemeente Utrecht. In het kader van de verplichte watertoets wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

Het gemeentelijke waterbeleid sluit aan op het op duurzaam waterbeheer gericht beleid van de overige waterbeheerders en is ingepast in het kader van de onderstaande beleidsdocumenten:

  • Rijksbeleid: nationaal waterplan, Vijfde Nota RO, WB21, NBW, Waterwet;
  • Provinciaal beleid: Nota Planbeoordeling, Provinciaal waterplan, Beleidsplan Milieu en Water, provinciale verordening, etc.;
  • gemeentelijk beleid: Gemeentelijk afval-, hemel- en grondwaterplan 2007-2010;
  • waterschapsbeleid: "Water voorop!" Waterbeheerplan 2010-2015 Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden;

In het algemeen is het beleid van het rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht, waterschap HDSR en waterschap Amstel, Gooi en Vecht gericht op een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. Voor het stedelijk water ligt de nadruk vooral op robuust waterbeheer waarbij de waterkwaliteitstrits gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken en de waterkwantiteitstrits water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren gehanteerd wordt bij ruimtelijke ontwikkelingen. In praktijk betekent dit dat bij nieuwe ontwikkelingen afvalwater en hemelwater apart worden ingezameld en dat hemelwater zoveel mogelijk binnen het plangebied wordt verwerkt.

5.10.2 Plansituatie

In de bijlage is de waterparagraaf opgenomen, waarnaar kortheidshalve wordt verwezen.

5.10.3 Conclusie

In het bestemmingsplan bevinden zich geen watergangen. Dit bestemmingsplan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie.

5.11 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het plangebied
Het plangebied Campus KPN bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting. Bij ingrepen met een oppervlak van meer dan 1.000 m2 geldt de vergunningplicht op grond van de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Conclusie
Het plangebied Campus KPN bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting. Om die reden is in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' opgenomen.

5.12 Kabels en leidingen

Voor de geplande ontwikkeling is een Klicmelding gedaan. Hieruit blijkt dat er in het plangebied geen planologische relevante leidingen aanwezig zijn.

5.13 Kwaliteit van de leefomgeving

Hoogbouw
Op 13 januari 2005 heeft de gemeenteraad de Hoogbouwvisie vastgesteld. Daaruit volgt dat bij hoogbouw (hoger dan 30 meter) specifieke aandacht wordt besteed aan de effecten van schaduwwerking, uitzicht / privacy / sociale veiligheid, windhinder en de mobiliteitstoets.

Concrete bouwplannen liggen op dit moment nog niet voor, het bestemmingsplan biedt een flexibel kader waarbinnen bouwplanontwikkeling verder vorm kan krijgen. De effecten van de hoogbouw op deze onderwerpen is sterk afhankelijk van vormgevings- en inrichtingsaspecten. In dit stadium van de planvorming kan de concrete toetsing dan ook niet worden uitgevoerd.

Schaduwstudie

In het kader van de goede ruimtelijke ordening is een beperking van de bouwmogelijkheden aan de zijde van de Hogeschool voor de Kunsten aangebracht. Om te voorkomen dat de gevel van de Hogeschool onevenredig in de schaduw komt is, aan de hand van de geprojecteerde bouwvolumes uit het vastgestelde SPvE, geregeld dat in de zone direct grenzend aan de Hogeschool een maximale gevelbreedte van 30 meter geldt en in de zone daarachter een maximale gevelbreedte van 40 meter. Bovendien geldt nabij de Hogeschool een maximum bebouwingspercentage van 45%. De omvang van de nieuwe schaduwveroorzakende bebouwing wordt daardoor beperkt. Tussen de noordelijke perceelgrens en de te behouden toren is het bouwvlak verkleind, zodat tussen dit gebouw en woonwagenlocatie de bebouwingsmogelijkheden worden beperkt.

In de bijlage is een schaduwstudie opgenomen (als onderdeel van de risicoanalyse planschade) waaruit blijkt wat het schaduweffect van het nieuwe bestemmingsplan is, vergeleken met het geldende bestemmingsplan.

