Plan: | Chw bestemmingsplan International School Utrecht, Cambridgelaan USP |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPINTERSUCAMUSP-VA01 |
Aan de Van Bijnkershoeklaan in Utrecht is de International School Utrecht (ISUtrecht) gevestigd. De ISUtrecht is in 2012 opgericht om kinderen van internationaal werkende ouders, die gemiddeld drie jaar in Nederland zijn, dezelfde kansen te geven op aansluitend onderwijs als ieder ander kind in Nederland. Internationale scholen bieden wereldwijd eenzelfde curriculum en instructietaal (Engels), zodat kinderen van land en school kunnen wisselen, zonder dat zij hierdoor een achterstand oplopen. ISUtrecht levert ook een bijdrage aan de voorbereiding op of afronding van internationaal onderwijs van Nederlandse leerlingen die naar het buitenland vertrekken dan wel naar Nederland terugkeren.
ISUtrecht is een IB World School en biedt drie internationaal erkende onderwijsprogramma's. Het betreft onderwijs aan leerlingen in het primair onderwijs en het voorgezet onderwijs. In termen van ISUtrecht: primary years, middle years en diploma programme. Het onderwijs wordt aangeboden onder auspiciën van de International Baccalaureate Organisation. Het bestuur van de school wordt gevormd door Stichting openbaar Primair Onderwijs Utrecht (SPOU) en NUOVO Scholen, de stichting voor openbaar voortgezet onderwijs in Utrecht.
De gemeente Utrecht heeft een coördinerende taak in de huisvesting van primair en voortgezet onderwijs, zo ook voor de huisvesting van ISUtrecht. Deze school heeft zowel een stedelijke als een regionale functie. De maatstaven van het Internationaal onderwijs wijken af van de standaarden die voor reguliere scholen worden gehanteerd. De bijdrage van de gemeente aan het schoolgebouw blijft beperkt tot de gebruikelijke bijdrage gelijk aan andere scholen. De extra investering (voor extra m2) wordt door de ISUtrecht zelf gedaan.
Bij de opening in 2012 was een leerlingaantal voorzien van circa 300 in het schooljaar 2019/2020. Het aantal leerlingen is veel sterker gegroeid dan de verwachting. De groei van de stad en het economisch vestigingsklimaat hebben hieraan bijgedragen. Het aantal leerlingen bedroeg begin 2020 circa 850. Op basis van deze sterke groei is de verwachting dat het leerlingaantal binnen enkele jaren groeit naar circa 1200. Met name de groei van de groep westerse expats in de stad Utrecht zorgt voor een snel toenemende belangstelling voor internationaal onderwijs.
De huidige locatie aan de Van Bijnkershoeklaan is te klein voor het huidig aantal leerlingen en zeker voor de verwachte groei naar 1200 leerlingen. De gemeente Utrecht, ISUtrecht en Universiteit Utrecht hebben gezamenlijk de planontwikkeling van de nieuwe International School Utrecht in Utrecht Science Park (USP) uitgewerkt. Met deze partijen is gezamenlijk gewerkt aan de op 7 januari 2020 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde bouwenvelop waarin de uitgangspunten voor de nieuwe school zijn vastgelegd. Op 1 april 2022 heeft de gemeente met ISUtrecht een samenwerkingsovereenkomst getekend waarin onder andere de afspraken over financiën, bouw en gebruik zijn vastgelegd.
Het doel van het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch mogelijk maken van een nieuw schoolgebouw voor ISUtrecht met bijbehorende buitenruimte en speelvelden aan de Cambridgelaan in het USP. Met ISUtrecht in het USP is het mogelijk het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en een goede plek te bieden, een aansprekend gebouw te realiseren en het internationaal vestigingsklimaat van de stad en regio Utrecht en in het bijzonder het USP te versterken.
De nieuwbouw van de school bedraagt circa 14.700 m2 bvo exclusief buitenprogramma. Dit gebouw biedt plek aan circa 1200 leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs.
Er wordt een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toegevoegd. Daarnaast kunnen de voor ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor podiumkunsten buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd, maar wordt als een waardevolle toevoeging gezien in het streven naar een multifunctioneel gebruik van het gebouw.
Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
Het plangebied is globaal begrensd door de Cambridgelaan in het noorden en de Toulouselaan in het zuiden. Aan de westzijde ligt weiland tot aan de Helsinkilaan en aan de oostzijde is het plangebied begrensd door de watergang die centraal door het Utrecht Science Park (USP) loopt.
Ligging plangebied in Utrecht Science Park
Ligging plangebied in directe omgeving
Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad | Onherroepelijk | |
De Uithof | 4 maart 2010 | 6 mei 2010 | |
Chw Algemene regels over bouwen en gebruik | 30 november 2017 | 31 oktober 2018 |
Op de locatie gelden de bestemmingen Groen en Water. Bebouwing is niet toegestaan. Dit bestemmingsplan is opgesteld om de bouw van de school mogelijk te maken.
In dit 1e hoofdstuk staan de doelstelling en ligging van het bestemmingsplan centraal. Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. Hoofdstuk 3 geeft inzicht in de huidige situatie van het plangebied en omgeving in ruimtelijk en functioneel opzicht.
In hoofdstuk 4 wordt het plan voor de realisatie van de school beschreven.
In hoofdstuk 5 is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hoofdstuk 7 bevat de juridische toelichting op de planregels.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd.
De gemeente Utrecht kan vooral aan de volgende nationale belangen een bijdrage leveren:
De NOVI benoemt vier prioriteiten
De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:
Omgevingsinclusieve benadering
Centraal in de te maken belangenafwegingen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving in zijn volledige omvang (boven- en ondergrond). Hierbij wordt aangesloten bij de integrale opvatting van het begrip fysieke leefomgeving uit de Omgevingswet en wordt de noodzaak van een integrale afweging benadrukt. Het belangrijkste spanningsveld in die afwegingen is het spanningsveld tussen beschermen en ontwikkelen.
Een omgevingsinclusieve benadering van de leefomgeving houdt in, dat ontwikkeling van de leefomgeving samen gaat met versterking van te beschermen waarden als gezondheid, landschap, waterveiligheid, natuur, cultureel erfgoed, leefomgevingskwaliteit en milieukwaliteit. Veiligheid, gezondheid en duurzaamheid zijn basale randvoorwaarden voor alle maatschappelijke activiteiten zoals bedrijfsmatige activiteiten, de energietransitie en de woningbouw.
Afwegingsprincipes
Beschermen en ontwikkelen gaan niet altijd en overal samen (en zijn soms onverenigbaar), maar ze kunnen elkaar ook versterken. Om dit afwegingsproces en de omgevingsinclusieve benadering richting te geven, is in de NOVI een drietal afwegingsprincipes geformuleerd:
Plangebied
De NOVI vormt geen belemmering voor dit plan.
In de Wet ruimtelijke ordening zijn de besluitmogelijkheden van gemeenten begrensd om nationale belangen te borgen of te beschermen. Wanneer namelijk nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kan een algemene maatregel van bestuur (AMvB) regels stellen over de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, oftewel de AMvB Ruimte) zijn nationale belangen beschreven die om bescherming van het Rijk vragen, zoals bijvoorbeeld de 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde'. Voor deze belangen is het Rijk namelijk verantwoordelijk. Verder zijn in de Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) nadere regels opgenomen voor onder andere militaire terreinen, radarverstoringsgebieden, reserveringen voor spoor en wegen en buisleidingen. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden, zoals de gemeente Utrecht, beleidsruimte.
Plangebied
Het plangebied ligt in het gebied van de voormalige Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW). De NHW is in het Barro aangeduid als nationaal belang. De NHW is samen met de Stelling van Amsterdam erfgoed van uitzonderlijke universele waarde en gezamenlijk zijn deze Hollandse Waterlinies aangewezen als UNESCO werelderfgoed. De begrenzing van het werelderfgoed volgt uit het UNESCO-dossier en is ook uitgewerkt in het provinciale beleid, zie hiervoor paragraaf 2.2.1 Provinciale Omgevingsvisie en Interim Omgevingsverordening. Het in Utrecht als werelderfgoed aangewezen deel is kleiner dan het geheel van de NHW. Het plangebied ligt buiten het aangewezen deel van de NHW (property), maar ligt wel in het gebied waar rekening gehouden moet worden met de invloed op de kernwaarden van het werelderfgoed. Na in werkingtreding van de Omgevingswet volgt de verplichting om rekening te houden met het werelderfgoed uit het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL) en de provinciale Omgevingsverordening.
Voor het overige valt de herontwikkeling van deze locatie niet binnen één van de projecten of onderwerpen die zijn aangewezen in het Barro. Dit geldt ook voor het Rarro. Er zijn vanuit het Barro en het Rarro daarom geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan, anders dan die volgen uit de aanwijzing als werelderfgoed.
De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.
Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.
De toetsing aan de Ladder kan bij het opnemen van uitwerkingsplichten en wijzigingsbevoegdheden in het bestemmingsplan, doorschuiven naar de fase van de vaststelling van het uitwerkings- of wijzigingsplan.
Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder de bestemmingsplannen van de gemeente Utrecht.
Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.
Beschrijving behoefte buiten het bestaand stedelijk gebied
Wanneer de beoogde ontwikkeling niet kan plaatsvinden binnen het stedelijk gebied door bijvoorbeeld het toepassen van een andere bestemming van een gebied, herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden moet een motivering worden opgenomen waarom dit niet mogelijk is. Het bestaande stedelijk gebied kan worden gedefinieerd als het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, en de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur. De provincie Utrecht heeft in de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening de afbakening van het bestaand stedelijk gebied vastgelegd.
Plangebied
De ladder moet worden toegepast voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Volgens artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Daarnaast geldt voor ontwikkelingen met een ruimtebeslag van minder dan 500 m² of een gebouw met een bruto-vloeroppervlakte kleiner dan 500 m², dat deze ontwikkeling in beginsel niet als een stedelijke ontwikkeling wordt aangemerkt.
De nieuwbouw van de school bedraagt circa 15.000 m2 bvo exclusief buitenprogramma, waarmee vaststaat dat de ladder van toepassing is. De bouw van de school vindt plaats binnen het bestaand stedelijk gebied, wat betekent dat enkel een beschrijving van de behoefte aan de orde is.
De school wijkt qua concept af van het reguliere onderwijs en de behoefte aan dit concept kan daarmee niet binnen de bestaande onderwijslocaties worden ingevuld. Bij de opening in 2012 was een leerlingaantal voorzien van circa 300 in het schooljaar 2019/2020. Het aantal leerlingen is veel sterker gegroeid dan de verwachting. Het aantal leerlingen bedroeg begin 2020 circa 850. Op basis van deze sterke groei is de verwachting dat het leerlingaantal binnen enkele jaren groeit naar circa 1200. Met name de groei van de groep westerse expats in de stad Utrecht zorgt voor een snel toenemende belangstelling voor internationaal onderwijs.
De bestaande (tijdelijke) huisvestingslocatie van de internationale school aan de Van Bijnkershoeklaan in Utrecht is te klein voor het huidig aantal leerlingen en zeker voor de verwachte groei naar 1200 leerlingen en er zijn geen uitbreidingsmogelijkheden.
De gemeente Utrecht, International School Utrecht en Universiteit Utrecht hebben daarom gezamenlijk een locatiestudie uitgevoerd binnen de gemeente Utrecht. Onderzocht is of de school zich zou kunnen vestigen in bestaande bouw en welke locaties in aanmerking komen om nieuwbouw te realiseren. Uiteindelijk bleven drie locaties over: het Utrecht Science Park (USP) (in samenwerking met de Universiteit Utrecht), de huidige locatie aan de Van Bijnkershoeklaan 8 en haar directe omgeving en Sportpark Elinkwijk. Hierbij is gekeken naar verkeerskundige, milieukundige, ruimtelijke en maatschappelijke aspecten. De locatie aan de Cambridgelaan in het USP biedt voor alle drie partijen de beste mogelijkheden. Met de ISUtrecht in het USP is het mogelijk het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en het internationaal vestigingsklimaat in de stad en regio Utrecht en in het bijzonder in het USP te versterken.
In 2018 hebben de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Economische Zaken en Klimaat de Structuurvisie Ondergrond opgesteld.
De Structuurvisie Ondergrond gaat over de nationale belangen van de drinkwatervoorziening en de energievoorziening, en de weging van beide belangen ten opzichte van elkaar. Het gaat bijvoorbeeld over grondwaterwinning, gaswinning, geothermie en het opslaan van CO2. Deze Structuurvisie beoogt duidelijkheid te verschaffen over de mogelijke combinatie van grondwaterwinning en mijnbouwactiviteiten en tegelijkertijd beide belangen in voldoende mate te dienen. Dat betekent dat er steeds gezocht is naar de balans tussen enerzijds het beschermen van het grondwater voor de toekomstige drinkwatervoorziening en anderzijds het benutten van de ondergrond voor de - transitie naar een duurzame - energievoorziening. In de structuurvisie wordt aangegeven waar activiteiten in de ondergrond ruimtelijk uitgesloten of gecombineerd kunnen worden, nog voorafgaand aan een concreet initiatief.
Plangebied
De Structuurvisie ondergrond heeft een doorwerking in het provinciaal beleid.
Op 10 maart 2021 stelden Provinciale Staten de Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening vast. Beiden zijn in werking getreden op 1 april 2021. De Interim Omgevingsverordening is nodig omdat de Omgevingsverordening alleen onder de Omgevingswet in werking kan treden. Met de Interim Omgevingsverordening kunnen plannen en ambities eerder vormgegeven worden. De Omgevingsverordening is op 30 maart 2022 vastgesteld en treedt tegelijk met de Omgevingswet in werking (in 2023).
In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie er in 2050 uitziet. De Omgevingsvisie geeft richting aan de toekomstige en fysieke leefomgeving. Dit is alles op, boven en onder de grond en inclusief de sociale aspecten zoals toegankelijkheid en inclusiviteit. In de Interim Omgevingsverordening staan de regels en instructieregels die daarvoor nodig zijn. Provincie Utrecht geeft bij de onderstaande 7 thema's de provinciale belangen aan die verplichtingen met zich meebrengen. Dat geeft al een doorkijk naar deze instructieregels.
Om voor te sorteren op de toekomst richt de Omgevingsvisie zich op een aantal ontwikkelingen:
Provincie Utrecht vindt het daarbij belangrijk om de bestaande kwaliteiten te behouden, te versterken en in balans te laten zijn met deze ontwikkelingen. De ruimte voor ontwikkelingen is beperkt, terwijl de vraag naar ruimte groot is.
Uitwerking beleid in 7 thema's
De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke leefomgeving en voor het mogelijk maken van lokale afwegingen als een veilige en gezonde leefomgeving daarbij gebaat is. Het beleid voor de gezonde en veilige leefomgeving is beschreven in 7 thema's.
Alle thema's moeten in samenhang bekeken worden. Dat betekent dat niet alles overal kan. Met het uitgangspunt slim combineren en concentreren kan de groei van inwoners en bedrijven en een gezonde leefomgeving in balans blijven. Het concentreren richt zich bijvoorbeeld op het bouwen van nieuwe woningen dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Op die manier blijft er op andere plekken voldoende ruimte voor bewegen, groen, water en natuur.
Uitvoering
In drie regio's werkt Provincie Utrecht het beleid verder uit. De samenhang tussen de thematische ambities krijgt hier aandacht. Voor Utrecht is de regio U16 van belang. In deze uitwerking gaat het over de verstedelijkingsstrategie. De verwachting is dat er tot 2040 in de regio ongeveer 99.000 tot 125.000 extra woningen nodig zijn. Na 2040 tot 2050 is er verdere ruimte voor woningbouw onder meer over ontwikkelingen langs de A12 tussen knooppunten Lunetten en Oudenrijn en het benutten van bestaande OV-knooppunten in de regio.
Plangebied
Dit bestemmingsplan richt zich op de bouw van een school (met sportfuncties en culturele voorzieningen als dubbelgebruik in het schoolgebouw) in bestaand stedelijk gebied. Het plan is in overeenstemming met het provinciaal beleid. In de Interim omgevingsverordening hebben de gronden van het plangebied enkele specifieke aanduidingen.
Stedelijk gebied
Het plangebied ligt in het Stedelijk gebied, zie navolgende kaartuitsnede. De verordening bepaalt hiervoor dat verstedelijking, zoals de bouw van een school, is toegestaan.
Mobiliteitstoets
De verordening schrijft voor het plangebied voor dat de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving bevat van het aantal verplaatsingen die de realisatie van de school tot gevolg heeft, een beschrijving van de wijze waarop het plangebied wordt ontsloten voor de verschillende vervoerwijzen en een analyse of er door het aantal verplaatsingen knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoersnetwerk voor de diverse vervoerwijzen kunnen ontstaan. Als uit deze analyse blijkt dat er mogelijk sprake is van knelpunten op het omliggende verkeers- en vervoernetwerk, wordt een mobiliteitstoets uitgevoerd. Binnen deze mobiliteitstoets worden mogelijke oplossingen voor de geconstateerde knelpunten uitgewerkt, waarbij ook realisatie en financiering van deze maatregelen aan bod komen. Deze mobiliteitstoets is terug te vinden in paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren.
Cultuurhistorische hoofdstructuur - Militair erfgoed
Het plangebied ligt in de 'Cultuurhistorische hoofdstructuur’ en is daarbij aangeduid als onderdeel van 'Militair erfgoed', zie de navolgende kaartuitsnede van de verordening.
Behoud door ontwikkeling is het uitgangspunt. Bij ontwikkelingen in het landschap van de Nieuwe Hollandse Waterlinie stelt de provincie het zichtbaar maken en behouden van het systeem van de Nieuwe Hollandse Waterlinie centraal. Er is ruimte voor ontwikkelingen als deze bijdragen aan het herstel van de cultuurhistorische waarde van het militair erfgoed. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de nabijheid van de linies is het behouden van de openheid van de voormalige inundatiegebieden en van de samenhang tussen de elementen van de linie van groot belang. De linies zijn bepalend voor de ontwikkelingsrichting en vorm van verstedelijking en grootschalige infrastructuur.
De te behouden kernkwaliteiten zijn:
1. samenhangend stelsel van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
2. groen en overwegend rustig karakter;
3. openheid.
De aanduiding “Militair Erfgoed” is een generieke aanduiding voor het gebied van de voormalige Nieuwe Hollandse Waterlinie. Delen van die voormalige waterlinie zijn sinds de opheffing als verdedigingsmiddel in 1963 door verstedelijking minder zichtbaar geworden of geheel verdwenen. Dat geldt ook voor de Uithof. Het is daarom belangrijk van tevoren vast te stellen welke waarden er nog aanwezig zijn in het plangebied en op welke manier deze bijdragen of kunnen bijdragen aan de ”leesbaarheid” van de werking van de Nieuwe Hollandse Waterlinie.
Door Land-Id is een waardenstelling van het plangebied uitgevoerd (Bijlage 19). Een van de onderdelen van deze waardenstelling is een analyse van de cultuurhistorische waarden in en om het plangebied. Naast een algemene analyse van de cultuurhistorische waarden is in de waardenstelling ook specifiek ingegaan op de aanwijzing van de NHW als Werelderfgoed. Zie ook paragraaf 2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) (2012) en Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro) (2012) waar op de aanwijzing als Werelderfgoed wordt ingegaan.
Het plangebied ligt aan de zuidrand van het USP en maakt daarmee deel uit van de geleding naar het landschap. De afwisseling van groen en bebouwing en de afwisseling van openheid en geslotenheid is van belang voor de beleving van het campuskarakter van USP (zowel vanaf USP richting het landschap als vanuit het landschap richting USP). De gelaagde bebouwing met oriëntatie op het open landschap is karakteristiek. Vanaf de noordkant van het plangebied wordt het blikveld vooral dominant richting het landschap getrokken. Door de weidsheid van de open kavel is het zuidelijk gelegen landschap duidelijk zichtbaar. Ook voor de waterlinie is de waarde vooral gelegen in die relatie met het landschap.
Bij de uitwerking van het plan voor de International School Utrecht is rekening gehouden met het in standhouden van de karakteristieke afwisseling van openheid en geslotenheid en de zichtlijnen vanuit USP op het landschap en het Fort Rhijnauwen.
Op 1 juni 2022 is het coalitieakkoord gepresenteerd. In het coalitieakkoord staat aan welke onderwerpen de coalitiepartijen GroenLinks, D66, PvdA, Student&Starter en ChristenUnie de komende jaren in Utrecht willen werken. In Utrecht wordt gebouwd, gewerkt en geleefd. Het gaat goed met veel inwoners. Maar er zijn ook Utrechters die moeite hebben mee te komen in de maatschappij. De coalitiepartijen willen werken aan gelijke kansen, betaalbare woningen en het klimaat:
We zetten een stap extra voor Utrechters die steun in de rug nodig hebben. De aandacht gaat vooral uit naar Utrechters bij wie het niet vanzelf goed gaat. Voor de doelen en maatregelen in het coalitieakkoord geldt het principe 'ongelijk investeren voor gelijke kansen'. Sociale en ruimtelijke vraagstukken gaan hier hand in hand: een prettige en veilige leefomgeving met voldoende voorzieningen, goed onderwijs, een stage of baan en (mentale) gezondheid zijn hierbij allemaal belangrijk.
Met een sociaal volkshuisvestingsbeleid willen we ervoor zorgen dat mensen in onze stad kunnen blijven wonen of kunnen komen wonen. We vinden het belangrijk dat Utrecht een leefbare, betaalbare, duurzame en gezonde stad is en blijft. Groei is geen doel op zich, het moet duurzaam in balans zijn. Dat betekent dat er ruimte moet zijn voor zowel rust als reuring. Het houdt ook in dat woningen duurzaam, betaalbaar en van goede kwaliteit zijn. En het betekent ook dat er genoeg voorzieningen in de wijken zijn. Het grote tekort aan betaalbare woningen vergroot de ongelijkheid tussen mensen. Daarom grijpen we als overheid in bij grote ongelijkheid op de woningmarkt. Ook hier is extra aandacht voor groepen die niet automatisch de ruimte krijgen, zoals mensen met lage inkomens, studenten, daklozen, starters en ouderen.
We kiezen voor stevige maatregelen om een bijdrage te leveren aan het aanpakken van de klimaatcrisis. We benutten alle mogelijkheden voor duurzame energieproductie binnen onze gemeentegrenzen en gaan met bewoners en ondernemers ambitieus aan de slag met energiebesparing. Nieuwbouw is energiezuinig en klimaatadaptief en we gaan actief aan de slag met geothermie en aquathermie. We blijven investeren in lopen, fietsen, openbaar vervoer en elektrisch rijden om de brandstofmotor uit de stad te laten verdwijnen. Daarmee lossen we als stad de klimaatcrisis niet in ons eentje op, maar doen we binnen onze mogelijkheden wel alles om een bijdrage te leveren aan de wereldwijde klimaataanpak. We geven groen in de stad een flinke impuls en we maken de openbare ruimte zoveel mogelijk publiek toegankelijk. Rond de stad creëren we natuur en landschap van groter formaat met een combinatie van natuur, recreatie en energieproductie.
Naast deze 3 grote opdrachten zien we ook veel kansen voor Utrecht. Utrecht is een (veer)krachtige stad. Kennisinstituten, bedrijven en maatschappelijke organisaties die zich bezighouden met gezondheid voegen zich samen in onze stad en regio. Dit past heel goed bij het doel dat we als gemeente al jaren hebben: gezond stedelijk leven voor iedereen mogelijk maken. Samenwerking met (maatschappelijke) partners op het thema gezondheid is één van de manieren om de grote uitdagingen van onze tijd aan te pakken.
Plangebied
Met dit bestemmingsplan wordt een internationale school mogelijk gemaakt in USP. Er wordt een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toegevoegd. Daarnaast kunnen de voor de ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor 'podiumkunsten' buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd maar wordt als een waardevolle toevoeging gezien in het streven naar een multifunctioneel gebruik van het gebouw. De locatie en functie van de school maken het mogelijk dat ten zuiden van de school twee speelvelden voor de buitensportactiviteiten van de school kunnen worden aangelegd.