Uit de schaduwstudie blijkt dat het nieuwe bestemmingsplan geen nadelige gevolgen heeft voor de Hogeschool voor de Kunsten en op enkele momenten juist een betere bezonning veroorzaakt.

De woningen aan de Ina Boudier-Bakkerlaan worden op een aantal data en tijden door nieuwe schaduw beïnvloed: op 21 maart/september en 21 december is om 10.00 uur een grotere schaduw op de zuidgevel van het woongebouw te zien. Op de andere data en tijden is er geen verslechtering.

De onderwijsgebouwen ten noorden van het plangebied ondervinden op geen van de data en tijden extra schaduw ten gevolge van het nieuwe bestemmingsplan.

Het ziekenhuis en het verzorgingshuis worden in alle maanden door extra schaduw beïnvloed, altijd in de middag tot aan zonsondergang: op 21 maart/september vanaf 16.00 uur, op 21 juni vanaf 18.00 uur en op 21 december vanaf 14.00 uur. In de huidige situatie ondervinden de betreffende gebouwdelen ook schaduw, maar gedurende kortere perioden.

De woningen aan de zuidzijde van het plangebied aan de Burg. van Pelkwijklaan zijn aan de naar het plangebied gerichte gevel voorzien van blinde gevels en komen (wegens de ligging aan de zuidzijde) niet in de schaduw, zodat deze woningen in bezonning niet beïnvloed worden.

Dit planologische nadeel is aanvaardbaar binnen een stedelijke omgeving, ook omdat het bestemmingsplan voor het overige tot een significante planologische verbetering leidt, door het inperken van de bedrijfsbestemming met de daarbij behorende mogelijke milieuhinder.

Gezondheid
Gelet op de voorgaande paragrafen is aan het aspect gezondheid voldoende aandacht besteed en voldoet het project aan de wettelijke milieueisen. De GG&GD heeft bij de totstandkoming van het SPvE een advies gegeven dat is beschreven in het SPvE op pagina 32.

5.14 Duurzaamheid

5.14.1 Kader

De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op energiegebied een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.

Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.

5.14.2 Plansituatie

In de verdere concretisering van de plannen zullen ruimtelijk maatregelen worden betrokken zoals: zongericht bouwen, energiebesparende maatregelen op gebiedsniveau en energieoptimalisatie in samenhang met de omgeving. De initiatiefnemer doet onderzoek naar de meest optimale energieprestaties. Richtinggevend hierbij is een GPR-normering (gebouw). De initiatiefnemer zal haar visie op de toekomstbestendigheid van de ontwikkeling uitwerken.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Inleiding
Het door de initiatiefnemer voorgestelde project wordt door de partijen beschouwd als een zuiver particuliere ontwikkeling. Alle aan het project verbonden kosten en risico's rusten hiermee de volledig bij de initiatiefnemer. De gemeente zal ten aanzien van de voorbereiding en uitvoering van het project, buiten haar gebruikelijke publieke taken, een hoofdzakelijk faciliterende rol spelen.

Economische uitvoerbaarheid
De initiatiefnemer heeft ten aanzien het plangebied een planopzet uitgewerkt voor de herontwikkeling van de twee kantoorgebouwen en de nieuwbouw van maximaal vijf nieuwe woontorens ten behoeve van circa 800 wooneenheden voor studenten en starters in de sociale huur en de vrije sector huur- en koop. Daarnaast is ruimte voor maximaal 3.000 m² bruto vloeroppervlak commerciële voorzieningen (uitgezonderd (zelfstandige) detailhandel) en gebouwde parkeervoorzieningen. De planning gaat uit van een drietal bouwfasen met een totale doorlooptijd van negen jaren. De afzetbaarheid van de wooneenheden vormt, vanwege de afzet in met name het sociale segment, geen belemmering voor de realisatie en voortgang van het project. De realiseerbaarheid van het project binnen de voorgestane planperiode is hiermee voldoende aangetoond.

Financiële haalbaarheid
De initiatiefnemer heeft ten aanzien van de geplande ontwikkeling een financieel sluitende exploitatie uitgewerkt en draagt, vanuit haar maatschappelijke rol als woningcorporatie, alle investeringen op de (sociale) huur- en koopwoningen.

Planschade
Om een inschatting van het eventuele planschaderisico te maken heeft de initiatiefnemer een planschadeanalyse laten maken. Rekening houdend met het normaal maatschappelijk risico wordt, op basis van de analyse, het risico op planschade als laag beoordeeld. Eventuele planschadeverzoeken van belanghebbenden zullen conform de geldende procedure worden afgehandeld en komen op grond van de anterieure overeenkomst voor rekening van de initiatiefnemer.

Kostenverhaal
De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt. Ten behoeve van het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten die niet worden gedekt uit de reguliere leges is een anterieure overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Hierin worden alle door de gemeente voor dit initiatief gemaakte kosten verhaald.

Exploitatieplan

Aangezien het kostenverhaal via een anterieure overeenkomst is verzekerd, is het vaststellen van een exploitatieplan voor dit bestemmingsplan niet nodig.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke wijze burgers en belanghebbenden bij het plan zijn betrokken en hoe zij hierop hebben kunnen reageren.

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is getoetst aan de vraag of er met dit plan aspecten aan de orde zijn die relevant zijn voor de nationale belangen die de inspectie voor ruimtelijke ordening behartigt. In de brief van 26 mei 2009 aan alle colleges van burgemeester en wethouders heeft de minister van VROM aangegeven over welke nationale belangen uit de Realisatieparagraaf Nationaal Ruimtelijk Beleid (RNRB, TK 2007-2008, 31500 nr. 1) gemeenten altijd overleg moeten voeren met het Rijk. Met dit bestemmingsplan zijn geen van de genoemde nationale belangen in het geding, in die zin dat geen van de nationale belangen aan de orde zijn. Deze uitbreiding van een bestaande functie is niet in strijd met rijksbelangen. Er is daarom geen aanleiding om afzonderlijk vooroverleg te voeren.

Het plan is daarnaast getoetst aan de provinciale beleidslijn "Uitvoering beleidslijn nieuwe Wro" (vastgesteld door Gedeputeerde Staten op 11 november 2008). Op grond van de overleglijst van deze beleidslijn is geen vooroverleg met de provincie nodig.

Het plangebied bevindt zich namelijk binnen de rode contouren (stedelijk gebied) van het Streekplan. Ook ligt het plan niet binnen 200 meter van een transportas als bedoeld in paragraaf 8.1 van de beleidsneutrale omzetting van het streekplan naar de Structuurvisie Provinciaal Belang (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 september 2009).

Gelet op de beperkte toename van de verkeersaantrekkende werking van het plan en omdat de wijkontsluiting gelijk blijft, is er geen aanleiding om een mobiliteitstoets uit te voeren.

Daar waar bekende of te verwachten archeologische waarden in het geding zijn, heeft de provincie bevestigd dat 3.1.1-overleg niet noodzakelijk is indien de archeologische waarden beschermd worden door middel van een dubbelbestemming Waarde Archeologie en de gemeentelijke archeologieverordening. In dit plan wordt de bescherming geregeld zodat geen nader vooroverleg nodig is.

Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Met inachtneming van de watertoets vormen de wateraspecten geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar de bijlagen.

6.2.2 Participatietraject

In het kader van de totstandkoming van het Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) is een uitgebreid communicatie- en participatietraject gevolgd.

Middels 2, door de SSH georganiseerde workshops met omwonenden en belanghebbenden (medio 2011), is gebrainstormd over de mogelijkheden van het gebied. Hieruit is een aantal criteria voortgekomen welke zijn meegenomen in de verdere ontwikkeling van het SPvE. Daarnaast is dit plan onderdeel van het Dynamisch Stedelijk Masterplan (DSM). De reacties die hierop zijn binnengekomen zijn grotendeels verwerkt in het SPvE. In deze periode zijn ook diverse social media ingezet om zoveel mogelijk input te verkrijgen.

Op 30 november 2011 hebben de gemeente en de SSH een informatieavond georganiseerd om omwonenden van het gebied te informeren over de voorgenomen ontwikkeling.