De realisatie van de school en de aanvullende functies biedt de mogelijkheid om kinderen van internationaal werkende ouders dezelfde kansen te geven als ieder ander kind in Nederland. Dit sluit aan bij het coalitieakkoord waarin staat dat alle kinderen in de stad recht hebben op de toekomst waar ze van dromen en onderwijs de beste plek is om dit voor elkaar te krijgen. De komst en daarmee de groei van de ISUtrecht, draagt bij aan een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat van het USP, de gemeente en de regio. In het coalitieakkoord wordt het USP als banenmotor omschreven en als voorbeeld genoemd om de stad internationaal op de kaart te zetten. Hier vestigen zorgbedrijven en -werknemers zich graag, mede dankzij die samenwerking tussen bedrijven, onderwijs en overheid.
In Utrecht is er een tekort aan binnen- en buitensportlocaties. In het coalitieakkoord zetten we in op een zo efficiënt mogelijk gebruik van de beschikbare ruimte. De realisatie van de school sluit hierbij aan door het dubbelgebruik van sportvoorzieningen en het gebruik in de daluren.
Met de realisatie van de school wordt een bijdrage geleverd aan de verdere ontwikkeling van het USP en het uitgangspunt zoals opgenomen in het coalitieakkoord om een volwaardige wijk van het USP te maken, inclusief alle voorzieningen.
In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:
De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via: www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.
Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.
Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie 2040 'Utrecht dichtbij: de tien-minutenstad' (hierna: RSU 2040). De RSU 2040 is één van de koersdocumenten van de Omgevingsvisie Utrecht. Daarmee maakt de RSU 2040 deel uit van één van de instrumenten van de Omgevingswet, die in 2023 in werking treedt. Dat betekent dat de ambities uit de RSU 2040 doorwerken in de regels die vanaf 2023 in het omgevingsplan zullen worden vastgelegd. De RSU 2040 is op 15 juli 2021 vastgesteld en bevat uitgangspunten voor een gezonde groei en ontwikkeling van de stad tot 2040. In de strategie verbinden we belangrijke thema's met elkaar, zoals mobiliteit, economie, voorzieningen, wonen, energie, groen, sport en ontspanning en werk. Ook is beschreven hoe Utrecht zich kan ontwikkelen tot tien-minutenstad. Daarmee zorgt de gemeente ervoor dat de groei van het aantal inwoners en woningen in balans blijft met een toename van groen in de stad, met een groei van banen en voorzieningen, met een passende infrastructuur voor verkeer en vervoer en met de ambities op basis van de energietransitie.
Om bij de groei de specifieke kwaliteiten van de stad te behouden, kiezen we ervoor een stad te zijn waarin alle belangrijke functies voor dagelijks gebruik dichtbij de woon- en werkomgeving te vinden zijn: Utrecht, de tien-minutenstad. Daarbij zijn twee hoofdstructuren leidend voor het ordenen van de nieuwe plekken in de stad, namelijk de groenstructuur en de mobiliteitsstructuur. Groen, landschap en water in en rond de stad zijn een voorwaarde voor gezonde stedelijke ontwikkeling, voor groenbeleving en recreatie, maar ook voor bijvoorbeeld klimaatadaptatie en biodiversiteit. Daarmee wordt de bestaande stad ook versterkt. Er worden functies toegevoegd en de kwaliteit van de stad wordt verbeterd.
We maken de keuze om de groei van de stad op een aantal plekken in de stad te concentreren, waar hoge bouwvolumes worden gerealiseerd. Daarmee verandert Utrecht van een stad met één centrum naar een stad met meerdere centra. Op deze nieuwe knooppunten komen veel verschillende stedelijke functies samen: een mix van wonen, werken, voorzieningen en groen. Hierdoor beperkt de gemeente ook de groei van het aantal vervoersbewegingen.
De Merwedekanaalzone, het Jaarbeursterrein en Leidsche Rijn zijn gebieden waar komende jaren veel gebouwd wordt. Maar er wordt ook gebouwd op kleinere plekken, zoals bij de 2e Daalsedijk en het Kruisvaartterrein. Ook in de binnenstad, het stationsgebied, het Utrecht Science Park, Leidsche Rijn Centrum en Papendorp is ruimte voor extra woningen, winkels en bedrijven. En voor cultuur en maatschappelijke instellingen.
Omdat er met de met de ambities van de RSU 2040 veel geld gemoeid gaat, is in de RSU 2040 ook een investeringsstrategie opgenomen. Daarnaast is een uitvoeringsstrategie opgesteld, waarin staat welke ontwikkelingen als eerste plaatsvinden en in welke tijdsvolgorde de stad zich tot 2040 ontwikkelt. Ook heeft de gemeenteraad op 12 maart 2020 het koersdocument Leefbare stad en maatschappelijke voorzieningen vastgesteld. Hierin staan de ontwikkelopgaven voor scholen, sportplekken en andere maatschappelijke voorzieningen. Het document Gezondheid voor iedereen, volksgezondheidbeleid 2019-2023 is ook onderdeel van de koers. Zie hiervoor paragraaf 5.15 Gezond stedelijk leven.
Plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van het ontwikkelingsgebied USP. Opgaven en ontwikkelingen die vanuit de RSU gelden voor het Utrecht Science Park zijn:
Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' (mei, 2007) en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht' (maart, 2018)
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. De gemeente wil dat inwoners een mooie fietstocht kunnen maken langs een groene route of kunnen ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.
Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.
In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:
Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Hier heeft de gemeente twee ambities aan het groenbeleid toegevoegd:
De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.
De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan en noemen we de stedelijke groenstructuur.
Menging van stedelijk groen met andere stedelijke functies is eventueel mogelijk met als randvoorwaarde dat het groene karakter, de waarden en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Eventuele aantasting van het bestaande stedelijk groen dient te worden gecompenseerd. Een eventuele aantasting van bestaand stedelijk groen wordt elders in de groenstructuur gecompenseerd. De compensatie moet bij voorkeur in het gebied of de wijk zelf plaatsvinden. In een zo vroeg mogelijk stadium is een analyse nodig die duidelijkheid geeft over de kwaliteiten van het betreffend onderdeel van de stedelijke groenstructuur (natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, gezonde verstedelijking en klimaatadaptatie). De bewoners worden bij de compensatie betrokken.
Als in de stedelijke groenstructuur plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen en moet er bij het plan een voorstel zijn voor groencompensatie. In Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 wordt hier verder op ingegaan.
Plangebied
Het plangebied is onderdeel van de stedelijke groenstructuur en is een schakel in het groen binnen en buiten de stad. Op de volgende afbeelding is de ligging van de planlocatie in de stedelijke groenstructuur weergegeven.
Vooral de cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het open gebied zijn in het waardenstellend onderzoek van Land-Id (zie Bijlage 19) gewaardeerd als belangrijke kwaliteiten die we beogen te beschermen met groencompensatiemaatregelen.
Doordat het plangebied vroeger onderdeel is geweest van de vrije schootsvelden van de nieuwe Hollandse Waterlinie is een uniek open landschap bewaard gebleven met zichtlijnen op het omringend landschap, waaronder de nabijgelegen forten, Hoofddijk en Rhijnauwen. Vanwege deze ligging is al tijdens de haalbaarheidsstudie het waardenonderzoek uitgevoerd en zijn compensatiemaatregelen onderzocht (zie Bijlage 19). De ontwikkeling van een school is mogelijk als het groene karakter, de aanwezige waarden en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Dit is nader uitgewerkt in de paragraaf 4.4.2 Uitwerking groencompensatiemaatregelen.
Bomenbeleid Utrecht (2009) aangevuld september 2018
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Hierop is een aanvulling gedaan op 27 september 2018 voor een herplantplicht. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:
Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.
Plangebied
De bomenparagraaf is opgenomen in paragraaf 5.10 Bomen.
Utrechtse soortenlijst (2018)
Op 7 juni 2018 heeft de gemeenteraad de Nota Utrechtse soortenlijst vastgesteld, ter bescherming en stimulering van de voor Utrecht belangrijke plant- en diersoorten en daarmee ter bevordering van de biodiversiteit in de stad. Onder de bescherming vallen 5 vogelsoorten, 3 vissoorten, 6 soorten wilde bijen, 40 plantensoorten en 10 paddenstoelsoorten. De Utrechtse soortenlijst wordt meegewogen bij de voorbereiding van gemeentelijke ruimtelijke plannen. Bij een gebiedsontwikkeling waarbij de gemeente Utrecht initiatiefnemer is moet naar de aanwezigheid van deze Utrechtse soorten onderzoek worden gedaan. Bij gebiedsontwikkelingen van derden wordt dringend geadviseerd om de Utrechtse soortenlijst bij de onderzoeken te betrekken.
Plangebied
Voor deze ontwikkeling is een natuurwaardenonderzoek uitgevoerd waarbij de Utrechtse soorten zijn meegenomen. De uitkomsten zijn beschreven in paragraaf 5.9
Natuurbescherming.
Beheer van chaos der eeuwen (2004) en De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda van 2013 is een actualisatie van de prioriteiten binnen het erfgoedbeleid zoals dit is geformuleerd in de nota Beheer van chaos der eeuwen uit 2004. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan en zal dit blijven doen.
De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.
Plangebied
Utrecht heeft de afgelopen jaren al veel geïnvesteerd in de Waterlinie en Limes. Samen met het Rijk en de Provincie wordt in de komende jaren verder gewerkt aan deze beide historische verdedigingszones met als thema 'Samenhang borgen, uitstraling vergroten'. Het erfgoed beleid gaat ervanuit dat er rekening wordt gehouden met aanwezige historische structuren bij ruimtelijke ontwikkelingen. Welke erfgoedwaarden in het plangebied aanwezig zijn en hoe daar mee wordt omgegaan, staat beschreven in paragraaf 3.6 en 5.12.
Archeologie
Ter bescherming van de archeologische waarden worden in de Utrechtse bestemmingsplannen regels en gebiedsaanduidingen opgenomen. De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt hieraan ten grondslag. In de regels die bij de gebiedsaanduidingen horen, is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de archeologieregels in dit bestemmingsplan. De bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht is hiermee gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Plangebied
In paragraaf 5.13 Archeologie wordt ingegaan op de archeologie in het plangebied.
Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht (2021)
De gemeenteraad heeft op 25 november 2021 de Parkeervisie Fiets- en autoparkeren in een groeiend Utrecht vastgesteld. Met de beleidsregels parkeernormen fiets en parkeernormen auto, die 1 februari 2022 in werking zijn getreden, bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
In de parkeervisie wordt een viertal doelen gesteld, ten behoeve van een gezonde, leefbare en bereikbare stad, die daarnaast ook verkeersveilig is en waar een goede luchtkwaliteit is.
Deze doelen zijn:
De gemeente zet in op groei binnen de bestaande stad. Daardoor groeit ook de mobiliteit in de stad. Om leefbaarheid en bereikbaarheid te waarborgen, wil de gemeente het fietsgebruik stimuleren en het autogebruik niet verder laten toenemen. Om dit te kunnen bereiken is een gebiedsoverstijgende aanpak en een stadsbrede sturing nodig en moet gekeken worden naar een (her)verdeling en verspreiding van de bestaande parkeercapaciteit over de gehele stad. Dit is nieuw in de gemeentelijke aanpak, omdat tot nu toe met name buurtgericht, wijkgericht of ontwikkelingsgericht werd gekeken.
De nieuwe parkeervisie gaat in op de maatregelen die nodig zijn in de verschillende buurten in Utrecht en geeft aan wat nodig is om de stad bereikbaar te houden, fietsen te stimuleren en het autoverkeer, ondanks de groei van de stad, niet verder te laten toenemen. In het beleid wordt gestuurd op het aanwenden van andere mobiliteit (anders dan de auto), onder andere door het beperken van de mogelijkheid tot aanleg van reguliere particuliere parkeerplaatsen in betaald parkeergebied.
In zes modules, behorende bij de parkeervisie, werkt de gemeente de uitvoering van de parkeervisie verder uit. Op dit moment zijn twee van de zes modules vastgesteld: 'Parkeernormen' en 'Aanpak betaald parkeren'. De modules 'Parkeerhubs', 'Fietsparkeren', 'Aanpak parkeren openbare ruimte' en 'Parkeren en toegankelijkheid' worden op dit moment uitgewerkt. De beleidsregel parkeernormen fiets en beleidsregel parkeernormen auto zijn een uitwerking van de module 'parkeernormen'.
Utrecht wordt in de parkeervisie opgedeeld in verschillende parkeerzones. De parkeerzones verschillen van elkaar in bijvoorbeeld de hoogte van parkeernormen voor fiets en auto, de gehanteerde tarieven bij betaald parkeren of voorwaarden voor de uitgifte van parkeervergunningen. De gebiedsindeling wordt per zone (A, B of C) met de daarbij behorende normen op een kaart aangegeven.
Het USP ligt in zone B, maar is in het parkeerbeleid bovendien door het College aangewezen als maatwerkgebied. Dit betekent onder andere dat onderbouwd afgeweken mag worden van de parkeernormen indien dat op grond van de capaciteit van de infrastructuur noodzakelijk is.
In de module 'parkeernormen' wordt aangegeven hoe omgegaan moet worden met fiets- en autoparkeerplaatsen bij bouwontwikkelingen. Hierbij wordt ingegaan op:
Daarnaast wordt aangegeven hoe ervoor gezorgd wordt dat de parkeervoorzieningen worden gebruikt zoals ze zijn bedoeld.
Plangebied
Het plangebied ligt in het maatwerkgebied Utrecht Science Park / De Uithof. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. In paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.
Mobiliteitsplan 2040 (2021)
Het Mobiliteitsplan Utrecht 2040 (vastgesteld op 15 juli 2021) vervangt het mobiliteitsplan Slimme Routes, Slim Regelen, Slim Bestemmen (uit 2016). Met het Mobiliteitsplan blijven we prioriteit geven aan duurzame vormen van vervoer: lopen, fietsen, openbaar vervoer en deelmobiliteit om de groei van het autoverkeer in de stad te voorkomen, en met als belangrijkste uitgangspunten:
Plangebied
Op dit moment wonen de meeste bezoekers van de school in Leidsche Rijn of aan de westkant van de stad. Door ervaringen uit een eerdere verhuizing van de school wordt een snelle verschuiving verwacht van woonlocaties naar de oostkant van de stad of naar de regio. De bezoekers van de school verplaatsen gemiddeld elke 3 jaar van standplaats, waarbij de locatie van de school vaak bepalend is voor de woonlocatie.
Kwaliteitsnet goederenvervoer (2007)
Het Kwaliteitsnet goederenvervoer is in 2007 vastgesteld. Bij de ontwikkeling of herinrichting van stedelijke gebieden is er vanaf het begin van de planvorming concrete aandacht voor de bevoorrading. Het Kwaliteitsnet Goederenvervoer biedt een afwegingskader voor gemeentelijke verkeers- en vervoerplannen en de daarmee samenhangende investeringsplannen. Daarnaast vormt het kwaliteitsnet een leidraad voor locatiekeuzes en is daarmee van invloed op ruimtelijke ordeningsvraagstukken en economische afwegingen.
Winkelgebieden, grote solitaire bedrijven en bedrijventerreinen liggen bij voorkeur aan het regionale Kwaliteitsnet Goederenvervoer, of er wordt gezorgd voor een kwalitatief voldoende verbinding met het Kwaliteitsnet. Bij een nieuw bedrijventerrein, solitair bedrijf of winkelgebied van regionaal economisch belang wordt de verbindingsschakel een schakel in het Kwaliteitsnet, met bijbehorende inrichtings- en omgevingseisen. In het winkelgebied of op het bedrijfsterrein zelf wordt ook gezorgd voor een heldere, goede routering voor het bevoorradingsverkeer.
Om het goederenvervoer zo efficiënt mogelijk te laten verlopen, worden indien technisch mogelijk op bevoorradingsroutes voertuigbeperkingen voorkomen.
Ten aanzien van laad- en losmogelijkheden gelden de volgende beleidsuitgangspunten:
Bij de ontwikkeling van winkelgebieden en -centra, voorzieningengebieden of bedrijventerreinen en de opzet van het (hoofd)wegennet wordt het vervoerende, verladende en ontvangende bedrijfsleven betrokken.
Plangebied
In paragraaf 4.5 Verkeer en parkeren wordt ingegaan op de bevoorrading van de functies in het plangebied.
Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2023
De ambitie van de nota Volksgezondheid is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. In de nota is gezonde leefomgeving één van de 7 speerpunten. De ambitie is een gezonde leefomgeving voor elke Utrechter die zo is ingericht dat gezond leven gemakkelijk is, de druk op gezondheid zo laag mogelijk is en dat mensen zich prettig voelen.
De druk op de gezondheid is zo laag mogelijk
Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Ook wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal), met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit.
Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 motorvoertuigen per etmaal) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, wordt onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen.
Er worden hogere lokale ambitiewaarden voor geluid gehanteerd dan de wettelijke grenswaarden namelijk 63 dB voor nieuwe situaties langs wegen en spoorwegen (dit is 5 dB lager dan de wettelijke grenswaarde). Ook worden stille plekken beschermd. In dit licht worden geen horecavoorzieningen toegestaan in stille hofjes en rustige woonstraten.
Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben. Nieuwe wegen, woningen en kantoren leiden niet tot een hogere druk op gezondheid door bijvoorbeeld een slechtere lucht- of geluidskwaliteit. Als dat toch zo is, dan compenseren we de extra druk door aanvullende maatregelen zoals een geluidsluwe zijde en extra groen.
Gezond leven is gemakkelijk
De openbare ruimte wordt zo ontworpen dat deze voor iedereen bespeelbaar is en uitnodigt om te bewegen, te sporten, te verblijven en te ontmoeten. De voetganger en de fietser krijgen vaker voorrang dan de auto en meer ruimte. Het openbaar vervoer wordt een aantrekkelijk alternatief door betere bus-, tram- en treinverbindingen. Nieuwe woonwijken worden zo ontworpen dat de auto minder nodig is. Door voorzieningen dichtbij en door ontmoetingsplekken wordt ontmoeting gefaciliteerd. Dit draagt bij aan de sociale cohesie in de buurt. Er wordt toegewerkt naar een omgeving waar Utrechters gemakkelijk voedselkeuzes kunnen maken die gezond zijn voor mens, dier en milieu.
Mensen voelen zich prettig
Een evenwichtige balans tussen wonen, werken en recreëren is belangrijk voor een gezonde leefomgeving. Zo is er ruimte voor groen, water en is er ruimte om te spelen, te ontmoeten en te bewegen. Dit betekent ook dat er voldoende ruimte is om te recreëren in de buurt. Er zijn voldoende (maatschappelijke) voorzieningen en er is aandacht voor diversiteit in functies van de openbare ruimte.
De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen, en voor de biodiversiteit in de stad. Groene ruimtes nodigen uit tot bewegen, zorgen voor verkoeling, zijn belangrijk als recreatieve (ontmoetings-) ruimte en absorberen geluid. Straten, pleinen, binnenterreinen, daken en gevels worden zo groen mogelijk ingericht volgens het 'groen tenzij' principe. Elke Utrechter heeft de mogelijkheid om vanuit zijn woning een prettig ommetje te maken, want dat nodigt mensen uit tot meer bewegen en draagt bij aan ontmoeten.
Plangebied
In paragraaf 5.15 Gezond stedelijk leven is op de gezondheidsaspecten die relevant zijn voor het plangebied ingegaan. In paragraaf 5.4 Geluidhinder is ingegaan op de geluidssituatie en in paragraaf 5.7 Luchtkwaliteit is ingegaan op de luchtkwaliteit in het plangebied.
Nota Bodembeheerplan 2017-2027 'Grondig Werken 4' (2017) en Aanvulling Nota
Bodembeheerplan 2017-2027 beleid PFAS (2020)
In 2017 is de Nota Bodembeheer 2017-2027 'Grondig Werken 4' vastgesteld. De Nota bodembeheer 2012–2022 is met de voorliggende Nota bodembeheer 2017-2027 geactualiseerd. Utrecht groeit en er wordt zowel in de stad als aan de randen veel gebouwd. Door deze bouwinitiatieven kan de vraag naar bouwgrond periodiek groot zijn. We willen voorkomen dat deze bouwgrond van elders (vaak over lange afstand) wordt aangevoerd. De aanpak in de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 zorgt ervoor dat de benodigde grond duurzaam uit de eigen en uit omliggende gemeenten in de regio kan komen, wat bijdraagt aan een gezonde verstedelijking en een circulaire economie. In 2020 is de Nota uitgebreid met een aanvullende nota over PFAS-stoffen.
Daarbij is de ambitie om maximaal voordeel te behalen voor mens en milieu, efficiënter te werken (goedkoper, kortere doorlooptijden) en werk met werk te maken. In de Nota bodembeheer staat hoe beschikbare vrijgekomen grond en baggerspecie op en in de landbodem van de gemeente Utrecht mag worden opgeslagen, hergebruikt of toegepast en welke regels en procedures hierbij gelden. De nota is bedoeld voor professionele partijen.
De gemeente Utrecht volgt zoveel mogelijk het algemene landelijke beleid zoals dat is opgenomen in het Besluit bodemkwaliteit. Dit landelijke beleid past echter niet in elke lokale situatie. De wetgever heeft het mogelijk gemaakt om lokaal beleid toe te staan. In Utrecht speelt, naast de grote vraag naar bouwgrond, mee dat gebiedseigen grond niet altijd kan worden hergebruikt en dat er te weinig hergebruiksmogelijkheden zijn. De lokale gebiedsgerichte invulling sluit aan bij de functie, kwaliteit en ontwikkelingen van een gebied. De nota is hierdoor ingedeeld in: gebiedsspecifiek beleid, ander gemeentelijk beleid en landelijk beleid.
Het gebiedsspecifieke beleid bestaat uit:
Ander gemeentelijk beleid bestaat uit:
Landelijk beleid geldt voor alle andere gebieden en stoffen die niet onder het gebiedsspecifiek beleid of ander gemeentelijk beleid vallen.
Plangebied
In de Nota Bodembeheer 2017 – 2027 is vastgelegd onder welke voorwaarden grond op of in de bodem kan worden toegepast. Voor deze specifieke locatie blijkt uit de onderstaande bodemfunctieklassekaart dat de locatie is ingedeeld in “overige: landbouw en natuur”. Daarmee is de toepassingseis voor grond eveneens “landbouw/natuur”. Indien grond wordt aangevoerd op de locatie, moet deze grond dus voldoen aan de bodemfunctieklasse “landbouw/natuur”.
In paragraaf 5.8 wordt verder ingegaan op de bodemkwaliteit.
Visie Water en Riolering (2022) en de Visie Klimaatadaptatie (2022)
De gemeenteraad heeft in februari 2022 de Visie Water en Riolering en de Visie Klimaatadaptatie vastgesteld. De visie 'Water en Riolering' bevat het gemeentelijke beleidskader voor de invulling van de wettelijke zorgplicht op het gebied van water en riolering en is onderdeel van de gemeentelijke omgevingsvisie voor het thema water en riolering. De visie vormt samen met het programma water en riolering het nu nog wettelijk verplichte Gemeentelijk Rioleringsplan en is daarmee de opvolger van het Plan Gemeentelijke Watertaken Utrecht 2016-2019. Deze wettelijk verplichting verdwijnt met de invoering van de Omgevingswet.
De Visie Klimaatadaptatie geeft aan wat nodig is om Utrecht voor te bereiden op de gevolgen van klimaatverandering. Utrecht zal in de toekomst steeds vaker te maken krijgen met de gevolgen van het veranderende klimaat en is gevoelig voor het vaker voorkomen van extreme regenbuien, wateroverlast en langere perioden van hitte en droogte. Het is dan ook van belang om hier bij nieuwe bouwontwikkelingen rekening mee te houden en de bebouwde omgeving zo goed mogelijk aan te passen aan het veranderende klimaat.