Tijdens het opstellen van het SPvE hebben belanghebbenden nog tweemaal de gelegenheid gekregen om hun vragen te stellen en ideeën te delen. Op 18 december 2012 was de eerste avond. Tijdens deze avond zijn de aanwezigen geïnformeerd over het concept en is hen gevraagd of zij zich wilde aanmelden om deel te nemen aan een klankbordgroep. Hiervoor hebben zich destijds 10 personen aangemeld.

Op 26 maart 2013 zijn de omwonenden voor de tweede maal geïnformeerd. Deze avond stond in het teken van de voortgang van het proces en er is verteld wat er met alle ideeën gedaan is. Het verslag van deze avond is een zogenaamd twee-kolommenstuk verwerkt.

Tijdens deze avond is ook een doorkijk gemaakt naar de volgende fase (bestemmingsplanfase). Hierbij zijn de aanwezigen geïnformeerd over het vervolgtraject en is wederom de gelegenheid geboden om deel te nemen aan de klankbordgroep voor deze fase. Voor deze klankbordgroep hebben zich 9 mensen aangemeld.

De wijkraad heeft op 11 februari 2013 een advies uitgebracht over deze voorgenomen ontwikkeling. Hierop is, op 16 april 2013, door het college een antwoord gegeven. Op 28 mei 2013 heeft een Raadsinformatieavond (RIA) plaatsgevonden. Hierna is op 20 juni 2013 het SPvE door de Raad vastgesteld.

Op 29 oktober 2013 is gesproken met de klankbordgroep. Tijdens dit gesprek is nagedacht over de mogelijkheden die het gebied nu en in de toekomst kan bieden. Ook hieruit zijn werkbare ideeën voortgekomen.

De SSH heeft toegezegd de omwonenden en belanghebbenden mee te nemen in het proces.

Op 27 februari 2014 is wederom een plenaire bijeenkomst georganiseerd om omwonenden en belanghebbenden te informeren over de status van deze ontwikkeling.

Hoofdstuk 7 Juridische planopzet

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen. Bij de opzet van de regels is gebruikgemaakt van de hiervoor ontwikkelde Utrechtse standaard, de Utrecht Leest. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Planvorm

De basis van het bestemmingsplan vormt het door de raad vastgestelde Stedenbouwkundige Programma van Eisen. De hierbij horende uitgangspunten en haalbaarheidsstudies hebben als basis gediend voor de opzet van de bij dit bestemmingsplan behorende verbeelding.

Het bestemmingsplan legt enerzijds de omvang van de ontwikkelingen vast in aantallen m² en massa's en regelt waar wel of niet gebouwd mag worden, maar biedt anderzijds voldoende flexibiliteit om in te kunnen spelen op veranderingen in de ontwikkeling. De in het bestemmingsplan gegeven flexibiliteit is beperkt binnen wat ruimtelijk en milieutechnisch aanvaardbaar wordt geacht.

7.3 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten, In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene regels, zoals een algemene regel voor het gebruik van de gronden, procedureregels en algemene ontheffings- en wijzigingsbevoegdheden die op vrijwel alle bestemmingen van toepassing zijn. De overgangs- en slotregels maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • nadere eisen waar de bestemmingsregeling dat nodig maakt;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel;
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een aanlegvergunningstelsel ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
  • in een aantal gevallen een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht.

7.3.1 Voorwaardelijke verplichtingen

In dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de regels met betrekking tot de akoestische situatie in het gebied. Alle woningen en geluidgevoelige functies dienen of te zijn voorzien van een dove gevel, of moeten voldoen aan de vastgestelde hogere waarden of moeten voldoen aan de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai. Een voorwaardelijke verplichting geldt eveneens voor het voorzien in voldoende parkeergelegenheid, een fietspad en een sloopverplichting.

7.4 Artikelsgewijze toelichting


Artikel 1 Begrippen
In dit artikel wordt toegelicht wat onder een begrip uit het bestemmingsplan wordt verstaan.

Artikel 2 Wijze van meten
Teneinde te voorkomen dat misverstanden bestaan over hoe en wat gemeten moet worden bij het bepalen van de in de regels genoemde maten, is in dit artikel uiteengezet hoe dat moet gebeuren.

Artikel 3 Gemengd

Gebruik
Gronden met de bestemming 'Gemengd' zijn bestemd voor dienstverlening, bedrijven, creatieve bedrijven, horeca, ondergeschikte detailhandel, maatschappelijke en culturele voorzieningen, woningen en bijbehorende gebouwde parkeervoorzieningen. Bedrijven zijn maximaal van categorie B1 van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst van Bedrijven 'functiemenging' toegestaan.

Voor dienstverlening, bedrijven, ondergeschikte detailhandel, creatieve bedrijven, horeca, maatschappelijke en culturele voorzieningen geldt een totaal maximum bruto vloeroppervlak van 3.000 m². Binnen dit totaaloppervlak mag maximaal 400 m² benut worden voor horeca. Horeca is alleen van categorieën B, C en D van de bij dit bestemmingsplan behorende Lijst van Horeca-activiteiten toegestaan.

De niet-woonfucties zijn, met uitzondering van bedrijven in de vorm van nutsvoorzieningen, uitsluitend in de eerste bouwlaag toegestaan, om daarmee te bereiken dat het maaiveld levendige plinten krijgt. Binnen de aanduiding 'parkeergarage' kan een opgetild maaiveld worden gerealiseerd, waarbij in de eerste bouwlaag parkeervoorzieningen worden gemaakt. Om ook daar een levendig maaiveld te creëren mogen de niet-woonfuncties in de boven de parkeervoorziening gelegen bouwlaag worden gerealiseerd.

Bedrijven in de vorm van nutsvoorzieningen waaronder begrepen bedrijven met SBI-code 642/61 conform de Lijst van Bedrijfsactiviteiten (SBI: standaard bedrijfsindeling) zijn toegestaan op meerdere bouwlagen.

Bed & breakfast en aan-huis-verbonden beroepen of bedrijven zijn onder bepaalde voorwaarden in woningen toegestaan. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor bij de bestemming horende verkeers-, speel- en groenvoorzieningen, gebouwde en ongebouwde parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen, water, tuinen, erven en terreinen.

Bebouwing
De maximale bouwhoogte van de nieuwbouw varieert van 23 tot 55 meter. De bestaande hoogbouw van 31 / 36 meter en 55 meter blijft gehandhaafd.

Een essentieel stedenbouwkundig uitgangspunt is dat een campusachtige setting wordt gerealiseerd. Hierop zijn de bouwregels, bouwvlakken en bebouwingspercentages afgestemd.

Zo is geregeld dat de maximale footprint per hoofdgebouw 1.600 m2 bedraagt. Dat is geënt op de proefverkaveling uit het SPvE waar de grootste gebouwen een maximale maat van 40x40 meter hebben. Door middel van specifieke aanduidingen wordt geregeld dat de nieuwe bebouwing aan de zijde van de Hogeschool voor de Kunsten, in de zone direct grenzend aan de Hogeschool, een maximale gevelbreedte van 30 meter kan krijgen (zone met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 2') en in de zone daarachter een maximale gevelbreedte van 40 meter (zone met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3'). Het betreft de gevelbreedte van de gevels die naar de Hogeschool zijn gekeerd.

Ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage' gelden de bepalingen ten aanzien van bouwhoogten en bebouwingspercentage niet voor de parkeergarage. Tot een hoogte van maximaal 5 meter kan het aanduidingsvlak volledig bebouwd worden ten behoeve van een parkeergarage. Het SPvE gaat daarbij uit van een opgetild maaiveld.

Omdat het plan beoogt een integraal plan voor een campus tot ontwikkeling te brengen, en niet slechts het bebouwen van nu onbebouwde ruimte, is een sloopregeling opgenomen. Voorwaarde voor nieuwbouw in de zone 'specifieke bouwaanduiding - 4' is dat bestaande bebouwing in de zone 'specifieke bouwaanduiding - 5' wordt gesloopt. In artikel 1 van de planregels is gedefinieerd dat met 'bestaand' de bebouwing wordt bedoeld die bestond op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het bestemmingsplan. Deze regeling is gericht op de sloop van de grote massa's rond de twee te behouden torens.