De visie klimaatadaptatie sluit aan op de visie Water en Riolering, omdat de verwerking en het beheer van hemel-, riool-, oppervlakte- en grondwater een belangrijke bijdrage levert aan het geschikt maken van Utrecht tegen de veranderende omstandigheden. Door de toenemende hoeveelheid verharding in steden wordt het steeds moeilijker om water makkelijk weg te krijgen. Daarom wordt geappelleerd aan een duurzame manier van bouwen waar klimaatadaptatie een onderdeel van is.
Als Utrecht klimaatrobuust wil zijn zal de sponswerking van de stad vergroot moeten worden. We willen hemelwater niet langer afvoeren via het riool naar de rioolwaterzuivering, maar het regenwater zoveel mogelijk vasthouden op de plek waar het valt. Zowel op eigen terrein, in de openbare ruimte, in de bodem of in het oppervlaktewater. Hiervoor moet zo veel mogelijk oppervlak onverhard blijven en vergroend worden, zodat het riolerings- en afwateringssysteem wordt ontlast en zodat er water beschikbaar is in perioden van droogte. Een voorwaarde voor deze vergroening en voor het toevoegen van meer bomen, is dat de bovengrond en ondergrond op elkaar worden afgestemd en dat er ruimte wordt gemaakt voor het planten van groen en bomen.
Het beleid voor klimaatadaptatie is ook vastgelegd in de Deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, waarin voorstellen zijn opgenomen om de ruimtelijke inrichting van Nederland klimaatbestendig en waterrobuust te maken. Alle overheden en marktpartijen zijn daar samen verantwoordelijk voor. De Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie heeft als doel dat de bebouwde omgeving in 2050 nog steeds aantrekkelijk is om te leven en dat ruimtelijke ingrepen klimaatbestendig zijn opgebouwd en getoetst. Gemeente Utrecht heeft samen met andere overheden deze deltabeslissing onderschreven en werkt samen in de Coalitie Regio Utrecht aan de opgaven.
Wateroverlast
Uitgangspunten in de Visie Water en Riolering zijn:
Voorkeursvolgorde
Voor het verwerken van regenwater wordt in Utrecht een voorkeursvolgorde aangehouden. Allereerst wordt water zoveel mogelijk vastgehouden om her te gebruiken. Pas daarna stroomt regenwater oppervlakkig af naar bovengrondse bergingsvoorzieningen t.b.v. infiltratie. Als dat niet kan wordt water geborgen en geïnfiltreerd in ondergrondse voorzieningen. Pas als het regenwater ook niet afgevoerd kan worden naar het oppervlaktewater wordt het afgevoerd naar de rioolwaterzuivering.
Droogte
Om droogteschade te voorkomen moet de sponswerking van de bodem vergroot worden. Hiervoor moet zoveel mogelijk regenwater vastgehouden en geïnfiltreerd worden. Uitgangspunten daarvoor zijn:
Hitte
Hittestress wordt vooral bepaald door de gevoelstemperatuur. Dit is, naast luchttemperatuur, gebaseerd op factoren zoals luchtvochtigheid, de aanwezigheid van wind en de straling van de zon en omliggende gebouwen.
In steden is het, door de aanwezigheid van verharding en gebouwen, extra warm. Hier kan het ongeveer 7 tot 10 graden warmer aanvoelen dan het landelijke gebied. Dit noemen we het 'hitte eiland effect': steden nemen overdag meer warmte op en stoten deze 's nachts langzaam af, waardoor het vooral 's nachts warm blijft in de stad. Voor Utrecht streven we naar een stad waarin het hitte-eiland effect beperkt is tot een verschil in gevoelstemperatuur van maximaal 5 graden Celsius ten opzichte van het buitengebied (referentie KNMI de Bilt).
De Gemeente Utrecht heeft in de klimaatadaptatievisie de volgende uitgangspunten opgesteld om hittestress te verminderen:
Plangebied
In paragraaf 5.11 Water en klimaatadaptatie is op de watersituatie van het plangebied ingegaan.
Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het college
bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016 - 2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en proactieve rol bij de overgang naar duurzame energie.
In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, die een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:
Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:
Plangebied
In paragraaf 5.16 is ingegaan op de duurzaamheidsaspecten.
Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.
In het door het VNG ondertekende Klimaatakkoord is een nieuwe regierol voor de gemeente vastgelegd. Gemeenten moeten voor eind 2021 een Transitievisie Warmte (TVW) en een Regionale Energiestrategie (RES) opstellen. In de Transitievisie Warmte staat hoe de gemeente een aardgasvrije stad gaat maken en welke planning daarvoor wordt gehanteerd. In de TVW staat wanneer we in welke buurt starten met het aardgasvrij maken van gebouwen en het aanpassen van de energie-infrastructuur. In de RES staat hoe Utrecht en haar regiogemeenten invulling gaan geven aan de landelijke energiedoelstellingen in het Klimaatakkoord voor het verduurzamen van de energiebronnen. In de RES staat hoeveel en waar duurzame elektriciteit (wind en zon) in 2030 wordt opgewekt. Ook staat er in de RES welke duurzame warmtebronnen te gebruiken zijn zodat buurten van het aardgas af kunnen. Beide documenten worden in de Omgevingsvisie verankerd. De landelijke wet- en regelgeving wordt hiervoor de komende tijd aangepast.
Plangebied
In paragraaf 5.16 is ingegaan op de duurzaamheidsaspecten.
De toekomstvisie Landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen is in 2011 vastgesteld. De visie geeft de koers voor het herstel en behoud van de bossen en lanen. Op hoofdlijnen zijn ook de tuinen, het omringende landschap, recreatie, landbouw en bedrijvigheid beschreven. Er wordt evenwicht gevonden tussen cultuurhistorische, ecologische en recreatieve aspecten. De toekomstvisie vormt de basis voor het beheerplan van de landgoederen.
Plangebied
In paragraaf 4.4.2 zijn de groencompensatiemaatregelen benoemd die voor de ontwikkeling van de school nodig zijn. Onderdeel daarvan is het realiseren van een landschappelijke verbinding en recreatieve route richting Vossegatsedijk. Deze verbinding geeft ook uitwerking aan de Toekomstvisie Landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen.
De stad en regio Utrecht groeien de komende jaren flink. Dat betekent meer woningen, kantoren, bedrijven en voorzieningen, ook in het Utrecht Science Park. In de Omgevingsvisie Utrecht Science Park 2040 staat aangegeven hoe het gebied de komende jaren de kwaliteiten kan versterken en kansen kan benutten.
Opgaven/ontwikkelingen vanuit het Omgevingsvisie USP:
Plangebied
Het plangebied ligt aan de Cambridgelaan en is onderdeel van Parkzone Zuid. Dit gebied is door de rustige ligging aan het landschap, maar ook dicht bij de levendigheid van het centrum, zeer geschikt voor wonen, onderwijs en werkfuncties. De zone aan de zuidzijde van de Cambridgelaan vormt een overgangszone tussen het dichtbebouwde Centrumcluster en het open landschap met de weilanden aan de zuidzijde. Deze zone wordt gekenmerkt door een afwisseling van open weides, bosschages en lanen en grote gebouwcomplexen. Deze afwisseling van levendigheid en rust is een belangrijke waarde. Zowel voor het gebied als voor de omgeving.
Ambities voor Parkzone Zuid:
De conclusie is dat het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid de ontwikkeling niet in de weg staat, mits er voldaan wordt aan de groencompensatie.
De grond binnen het plangebied is eigendom van de Universiteit Utrecht. De omliggende straten (Cambridgelaan en Helsinkilaan) en de watergang aan de oostzijde van het plangebied zijn eigendom van de gemeente.
Het plangebied is 3,1 hectare groot en onbebouwd. Het plangebied is in gebruik als weide (mest uitrijden, wintervoerproductie, graasland, waterberging, landschap) door proefboerderij Tolakker van de faculteit Diergeneeskunde van de Universiteit Utrecht. De ruimte tussen de wegen (Cambridgelaan, Helsinkilaan en Toulouselaan) en het plangebied is ingericht als groene berm.
Deze kaart toont het huidig gebruik van het plangebied.
Het plangebied maakt deel uit van het landschap aan de zuidzijde van het USP. Het bestaat uit open weidegebied met sloten. Vanuit het plangebied is er een zichtrelatie met de landgoederen Amelisweerd en Rhijnauwen en het Fort Rhijnauwen. Aan de westzijde is het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in aanbouw.
Aan de oostzijde van het plangebied ligt een ecologisch waardevolle bosschage met water. Deze bosschage maakt geen deel uit van openbaar gebied.
Het plangebied is aan de noordzijde aangesloten op het netwerk voor autoverkeer van het USP door de Cambridgelaan. De Toulouselaan (aan de zuidzijde) is alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers. Langs de Helsinkilaan aan de westzijde van het plangebied ligt een voetpad. Aan de noordzijde van de Cambridgelaan ligt ter hoogte van de ISUtrecht een fietspad en een voetpad.
Er zijn diverse bushaltes in het USP. De dichtstbijzijnde is de halte 'Botanische Tuinen' aan de Padualaan. Vanaf 2019 is dit de halte voor alle buslijnen binnen het USP. De dichtstbijzijnde tramhalte van de Uithoflijn ligt bij de overgang Weg tot de Wetenschap/Padualaan. De haltes bevinden zich op loopafstand van het plangebied.
De openbare ruimte in het plangebied is beperkt. Het plangebied is binnen de afrastering van de weide niet toegankelijk, buiten de afrastering heeft het een openbaar karakter. Aan de noord- en westzijde liggen de Cambridgelaan en Helsinkilaan met een ontsluitingsfunctie en een breed profiel.
Langs het plangebied liggen wel een paar belangrijke verbindingen en publieke ruimtes:
Het plangebied is gelegen in de overgangszone van het polderlandschap naar de Utrechtse Heuvelrug. Het landschap is voor een belangrijk deel ontstaan door de activiteiten van de Rijn. Door ontginningen vanaf de 12e eeuw uitgevoerd door de Utrechtse kerken en kloosters kon het gebied als agrarisch cultuurlandschap in gebruik worden genomen. Het verkavelingspatroon was nog niet zo strak als de latere strokenverkavelingen. Er ontstonden in vorm en maat verschillende percelen. In dit landschap vestigden zich het klooster Oostbroek, verschillende boerderijen (De Uithof) en de kastelen Rhijnauwen, Amelisweerd en Groenewoude (Nieuw-Amelisweerd). Vanaf het begin van de 19e eeuw kwam het gebied te liggen binnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie (NHW), een voormalige Nationale verdedigingslinie aan de oostzijde van Utrecht. De NHW bestond uit een stelsel van forten, open schootsvelden en een watersysteem. Tot 1963 gold in dit gebied de Kringenwet, waarbinnen bebouwing vrijwel onmogelijk was. De Nieuwe Hollandse Waterlinie kreeg in 2021 van UNESCO de werelderfgoedstatus. Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het gebied (property).
Toen de Kringenwet werd afgeschaft ontstond er aan de oostzijde van Utrecht ruimte voor uitbreiding van de Universiteit buiten de binnenstad. De Uithof is ontwikkeld volgens een orthogonaal stedenbouwkundig systeem dat losstond van het aanwezig landschap. Later is er meer verbinding gezocht met het historisch landschap in de omgeving door nog aanwezige structuren te behouden, herstellen of kopiëren.
Een eerste stedenbouwkundig plan voor dit gebied is eind jaren vijftig gemaakt. Eind jaren tachtig is een stedenbouwkundig plan voor De Uithof gemaakt, dat uiteindelijk in 2010 is vertaald naar een bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan vormt het kader voor alle ruimtelijke ontwikkelingen in het gebied. Dit plan gaat uit van het clusteren van bebouwing binnen een aantal bouwvelden, waarbinnen in hoge dichtheid gebouwd kon worden. Daarbuiten is geen bebouwing toegestaan en kan het landschap het gebied binnen dringen, waardoor het overal voel- en zichtbaar is. In het plangebied zelf zijn sloten aanwezig die recent zijn gegraven en ten dele verwijzen naar het agrarisch cultuurlandschap. Het westelijke deel van de H-vormige watergang ligt ter plaatse van een historische sloot die tot het ontwikkelen van de Uithof nog aanwezig was. De H-vormige watergang is aangelegd in 2007.
De gemeente Utrecht, ISUtrecht en Universiteit Utrecht hebben gezamenlijk een locatiestudie uitgevoerd binnen de gemeente Utrecht. Onderzocht is of de school zich zou kunnen vestigen in een bestaand gebouw en welke locaties in aanmerking komen om nieuwbouw te realiseren. De locatie aan de Cambridgelaan in het USP biedt voor alle drie partijen kansrijke mogelijkheden. Met de ISUtrecht in het USP is het mogelijk het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en een goede plek te bieden, een aansprekend gebouw te realiseren en het internationaal vestigingsklimaat in het USP te versterken.
Met de Universiteit Utrecht (grondeigenaar) en de stichting International School Utrecht is op 18 mei 2017 een intentieovereenkomst getekend om de haalbaarheid van definitieve huisvesting van de International School Utrecht in het USP te onderzoeken. In januari 2018 hebben de bestuurders van de betrokken partijen (onder voorwaarden) positief geoordeeld over de haalbaarheid van de nieuwbouw in het USP.
Besloten is om de nieuwbouw in het USP verder uit te werken en de daarvoor benodigde stappen te zetten. Een daarvan is de uitwerking van de "Bouwenvelop International School Utrecht, Cambridgelaan" dat op 7 januari 2020 door het college van burgemeester en wethouders van Utrecht is vastgesteld. Parallel aan de bouwenvelop is gewerkt aan een Voorlopig Ontwerp (VO) voor het nieuwe schoolgebouw. De bouwenvelop en de verdere uitwerking van het ontwerp vormen de basis waarop dit bestemmingsplan is opgesteld om de bouw van de school mogelijk te maken.
In augustus 2012 heeft de ISUtrecht haar deuren geopend aan de Notebomenlaan. De ISU is een school met een samenhangend onderwijsconcept en een doorgaande leerlijn voor zowel leerlingen in het basis- als het voortgezet onderwijs. De ISUtrecht is opgericht om kinderen van internationaal werkende ouders, die gemiddeld drie jaar in Nederland zijn, dezelfde kansen te geven als ieder ander kind in Nederland. Internationale scholen bieden wereldwijd eenzelfde curriculum en instructietaal (Engels), zodat kinderen van land en school kunnen wisselen, zonder dat zij hierdoor een achterstand oplopen. De ISUtrecht levert ook een bijdrage aan de voorbereiding op of afronding van internationaal onderwijs van Nederlandse leerlingen die naar het buitenland vertrekken dan wel naar Nederland terugkeren. Sinds de start groeit de school elk jaar sneller dan verwacht. Een jaar eerder dan gepland is de school daarom verhuisd naar de tweede tijdelijke locatie op de Van Bijnkershoeklaan. Met name de groei van de groep westerse expats in de stad Utrecht zorgt voor een snel toenemende belangstelling voor internationaal onderwijs. De huidige locatie aan de Van Bijnkershoeklaan is te klein voor het huidig aantal leerlingen en zeker voor de verwachte groei naar 1200 leerlingen.
Met de ISUtrecht in het USP is het mogelijk deze leerlingen een permanente huisvesting te bieden, het brede onderwijsaanbod voor Utrecht te behouden en het internationaal vestigingsklimaat in Utrecht en in het bijzonder in het USP te versterken.
De ISUtrecht heeft een internationaal onderwijsprogramma dat aansluit op de programma's van andere internationale scholen in en buiten Nederland. De school biedt op dit moment vijf internationaal erkende onderwijsprogramma's:
Deze onderwijsprogramma's vragen om specifieke ruimtes. Zo zijn de klassen en groepen binnen aanzienlijk kleiner dan op een Nederlandse school. Er komen leerlingen samen met grote verschillen qua achtergrond, beheersing van de instructietaal (Engels) en niveau. Het gebouw biedt onderdak aan leerlingen met grote verschillen in leeftijd, omdat er zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs wordt aangeboden. Daarnaast is er in het internationale onderwijs veel aandacht voor niet taalgebonden leeractiviteiten zoals sport, beeldende vorming, muziek, dans en dramatische expressie. Dit resulteert in een ruim aanbod aan specifieke ruimtes in het gebouw (zowel voor leerlingen als hun ouders) en daarnaast in een grote buitenruimte. De buitenruimte is deels bedoeld als speelvelden voor (buiten)sport. Voor (buiten)sport heeft de school behoefte aan een multifunctioneel veld voor veldsporten van circa 11.000 m2, dat gebruikt kan worden voor onder andere voetbal, hockey, rugby, honkbal en atletiek.
Er wordt een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toegevoegd. Daarnaast kunnen de voor de ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor 'podiumkunsten' buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd maar wordt als een waardevolle toevoeging gezien in het streven naar een multifunctioneel gebruik van het gebouw.
De locatie en functie van de school maken het mogelijk dat ten zuiden van de school twee speelvelden voor de buitensportactiviteiten van de school kunnen worden aangelegd. Deze velden krijgen geen verlichting. Uitgangspunt is om de bestaande watergangen waar mogelijk intact te laten. Verder worden de aandachtspunten functionaliteit en veiligheid expliciet meegenomen in de verdere planuitwerking.
Deze aandachtspunten, samen met de financiële mogelijkheden, bepalen uiteindelijk of er nog geschoven gaat worden met de bedachte speelvelden en watergangen zoals deze nu zijn bedacht.
Een eerste stedenbouwkundig plan voor dit gebied is eind jaren vijftig gemaakt. Eind jaren tachtig is een stedenbouwkundig plan voor De Uithof gemaakt, dat uiteindelijk in 2010 is vertaald naar een bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan vormt het kader voor de ruimtelijke ontwikkelingen in het USP en de basis voor de beoordeling van bouwplannen.
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van het concentreren van bebouwing in hoge dichtheid binnen een aantal bebouwingsclusters. Buiten de aangewezen bebouwingsclusters is geen bebouwing toegestaan. Dit geeft de mogelijkheid om het landschap rond het USP te behouden en zichtbaar te houden. Het stedenbouwkundig ontwerp van het USP is bovenop het oorspronkelijke slagenlandschap ontworpen. Hierbij zijn landschappelijke elementen zoals bijvoorbeeld het fort, de Hoofddijk en watergangen zorgvuldig ingepast. Het landschap loopt door tussen de bebouwingsclusters, waardoor het oorspronkelijk landschap nog duidelijk herkenbaar is. Dit is onder andere het geval binnen het plangebied.
Tijdens de haalbaarheidsstudie is een stedenbouwkundige verkenning gedaan naar relevante bebouwingsprincipes voor het plangebied. In deze verkenning is het gehele gebied ten zuiden van de Cambridgelaan en het open landschap aan de zuidzijde meegenomen aangezien dit gebied een grote ruimtelijke samenhang heeft. Dit gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van landschap en bebouwing.
Uitgangspunten bij deze verkenning waren met name:
Deze verkenning heeft geresulteerd in een aantal systeemlijnen waarbinnen bebouwing van de zone ten zuiden van de Cambridgelaan zich moet voegen. Op basis van deze systeemlijnen is een bouwvlak voor de ISUtrecht gedefinieerd.
De systeemlijnen worden gedefinieerd door:
Het belangrijkste hierbij is de openheid en het weidse zicht vanaf de entree van het USP, "de schapenwei", de centrumbebouwing en de Cambridgelaan naar het open landschap aan de zuidzijde.
De ontwikkeling van de school liep vooruit op de Omgevingsvisie die voor het gebied wordt gemaakt. Binnen de systeemlijnen is daarom gezocht naar een landschappelijke en groene inpassing van het schoolgebouw. Het bouwvlak van de school is zodanig vormgegeven dat de volgende punten worden gerespecteerd:
Het gebouw opent zich naar de kant van de Amelisweerd door het aftrappende bouwvolume waarop op de terrassen van het dak groene begroeiing wordt toegepast. Daarmee sluit het aan bij het landschap aan die zijde van het gebouw. Ter referentie en indicatie hieronder enkele afbeeldingen die een impressie geven van de bedoeling met de planontwikkeling:
Impressie van hoe het gebouw er ongeveer uit komt te zien
In paragraaf 2.3.2.2.1 Natuur is ingegaan op het beleidskader voor natuur in de stad zoals dat in het Groenstructuurplan is vastgesteld. De in het Groenstructuurplan geformuleerde ambities zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan om een onderwijsfunctie in het plangebied van dit bestemmingsplan te realiseren. Zie ook voor een toetsing van het plan aan het Groenstructuurplan, paragraaf 5.9.5 Groenstructuurplan 2017-2030 Utrecht.
Zoals in paragraaf 2.3.2.2.1 is aangegeven, is het plangebied onderdeel van de stedelijke groenstructuur zoals beschreven in het groenstructuurplan. Het plangebied maakt onderdeel uit van een belangrijke schakel in het groen binnen en buiten de stad. Vanwege deze ligging is al tijdens de haalbaarheidsstudie een waardenonderzoek uitgevoerd en zijn compensatiemaatregelen onderzocht, zie Bijlage 19 Waardenstelling 2018.
Menging van stedelijk groen met andere stedelijke functies is eventueel mogelijk met als randvoorwaarde dat het groene karakter, de waarden en het gebruik van het groen wordt behouden of verbeterd. Eventuele aantasting van het bestaande stedelijk groen moet worden gecompenseerd.
In de planontwikkeling zijn de volgende maatregelen opgenomen:
Voor de bouw van de school en de aanleg van bijbehorende buitenruimte moet er compensatie plaatsvinden vanuit twee opgaven: groen en water. Vanuit groen ligt er de beleidsmatige opgave om de groenstructuur, natuurwaarden en het landschap te verbeteren. Vanuit water ligt er een wettelijk opgave om het te dempen water, de toename aan verhard oppervlak en versnelde waterafvoer te mitigeren en te compenseren. Deze is uitgewerkt in paragraaf 5.11 Water en klimaatadaptatie en de bijbehorende Waterparagraaf in Bijlage 14. Bij de ontwikkeling van de school worden compensatiemaatregelen binnen en buiten het plangebied getroffen.
De compenserende maatregelen binnen het plangebied bestaan uit maatregelen op het schoolterrein en maatregelen in de directe omgeving van het schoolterrein. Op het schoolterrein wordt ingezet om het gebouw en het terrein er omheen zo groen mogelijk te maken. Er wordt daarbij vooral aandacht besteed aan het minimaliseren van de impact van de school op de omgeving en daarnaast het vergroten van de aantrekkelijkheid van de directe omgeving voor mens en dier en het verbeteren van de cultuurhistorische waarden. Het aanbrengen van biodivers groen kan ook bijdragen aan de wateropgave. Naast het streven naar een zo compact mogelijk gebouw worden de volgende maatregelen getroffen.
In het ontwerp van het gebouw worden groene daken toegepast. Uitzondering op de realisatie van groene daken zijn locaties die functioneel worden gebruikt (zoals de balkons en speel-buitenruimte op niveau) en plaatsen waar lichttoetreding cruciaal is. Het hoogste deel van het dak wordt belegd met PV zonnepanelen, op het iets lager gelegen deel van het dak wordt een groen schoolplein gerealiseerd waarin verblijf, groen, educatie en sport worden gecombineerd.
Utrecht streeft naar meer groene schoolpleinen. In het ontwerp wordt aandacht gegeven aan een groene inrichting van de schoolpleinen voor mens en dier.
Ter compensatie van het mogelijk verdwijnen of aantasten van foerageergebied van de gewone dwergvleermuis, wordt in de school een kraamverblijfplaats voor gewone dwergvleermuis aangebracht.
Aan de oostzijde van het plangebied wordt langs de watergang een brede groene recreatieve zone gerealiseerd. In deze zone komt een route voor wandelaars die de recreatieve waarde van het USP vergroot. In verband met de aanwezige natuurwaarden aan de oostzijde van het plangebied blijft deze route onverlicht (vergelijkbaar met huidige situatie).
De (hoofd)watergang direct ten oosten van het plangebied wordt verbreed om te voorzien in de benodigde watercompensatie, zie paragraaf 5.11 Water en klimaatadaptatie. Het bestaande gedeelte van de watergang ligt buiten het plangebied van dit bestemmingsplan en het verbrede gedeelte ligt in het plangebied. Aan de westzijde van deze verbreding (dus binnen het plangebied) wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd.
Het aanleggen van deze natuurvriendelijke oever dient als compensatie voor het bouwen in de groenstructuur voor het leefgebied van soorten dat met het gedeeltelijk dempen van de nu aanwezige watergangen in het plangebied van dit bestemmingsplan zal verdwijnen. De oostzijde van de te verbreden watergang (grenzend aan bosschage) moet vanwege de hier al aanwezige natuurwaarden juist ongemoeid blijven.
Om de cultuurhistorische, recreatieve, ecologische en waterhuishoudkundige waarden te compenseren worden in aanvulling van bovengenoemde maatregelen ook maatregelen getroffen in de omgeving van het plangebied. In Bijlage 9 Compensatiemaatregelen buiten plangebied staan deze maatregelen globaal ingetekend.
Ten zuiden van het plangebied ligt tussen de Toulouselaan en de Vossegatsedijk een recent aangeplante houtwal. Deze houtwal maakt een landschappelijke en ecologische verbinding tussen USP en Amelisweerd. Als compensatiemaatregel wordt deze bestaande houtwal versterkt door deze te verlengen richting de Vossegatsedijk. Om de recreatieve toegankelijkheid van het landschap te vergroten, wordt langs de houtwal een recreatief wandelpad gerealiseerd. Het wordt verbonden met het bestaande voetpad langs de Helsinkilaan en met de Vossegatsedijk. Ter hoogte van de Vossegatsedijk en mogelijk ook bij de Toulouselaan worden bestaande sloten overbrugd met voetgangersbruggetjes. Deze verbinding geeft mede uitwerking aan de Toekomstvisie Landgoederen van Amelisweerd en Rhijnauwen. Bij het ontwerp van de reeds aangelegde houtwal is al ruimte gereserveerd voor het wandelpad.
Ook langs de bestaande watergang ten zuiden van De Boeijelaan (buiten het plangebied van dit bestemmingsplan) wordt een natuurvriendelijke of natuurlijke oever gerealiseerd, zie hiervoor Bijlage 9 Compensatiemaatregelen buiten plangebied. Deze watergang met natuurvriendelijke inrichting langs de Boeijelaan legt een ecologische verbinding met de Kromme Rijn.
Om te borgen dat de maatregelen blijven bestaan na realisatie van de school wordt in een overeenkomst met de Universiteit de afspraken ten aanzien van financiering, aanleg, eigendom en beheer vastgelegd. Monitoring door een erkend ecoloog is onderdeel van de afspraken. Met betrokken partijen (gemeente, Universiteit en het hoogheemraadschap) wordt gezamenlijk een beheerplan opgesteld.
Het plangebied is aan de noordzijde aangesloten op het netwerk voor autoverkeer van het USP door de Cambridgelaan. De Toulouselaan (aan de zuidzijde) is alleen toegankelijk voor fietsers en voetgangers. Langs de Helsinkilaan aan de westzijde van het plangebied ligt een voetpad richting het parkeerterrein. Aan de noordzijde van de Cambridgelaan ligt ter hoogte van de ISUtrecht een voet- en een fietspad.
Er zijn diverse bushaltes in het USP. De dichtstbijzijnde is de halte 'Botanische Tuinen' aan de Padualaan waar alle bussen die het USP aandoen, stoppen. Nog net iets dichterbij is halte 'Padualaan' van de eind 2019 in gebruik genomen tramlijn 22. Deze ligt bij de overgang Weg tot de Wetenschap/Padualaan. De haltes bevinden zich op circa 300 meter loopafstand van de ISUtrecht.
Een goede bereikbaarheid is van groot belang voor de doorontwikkeling van het USP. Nodig is een toekomstvaste verkeersstructuur met ruimte voor alle modaliteiten - openbaar vervoer (OV), fiets, voetganger, auto - waarmee uitbreiding en groei van functies kan worden gefaciliteerd. Er lopen verschillende trajecten om op korte en langere termijn de bereikbaarheid van het USP te verbeteren. In het programma U Ned (zie programma-uned.nl) wordt bijvoorbeeld gekeken naar de verbetering van de OV-verbindingen en de (regionale) fietsstructuur. Ook binnen de Omgevingsvisie USP (zie uspomgevingsvisie.nl) is veel aandacht voor de verdere uitwerking van verkeerskundige ambities op en rond het USP: o.a. een autoluw centrum, versterking van de voet- en fietspadenstructuur, meer ruimte en veiligheid voor fietser & voetganger en het anders organiseren van het autoparkeren.
De autobereikbaarheid van het USP is kritisch en met name de kruispuntbelastingen binnen het gebied zijn cruciaal voor de doorstroming van het verkeer. Om zicht te hebben op de verkeerskundige haalbaarheid van de ISU is in 2018 een 'Mobiliteitsanalyse' uitgevoerd door Movares (zie Bijlage 3). Doel van de studie was het inzichtelijk maken of het verkeer van en naar de ISUtrecht niet leidt tot (extra) verkeersproblemen in het USP.
Hierbij is gebruik gemaakt van een zogenaamde VISSIM simulatie. Het VISSIM-model is een dynamisch verkeersmodel dat de beweging van elk afzonderlijk voertuig simuleert en rekening houdt met alle relevante eigenschappen van elk voertuig en de situatie op het netwerk. VISSIM biedt zo de mogelijkheid om de huidige situatie van zowel de verkeerssituatie als de infrastructuur zo goed mogelijk na te bootsen. Hierbij is onder andere rekening gehouden met de herkomst van de leerlingen, de frequentie van het OV, de modal split, vastgestelde ontwikkelingen als de bouw van het RIVM en het Prinses Maxima Centrum, het effect van de BSO en de aanvangstijd van de lessen. Resultaat is een gedetailleerd en realistisch beeld van de te verwachten verkeersbewegingen en de belastbaarheidsmarges van het verkeerssysteem.
De conclusie uit de analyse is dat zonder maatregelen om het autogebruik van de ISUtrecht te beperken, er in de ochtendspits een te grote verkeersdruk ontstaat bij de kruising tussen de Weg tot de Wetenschap en de Sorbonnelaan als gevolg van de ISUtrecht. De wachtrijen zouden onacceptabel lang worden.
Voor de komst van ISUtrecht naar het USP is daarom als voorwaarde gesteld dat het aantal autoritten naar de ISUtrecht in de ochtendspits bij de kruising Weg tot de Wetenschap - Sorbonnelaan niet hoger mag zijn dan 279 ritten (ouders en werknemers). Bij dit aantal is het effect van ISUtrecht op de verkeerssituatie bij deze kruising aanvaardbaar en blijft de verkeersdoorstroming op niveau. Na herijking van de uitgangspunten is de verkeersgeneratie op deze kruising, veroorzaakt door de ISUtrecht, berekend op 306 ritten (zie Bijlage 5). Er zal dus een inspanning geleverd moeten worden om de reductie van tenminste 27 ritten in de ochtendspits (ouders en/of werknemers) via deze kruising te realiseren. Zie daarvoor paragraaf 4.5.4 Mobiliteitsmaatregelen.
Bovenstaande conclusies over de capaciteit van het netwerk en het aantal in te perken ritten komen voort uit de mobiliteitsanalyse uit 2018. In die analyse is geen rekening gehouden met eventuele knips en/of programmatische groei van het USP. Intussen is echter de Omgevingsvisie Utrecht Science Park 2040 opgesteld. Daarin wordt een gewijzigde verkeersstructuur voorgesteld die een programmatische groei van het USP mogelijk maakt en doorgaand verkeer door het USP voorkomt. Belangrijke lange termijn verkeersmaatregel daarin is het aanbrengen van knips in de Leuvenlaan en de Cambridgelaan (zie Omgevingsvisie deelgebied Utrecht Science Park 2040 | Gemeente Utrecht - Omgevingsvisie).
Om de gevolgen van een knip in de Cambridgelaan op de conclusies van de mobiliteitsanalyse uit 2018 inzichtelijk te maken heeft Movares een zogenoemde 'Robuustheidscheck ISU' uitgevoerd (zie Bijlage 8). Omdat de positie van de knip nog onderwerp van onderzoek is, zijn de effecten van drie alternatieve locaties berekend. Speciale aandacht ging daarbij uit naar de gevolgen voor de kritische kruising Weg tot de Wetenschap-Sorbonnelaan.
Uit de robuustheidscheck blijkt dat de knips, ongeacht hun precieze ligging, een positief effect hebben op de belasting van de kruising Weg tot de Wetenschap-Sorbonnelaan. Dat is het gevolg van het wegvallen van alle doorgaande verkeer. Voor de Universiteitsweg geldt dat het aandeel ISUtrecht-verkeer op het geheel zeer beperkt is, en de invloed op de doorstroming daarmee ook. De wachtrij die desondanks ontstaat op de Bolognalaan is op te lossen door een aanpassing van de huidige rijstrookindeling op de kruising met nu nog de entree van de parkeergarage-UMC (deze garage komt in de Omgevingsvisie op deze plek te vervallen). De conclusies uit de mobiliteitsanalyse uit 2018 blijven derhalve van kracht.
De ISUtrecht heeft geïnventariseerd welke door haar te treffen maatregelen (met name) gericht op gedragsbeïnvloeding kansrijk zijn om het autogebruik van ouders en personeel terug te dringen (zie Bijlage 4 Notitie denkbare duurzame mobiliteitsoplossingen, &Morgen, 5 januari 2018). Te denken valt aan reiskosten- en parkeerregelingen, inzet van deelfietsen, faciliteren carpool mogelijkheden, organiseren collectief vervoer, restrictief parkeerbeleid, invoeren van parkeervignetten, stimuleren OV- en fietsgebruik (e-bike).
Movares heeft in 2019 onderzocht in hoeverre deze maatregelen bijdragen aan het terugdringen van het aantal autoritten (zie Bijlage 5). Uit dit onderzoek blijkt dat de mobiliteitsmaatregelen van de ISU in voldoende mate bijdragen aan de noodzakelijke verkeersreductie. Door het nemen van de beschreven mobiliteitsmaatregelen voldoet de ontwikkeling van de ISUtrecht aan de in het haalbaarheidsonderzoek gestelde mobiliteitseis.
Om de uitvoering en financiering van het maatregelenpakket goed te borgen, is deze vastgelegd in de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ISUtrecht. Monitoring van de beoogde effectiviteit van de maatregelen maakt onderdeel uit van deze afspraken.
Movares heeft ook onderzocht of het vanuit de gestelde mobiliteitseisen mogelijk is om een kinderdagverblijf (KDV) en een buitenschoolse opvang (BSO) aan het programma in het schoolgebouw toe te voegen. Deze generen naar verwachting 7 tot 11 extra autoritten op de Sorbonnelaan in de ochtendspits. Er is na invoering van de in paragraaf 4.5.4 beschreven mobiliteitsmaatregelen voldoende capaciteit op het netwerk om de toevoeging van een BSO en een KDV te kunnen toestaan, zie Bijlage 6 'Adviesnota Verkeerseffecten BSO en KDV'.
Om de voor de ISUtrecht aanwezige sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) zo efficiënt mogelijk te benutten, kunnen deze buiten schooltijd door andere doelgroepen gebruikt worden. Dit gebruik genereert uiteraard ook (auto)mobiliteit en er is behoefte aan parkeerplaatsen. Omdat deze verkeersbewegingen en de parkeervraag plaatsvinden buiten de schooltijden (in de namiddag en avond) zijn zij niet van invloed op de problematische en maatgevende ochtendspits.
De sportzaal heeft een oppervlakte van circa 1.500 m2. Op basis van CROW-rekentool 'Verkeersgeneratie en parkeren' zouden er circa 40 parkeerplaatsen nodig zijn en bedraagt de extra verkeersproductie op een gemiddelde dag 184 motorvoertuigbewegingen.
De inzet van de les-, oefen- en praktijkruimtes voor 'podiumkunsten' buiten openingstijd van de school is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd. De verkeersgeneratie en de parkeervraag kunnen daarom niet exact bepaald worden. Wel kunnen er aannames gedaan worden op basis van de in het ISUtrecht gebouw aanwezige lokalen die geschikt zijn voor podiumkunsten. Er zijn in het nieuwe gebouw voor de school in totaal 8 lokalen ingericht voor podiumkunsten (arts, dans, drama, muziek, design), totaal circa 640 m2. Daarnaast zijn er nog kleine oefenruimtes en een opnamestudio van in totaal 140 m2. Het totaal aanbod aan 'culturele voorzieningen' bedraagt daarom circa 800 m2. Op basis van de CROW-rekentool zijn er 30 parkeerplaatsen nodig en bedraagt de extra verkeersproductie op een gemiddelde dag 126 motorvoertuigbewegingen.
De totale verkeersproductie van de buitenschoolse sport- en culturele voorzieningen bedraagt ruim 300 motorvoertuigbewegingen per dag. De parkeervraag komt uit op circa 70 parkeerplaatsen. Deze bewegingen vinden plaats buiten de schooltijden, dus in de namiddag en de avond, en zijn dus niet van invloed op de problematische en maatgevende ochtendspits.
Na schooltijd zijn er voldoende vrije parkeerplaatsen in de parkeerkelder aanwezig. Uitsluitend de overgebleven werknemers van ISUtrecht, KDV en BSO zijn immers aanwezig.
Utrecht geeft prioriteit aan de fietser en de voetganger. Dat betekent ook dat gemeente Utrecht waarde hecht aan veiligheid voor de fietser en voetganger. De locatie van ISUtrecht is met de fiets goed te bereiken. Het plangebied is via de Weg tot de Wetenschap en het Oxfordpad of via de Weg naar Rhijnauwen, De Boeijelaan, Toulouselaan en Helsinkilaan met de fiets bereikbaar. De Cambridgelaan heeft ter hoogte van ISUtrecht alleen aan de noordzijde een fiets- en voetpad.
Omwille van de veiligheid en het comfort van de fietser en de voetganger worden de langzaam verkeerstromen van en naar de school gescheiden van de autostromen naar de K&R en de parkeergarage. Ter hoogte van de entree naar de fietsenstalling en het schoolgebouw komt een veilige oversteek. Hiervan kunnen ook de voetgangers die gebruik maken van het OV op de Heidelberglaan/Padualaan gebruik maken. Aan de noordzijde van de Cambridgelaan loopt een fietspad en een voetpad. Voor een goede ontsluiting vanaf het zuiden komt er een fiets/wandelverbinding tussen de Cambridgelaan en de Toulouselaan.
De circa 20 Kiss & Ride plekken worden op het schoolplein aan de voorzijde van de ISU gerealiseerd. Voor kinderen die worden afgezet is het daardoor niet nodig de Cambridgelaan over te steken. Buiten de haal- en brengtijden doet dit plein dienst als schoolplein.
Het USP is in het parkeerbeleid door het College aangewezen als maatwerkgebied. Dit betekent dat onderbouwd afgeweken mag worden van de parkeernormen.
Bij het bepalen van de auto-parkeerbehoefte van ontwikkelingen in het USP is een parkeernorm van 0,7 pp/100 m2 BVO als uitgangspunt genomen bij de planontwikkeling. Deze norm is ook bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Uithof gehanteerd en vloeit voort uit de 4e Nota Ruimtelijke Ordening en 2e Structuurvisie Verkeer en Vervoer. Op basis van deze norm zou het benodigde aantal parkeerplaatsen voor de ISUtrecht uitkomen op 102.
In de ochtendspits kan een deel van de verwachte toestroom van auto's niet worden verwerkt op dit aantal parkeerplekken. Dit leidt mogelijk tot wachtrijen op de Cambridgelaan en overlast voor de rond de locatie gevestigde instellingen en het zal naar verwachting een onveilige verkeerssituatie ter plekke van de school veroorzaken.
Om een zo veilig mogelijke verkeerssituatie in de nabijheid van de school te realiseren en de overlast voor de rond de locatie gevestigde instellingen te minimaliseren worden in het kader van een goede ruimtelijke ordening de normen uit de Nota Parkeernormen Fiets en Auto d.d. 22 maart 2013 en de CROW-rekentool voor parkeer- en Kiss & Ride plaatsen gehanteerd. Deze houdt, in tegenstelling tot de generieke norm uit het Bestemmingsplan De Uithof, wel rekening met de specifieke parkeervraag van scholen, waarbij sprake is van het halen en brengen van (jonge) kinderen. Op basis van deze normen bevindt het aantal te realiseren parkeerplaatsen zich in de bandbreedte van 92 tot maximaal 131 parkeerplaatsen. Daarbinnen zijn er volgens de normen 29 tot 68 parkeerplaatsen nodig voor medewerkers en 63 voor shortstay/Kiss & Ride. Volgens opgave van de ISUtrecht zijn er voor de 110 fte medewerkers 55 parkeerplaatsen nodig. Dat aantal wordt als uitgangspunt gehanteerd. Tezamen met de 63 shortstay/Kiss & Ride plekken resulteert dit in een minimum van 118 parkeerplaatsen. Dat is het aantal dat minimaal aangeboden moet worden om te voorzien in de parkeerbehoefte van de ISUtrecht. Het maximum blijft gelijk aan de genoemde 131.
Het aantal shortstay/Kiss & Ride parkeerplaatsen dat de ISUtrecht op eigen terrein kan aanbieden is echter geen 63, maar 56. Er is dus sprake van een (theoretisch) tekort van 7 van dit soort parkeerplaatsen die nodig zijn voor het goed functioneren en afwikkelen van de ochtendspits op en rond het schoolterrein. Omdat de ISUtrecht het vereiste aantal parkeerplaatsen niet kan realiseren wordt in een overeenkomst vastgelegd welke maatregelen de ISUtrecht treft om in de maatgevende ochtendspits toch 63 kortparkeerplaatsen beschikbaar te kunnen stellen. Denk aan een variabele inzet van kort- en langparkeerplekken en aan spreiding van starttijden. Dit kan er mogelijk toe leiden dat het verkeer zich meer spreidt dan van tevoren rekening mee is gehouden. Via monitoring zal moeten blijken of deze spreiding daadwerkelijk optreedt en wat de effecten daarvan zijn op de parkeervraag. Als na verloop van tijd blijkt dat de (tenminste) 7 flexibele kort parkeerplekken structureel nodig zijn en de ISUtrecht niet uitkomt met het minder aantal lang parkeerplekken in de ochtendspits (7.00-9.00 uur) dan dient de eigenaar van de school, Vastgoed Gemeente Utrecht, een alternatief te organiseren en te financieren.
Het bestemmingsplan De Uithof (2010) schrijft voor dat parkeren op eigen terrein en bij voorkeur ondergronds moet worden vormgegeven, tenzij dit aantoonbaar niet mogelijk is. De algemene beeldkwaliteitseisen van de Universiteit Utrecht schrijven voor dat de parkeerplekken uit het zicht gerealiseerd moeten worden en dat de plint van het gebouw levendig moet zijn. Er komen circa 90 plekken in de parkeergarage. Dit zijn zowel plekken voor langparkeren (medewerkers) als kortparkeren. De circa 20 Kiss & Ride plekken worden op het schoolplein aan de voorzijde van de ISUtrecht gerealiseerd. Buiten de haal- en brengtijden doet dit plein dienst als schoolplein.
Voor het parkeren van fietsers van bezoekers (leerlingen) en medewerkers van de school zijn in de Nota Parkeernormen Fiets en Auto d.d. 22 maart 2013 fietsparkeernormen opgenomen. Deze normen zijn gebaseerd op een 'standaard' school met standaard oppervlakten en lokalen en daardoor niet goed toepasbaar op de ISUtrecht. Volgens die normen zouden er bijvoorbeeld ruim 900 fietsparkeerplaatsen nodig zijn voor de 600 leerlingen van de bovenbouw. Om het benodigde aantal fietsparkeerplaatsen te kunnen bepalen wordt daarom een aanname gedaan op basis van het verwachte aantal leerlingen en medewerkers dat met de fiets naar de ISUtrecht komt.
Op basis van de bepaalde aannames en modal split zijn er voor de leerlingen en de medewerkers van de ISUtrecht en het KDV/BSO in totaal tenminste 607 fietsparkeerplaatsen nodig. Tenminste dit aantal wordt gerealiseerd in een stalling op korte afstand van de entrees van de school. Zie ter onderbouwing van de berekening de notitie 'Fietsparkeren ISU' die als Bijlage 7 is toegevoegd.
Een groot aantal kinderen wordt met de fiets naar school gebracht of met de fiets van school opgehaald. Om hierin te faciliteren en het gebruik van de fiets te stimuleren wordt nabij de entree van de school een plek gemaakt die ruimte biedt aan fietsen van ouders/verzorgers. Verwachting is dat er voor hen ruimte moet zijn voor het parkeren van ruim 200 fietsen. Dit komt neer op een plek met een omvang van ruim 300 m2 (zie Bijlage 7).
Door de vestiging van de ISUtrecht neemt het aantal auto's, fietsers en voetgangers en daarmee de druk op de infrastructuur rondom de locatie toe, met name in de ochtendspits. In een kort tijdsbestek zullen circa 600 kinderen, al dan niet onder begeleiding, de Cambridgelaan oversteken per fiets of te voet. Tegelijkertijd rijdt er extra autoverkeer als gevolg van het ISUtrecht, bovenop het bestaande autoverkeer.
Om dit in goede banen te leiden worden de langzaam verkeerstromen van en naar de school gescheiden van de autostromen naar de Kiss & Ride en de parkeergarage. Dit betekent vrijliggende fiets- en voetpaden tot aan de entree van de school. Ter hoogte van de entree naar de fietsenstalling en het schoolgebouw komt een veilige oversteek. Aanvullend daarop wordt de Cambridgelaan ter hoogte van de school als 'schoolzone' ingericht. Hierbinnen geldt een lagere (advies)snelheid en wordt door middel van herkenbare elementen de aanwezigheid van een school, en het daarbij horende verkeersgedrag, geaccentueerd.
De ondergrondse afvalcontainers worden ter hoogte van de entree van de parkeergarage geplaatst, zo ver mogelijk van de langzaamverkeerstromen vandaan. Ook de afwikkeling van leveranties vindt hier plaats. Beiden worden buiten de haal- en brengtijden gepland, zodat als gevolg daarvan geen conflicten en/of problemen met de doorstroming ontstaan.
In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in lijst D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een m.e.r. moet worden opgesteld.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. moet echter ook in 'overige gevallen' bekeken worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling moet het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen m.e.r.-procedure te volgen voor het project voordat het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.
Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is de conclusie dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er daarom geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 22 juni 2020 besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen (zie Bijlage 21 Besluit over aanmeldnotitie m.e.r.).
De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in Bijlage 20 Aanmeldnotitie m.e.r.
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet nodig.
In de directe omgeving van het plangebied zijn gebouwen van de Universiteit Utrecht, de Hogeschool Utrecht en het RIVM aanwezig. Er zijn vanuit deze bedrijven geen belemmeringen voor deze locatie en de daarop geprojecteerde onderwijsfunctie en kinderdagverblijf.
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de Wet geluidhinder "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen, scholen, medische centra, ziekenhuizen, woonwagenstandplaatsen etc..
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn van toepassing bij het:
In het kader van de beoogde ontwikkeling is een akoestisch onderzoek uitgevoerd om het plan te toetsen aan de wettelijke eisen van de Wet geluidhinder, het lokale geluidbeleid en te beoordelen of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Dit akoestisch onderzoek is toegevoegd in Bijlage 15. Hierna volgen de belangrijkste conclusies voor het plangebied.
Het plangebied van de onderzochte bestemming ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Rijksweg A27 en Cambridgelaan. Bij de bepaling van de geluidbelasting vanwege de Rijksweg is uitgegaan van de situatie zonder TB Ring Utrecht (afwijkend van het vigerende geluidregister). Tegen het TB lopen beroepsprocedures waardoor de kans bestaat terug te moeten vallen op de situatie voor TB. In het onderzoek is daarom uitgegaan van een worst-case variant. Dit is de situatie zonder het TB omdat er dan geen geluidschermen zijn gerealiseerd.