Een bijzondere regeling betreft nog de ruimtereservering voor een gewenste fietsverbinding dwars over het terrein. De aanleg van deze verbinding is afhankelijk van de medewerking van derden. Om te voorkomen dat toekomstige aanleg onmogelijk wordt gemaakt door nieuwe bebouwing op het KPN terrein is een zone weergegeven met de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1', waarbinnen bebouwing slechts kan worden gerealiseerd indien de aanleg en instandhouding van een doorgaand fietspad met een minimale breedte van 4,5 meter niet wordt belemmerd. Bij de omgevingsvergunningaanvraag moet de aanvragen dan door middel met een (globale) inrichtingstekening aannemelijk maken dat de aanleg van de fietsverbinding mogelijk blijft - uiteraard uitgaand van een adequate, veilige routing.

Geluidonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend gevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit hogere waarde. Dat is geregeld in artikel 11.

Om bij nieuwbouw te voldoen aan de gemeentelijke parkeernormen is in artikel 8 een regeling opgenomen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie
Vanwege de archeologische verwachtingswaarde in het gebied is een (dubbel)bestemming opgenomen ter bescherming van mogelijk aanwezig bodemarchief. Er dient getoetst te worden aan de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 6 Algemene bouwregels

In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken.

Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Artikel 8 Voorwaardelijke verplichting over parkeren

Het artikel neemt de functie over van de vervallen stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening over parkeren.

Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8 lid a van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat lid b een bepaling die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

Dit artikel regelt dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd is om de in het plan opgenomen bouwgrenzen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bouwgrenzen. De overschrijdingen mogen niet meer dan 3 meter bedragen en het bouwvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot.

Artikel 11 Overige regels

Geluidsonderzoek wijst uit dat er in het plangebied als gevolg van het wegverkeer een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder zal zijn. Hiervoor wordt een besluit hogere waarde afgegeven. Er mogen uitsluitend gevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit hogere waarde.

De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.

Artikel 12 Overgangsrecht

In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel

In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie

In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling 'aan huis verbonden beroep en bedrijf'. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.5 Lijst van bedrijfsactiviteiten

Om de toelaatbaarheid van bedrijfsactiviteiten in dit bestemmingsplan vast te leggen is gebruikgemaakt van een milieuzonering. Een milieuzonering zorgt ervoor dat milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) waar nodig ruimtelijk voldoende worden gescheiden. De gehanteerde milieuzonering is gekoppeld aan een Staat van Bedrijfsactiviteiten.

Een Staat van Bedrijfsactiviteiten is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten, al naar gelang de te verwachten belasting voor het milieu, zijn ingedeeld in een aantal categorieën. In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Bedrijven 'functiemenging'.

7.6 Lijst van Horeca-activiteiten

Bij dit bestemmingsplan wordt gebruik gemaakt van de Utrechtse standaardlijst voor horeca-inrichtingen.
Uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kan, in verband met de overlast die horecabedrijven voor het woon- en leefklimaat kunnen meebrengen, in een bestemmingsplan bij het toelaten van horecabedrijven aan de hand van ruimtelijk relevante criteria als aard, omvang en parkeerdruk een onderscheid gemaakt worden in categorieën horecabedrijven.

In dit bestemmingsplan is een functionele differentiatie in 'harde' tot 'zachte' typen van horecabedrijven opgenomen. De regeling geeft een kwalitatieve beperking ten aanzien van het type/de categorie horecabedrijf dat zich mag vestigen in de woonomgeving. De regeling beoogt de nadelige invloeden van de vestiging van horecabedrijven op het woon- en leefklimaat in de omgeving te voorkomen.

In de bijlagen bij de regels is een toelichting opgenomen op de Lijst van Horeca-activiteiten.

7.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Ook is het mogelijk om in bepaalde gevallen een bestuurlijke boete op te leggen. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.