Uit het geluidsonderzoek volgt dat de geluidsbelastingen op het maximale bouwvolume binnen het bouwvlak vanwege de Rijksweg A27 en de Cambridgelaan de voorkeursgrenswaarde overschrijden.
De geluidsbelasting vanwege de Rijksweg bedraagt maximaal 57 dB (exclusief aftrek art. 110 Wgh) op de westgevel van het bouwvlak. Dit komt overeen met 53 dB inclusief aftrek art. 110 Wgh. Er wordt daarmee voldaan aan de maximale ontheffingswaarde. Het is daarom niet nodig om gevels 'doof' (zonder te openen delen) uit te voeren. De maximale geluidbelasting vanwege de Cambridgelaan bedraagt 51 dB. De gecumuleerde geluidbelasting van beide bronnen bedraagt maximaal 59 dB en is daarmee aanvaardbaar.
Er zijn vanuit het aspect geluid bezien geen belemmeringen voor de functie onderwijs, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf op deze locatie. Voor dit plan is het nodig om, parallel aan de ruimtelijke procedure, een hogere waarde procedure voor deze twee geluidsbronnen te doorlopen. Voor dit plan gelden de volgende ontheffingen ('hogere waarden') voor het onderwijsgebouw:
Rijksweg A27: 53 dB
Cambridgelaan: 54 dB
Het RIVM is het enige bedrijf in de directe omgeving van het plangebied. Er zijn vanuit het RIVM geen belemmeringen voor de onderwijsfunctie, buitenschoolse opvang en kinderdagverblijf en de sport- en culturele functies op deze locatie.
Naast de landelijke wetgeving voor externe veiligheid heeft de gemeente Utrecht in 2007 lokaal beleid vastgesteld. Dit beleid is opgenomen in de 'Nota Externe veiligheid'. De beleidskeuzes in die nota zijn niet relevant voor het plangebied omdat het plaatsgebonden risico geen overlap heeft met het plangebied en het plangebied niet bijdraagt aan het groepsrisico.
Op circa 400 meter afstand van het plangebied ligt de A27. Hierover vindt transport met gevaarlijke stoffen plaats. Het invloedsgebied van de A27 wordt bepaald door het transport van brandbare gassen en bedraagt 355 meter. Het transport van gevaarlijke stoffen over de A27 is vanuit het oogpunt van externe veiligheid dus niet relevant voor het plangebied.
Andere risicobronnen (transportassen, buisleidingen, bedrijven) liggen op zeer grote afstand en zijn vanuit het oogpunt van externe veiligheid niet relevant voor het plangebied.
Vanwege de externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor het realiseren van de onderwijsfunctie, buitenschoolse opvang, kinderdagverblijf en de sport- en culturele functies op de locatie.
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met fijnstof, door vooral verkeer, maar - naar mate het verkeer schoner wordt - ook door andere bronnen zoals houtstook. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer, mobiele (bouw)werktuigen en houtstook zijn, samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, de belangrijkste lokale bronnen van luchtverontreiniging.
In artikel 5.16 lid 1 van de Wet milieubeheer is vastgelegd dat het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening moet houden met de effecten op de luchtkwaliteit. De Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO) heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor een aantal stoffen. Deze zijn in het algemeen strenger dan de in de wet Milieubeheer gehanteerde grenswaarden.
Sinds 2017 wordt overal in Utrecht voldaan aan de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft in 2005 advieswaarden opgesteld voor gezonde lucht. Deze WHO-advieswaarden zijn bedoeld om de gezondheid te beschermen. Deze zijn voor fijnstof strenger dan de grenswaarden van de EU. De WHO stelt zelfs dat er géén veilige concentratie is aan te geven voor fijnstof; op grond van haalbaarheid heeft zij daarom een gezondheids-kundige advieswaarde vastgesteld voor PM10 en PM2,5.
Stof | Grenswaarde EU | WHO-advieswaarde-2005 | Toetsingsperiode |
NO2 (stikstofdioxide) | 40 µg/m³ | 40 µg/m³ | Jaargemiddelde |
PM10 (fijnstof) | 40 µg/m³ | 20 µg/m³ | Jaargemiddelde |
PM2,5 (fijnstof) | 25 µg/m³ | 10 µg/m³ | Jaargemiddelde |
WHO-advieswaarden voor NO2, PM10 en PM2,5
In 2015 heeft de gemeente Utrecht een motie aangenomen waarin de gemeente zich als doel stelt om in de toekomst (2030) naast de wettelijke grenswaarden ook te voldoen aan de WHO-advieswaarden uit 2005 voor fijnstof. Deze advieswaarden (WHO 2005) zijn strenger dan de wettelijke grenswaarden voor PM10 (20 µg/m3) en voor PM2,5 (10 µg/m3). Deze motie is uitgewerkt in het raadsbesluit 'Utrecht kiest voor gezonde lucht - luchtkwaliteitsbeleid en uitvoeringsprogramma' van december 2020, waarin is vastgelegd om toe te werken naar de WHO-advieswaarden-2005, die expliciet zijn benoemd in de samenvatting bij het raadsbesluit.
Op 22 september 2021 heeft de WHO nieuwe advieswaarden voor fijnstof en stikstofdioxide opgesteld, die (beduidend) lager liggen dan de WHO-advieswaarden uit 2005. Ook neemt de gemeente Utrecht deel aan het Schone Lucht Akkoord, waarin rijksoverheid, provincies en gemeenten samenwerken aan maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit.
De luchtkwaliteit langs wegen in Nederland wordt gemonitord en berekend middels het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De luchtkwaliteit wordt hierbij in beeld gebracht op toetspunten langs doorgaande wegen waar verkeersbewegingen uitstoot van luchtverontreinigende stoffen veroorzaken. Op basis van de bijgestelde Mobiliteitsanalyse 2018 is er in de ochtendspits als gevolg van de ISUtrecht een verkeersgeneratie van 382 lichte motorvoertuigen. Voor de verkeersgeneratie over een dag wordt derhalve uitgegaan van het dubbele aantal van deze generatie waardoor het totaal aantal ritten op 764 uitkomt.
Uit worst-case berekening van het plan blijkt dat de concentraties luchtverontreinigende stoffen (NO2, PM10 en PM2,5) slecht in geringe mate toenemen door het extra verkeer dat wordt opgewekte door de nieuwe locatie van de ISUtrecht. De toevoeging van de volledige hoeveelheid verkeer (764 lichte motorvoertuigen) aan de Helsinkilaan, Aarhuslaan, Sorbonnelaan, Cambridgelaan en Universiteitsweg zorgt voor een maximale concentratietoename NO2 van 0,4 µg/m3. Voor PM10 is de maximale concentratietoename 0,1 µg/m3 en voor PM2,5 is de maximale concentratietoename kleiner dan 0,1 µg/m3. De hoogste concentratie van luchtverontreinigende stoffen bij realisatie in 2023 treedt hierbij op langs de Sorbonnelaan. Voor NO2 bedraagt deze 27,0 µg/m3, voor PM10 17,8 µg/m3en voor PM2,5 9,7 µg/m3.
Deze berekende toenamen zijn hiermee kleiner dan drie procent van de grenswaarden. Het plan draagt hierdoor niet in betekenende mate bij aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. Bovendien bevinden deze concentraties langs de toeleidende wegen zich ruim onder de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen en ook onder de WHO normen uit 2015.
Het plan voldoet aan de eis dat een ontwikkeling niet in betekenende mate mag bijdragen aan de concentraties van stoffen waarvoor in de wet grenswaarden zijn opgenomen. Bovendien bevinden de concentraties langs wegen die extra verkeer aantrekken als gevolg van het plan zich ruim onder de wettelijke grenswaarden. Voor het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen om het plan te realiseren.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan moet worden getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten:
Bodembescherming
Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Dit speelt vooral bij bedrijfsmatige activiteiten of calamiteiten.
Bodemsanering
Ernstig verontreinigde locaties moeten worden gesaneerd als er ook sprake is van milieuhygiënische risico's. Bij immobiele verontreiniging in de bovengrond die zich niet kan verspreiden (zoals zware metalen en PAK) wordt uitgegaan van een zogenoemde functiegerichte benadering. Dit houdt in dat de kwaliteitseisen die aan de bodem worden gesteld afhankelijk zijn van de (toekomstige) bestemming van de locatie. Bij mobiele verontreiniging die zich via het grondwater kan verspreiden, wordt mede afhankelijk van de kosteneffectiviteit, zoveel mogelijk verwijdering van de verontreiniging nagestreefd. Een ander uitgangspunt is dat bij nieuw in te richten gebieden of terreinen hogere eisen worden gesteld aan de bodemkwaliteit dan bij milieuhygiënisch onvermijdbare saneringen in gebieden waar geen nieuwe inrichting plaats vindt. Bij nieuwe situaties ligt het criterium voor saneren bij ernstige verontreiniging.
Bodembeheer
Bij hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond wordt uitgegaan van het principe "wat schoon is moet schoon blijven" en "wat vies is mag niet viezer worden". Waar mogelijk wordt een verbetering van de kwaliteit nagestreefd, zodat de bodem duurzaam geschikt wordt voor elk gewenst gebruik.
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning of een functiewijziging moet een bodemonderzoek volgens de NEN 5740 verricht worden. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek of misschien zelfs een bodemsanering noodzakelijk is voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie.
De resultaten van het onderzoek moeten bij de in te dienen aanvraag omgevingsvergunning worden aangeleverd voor deze in behandeling wordt genomen. Hierbij moet worden aangetoond dat de grond ter plaatse geschikt is voor de uitoefening van de functie. In het gemeentelijk bodeminformatiesysteem is onderzocht of in het gebied ernstige gevallen van bodemverontreiniging aanwezig zijn.
In de uitgevoerde bodemonderzoeken is overeenkomstig de NEN 5740, de NEN 5720 en de NTA 5755 de milieuhygiënische (water)bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Op basis hiervan is de conclusie dat de bodemkwaliteit de uitvoering van dit bestemmingsplan niet in de weg staat.
De volgende onderzoeken zijn uitgevoerd waarvan hierna de resultaten zijn beschreven:
Toetsing Wet bodembescherming
Op één locatie is in de kleiïge bovengrond een matig verhoogd gehalte aan PAK gemeten. De oorzaak van dit gehalte is niet bekend. Ter plaatse zijn in de bodem geen waarnemingen gedaan die kunnen duiden op een dergelijk gehalte. Verder zijn in de boven- en ondergrond plaatselijk licht verhoogde gehalten van enkele onderzochte stoffen gemeten.
Toetsing Besluit bodemkwaliteit
De analyseresultaten van de onderzochte grond(meng)monsters zijn indicatief getoetst aan de normen uit het Besluit bodemkwaliteit. Hieruit blijkt dat de kleiïge bovengrond voldoet aan de kwaliteitsklasse industrie. De overige grond van het terrein voldoet aan de achtergrondwaarde. Dit geldt ook voor de stofgroep PFAS (diepte tot 1,6 m-mv). Werken met een gesloten grondbalans is prima.
De grondwaterspiegel bevond zich ten tijde van het onderzoek tussen 1,3 en 1,5 m –mv. In het grondwater zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan zink en barium gemeten.
Het terrein ligt in de schone zone van het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer (2015). Dit betekent dat voor de aanpak of verplaatsing van grondwaterverontreiniging de gevalsgerichte aanpak van de Wet bodembescherming geldt. Bij aanleg van bodemenergiesystemen geldt geen dieptebeperking en kan worden aangesloten bij bestaande systemen in de directe omgeving. Op basis van de gemeten gehaltes is het grondwater zijn er geen beperkingen.
Voor de planontwikkeling is het nodig om voor een deel het oppervlaktewater in het plangebied te dempen, zie de hiernavolgende situatietekening met boringen en peilbuizen. De sliblaag hiervan varieert in dikte van 0,39 tot 0,73 m. De waterdiepte varieert van 0,48 tot 1,25 m. Het slib en de vaste waterbodem worden beoordeeld als verspreidbaar en altijd toepasbaar. Dit geldt ook voor de stofgroep PFAS.
Het plangebied is in de omgevingsvisie van de provincie Utrecht niet aangewezen als aandachtsgebied voor bodemdaling. Op basis van de indicatieve zettingsgevoeligheid is het terrein minder gevoelig voor zetting. De ondergrond biedt kansen voor de duurzame energie (bodemenergie), waterberging (klimaatadaptatie), ruimte voor groen en ondergrondse infrastructuur (kabels en leidingen, parkeerkelders). Bij plannen voor benutting van de ondergrond wordt geadviseerd het ondergronds ruimtegebruik mee te nemen in het planontwerp, zodat meervoudig ondergronds gebruik geen belemmering of nadelige beïnvloeding op elkaar heeft.
Situatietekening met boringen en peilbuizen
Het plangebied ligt aan de rand van de stad, op de overgang van het Kromme Rijngebied naar de Utrechtse Heuvelrug. De ondergrond schetst een beeld van de ontstaansgeschiedenis: op het in de laatste ijstijd afgezette dekzand liggen een metersdik pak van veen- en kleilagen. Het veen is ontstaan door bosvorming op natte grond, de klei is in de loop van eeuwen door de Kromme Rijn afgezet. De bovenste laag is door agrarisch gebruik en gedeeltelijke vergraving sterk door de mens beïnvloed.
Natuurbescherming is in Nederland op nationaal niveau geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wnb beschermt planten en dieren. Het gaat daarbij om soorten die op Europees niveau bescherming genieten op grond van de Vogel- en Habitatrichtlijn, aangevuld met soorten die alleen op nationaal niveau beschermd zijn. De bescherming is geregeld via verbodsbepalingen en een zorgplicht voor alle in het wild levende planten en dieren. Ook natuurgebieden vallen onder de reikwijdte van de Wnb, voor zover het gebieden betreft in het Natura-2000 netwerk. Tot slot beschermt de Wnb houtopstanden (voormalig Boswet).
Het beleid voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN; voorheen Ecologische Hoofdstructuur, EHS) is vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (herijking 2016), waarvan de regels zijn vertaald in de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016). Daarnaast zijn de regels in de Verordening Natuur en Landschap provincie Utrecht 2017 relevant. In deze verordening staan nadere regels ter uitvoering van de Wet natuurbescherming die zien op bescherming van de kwaliteit van het landschap, de natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden in de provincie Utrecht.
Op gemeentelijk niveau vormen het Groenstructuurplan en de Utrechtse Soorten de belangrijkste beleidskaders voor natuur in de stad. De hierin geformuleerde ambities zijn betrokken bij de totstandkoming van het plan om een onderwijsfunctie in het plangebied van dit bestemmingsplan te realiseren.
Een bestemmingsplan kan niet worden vastgesteld, als op voorhand in redelijkheid kan worden ingezien dat de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan in de weg staat. Onderzoek naar beschermde soorten moeten antwoord geven op de vragen of:
Daarnaast moet het onderzoek inzicht geven in de eventueel noodzakelijk te treffen mitigerende of compenserende maatregelen.
De aanwezigheid van beschermde soorten in en rond het plangebied is onderzocht. Zie hiervoor de onderzoeken die zijn opgenomen als Bijlage 16 en Bijlage 17. Het onderzoek betrof zowel veld- als bronnenonderzoek.
Uit het onderzoek blijkt dat het gebied momenteel geen wezenlijke functie heeft als leefgebied voor beschermde flora en fauna. Van in de omgeving voorkomende soorten als ringslang, das, vleermuizen en roofvogels zijn in het gebied geen nesten en verblijfplaatsen vastgesteld of sporen die wijzen op gebruik als foerageergebied, vlieg- of verbindingsroute of anderszins wezenlijk belangrijk leefgebied. De soortenbescherming van de Wet natuurbescherming staat uitvoering van het plan niet in de weg.
Wel dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van broedende vogels in en rond het plangebied. Het wezenlijk verstoren van broedende vogels dient voorkomen te worden; hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen.
Daarnaast moet in het kader van de zorgplicht op zorgvuldige wijze te worden omgegaan met aanwezige dieren. Specifiek voor de watergangen geldt dat hier grote aantallen (voorheen beschermde) vissen voorkomen, waaronder bittervoorn en kleine modderkruiper. Bij werkzaamheden aan of het dempen van wateren dienen beschermende maatregelen getroffen te worden.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan wordt met een zogenaamde 'voortoets' bekeken of een passende beoordeling van dat plan moet worden gemaakt. Een passende beoordeling moet worden gemaakt als de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat het plan significante gevolgen heeft voor een of meerdere Natura 2000-gebieden (al dan niet in combinatie met andere plannen of projecten). Het bestemmingsplan kan in beginsel alleen worden vastgesteld als er zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betreffende gebied niet worden aangetast. Als er een passende beoordeling nodig is, geldt er ook een plan-merplicht (art. 7.2a Wm). Als het plan een herhaling of voortzetting is van een plan of project waarvoor al eerder een passende beoordeling is gemaakt, hoeft er niet opnieuw een passende beoordeling te worden gemaakt (voor zover deze redelijkerwijs geen nieuwe gegevens of inzichten kan opleveren over de significante gevolgen ervan).
Het plangebied ligt op ruime afstand (>3 km) van beschermde natuurgebieden. Effecten van het plan op beschermde gebieden die betrekking hebben op enige vorm van fysieke aantasting of verstoring kunnen worden uitgesloten. Om mogelijke effecten als gevolg van stikstofdepositie in kaart te brengen is een Aerius-berekening uitgevoerd. Daaruit blijkt dat het plan zowel in de bouwfase als in de gebruiksfase niet leidt tot extra depositie op Natura 2000 gebied, zie Bijlage 18 Stikstofdepositieonderzoek. Het plan heeft bijgevolg geen significante effecten op kwalificerende natuurwaarden in nabij gelegen Natura 2000-gebieden als gevolg van stikstofdepositie.
Als uitvoering van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft de provincie Utrecht het beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 Provincie Utrecht (herijking 2016) zijn de regels opgenomen waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen.
Bescherming van het NNN geschiedt via het 'nee, tenzij'- regime. Bij nieuwe ontwikkelingen in het NNN moet worden getoetst of per saldo sprake is van significante aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN. Wordt significante aantasting aangetoond, dan is de ontwikkeling niet mogelijk, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang én reële alternatieven ontbreken. De aantasting moet dan zoveel mogelijk worden beperkt. Is deze beperking onvoldoende om significante aantasting te voorkomen, dan is compensatie nodig.
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van NNN en grenst daar ook niet direct aan. De dichts bij gelegen NNN-gebieden zijn de landgoederen van Amelisweerd en Rhijnauwen en landgoed Oostbroek op respectievelijk 0,5 en 1,4 km afstand. Het plangebied maakt eveneens geen onderdeel uit van de Groene Contour.
Negatieve effecten van het plan op de wezenlijke waarden en kenmerken en daarmee het functioneren van het NNN, kunnen worden uitgesloten.
Het plangebied is onderdeel van de stedelijke groenstructuur zoals beschreven in het groenstructuurplan, zie hiervoor ook paragraaf 2.3.2.2.1 Natuur. Het plangebied vormt momenteel een schakel in het groen binnen en buiten de stad. Vanwege deze ligging is al tijdens de haalbaarheidsstudie een waardenonderzoek uitgevoerd en zijn compensatiemaatregelen onderzocht (zie waardenstelling Bijlage 19). Hierna staan de conclusies uit het onderzoek beschreven.
Het open landschap heeft een belangrijke betekenis in de afwisselende stedelijke rand van het USP. De herkenbaarheid van het oorspronkelijk cultuurlandschap met haar verkavelingsstructuur is van grote waarde.
Het plangebied is één van de open delen in de rand van het USP en heeft een belangrijke waarde voor de beleving van de stadsrand. Zowel vanuit het open landschap naar het USP toe als van het USP naar landschap toe.
Vanuit het plangebied is er een zichtrelatie met de aanwezige landgoederen aan de zuidzijde. De bossen van landgoed Rhijnauwen en Amelisweerd zijn duidelijk zichtbaar vanuit het plangebied en draagt zo in belangrijke mate bij aan de beleving van het landschap. Het landschap is een belangrijk verbindend element en het plangebied maakt het omringende landschap zichtbaar en voelbaar.
Oostelijk van het plangebied ligt een ecologisch waardevol bosschage met water. Deze bosschage maakt geen deel uit van het openbaar gebied. Het bosschage past binnen het gelede beeld van de randzone van het USP, een afwisseling van groen en stad.
De hoofdontwatering ligt als een ring om de campus. Het water stroomt zuidwaarts in de richting van de Kromme Rijn. Het plangebied ligt binnen deze ring.
Binnen het stedenbouwkundig ontwerp markeert een brede watergang de noord zuid richting en vormt zo een duidelijke verbinding met het omliggende landschap. De oorspronkelijke verkaveling van het gebied was met name zuidwest-noordoost en zuidoost-noordwest gericht. Binnen het plangebied is een verwijzing naar deze structuur aanwezig, waardoor landschap en stedelijk campusgebied hier duidelijk in elkaar grijpen. De H-vormige watergang is in 2007 aangelegd en verwijst hier ten dele naar.
Vanaf Werk aan de Hoofddijk markeert een watergang een poldergrens uit de Nieuwe Hollandse Waterlinie, zodat deze lijn nog steeds herkenbaar is.
Ten zuidoosten van het plangebied ligt een voormalige antitankgracht van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Deze lijn verbond Werk aan de Hoofddijk en Fort Rijnauwen. Deze lijn is nog duidelijk zichtbaar en herkenbaar en draagt eraan bij dat Fort Rhijnauwen nog in zijn landschappelijke context zichtbaar is.
Voor de natuurwaarden zijn de bosschages ten oosten van het plangebied en de watergangen in de omgeving van het plangebied van belang. De sloten in het plangebied en omgeving zijn van grote waarde voor de aanwezige vis-en amfibiesoorten.
De bosschage aan de oostzijde en aangrenzende watergang zijn voor vleermuizen van waarde als structuur om langs te foerageren. In de directe omgeving bevinden zich gebieden die een bijzondere waarde hebben. Daarvan kunnen alleen de bosstrook en de sloot ten oosten van het plangebied zodanig door de werkzaamheden tijdens de realisatie en de activiteiten in de gebruiksfase worden beïnvloed dat zij hun waarde in meer of mindere mate verliezen.
Rondom het plangebied liggen enkele belangrijke recreatieve gebieden:
Het plangebied heeft een zichtfunctie naar deze achterliggende recreatieve waarden. Daarnaast is er een hardloopparcours, dat grenst aan het plangebied en gelegen is op de fiets- en wandelroute ten zuiden van het plangebied (Toulouselaan).
In de planontwikkeling zijn vanwege het bouwen in de stedelijke groenstructuur de volgende maatregelen opgenomen die nader zijn uitgewerkt in paragraaf 4.4.2:
In de voormalige Flora en faunawet werden soorten beschermd die niet meer beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming, die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Hieronder vallen diverse kwetsbare soorten die voor Utrecht erg belangrijk zijn. Deze soorten zijn in de Utrechtse soortenlijst genoemd.
De gemeenteraad heeft besloten dat bij gemeentelijke ruimtelijke plannen de Utrechtse soortenlijst bij het onderzoek en ontwikkelingen wordt betrokken zodat de soorten zo goed mogelijk beschermd worden.
Bij ruimtelijke plannen van derden beveelt de gemeente nadrukkelijk aan om de Utrechtse soortenlijst mee te nemen in onderzoek en ontwikkelingen. Wanneer de Utrechtse soortenlijst niet wordt meegenomen in het plan of project, dan wordt dit gemotiveerd.
De Utrechtse Soortenlijst en overige informatie is te vinden op de gemeentelijke website onder Groenbeleid: utrecht.nl/fileadmin/uploads/documenten/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevin gsvisie
Voor de Utrechtse Soorten is een verkennende inventarisatie uitgevoerd, zie Bijlage 17. Daaruit is gebleken dat in het plangebied de Utrechtse Soorten kleine modderkruiper en bittervoorn voorkomen. Buiten het plangebied zijn daarnaast soorten vastgesteld als brede wespenorchis, merel en tjiftjaf.
Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2009' is bij ruimtelijke plannen een bomenparagraaf nodig. Hierin moet onderbouwd worden op welke wijze rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.
Vanaf 21 november 2018 geldt de herplantplicht bij kapvergunningen. Als verplanten of behoud van een boom niet mogelijk is, dan geldt bij compensatie de volgende volgorde: 1e keus herplant op locatie, 2e keus herplant dichtbij locatie, 3e keus herplant elders. Als blijkt dat herplant niet mogelijk is, kan in het uiterste geval worden overgegaan tot financiële compensatie waarbij de inkomsten worden geoormerkt voor het aanplanten van bomen en groen elders in de gemeente Utrecht. Soms mag er worden afgeweken van de herplantplicht. Dat kan als er sprake is van onder- of bovengronds ruimtegebrek, onveiligheid, klimaat- of gezondheidsredenen. De herplantplicht is niet van toepassing op gevallen waarin het college of de raad op basis van een ruimtelijk plan een besluit heeft genomen of omgevingsvergunningen waarvan de aanvraag voor 21 november 2018 is ingediend.
Langs de Helsinkilaan staat een bomenrij. De planontwikkeling heeft geen effect op deze bomen en ze kunnen dan ook in het kader van de planontwikkeling blijven staan.
Een onderdeel van de planontwikkeling is het verbreden van de watergang in het kader van de groen- en watercompensatie. Langs deze watergang aan de oostzijde van het plangebied staan enkele als hakhout beheerde bomen waarvan de uitlopers regelmatig worden teruggesnoeid vanwege beheer en onderhoud van de watergang en het begaanbaar houden van het recreatieve struinpad (zie foto 1). Deze bomen (zwarte els, schietwilg en zachte berk die spontaan opkomen langs watergangen) kunnen vanwege de verbreding van de watergang niet blijven staan. Langs de verbrede watergang wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd die de universiteit Utrecht in een vervolgfase gaat ontwerpen. In het ontwerp van de oever wordt rekening gehouden met het bieden van variatie, structuur en schuilgelegenheid voor planten en dieren en dat de spontane ontwikkeling van de oever ten goede komt. Als onderdeel van het ontwerpproces kijkt de universiteit of het verplanten van de bomen een goede optie is om deze natuurvriendelijke oever of de nabije omgeving mee vorm te geven.
De schietwilg ten noorden van de bestaande watergang langs de Cambridgelaan kan wel blijven staan (zie foto 2). Vanwege de ruimtelijke inpassing in de omgeving worden er op het schoolplein en in de buitenruimte rondom de school ongeveer 20 nieuwe bomen aangeplant.
Foto 1: elzen/wilgen langs de te verbreden watergang (foto februari 2023)
Foto 2: de schietwilg ten noorden van de te verbreden watergang (foto februari 2023)
Met de watertoets wordt beoogd de waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken waardoor het water een evenwichtige plaats krijgt in ruimtelijke plannen. Een evenwichtige plaats houdt in dat in elk plan de negatieve effecten voor de waterhuishouding ten gevolge van ruimtelijke ontwikkelingen -waar mogelijk- moeten worden voorkomen. De resultaten van de watertoets zijn beschreven in Bijlage 14. Deze waterparagraaf is opgesteld in overleg met het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR).
Aan de zuid- en oostzijde van het plangebied ligt een primaire watergang. Binnen het plangebied liggen tertiaire watergangen. Er wordt 1708 m2 oppervlaktewater gedempt. De gedempte watergangen moeten minimaal één op één gecompenseerd worden (eis HDSR). Compensatie van de demping vindt bij voorkeur plaats binnen het plangebied.
De primaire watergang naast het plangebied is in eigendom bij de gemeente Utrecht. De HDSR is verantwoordelijk voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van deze watergang en de HDSR neemt de verantwoordelijkheid voor het (varend) onderhoud van de primaire watergang. Over het onderhoud van de NVO moeten nog nadere afspraken worden gemaakt tussen de gemeente en het waterschap. Het waterschap is bereid om het onderhoud op deze locatie op zich te nemen, mits er sprake is van een goede bereikbaarheid (geen obstakels) en er goede afspraken worden gemaakt over het ontwerp van de NVO. Een logische maatregel om de bereikbaarheid te borgen, is bijvoorbeeld dat ter plaatse van de nieuwe tertiaire watergang die aansluit op de primaire watergang een brug of dam met duiker wordt aangelegd. Voor de overige watergangen binnen het plangebied (tertiaire watergangen) ligt de onderhoudsverantwoordelijkheid bij de grondeigenaar.
Door het plangebied loopt ook een duiker van Ø1500 mm. Deze heeft een belangrijke functie voor de afvoer van hemelwater van dakoppervlakken, straatkolken van wegen en parkeerterreinen. Maar deze heeft geen functie voor de afvoer van oppervlaktewater. Ter hoogte van het bouwperceel kan deze duiker verwijderd worden, maar ten westen van het plangebied zal de duiker die blijft liggen, aangesloten worden op het bestaande oppervlaktewater in de schapenweide. De locatie van deze aansluiting is op de afbeelding hieronder aangeduid met de rode ster.
Het plangebied ligt in het peilgebied Utrecht en Kromme Rijn met een flexibel peil van minimaal 0,51 m NAP en maximaal 1,32 m NAP. Ter hoogte van het plangebied is het gemiddelde peil +0,65 m NAP.
Oppervlaktewater binnen plangebied (de duiker in rood)
Uit de waterparagraaf (Bijlage 14) volgt dat door de toename van verhard oppervlak er compensatiemaatregelen uitgevoerd moeten worden. Bij het berekenen van de watercompensatie volgens de KEUR is de minimale ontwerpvoorwaarde 45 mm berging per m2 toename verhard oppervlak of als het uitgevoerd wordt in oppervlaktewater, dan betreft het 15% van de toe te voegen verharding.
Bestaande situatie plangebied (links) en nieuwe situatie plangebied (rechts).
Op basis van de hiernavolgende tabel moet er voor een toename van (5.317 + 5.402 =) 10.719 m² verhard oppervlak watercompensatiemaatregelen worden gerealiseerd binnen het plangebied. De watercompensatie kan worden opgelost in de vorm van berging of oppervlaktewater. Het is ook mogelijk om een combinatie te maken van beiden. Voor het plangebied gelden de volgende getallen:
Oppervlaktewater dat binnen het plangebied gedempt wordt, moet 1 op 1 binnen het plangebied teruggebracht worden. Binnen het plangebied wordt 1708 m² gedempt en ook weer teruggebracht.
Buiten het plangebied wordt er 555 m² weiland omgevormd naar water (zie afbeelding onder 5.11.2 “water nieuw (buiten scope grens)”).
Onderdeel | Bestaande situatie in m² | Nieuwe situatie in m² | Afname / Toename verhard oppervlak m² |
Groen | 30.670 | 18.629 | - 12.041 |
Water | 1.615 | 2.937 | + 1.322 |
Verharding | 0 | 5.402 | + 5.402 |
Dakoppervlak + verharding | 0 | 5.317 | + 5.317 |
Totaal | 32.285 | 32.285 |
Oppervlaktetabel bestaande situatie en nieuwe situatie binnen plangebied, inclusief toelichting
De watercompensatie wordt geregeld door het graven van nieuw oppervlaktewater (2.937 m² (binnen plangebied) + 555 m² (buiten plangebied) = 3.492 m²).
De bestaande primaire watergang wordt aan de westzijde verbreed. Hierdoor komt de bestaande beschoeiing te vervallen. Langs de westzijde van de te verbreden watergang wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd. NVO's die een waterdiepte van minimaal 30 cm hebben (plasberm) tellen voor 100% mee in de watercompensatie.
Bij de aanleg van de natuurvriendelijke oever moet rekening worden gehouden met het toekomstig onderhoud. Ook moet er voldoende ruimte zijn om een eventueel talud aan te leggen. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een dubbelbestemming gegeven aan de gronden aangrenzend aan de verbrede watergang. Deze dubbelbestemming is 5 meter breed en volgt uit de maat van 4 meter voor de beschermingszone waarbinnen een onderhoudspad aangelegd wordt en 1 meter om speling te hebben voor het aanleggen van een eventueel talud om het hoogteverschil te overbruggen tussen de natuurvriendelijke oever en het naast gelegen terrein.
Voor de planontwikkeling wordt ook langs de bestaande watergang ten zuiden van het plangebied een natuurvriendelijke oever gerealiseerd, zie hiervoor Bijlage 9 Compensatiemaatregelen buiten plangebied. Deze natuurvriendelijke oever wordt aangelegd in het kader van de groencompensatie (zie paragraaf 4.4 Groen en water) en maakt geen onderdeel uit van het oplossen van de wateropgave als gevolg van de realisatie van de school.
Voordat het plangebied in de jaren zestig van de 20ste eeuw deel uit ging maken van het Universiteitscentrum De Uithof was het onderdeel van een agrarisch cultuurlandschap dat sinds de 12e eeuw in ontwikkeling was gebracht en in het begin van de 19e eeuw deel ging uitmaken van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Beide tijdlagen hebben in het plangebied slechts weinig sporen achtergelaten. De aanwezige sloten zijn een 20ste-eeuwse verwijzing naar het cultuurlandschap. De in 2007 gegraven westelijke sloot (van noordoost naar zuidwest) ligt ter plaatse van een historische perceel sloot (zie ook paragraaf 5.9.5 onder Landschappelijke waarden).
Het plangebied ligt in de tweede verboden kring van het Fort aan de Hoofddijk en in de derde verboden kring van Fort bij Rijnauwen, zie hiervoor Bijlage 1. De relatie met het Fort aan de Hoofddijk is niet meer waar te nemen door de aanwezige bebouwing hiertussen. De relatie met Fort bij Rijnauwen is nog zichtbaar vanwege het open karakter van het landschap rondom het fort.
Het open landschap heeft een belangrijke betekenis in de afwisselende stedelijke rand van het USP. De herkenbaarheid van het oorspronkelijk cultuurlandschap met haar verkavelingsstructuur is van grote waarde.
Het plangebied is één van de open delen in de rand van het USP en heeft een belangrijke waarde voor de beleving van de stadsrand. Zowel vanuit het open landschap naar het USP toe als van het USP naar landschap toe.
Vanuit het plangebied is er een zichtrelatie met de aanwezige landgoederen aan de zuidzijde en het Fort Rhijnauwen. De bossen van landgoed Rhijnauwen en Amelisweerd zijn duidelijk zichtbaar vanuit het plangebied en draagt zo in belangrijke mate bij aan de beleving van het landschap. Het landschap is een belangrijk verbindend element en het plangebied maakt het omringende landschap zichtbaar en voelbaar.
Het bouwvlak van de school is zodanig vormgegeven dat de volgende punten worden gerespecteerd:
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 2007 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.
Ter bescherming van de archeologische waarden zijn in dit bestemmingsplan regels en gebiedsaanduidingen opgenomen. De archeologische waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt hieraan ten grondslag. In de regels die bij de gebiedsaanduidingen horen, is opgenomen dat de voor archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Hiermee wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de archeologieregels in dit bestemmingsplan. De bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht is hiermee gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
De archeologische waardenkaart is gebaseerd op de bodemkaart, cultuurhistorische en archeologische waarden en verwachtingen en op de kennis en ervaring, opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. De waardenkaart geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van zeer hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting, gebieden van middelhoge archeologische verwachting, gebieden van lage archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist. Op de archeologische waardenkaart zijn deze archeologische rijksmonumenten weergegeven als WA1a. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de gemeente bij meervoudige vergunningsaanvragen wel als bevoegd gezag aangewezen en heeft het Rijk advies- en instemmingsrecht.
Gebieden van zeer hoge archeologische waarde (WA2) zijn gebieden waarvan bekend is dat er belangwekkende archeologische waarden zijn, maar die (nog) niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische waarde (WA3) zijn gebieden waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar waarvan de begrenzing nog niet vastgesteld is. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 30 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van hoge archeologische verwachting (WA4) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan groot is vanwege historisch-topografische bronnen en landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van middelhoge archeologische verwachting (WA5) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan middelgroot is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden van lage archeologische verwachting (WA6) zijn gebieden waar nog geen archeologische waarden zijn aangetoond, maar waar de kans op het aantreffen ervan klein is. Dit is gebaseerd op de landschappelijke ondergrond. Hier geldt een vergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 5000 m2 en dieper dan 30 cm.
Gebieden zonder archeologische waarde (WA7) zijn gebieden waar geen archeologische waarden (meer) worden verwacht. Hier geldt geen vergunningsplicht.
Binnen het plangebied zijn geen archeologische rijksmonumenten aanwezig. Op de Archeologische waardenkaart (2009) is het plangebied gelegen in een gebied met 'geen archeologische verwachting' (zie navolgende afbeelding). Op basis van deze waardenkaart geldt geen archeologievergunningsplicht.
Afbeelding: Het plangebied (met rode lijn aangegeven) op de archeologische waardenkaart 2009.
Het plangebied bevindt zich echter op de geactualiseerde gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van middelhoge archeologische verwachting (WA5). Hierdoor geldt er inmiddels wel een vergunningplicht voor bodemingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan 30 cm.
In het plangebied zijn meerdere kabels en leidingen aanwezig (zie Bijlage 10) (deze kabels en leidingen zijn planologisch niet relevant). De meeste kabels en leidingen liggen langs de wegen rondom het plangebied en vormen geen belemmering voor de realisatie van de school. De volgende leidingen vormen wel een belemmering en zullen voor de ontwikkeling van het plan moeten worden omgelegd of buiten werking worden gesteld:
In paragraaf 2.3.2.2.4 is het gemeentelijke beleid voor een gezond stedelijk leven uiteengezet. In Utrecht streven wij naar gezond stedelijk leven voor iedereen (Nota Volksgezondheid 'Gezondheid voor iedereen').
Een gezonde leefomgeving van Utrechters is zo ingericht dat de druk op gezondheid zo laag mogelijk is, gezond leven gemakkelijk is, en dat mensen zich prettig voelen. Hieronder wordt aangegeven op welke manier hier invulling aan is gegeven.
Geluid en luchtkwaliteit hebben invloed op de gezondheid. Binnen de gemeente Utrecht hebben we de afspraak geen gevoelige bestemmingen (o.a. scholen) te bouwen binnen 300 meter van een snelweg. De locatie aan de Cambridgelaan, ligt op voldoende afstand van de A27. Door de toekomstige verbreding van de A27 schuift de 300 meter grens naar het oosten op. Ook dan zijn er geen belemmeringen te verwachten. Om deze reden is er gekozen om het schoolgebouw te bouwen op het meest oostelijke deel van de locatie. Een en ander in lijn met de nota "Volksgezondheid Bouwen aan een gezonde toekomst, 2015-2018".
Het plangebied ligt binnen de vanuit de Wet geluidhinder relevante geluidszones van de Rijksweg A27 en Cambridgelaan. Uit het geluidsonderzoek blijkt dat de gecumuleerde geluidbelasting van beide bronnen maximaal 59 dB bedraagt en blijft daarmee onder de lokale ambitiewaarde van 63 dB.
Iedereen die in Utrecht woont en/of werkt heeft recht op gezonde lucht. Stoffen als roet en fijnstof schaden de gezondheid van inwoners, en zeker die van kinderen. Berekeningen middels het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) laten zien dan het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van luchtverontreinigende stoffen. De concentraties langs de toeleidende wegen bevinden zich ruim onder de wettelijke grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen.
Naast geluid en luchtkwaliteit is een gezond binnenmilieu van belang. Een gezond en goed schoolgebouw heeft een positief effect op het gedrag, welbevinden en leerproces van kinderen. In het landelijke Programma van Eisen Frisse Scholen zijn eisen geformuleerd die als leidraad gehanteerd kunnen worden voor een gezond binnenmilieu bij nieuw- en verbouw van scholen. In de bouwenvelop die voor de nieuwbouw van ISUtrecht is opgesteld, is vastgelegd dat op de vijf thema's energie, luchtkwaliteit, temperatuur, licht en geluid minimaal een Frisse School Klasse B moet worden gerealiseerd, met als ambitie een Frisse School Klasse A. Ook is vastgelegd dat hierop maatwerk mogelijk is in relatie tot het zo efficiënt en budgetbewust mogelijk te bereiken resultaat. Het nieuwe schoolgebouw scoort deels Klasse A, grotendeels Klasse B en op enkele onderdelen Klasse C. Dit is in de meeste gevallen het gevolg van het gekozen ontwerp waardoor een hogere klasse moeilijk realiseerbaar was (zoals in een drietal lokalen de daglichteis) of minder relevant (zoals bij helderheidswering). In overleg met de adviseur van Volksgezondheid zijn waar mogelijk compenserende maatregelen vastgelegd, zoals in de programmering.
Een gezonde leefomgeving nodigt uit tot bewegen en sporten. Het plan voorziet hierin door de aanleg van twee speelvelden voor de buitensportactiviteiten van de school. In de school is verder een sportzaal aanwezig. Deze sportzaal en de culturele ruimten (muziek- en theaterruimten, auditorium) kunnen buiten schooltijd door andere doelgroepen worden gebruikt om deze ruimten zo efficiënt mogelijk te benutten. Dit is op dit moment nog niet uitgekristalliseerd, maar is wel nadrukkelijk de bedoeling.
De fiets moet de makkelijke keuze zijn. De locatie van ISU is met de fiets goed te bereiken. Om de ontsluiting vanuit het zuiden verder te optimaliseren komt er een fiets/wandelverbinding tussen de Cambridgelaan en de Toulouselaan. Er worden fietsparkeerplaatsen gerealiseerd nabij de entrees van de school en er wordt ruimte gecreëerd voor ouders/verzorgers die de kinderen op de fiets komen brengen/halen. Om een veilige verkeersituatie te creëren worden de langzaam verkeerstromen van en naar de school gescheiden van de autostromen naar de K&R en de parkeergarage. Ter hoogte van de entree komt een veilige oversteek. Het voetpad aan de Noordzijde van de Cambridgelaan is inmiddels doorgetrokken zodat de ISUtrecht ook voor voetgangers vanaf de noordzijde van de Cambridgelaan goed is ontsloten.
De aanwezigheid van groen is goed voor de gezondheid van mensen en voor de biodiversiteit in de stad. In het ontwerp wordt aandacht gegeven aan een groene inrichting van de schoolpleinen, wat aansluit bij het streven van gemeente Utrecht om meer groene schoolpleinen te realiseren. Daarnaast wordt er groen gerealiseerd aan de Oostzijde van het plangebied. In deze zone komt een route voor wandelaars die de recreatieve waarde van het USP vergroot.
De conclusie is dat concrete maatregelen worden getroffen waarmee invulling wordt gegeven aan de missie van de gezonde stad. De ontwikkeling is in overeenstemming met het volksgezondheidsbeleid.
Het uitgangspunt voor de bebouwing is te voldoen aan de geldende BENG eisen zoals geformuleerd in het bouwbesluit 2020 over het beperken van de energievraag. Deze eisen zijn gebaseerd op de NEN 7120 die vanaf 1 januari 2021 overgaat in de NTA 8800. Voor een schoollocatie betekent dit:
De ambitie van de gemeente Utrecht is energieneutraal bouwen. Dit houdt in dat BENG 2 naar 0 kWh/m².a gaat en BENG 3 naar 100%. BENG 1 blijft binnen die ambitie ongewijzigd.
Begin 2020 – tijdens de uitwerking van de planontwikkeling – is het Utrechtse Energieprotocol vastgesteld. Het Energieprotocol geldt als leidraad voor ontwikkelaars om de keuzes richting een energieneutrale planontwikkeling inzichtelijk te maken. Het Energieprotocol heeft door de late entree geen leidende rol gehad in het ontwerpproces, maar geldt wel als referentie voor toekomstige keuzes en aanpassingen.
De ruimte voor zonnepanelen in de planontwikkeling wordt ingeperkt door de wens om een deel van het dak in te zetten als verblijfsruimte (schoolplein). Conform het Energieprotocol wordt gekeken of er voldoende ruimte binnen het plangebied te vinden is om de BENG 3 ambitie te behalen, of dat er ook (deels) buiten het plangebied gekeken moet worden.
De schoollocatie wordt niet aangesloten op aardgas. Voor de warmte en koude voorziening van het gebouw wordt een warmte-koude opslag (WKO) aangelegd, in de vorm van een open bodemenergiesysteem. De mogelijkheden worden nog onderzocht om aan te sluiten op een collectief (USP) warmtenet, mocht dit niet lukken dan wordt dit een zelfstandige installatie. De locatie ligt buiten de dynamische zone van Utrecht waardoor er dieper dan circa 50 meter geboord mag worden in de ondergrond. In het ontwerp wordt uitgegaan van een gebalanceerd systeem; mocht in de toekomst alsnog een warmte of koude-overschot ontstaan, dan moet in eerste instantie gezocht worden naar uitwisseling met de omgeving volgens het energieprotocol.
De klimaatwetenschappen tonen aan dat de aarde opwarmt, dat klimaatpatronen verschuiven en extremen in weer toenemen. Voor Nederland betekent dit dat in de toekomst langere periodes met hoge temperaturen worden verwacht, onderbroken door intensievere regenbuien in vergelijking met hedendaags. Binnen stedelijk gebied leidt dit vooral tot uitdagingen op het gebied van voldoende waterberging en het beperken van hittestress in gebouwen en de openbare ruimte.
Gestreefd wordt naar een maximale compensatie van het groen dat verdwijnt. Dit wordt deels via de daken van het schoolgebouw uitgevoerd worden, in de vorm van groene schoolpleinen en plantenvakken. Beiden geven ook kansen voor waterberging op eigen terrein en koeling bij hittelast in de zomer. De volle grond rondom de school biedt mogelijkheden tot volledige infiltratie van hemelwater in het eigen plan. Om deze potentie te benutten, moet verharding geminimaliseerd worden en daar waar nodig, zoveel mogelijk waterdoorlatend te zijn.
Door de groenvoorziening en de waterberging op elkaar af te stemmen, wordt het gebruik van leidingwater voor bevloeiing van groenvoorziening gedurende zomerse periodes zo veel mogelijk voorkomen.
Via motie 252, 2016 heeft de gemeenteraad aangegeven dat circulair bouwen in Utrecht de norm is. Het lange termijn doel hierbij is een volledig circulaire stad in 2050. Het actieprogramma Utrecht Circulair 2020-2023 gaat nader in op de route daarnaartoe. Voor de periode 2020-2023 wordt de nadruk gelegd op leren en experimenteren met de vijf prioritaire circulaire ambities van de gemeente:
De ambities omtrent circulaire gebiedsontwikkeling en circulair bouwen, Utrecht afvalvrij en het stimuleren van opleidingen vormen natuurlijke aanknopingspunten met de planontwikkeling en de onderwijsfunctie. Dit heeft geleid tot de volgende maatregelen:
De biodiversiteit in steden staat onder druk. Daarom stelt de gemeenteraad bij de ontwikkeling van nieuwe gebieden eisen aan de geschiktheid van de bebouwde omgeving als leefgebied voor dieren, onder de noemer "diervriendelijk bouwen". In de planontwikkeling wordt hier invulling aan gegeven met de volgende maatregelen:
Zie ook paragraaf 4.4.2 voor een uitgebreide beschrijving van de groencompensatie maatregelen, inclusief diervriendelijk bouwen.
In voorliggend hoofdstuk is de voorgenomen ontwikkeling van de ISUtrecht getoetst aan de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. Hieruit blijkt dat geen van deze aspecten een belemmering opwerpen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De gemeente Utrecht voert voor deze gebiedsontwikkeling geen actief grondbeleid en vervult in die zin een faciliterende rol. De kosten die de gemeente maakt om deze ontwikkeling mogelijk te maken kunnen niet zoals bij een actief grondbeleid worden verhaald via de gronduitgifte. De onderstaande paragraaf beschrijft hoe het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Op basis hiervan is de conclusie dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Gemeente Utrecht is verantwoordelijk voor de huisvesting van de ISUtrecht. In de gemeentebegroting (programma onderwijs) is een bedrag bestemd voor de dekking van de normbijdrage volgens de verordening onderwijshuisvesting voor een school van 1200 leerlingen en voor het kunnen beschikken over de grond (erfpacht).
Deze bijdrage is conform de normbijdrage die geldt voor regulier primair en voortgezet onderwijs. Omdat de maatstaven van het Internationaal onderwijs afwijken van de standaarden die voor reguliere scholen worden gehanteerd, is een extra investering nodig. Deze extra investeringskosten worden door de ISUtrecht zelf gefinancierd. Het schoolbestuur van de ISUtrecht is verantwoordelijk voor het onderhoud van het schoolgebouw.
Verder worden alle plankosten en de kosten voor het opstellen van het bestemmingsplan en alle kosten voor het voeren van mogelijke procedures gedekt uit de gemeentebegroting (programma onderwijs).
De Universiteit Utrecht is eigenaar van de grond waarop de school en de buitenruimte wordt gerealiseerd. De grond gaat deels in erfpacht over naar de gemeente Utrecht en op een deel wordt een opstalrecht gevestigd ten behoeve van de gemeente Utrecht. Hiervoor wordt een erfpachtovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst worden ook afspraken gemaakt over het realiseren van de water- en groencompensatie.
In paragraaf 4.5.4 is beschreven dat het nodig is dat er vanwege de realisatie van de school mobiliteitsmaatregelen worden getroffen. Om de uitvoering en financiering van het maatregelenpakket goed te borgen zijn deze vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente en de ISUtrecht. Tevens is monitoring van de beoogde effectiviteit van de maatregelen onderdeel van deze afspraken.
Uit onderzoek blijkt dat de verwachting is dat door het nieuwe bestemmingsplan geen planschade ontstaat (onder andere gelet op de situering van de nieuwe bebouwing en het grondeigendom van omliggende gronden en de daarbij behorende gebruiksmogelijkheden). Planschadeclaims zijn echter op voorhand niet geheel uit te sluiten. Kosten die voorvloeien uit eventuele claims zijn voor rekening van de gemeente Utrecht.
Op basis van bovenstaande is de conclusie dat het kostenverhaal verzekerd is en dat dit bestemmingsplan financieel-economisch uitvoerbaar is.
De gemeente Utrecht, International School Utrecht en Universiteit Utrecht hebben gezamenlijk de planontwikkeling van de nieuwe International School Utrecht in USP uitgewerkt. Dit proces is beschreven in paragraaf 4.1 Proces nieuwbouw International School Utrecht. Met deze partijen is gezamenlijk gewerkt aan de bouwenvelop waarin de uitgangspunten voor de nieuwe school zijn vastgelegd. Gedurende dit traject zijn vanaf 2018 ook gesprekken gevoerd met verschillende stakeholders in het gebied, onder andere met de Hoge School Utrecht, het Buurtschap Amelisweerd Rhijnauwen, de bewonersvereniging van de naastgelegen studentenhuisvesting Cambridgelaan, het RIVM en de Biologenvereniging (beheerders naastgelegen bos).
Voor de zomer van 2019 is een concept van de bouwenvelop ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor iedereen om daar een reactie op te geven. Deze reactietermijn liep vanaf 20 juni 2019 tot en met 25 juli 2019. Op 2 juli 2019 is een inloopbijeenkomst georganiseerd.
Er zijn zes reacties binnengekomen in de periode dat de bouwenvelop ter inzage lag. De reacties met de gemeentelijke beantwoording zijn opgenomen in een reactienota. Deze nota is opgenomen als Bijlage 2.
De meeste reacties gingen over de mogelijkheid tot dubbelgebruik van accommodaties, hinder door licht/reflectie en zicht op bebouwing, verkeersveiligheid routes naar school, groen en USP en de recreatieve verbinding tussen USP en de landgoederen. De bouwenvelop is naar aanleiding van de binnengekomen reacties op onderdelen aangepast. Dit betreft verduidelijking van de tekst en onderdelen zijn aangescherpt of verder uitgewerkt. Zo is bijvoorbeeld de legenda van de bouwenveloptekening aangepast (sportveld naar speelveld) en is een nieuwe overzichtstekening met toelichting toegevoegd waarin de compensatiemaatregelen vanuit water en groen verder zijn uitgewerkt. Op 7 januari 2020 is de bouwenvelop vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders en deze bouwenvelop vormt samen met het Voorlopig Ontwerp (VO) de basis van dit bestemmingsplan.
Een aantal binnengekomen reacties in de consultatieperiode vroeg om een visie op groen en landschap op het schaalniveau van geheel USP en meer betrokkenheid van natuur- en milieuorganisaties. Bij het bepalen van maatregelen in het groen is vooral gekeken naar de verbinding tussen bebouwing en landschap aan de zuidzijde van het USP. Hierbij is aangesloten op bestaande plannen en toekomstvisies. Op het niveau van het hele USP en de omgeving is verwezen naar de omgevingsvisie USP die destijds werd opgesteld. In dit proces zijn belangstellende en belangrijke stakeholders breed uitgenodigd om mee te denken, hierin zijn nadrukkelijk de natuur- en milieuorganisaties meegenomen.
Rijksoverheid
Met dit bestemmingsplan zijn geen nationale belangen in het geding, in die zin dat er weliswaar een relatie is met het nationale belang 'erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde', maar dat de doorwerking van dit belang verloopt via beleid en regels op provinciaal niveau. Het bestemmingsplan is daarom ook niet toegestuurd naar de rijksoverheid.
Provincie Utrecht
Deze locatieontwikkeling is niet in strijd met provinciale belangen. Het provinciaal ruimtelijk beleid is neergelegd in de Provinciale Omgevingsvisie en de Interim Omgevingsverordening. In de Interim omgevingsverordening zijn algemene regels opgenomen over de inhoud, toelichting of onderbouwing van onder meer bestemmingsplannen. Hiermee is beoogd de provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijke niveau. In het kader van het vooroverleg als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening is een concept van het bestemmingsplan voor reactie aan de provincie Utrecht gestuurd.
Ten aanzien van Mobiliteit merkt de provincie op dat de verkeerssituatie op het USP redelijk kritisch is, waardoor elke nieuwe ontwikkeling op het USP gedetailleerd bekeken moet worden. Daarbij merkt de provincie op dat een toenemend knelpunt met betrekking tot het kruisen van de provinciale OV-infrastructuur op het USP is dat extra (auto)ritten ook een extra verkeersveiligheidsrisico betekent. De provincie adviseert daarom ook om extra kritisch te zijn op het realiseren van een vermindering van het aantal autoritten van de ISUtrecht. Tot slot geeft de provincie aan dat zij bij deze ontwikkeling vertrouwen hebben in de door de gemeente Utrecht te maken afspraken met ISUtrecht om het aantal autoritten binnen de perken te houden. Deze reactie vraagt op dit punt dus niet om een aanpassing in het bestemmingsplan, maar wel om een blijvende kritische blik bij locatieontwikkelingen in het USP met een relatie met mobiliteit.
Ten aanzien van Cultuur en landschap merkt de provincie op dat de locatie binnen de rode contour en binnen het provinciale belanggebied Militair Erfgoed ligt, maar buiten het UNESCO Werelderfgoed gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Een belangrijke kernkwaliteit van het NHW-landschap is de openheid van het landschap en de schootsvelden van de forten (Fort bij Rijnauwen en het Werk op de Hoofddijk).
Verder merkt de provincie op dat het bouwterrein in de tweede verboden kring ligt van het Fort aan de Hoofddijk en in de derde verboden kring van Fort bij Rijnauwen. De relatie met het Fort aan de Hoofddijk is niet meer waar te nemen door de aanwezige bebouwing hiertussen. De relatie met Fort bij Rijnauwen is nog duidelijk zichtbaar, vanwege het open karakter van het landschap rondom het fort. In de derde kring mocht wel gebouwd worden (ook in steen), maar dit was op eigen risico. Het is van belang dat ook op perceelniveau rekening wordt gehouden met de bestaande landschapsstructuren. In 2007 is de slootstructuur voor een deel opnieuw uitgegraven. De sloten zijn een verwijzing naar het vroegere kavelpatroon op het perceel, hier is de relatie met het omliggende landschap en de gelaagdheid te zien. De provincie adviseert om bij de herinrichting van het perceel zoveel mogelijk rekening te houden met deze sloten.
Het open landschap heeft ook een belangrijke betekenis in de afwisselende stedelijke rand van het USP. De herkenbaarheid van het oorspronkelijk cultuurlandschap met haar verkavelingsstructuur is van grote waarde.
Het plangebied is één van de open delen in de rand van het USP en heeft een belangrijke waarde voor de beleving van de stadsrand. Zowel vanuit het open landschap naar het USP toe als van het USP naar landschap toe. Vanuit het plangebied is er een zichtrelatie met de aanwezige landgoederen aan de zuidzijde en het Fort Rhijnauwen.
Om de openheid van het landschap zo min mogelijk aan te tasten en de zichtlijnen naar het open landschap, de landgoederen en het fort te behouden is de bebouwing zo compact mogelijk en op een zo klein mogelijk bebouwingsvlak in het noordoosten geprojecteerd. De verwijzing naar het cultuurlandschap blijft gedeeltelijk behouden in de vorm van de in 2007 gereconstrueerde noordwestelijke sloot ter plaatse van een historische verkavelingssloot.
Hoewel het lijkt dat in de aanduiding van het bouwvlak rekening is gehouden met de sloten, is de bestemming Maatschappelijk over een sloot geplaatst. Ook sluit het landschapsmodel niet aan op de diagonale verkaveling. Het is de provincie niet duidelijk of het slotenpatroon wordt aangetast of niet. Geadviseerd wordt het slotenpatroon en de diagonale verkaveling op het terrein zoveel mogelijk te handhaven.
Over het plan heeft nadere afstemming met de provincie plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan is de tekst van de paragrafen 2.2 Provinciaal beleid, 3.6 Historie en 5.12 Cultuurhistorie uitgewerkt en verduidelijkt. Met deze aanpassingen in de tekst, heeft de provincie aangegeven met het bestemmingsplan in te stemmen.
Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
Het plan is ook voor overleg toegezonden aan de VRU. De VRU vraagt aandacht voor ventilatiesystemen en brandkranen (locaties bluswater) en zij vragen om daarvoor voorschriften op te nemen in de omgevingsvergunning. Deze aspecten worden bij het uitwerken van de omgevingsvergunningaanvraag betrokken en hierover zal dan nader met de VRU worden afgestemd.
HDSR
In paragraaf 5.11 Water en klimaatadaptatie van Hoofdstuk 5 Onderzoek en
randvoorwaarden is al ingegaan op het overleg met het waterschap (HDSR). De HDSR heeft tijdens het vooroverleg gevraagd om een aantal verduidelijkingen en uitwerkingen in het bestemmingsplan en in de waterparagraaf. Het ging hier vooral om het uitwerken van de wateropgave en welke watercompensatiemaatregelen de wateropgave concreet oplossen.
Daarnaast is naast de primaire watergang op de verbeelding een dubbelbestemming Waterstaat opgenomen van 5 meter breed conform de wens van HDSR. Dat is 4 meter van de maat voor de beschermingszone waarbinnen een onderhoudspad aangelegd wordt en 1 meter om speling te hebben voor het aanleggen van een eventueel talud.
In bestemmingsplannen zijn twee soorten regels te vinden: bijzondere regels die alleen gelden voor locaties waar een bepaalde bestemming of functie geldt en algemene regels die voor alle bestemmingen of functies gelden.
De bijzondere regels staan in hoofdstuk 2 van de regels van dit plan. In dit hoofdstuk staan de volgende artikelen:
De algemene regels staan, de begrippen en meetregels in hoofdstuk 1 buiten beschouwing gelaten, in vijf hoofdstukken: de hoofstukken 3 tot en met 7. De regels van die hoofdstukken noemen we 'de algemene regels'. De algemene regels staan in:
De Eerste en Tweede Kamer hebben in 2016 de Omgevingswet aangenomen en sindsdien hebben zij daarin ook nog veel wijzigingen aangebracht. De wet gaat straks, onder meer, de Wet ruimtelijke orderning vervangen. De Omgevingswet is nog niet in werking getreden, maar dat zal waarschijnlijk wel in 2023 gebeuren. De Omgevingswet brengt veel veranderingen met zich mee. Een belangrijke verandering voor de gemeente is dat de gemeente dan alle bestemmingsplannen moet overbrengen naar één omgevingsplan.
De gemeente Utrecht werkt in stappen toe naar de nieuwe wet en naar het omgevingsplan. Een van de stappen is dat de gemeente ervoor zorgt dat alle algemene regels van alle bestemmingsplannen hetzelfde zijn. In januari 2022 is daarom het ontwerpbestemmingsplan Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht ter inzage gelegd. De afkorting Chw staat voor: Crisis- en herstelwet, een wet die afwijkingen toestaat van de verplichte standaarden voor bestemmingsplannen en die toestaat dat er regels worden gesteld over onderwerpen die in een gewoon bestemmingsplan niet voorkomen, zoals regels over het kappen van bomen. De algemene regels in dat bestemmingsplan gelden voor de hele gemeente, met uitzondering van gebieden waar een beheersverordening geldt.
In dit plan zijn de algemene regels van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht overgenomen. Zo zorgen we dat de uniformiteit van de regels gehandhaafd blijft. Dit heeft wel als gevolg dat niet alle regels (bijvoorbeeld de regels voor woningsplitsing) een directe relatie hebben met het bouwplan voor de school waar dit bestemmingsplan voor is opgesteld.
Meer informatie over hoe gemeente toewerkt naar de Omgevingswet en het omgevingsplan is te vinden in hoofdstuk 1 van de toelichting van het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht.
De Omgevingswet gebruikt nieuwe termen. Een 'bestemming' wordt in die wet 'functie' genoemd en 'gebruik' is straks een 'activiteit'. Om te oefenen met de nieuwe termen en om er alvast aan te wennen, zijn deze termen al gebruikt in de algemene regels. Bij het lezen van de algemene regels is het dus van belang om de onderstaande termen te kennen:
Om het onderscheid tussen een functie (bestemming) en een activiteit te verduidelijken wordt de activiteit in dit plan meestal met een werkwoord, bijvoorbeeld bouwen, beschreven. De Omgevingswet hanteert ook de term 'fysieke leefomgeving'. In dit plan spreken we van 'leefomgeving'. De term 'omgevingsvergunning' is in de algemene regels vervangen door 'vergunning', als het gaat om de omgevingsvergunning die de gemeente op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en straks op grond van de Omgevingswet kan vragen.
In dit artikel worden de begrippen die een verduidelijking nodig hebben verklaard.
Artikel 2 Wijze van meten
De regels in dit artikel maken duidelijk hoe de gemeente gaat meten als er in een regel een bepaalde maat staat, zoals een bouwhoogte.
De verplichte "Anti-dubbeltelregel" uit het Besluit ruimtelijke ordening is in artikel 2, lid 2.5, opgenomen. Deze regel voorkomt dat steeds vanuit de feitelijke situatie van het heden wordt gemeten. Als een bewoner bijvoorbeeld 60% van zijn tuin mag volbouwen en dat ook heeft gedaan, ontstaat een nieuwe tuin. Deze regel verhindert dat de bewoner nu ook weer 60% van de nieuwe, kleinere tuin mag volbouwen.
Per artikel van Hoofdstuk 2 is in deze paragraaf een beknopte toelichting opgenomen.
In de bestemming groen is het mogelijk om een pad aan te leggen dat gepland is naast de verbreding van de watergang die direct ten westen van het plangebied ligt. Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De gronden ten zuiden van de bestemming Maatschappelijk blijven de bestemming Groen houden zoals nu ook het geval is. Deze grasvelden blijven dezelfde uitstraling houden, zonder bebouwingsmogelijkheden, maar worden ook ingezet voor medegebruik in de vorm van sportieve speelactiviteiten voor de school en krijgen geen specifieke onderwijsfunctie.
Met de bestemming Maatschappelijk wordt de bouw van de school mogelijk gemaakt waarbinnen de onderwijsfunctie een plek moet krijgen. Het gaat hierbij om voorzieningen voor onderwijs zoals leslokalen alsmede onderwijsondersteunende voorzieningen zoals werkplekken, docentenkamers en overlegruimtes.
Naast de hoofdfunctie onderwijs, biedt de school een plek voor de aanvullende functies kinderopvang, sportvoorzieningen en les-, oefen- en praktijkruimtes voor podiumkunsten. Ook voorzieningen en functies die bij deze toegestane functies horen, zijn binnen de bestemming Maatschappelijk toegestaan. Het gaat hier bijvoorbeeld om ruimtes die ook voor buitenschoolse opvang ingezet kunnen worden.
De school moet gebouwd worden binnen het bouwvlak dat op de verbeelding is weergeven. Ook is op de verbeelding aangegeven tot welke hoogte het gebouw mag worden gebouwd (23 meter). Ten noorden, oosten en westen van het gebouw is er binnen de bestemming Maatschappelijk ruimte om aansluitend aan het onderwijsgebouw een schoolplein of buitenruimte te realiseren. Het geplande schoolplein aan de noordzijde doet ook dienst als kiss&ride locatie, dus om de kinderen te halen en te brengen van en naar school. Ook worden hier de ondergrondse afvalcontainers voor de inzameling van afval geplaatst.
Het brutovloeroppervlakte voor kinderopvang is door een specifieke gebruiksregeling binnen de bestemming Maatschappelijk begrensd op 520 m2. Het brutovloeroppervlakte voor sportvoorzieningen mag niet groter zijn dan 1500 m2. Onder het gebouw is ruimte voor parkeren.
De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is met name bedoeld voor het gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer. Deze bestemming ligt aan de rand van het plangebied en sluit aan op de verkeersbestemming van de Cambridgelaan.
De bestaande primaire watergang direct aangrenzend aan de oostzijde van het plangebied wordt aan de westzijde verbreed om te voldoen aan de wateropgave, zie paragraaf 5.11. Deze verbreding wordt onderdeel van de primaire watergang en heeft dan ook de bestemming Water gekregen.
Door de verbreding van de watergang komt de bestaande beschoeiing te vervallen. Langs de westzijde van de te verbreden watergang wordt een natuurvriendelijke oever aangelegd. Bij de aanleg van de natuurvriendelijke oever moet rekening worden gehouden met het toekomstig onderhoud. Op de verbeelding van het bestemmingsplan is een dubbelbestemming gegeven aan de beschermingszone naast de watergang. De dubbelbestemming heeft een breedte van 5 meter zodat er binnen deze zone voldoende ruimte is om een onderhoudspad te realiseren en om eventueel een talud aan te leggen om het hoogteverschil te overbruggen tussen de natuurvriendelijke oever en het naast gelegen terrein.
In hoofdstuk 3 van de algemene regels wordt het bouwen als een zelfstandige activiteit gezien. De algemene regels over bouwen zijn in dat hoofdstuk opgenomen, met uitzondering van regels die bedoeld zijn om een functie (bestemming) te vrijwaren van bebouwing, zoals regels die bij de functie gasleiding horen. Die beschermende regels zijn opgenomen in hoofdstuk 5.
In de regels over de functie (bestemming) die in hoofdstuk 2 van de regels staan kunnen ook regels staan over het bouwen, bijvoorbeeld over de hoogte van een gebouw of het bouwvlak waarbinnen een gebouw moet worden gebouwd. De gemeente toetst een vergunningaanvraag voor het bouwen ook aan die regels. Als een regel uit hoofdstuk 2 in strijd is met de algemene regels, gaat de regel in hoofdstuk 2 voor. Zie ook: paragraaf 7.4.2.
In de bestemmingsplannen Veldhuizen, De Meern en Voordorp-Voorveldsepolder is een 'overige zone - bouwen' aan locaties toegekend. Zo'n zone omvat alle functies waar hoofdgebouwen gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden. Grofweg zijn dat de functies die niet tot het openbare gebied behoren, later aangevuld met agrarische functies. Bestemmingsplannen die in 2022 de beheersverordeningen gaan vervangen zullen ook met zo'n zone werken. Zie ook paragraaf 7.4.5.
Als een regel geen verwijzing naar de 'overige zone - bouwen' heeft, dan geldt de regel in principe dus voor het hele grondgebied van de gemeente waarvoor een bestemmingsplan geldt, inclusief de gebieden met een Chw-plan. Alleen gebieden met een beheersverordening houden hun eigen regeling.
Omdat de algemene regels zijn opgesteld voor de hele gemeente, kunnen er regels in staan die verwijzen naar zones of aanduidingen die in dit bestemmingsplan niet voorkomen, zoals de genoemde 'overige zone - bouwen' of de 'waarde - omgevingskwaliteit'. Dat is geen probleem: die regels worden dan binnen het plangebied van het bestemmingsplan niet toegepast.
Artikel 8
De regel in artikel 8 lid 8.1 zorgt ervoor dat dit hoofdstuk in de hele gemeente kan gelden. Met de regel in lid 8.1 blijven de regels die in bestemmingsplannen in hoofdstuk 2 staan van toepassing, naast de regels die in hoofdstuk 3 van dit plan staan. Dat is logisch, want het is een juridisch principe (het 'lex specialis'-beginsel) dat een bijzondere regel voorgaat op een algemene regel. Zie ook: paragraaf 7.1. Het bestemmingsplan Algemene regels Utrecht bevat een uitgebreide toelichting op dit lid.
De regel in lid 8.2 verbindt het bouwen met de functie (bestemming) van het gebouw. Als de functie van het gebouw niet past bij de functie van de locatie, mag het bouwen ook niet. Een bedrijfspand past bijvoorbeeld wel op een locatie met de functie Bedrijf, maar niet op een locatie met de functie Groen. Een vergunningaanvraag voor een bedrijf op zo'n locatie zal op grond van lid 8.2 moeten worden geweigerd.
Lid 8.3 dient twee doelen. Allereerst wordt onder 1 zeker gesteld dat een bestaand, legaal bouwwerk (een gebouw is ook een bouwwerk) in dit plan als een legaal bouwwerk wordt gezien, ook al bepaalt een regel in dit artikel dat zo'n bouwwerk niet gebouwd mag worden. Het legale bouwwerk wordt geacht in overeenstemming te zijn met de regels die dit bestemmingsplan over de activiteit bouwen stelt.
Met legaal wordt bedoeld:
De regel onder 2 is bedoeld voor bouwwerken die gebouwd zijn om te voldoen aan een voorwaardelijke verplichting. Dergelijke gebouwen mogen niet afgebroken worden.
In lid 8.4 staat een regel die uit de bouwverordening komt en die in het omgevingsplan thuishoort. Het is een praktische regel die ervoor moet zorgen dat de bouw op een zorgvuldige manier start, namelijk op de juiste hoogte en op de juiste plek. De woorden "in ieder geval" maken duidelijk dat er andere redenen kunnen zijn om nog niet met de bouw te beginnen. De voorschriften in de omgevingsvergunning kunnen de start bijvoorbeeld verbieden zolang nog niet aan een bepaalde voorwaarde is voldaan en is ook mogelijk dat er voor de bouw nog meer vergunningen nodig zijn.
Het aangeven van het peil of het uitzetten van rooilijnen is niet altijd nodig. De gemeente kan in zo'n geval aangeven dat de bouwer kan starten met de bouw.
Lid
9.1
Dit lid zorgt voor de uitvoering van het parkeerbeleid. De regel onder 1 en 3 zorgen ervoor dat een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet voldoen aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Dat betekent dat de aanvrager moet zorgen voor voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen. Wat voldoende is, hangt natuurlijk af van wat er gebouwd wordt. Het college gebruikt beleidsregels om te toetsen of een bouwplan voorziet in voldoende parkeergelegenheid. Bij de vaststelling van dit plan staan die beleidsregels in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021
gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormen
auto 2021 gemeente Utrecht. In die beleidsregels staan de normen waarmee de parkeerbehoefte berekend wordt, de mogelijkheden voor maatwerk en hoe het aantal te realiseren parkeerplaatsen bij het gebruik van die mogelijkheden wordt berekend.
De constructie in dit lid vloeit voort uit artikel 3.1.2, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening en uit de vergelijkbare bepaling in het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, artikel 7c, zesde lid. Die wettelijke regelingen staan toe dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening "vage regels" bevat die concreet worden gemaakt met beleidsregels.
Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 maart 2017 (201605713/1/R3) over het bestemmingsplan "Facetherziening parkeren" van de gemeente Groningen volgt dat de gemeente een dynamische verwijzing naar parkeernormen in de regels mag opnemen. In deze uitspraak overweegt de Afdeling: "Wel moet duidelijk zijn naar welke beleidsregels wordt verwezen. Hoewel in artikel 4, lid 4.4, van de planregels niet wordt verwezen naar specifieke beleidsregels, kan er naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid geen onduidelijkheid over bestaan dat ten tijde van de vaststelling van het plan hiermee de "Beleidsregels Parkeernormen 2012" van de gemeente Groningen worden bedoeld. Er zijn in de gemeente Groningen immers geen andere beleidsregels met betrekking tot parkeren."
Lid
9.2
Deze regel heeft vooral een signaalfunctie. De regel is strikt genomen niet nodig, omdat artikel 15 sowieso van toepassing is. De beleidsmatige toelichting staat bij dat artikel.
Artikel 10
Voor de duidelijkheid: het "bouwen is toegestaan" in de kop van artikel Bouwen is toegestaan wil zeggen dat op grond van hoofdstuk 3 van de regels geen vergunning nodig is. Vaak is op grond van de wet wel een omgevingsvergunning nodig of brengt de bouwactiviteit ook een vergunningplichtige activiteit met zich mee, bijvoorbeeld het bouwen bij een gasleiding.
Het eerste lid, lid 10.1 beschrijft de gevallen waarin geen vergunning nodig is. Onder 1 worden de bouwwerken bedoeld die op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zonder vergunning, zelfs zonder bouwvergunning, gebouwd mogen worden. De regel onder 2a spreekt voor zich. Onderdeel 2b verwijst naar bouwregels die bij de regels bij een functie (bestemming) staan, bij traditionele bestemmingsplannen zijn dat de bouwregels in hoofdstuk 2. Als de regels die een functie horen een bouwwerk toestaan, dan is het bouwen op grond van dit onderdeel toegestaan. Als een aanvrager bijvoorbeeld een gebouw van 8 meter hoog wil bouwen en bij de functie (bestemming) of op de plankaart (verbeelding) staat dat daar bebouwing tot 9 meter is toegestaan, dan is het bouwen toegestaan. De bouwer moet op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wel een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen aanvragen en de bouwer moet ook voldoen aan artikel 14.
In lid 10.2 staan de kleine afwijkingen van regels over het bouwen, afwijkingen die normaal gesproken geen effect hebben op de planologische of stedenbouwkundige invulling van een gebied en de leefbaarheid niet aantasten. Deze regels staan ook al in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Meestal is voor de genoemde bouwwerken wel een omgevingsvergunning nodig. Dit lid bepaalt slechts dat voor de afwijking (namelijk de overschrijding van de bouwgrens) geen vergunning nodig is.
Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is onder voorwaarden geheel vergunningvrij (zie hierboven bij lid 10.1. De voorwaarde waar lid 10.1 naar verwijst luidt: "c. op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn". Met deze voorwaarde wil de wetgever voorkomen dat bijbehorende bouwwerken die invloed hebben op de beleving van de openbare ruimte zonder welstandstoets gebouwd mogen worden. Er zijn echter gevallen waarin het bijbehorende bouwwerk zonder bezwaar of zelfs bij voorkeur op de grens van het openbare gebied gebouwd kan worden. De regels in lid 10.3 beschrijven die gevallen en zorgen dat voor die gevallen snel een vergunning voor de activiteit bouwen verleend kan worden. Het begrip "openbaar toegankelijk gebied" is uit de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht overgenomen.
De regel onder 1 gaat over wat men een gesloten bouwblok noemt. Een bijhorend bouwwerk op de grens van het perceel is daar geen bezwaar. "Aan alle zijden omgeven [..] door hoofdgebouwen", betekent niet dat er geen openingen in de bebouwing mag zitten, bijvoorbeeld openingen om verkeer naar een binnenterrein toe te laten. Het gaat erom dat aan alle zijden min of meer gesloten bebouwing staat die een duidelijk binnenterrein vormt voor de bewoners van die gebouwen.
Afbeelding: openbaar gebied dat "omgeven is door hoofdgebouwen"
Op grond van de regeling in Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht is het bouwen van bijbehorende bouwwerken aan een achterom toegestaan, behalve bij percelen die op de hoek liggen. De achterom valt namelijk niet onder het begrip "openbaar toegankelijk gebied". Op de tekening hieronder zijn de bijbehorende bouwwerken die vergunningvrij zijn geel gekleurd. Op de hoeken, rood ingetekend, is het van belang dat zorgvuldig gekeken wordt naar het effect op de openbare ruimte. Als een bouwplan stedenbouwkundig past en voldoet aan de eisen van welstand, is het bouwen met een vergunningverlening mogelijk.
Afbeelding: percelen aan een steeg of achterom
In lid 10.4 staan de regels over het bouwen in de openbare ruimte. De meeste bouwwerken die daar normaal gesproken te vinden zijn, mogen op grond het Besluit omgevingsrecht zonder vergunning gebouwd worden. De gemeente is, afgezien van nutsvoorzieningen, over het algemeen de enige partij die in de openbare ruimte iets bouwt. Meestal zijn het voorzieningen die bij de inrichting van het openbare gebied horen, zoals banken in het park. Het uitgangspunt bij de regeling voor het bouwen in de openbare ruimte is dat de gemeente zichzelf geen vergunningen hoeft te geven. In de praktijk overlegt de gemeente veranderingen van de inrichting van de openbare ruimte met omwonenden. Als omwonenden bezwaar hebben, kunnen zij dat ook zonder vergunningprocedure aan de gemeente laten weten.
Met de regels in lid 10.4 is voor het bouwen van voorzieningen die het algemeen belang dienen in principe geen vergunning nodig. Er zijn een paar voorwaarden:
In het geval van speelvoorzieningen geldt een maximum hoogte. Geluidwerende voorzieningen worden in de praktijk alleen aangebracht als dat nodig is en dan niet hoger dan nodig is. Daarom is geen maximale hoogte in de regel opgenomen. Dat geldt ook voor kunstwerken. Het plaatsen van een kunstwerk in de openbare ruimte gebeurt altijd in overleg met de omwonenden. Een regel over de omvang is dus niet nodig.
Artikel 11
In artikel 11 staan de mogelijkheden voor het bouwen met een vergunning. Dat kan een vergunning zijn om in afwijking van regels te mogen bouwen of een vergunning voor het bouwen als dat zonder vergunning niet is toegestaan. De grondslagen voor deze vergunningen staan respectievelijk in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en in artikel 7c, lid 14, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. De werking is overigens vergelijkbaar: de bouwmogelijkheid die vergund kan worden, is in overeenstemming met de geest van het plan, als aan de voorwaarden die bij de vergunningplicht horen wordt voldaan.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om bouwwerken te bouwen die de buren als hinderlijk kunnen ervaren. Daarom doet degene die wil bouwen er goed aan om even met de buren te gaan praten, voordat de vergunningaanvraag gedaan wordt.
Lid
11.1 Bouwen buiten de bouw- en bestemmingsgrens
De werking van lid 11.1 heeft net als artikel 10, lid 10.2, tot doel om kleine afwijkingen toe te kunnen staan. In tegenstelling tot de regel in artikel 10, lid 10.2, mag op grond van lid 11.1 ook de bestemmingsgrens overschreden worden. De afwijking kan daardoor ingrijpender zijn. Daarom is voor deze afwijking een vergunning van burgemeester en wethouders nodig. Het is niet de bedoeling dat de afwijking de aard van de aangrenzende functie (bestemming) aantast. Dan zou sprake zijn van een wijziging van die functie. Het college is daartoe niet bevoegd. Zo is in de gevallen die onder c genoemd zijn een vrije hoogte als voorwaarde opgenomen, om te voorkomen dat de grond waarboven gebouwd wordt niet meer veilig gebruikt kan worden en daarmee feitelijk ongeschikt wordt voor de functie.
Dit lid is een voortzetting van de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik.
Lid
11.2 Bouwen met een kleine afwijking van regels
In lid 11.2 staan de kleine afwijkingen die doorgaans in een apart artikel met als titel 'Algemene afwijkingsregels' in bestemmingsplannen worden opgenomen. Deze regel is een uitbreiding ten opzichte van het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik. Deze afwijking betreft een collegebevoegdheid. Deze bevoegdheid hoeft dus niet in alle gevallen toegepast te worden. Zo is voor het bedrijventerrein Lage Weide onderzocht of de 10% afwijking kan worden toegepast. Dit zal in de belangenafweging moeten worden betrokken.
Lid
11.3 Hoofdgebouwen bouwen of verbouwen in de 'overige zone - bouwen'
Lid 11.3 behandelt het bouwen en verbouwen van hoofdgebouwen. Dit lid wekt wellicht de indruk dat hoofdgebouwen buiten de 'overige zone - bouwen' zonder vergunning mogen worden gebouwd. Dat is niet het geval. De genoemde zone komt alleen voor in bestemmingsplannen die beheersverordeningen vervangen en met toepassing van de Crisis- en herstelwet toewerken naar de Omgevingswet. Het bouwen van hoofdgebouwen is in die plannen alleen toegestaan met een vergunning die op grond van de regels in dit plan kan worden verleend. In andere plannen mag een hoofdgebouw ook alleen met een vergunning gebouwd worden. Die vergunningplicht volgt uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Een aanvraag wordt vervolgens getoetst aan het bestemmingsplan, dus aan de bij de functie horende bouwregels en aan de algemene regels. Zie ook paragraaf 7.4.4.
De 'overige zone - bouwen' zorgt ervoor dat de website waarop het plan geraadpleegd wordt een link naar de bouwregels laat zien, als je met de muis binnen die zone klikt.
Lid 11.3 onder 2a, 2b, 2c en 2d, sloop-nieuwbouw van hoofdgebouwen
Bij de regels in onderdeel 2, onder a, b, c en d, gaat het om het vervangen van een hoofdgebouw, bijvoorbeeld een woning of een school, door een nieuw hoofdgebouw, sloop-nieuwbouw dus.
De regel onder a is vooral bedoeld voor hoofdgebouwen die door een calamiteit, zoals een brand, verloren zijn gegaan. Maar wie dat wil, mag zijn hoofdgebouw ook afbreken en een nieuw hoofgebouw terugbouwen. Het uitgangspunt van de regel onder a is dat het hoofdgebouw op dezelfde plek, met eenzelfde grondvlak wordt teruggebouwd met ongeveer dezelfde hoogte. De regel wil wel enige flexibiliteit bieden en eist daarom een "vergelijkbare omvang".
Wat de bestaande hoogte is, zal in veel gevallen, vooral bij rijtjeshuizen, een school of een appartementencomplex, duidelijk zijn. Om twijfel bij de beoordeling van de bestaande hoogte zoveel mogelijk te beperken wordt in bijlagen bij de toelichting van plannen die een beheersverordening vervangen zoveel mogelijk een overzicht opgenomen van de bestaande hoogtematen op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
De regel onder b staat toe dat er een groter hoofdgebouw wordt teruggebouwd. Die vergroting moet dan wel bijdragen aan een verbetering van het straatbeeld, bijvoorbeeld omdat de bouwhoogte beter past in de omgeving. De buren mogen weinig of geen last hebben van de vergroting. Dat betekent bijvoorbeeld ook dat de vergroting geen parkeeroverlast en vrijwel geen extra verkeer mag veroorzaken. Een vergunningaanvraag voor een groter hoofdgebouw wordt in ieder geval beoordeeld door een deskundige in het vakgebied van stedenbouw.
De regels onder c en d gaan over vervangen en verplaatsen van het hoofdgebouw.
De regel onder c heeft als voorwaarde dat het om een gebouw met een maatschappelijke functie gaat. Deze regel sluit aan bij de tot nu toe veel voorkomende manier van bestemmen: een perceel wordt aangewezen voor een maatschappelijke functie en in de regels wordt in procenten aangegeven hoeveel van het perceel bebouwd mag worden. Zo is een flexibele invulling mogelijk. Die flexibiliteit is nodig, om snel te kunnen reageren op veranderingen in de vraag naar nieuwe schoollokalen. De regels stellen nogal wat eisen aan een nieuw hoofdgebouw. De nieuwbouw moet passen in zijn omgeving, geen onevenredige hinder voor de buren geven en de effecten op de gezondheid van de gebruikers van het gebouw mogen niet slechter worden dan in de oude situatie. Daarbij is niet alleen het gebouw zelf van belang, maar ook de plek van bijvoorbeeld een schoolplein.
Als het te vervangen hoofdgebouw een deel is van lintbebouwing, wat in bijvoorbeeld Leidsche Rijn voorkomt, dan mag het nieuwe hoofdgebouw ook op een andere plek worden teruggebouwd. Dat staat in de regel onder d. Deze regel geldt alleen voor woningen en niet voor andere functies, dus ook niet voor bedrijfswoningen. Het hoofdgebouw moet dus de functie wonen hebben of een vergunning voor de activiteit wonen. Ook hier gelden voor het bouwen op een andere plek extra regels, bijvoorbeeld om te voorkomen dat het buurperceel onevenredig gehinderd wordt, of dat door de gekozen nieuwe plek de geluidsbelasting op de gevels zoveel toeneemt dat niet meer aan de normen van de Wet geluidhinder wordt voldaan. Burgemeester en wethouders kunnen beleidsregels vaststellen die zij gebruiken om te beoordelen of een aanvraag aan de voorwaarden voldoet.
Lid 11.3 onder 2e, bedrijfsbebouwing
De regel in onderdeel 2, onder g, biedt bedrijven de mogelijkheid om de bedrijfsbebouwing uit te breiden. Deze regel volgt de jurisprudentie, met de nuancering dat de uitbreiding niet mag leiden tot een verslechtering van het woon- en leefklimaat. Deze nuancering is nodig, omdat de bedrijven die binnen deze zone vallen vaak niet op een bedrijventerrein maar in een woonwijk staan.
Lid
11.4 Bouwen of verbouwen van ondergeschikte bouwwerken voor mantelzorg
De regel in lid 11.4, onder 1, verwijst naar het vergunningvrije bouwen. De regel in lid 11.4, onder 2, is bedoeld om zo min mogelijk belemmeringen op te werpen voor het maken van een mantelzorgwoning in een bestaand of nieuw bijgebouw.
De regel 'voor zover de vergroting voor het doel noodzakelijk is' is bedoeld om een onnodig gebruik van deze afwijkingsmogelijkheid tegen te gaan. Zo is deze afwijkingsmogelijkheid, uitzonderingen daargelaten, niet bedoeld in situaties waarbij de mantelzorg ook met een vergunningvrije aanpassing geregeld kan worden en ook niet voor een grotere omvang dan redelijkerwijs nodig is voor de mantelzorgwoning.
Onder 'aantasting van het woon- en leefklimaat' wordt bijvoorbeeld verstaan: extra schaduw op het buurperceel of vermindering van privacy. Of die aantasting onevenredig is, moet per geval bezien worden. Van buren mag in dit geval enige tolerantie verwacht worden.
Een vergunning geldt voor de tijd dat de bewoner mantelzorg verleent. Daarna gelden de gewone regels weer. Dat betekent dat het deel dat te groot, waar de vergunning voor verleend was, weer moet worden afgebroken. Ook moeten voorzieningen die van de aanbouw of het bijgebouw een woning maakten weer weggehaald worden.
Lid
11.5 Bouwen op locaties waar het bouwen in verband met de functie verboden is
Bouwen op locaties die beschermd worden in de regels - meestal zit er iets bijzonders in de bodem - is doorgaans niet toegestaan. De vergunning die hier gevraagd wordt, zorgt ervoor dat onderzocht wordt wat de gevolgen van het bouwen zijn voor de beschermde functies en of het bouwen gezien die gevolgen mogelijk is. Het zal duidelijk zijn dat het bouwen op een gasleiding vrijwel nooit vergund kan worden, terwijl een klein gebouwtje op een waterkering bespreekbaar kan zijn.
Op locaties met een beschermde functie geldt vaak ook nog een andere functie. Een bouwwerk zal ook aan de eisen van die andere functie moeten voldoen. Dat blijkt uit de regel onder 1. De regel onder 2 ziet op de noodzakelijke bescherming van de beschermde functie. "Bij wet" betekent: dat in de wet (tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet: de Wet milieubeheer) of op grond van de wet is bepaald wat een kwetsbaar object is. De regel onder 2 volgt uit artikel 14 van het Besluit externe veiligheid buisleidingen en na inwerkingtreding van de Omgevingswet uit een vergelijkbaar artikel 5.18 en 5.19 (nummering van de versie Staatsblad 2018, nr. 292) van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Om te beoordelen of het bouwen past bij de beschermde functie zal het college van burgemeester en wethouders meestal advies vragen aan "de beheerder". Dat kan de eigenaar zijn, bijvoorbeeld de eigenaar van een gasleiding, maar ook een deskundige van de de gemeente of de provincie die als taak heeft om te waken voor verstoring van de functie, bijvoorbeeld het verstoren van het werelderfgoed.
Als voor het bouwen de bodem verstoord wordt of verstoord kan worden, is ook een vergunning op grond van artikel 21 nodig. Lid 11.5 sluit bij dat artikel aan, maar is nog wat strenger, omdat een bouwwerk blijft en ook na het bouwen geen gevaar mag opleveren.
Artikel 12
Dit artikel hoort bij artikel 11, waarin wordt geregeld welke bouwwerken met een vergunning gebouwd mogen worden binnen de 'overige zone - bouwen'. Je zou uit dat artikel de conclusie kunnen trekken dat je voor het bouwen buiten de 'overige zone - bouwen' geen vergunning nodig hebt.
De 'overige zone - bouwen' is ten tijde van het opstellen van het ontwerp van dit plan alleen opgenomen in de bestemmingsplannen Veldhuizen en Voordorp-Voorveldsepolder. In de andere bestemmingsplannen staan de regels over wat er gebouwd mag worden bij de regels over de functie (bestemming). Het is niet de bedoeling dat de toets aan die regels voortaan achterwege blijft. Daarom is in artikel 12 een algemeen verbod opgenomen. Als een initiatief past binnen de bouwregels van de functie, dan blijft het verbod op grond van artikel 8, lid 8.1, buiten toepassing.
Artikel 13
De regels in dit artikel gaan over het slopen van bouwwerken op locaties die beschermd worden tegen ongewenste ontwikkelingen. Op dergelijke locaties eist het plan een sloopvergunning. Het kan zijn dat op grond van de wet ook nog een sloopvergunning nodig is, bijvoorbeeld als de veiligheid van personen in gevaar komt of als het te slopen bouwwerk een monument is. De sloopvergunning die op grond van de regels van dit plan verleend kan worden vervangt die wettelijke sloopvergunning niet.
Dit artikel biedt de mogelijkheid om af te wijken van het sloopverbod dat in de regels bij een functie (bestemming) is opgenomen.
Het college van burgemeester en wethouders beoordeelt een vergunningaanvraag aan de hand van het project waarvoor de sloop nodig is. Het is namelijk van belang om te weten of er iets in de plaats komt van wat gesloopt wordt en hoe dat er dan uit gaat zien. De regels voor het slopen op een locatie die valt binnen het gebied van de functie Waarde - Werelderfgoed Nieuwe Hollandse Waterlinie (lid ) zijn strenger dan de regels in lid , omdat de functie om een hoge mate van bescherming vraagt.
In de Wet ruimtelijke ordening staat dat de gemeente waar nodig regels moet stellen over "het gebruik van de grond en van de zich daar bevindende bouwwerken". Daarmee bedoelt de wetgever dat de gemeente duidelijk moet maken wat je op een plek mag doen of bouwen en als er iets gebouwd is, waarvoor je het gebouw mag gebruiken. De Omgevingswet heeft de term 'gebruik' vervangen door 'activiteit'. Dit plan gebruikt de nieuwe term. Het bouwen is al in hoofdstuk 3 van de regels geregeld. Andere activiteiten staan in de hoofdstukken 4, 5 en 6. De regels in hoofdstuk 5 gaan alleen over het gebruiken van de bodem en de ondergrond. In hoofdstuk 6 staan de regels uit de kapverordening. De andere regels over activiteiten staan in hoofdstuk 4.
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een dergelijk gebruiksverbod hoeft daarom niet in de regels te worden opgenomen.
Artikel 14 verbiedt een aantal activiteiten.
Lid
14.1
In dit lid staat dat activiteiten die niet passen bij een functie (bestemming) die is toegewezen aan een locatie niet zijn toegestaan op die locatie. Als er op één locatie twee of meer functies gelden, dan moet een activiteit bij al die functies passen. Op een locatie met de functie Groen en de functie Leiding - Gas, mag géén eik geplant worden. Die activiteit past prima bij de functie Groen, maar levert gevaar op voor de gasleiding en is dus verboden.
Lid
14.2
In bestemmingsplannen zijn altijd regels opgenomen, meestal onder het kopje "strijdig gebruik", die voor alle functies (bestemmingen) gelden. Deze regels maken duidelijk welke activiteiten in ieder geval niet mogen, ook al lijkt de activiteit binnen het doel van een functie te passen. De activiteiten die lid 14.2 noemt, zijn niet toegestaan, behalve als een regel uit hoofdstuk 2 expliciet aangeeft dat dat gebruik wel mag.
Spullen opslaan in de voortuin leidt bijvoorbeeld tot een rommelig straatbeeld. Daarom is dat onwenselijk en verboden. En seksinrichtingen mogen bijvoorbeeld alleen gevestigd worden met een vergunning op basis van de APV in een gebouw dat de functie (bestemming) 'seksinrichting' heeft. De gemeenteraad heeft prostitutiebeleid vastgesteld waarin aan het aantal seksinrichtingen een maximum is gesteld. Dat maximum aantal prostitutiebedrijven is opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening. Het Utrechtse prostitutiebeleid voorziet niet in uitbreiding van de mogelijkheden voor prostitutie. Raamprostitutie wordt geconcentreerd op de daarvoor aangewezen locatie aan het Zandpad. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel en het beleid om prostitutie zoveel mogelijk te concentreren op één plek, zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan. Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit plan geen algemeen verbod, maar wel een verbod op nieuwe vestigingen van seksinrichtingen. Prostitutie is ook niet toegestaan als bedrijf-aan-huis.
Bij toepassing van de regel onder j staat de activiteit 'opslaan' centraal. Een auto die bij een garagebedrijf staat geparkeerd om te worden gerepareerd valt niet onder deze regel, omdat er geen sprake is van opslag.
De regel onder k maakt een uitzondering voor het gewone tuinafval. Met 'tijdelijk' wordt de periode bedoeld die een bewoner redelijkerwijs nodig heeft om het tuinafval af te voeren of op te laten halen.
De functie (bestemming) wonen komt in veel bestemmingsplannen voor. Wonen kan het hoofddoel zijn, zoals bij de functie Wonen, maar ook een doel dat onder een bredere functie valt, bijvoorbeeld onder Gemengd of Woongebied. De regels in de verschillende bestemmingsplannen over wonen komen vaak op hetzelfde neer, maar er zijn ook verschillen, bijvoorbeeld in de definitie van wonen. Dat is beleidsmatig niet handig en voor de handhaving lastig uitvoerbaar. Dit plan zorgt voor één uniforme regeling voor het wonen die, ongeacht de regeling in een bestemmingsplan, op eenzelfde wijze het gemeentelijke woonbeleid uitvoert.
De Omgevingswet maakt onderscheid tussen functies en activiteiten. Het omgevingsplan, dat straks in de plaats komt van dit plan, moet functies toewijzen aan locaties. De functie geeft het doel van een locatie aan. Het omgevingsplan regelt vervolgens welke activiteiten zijn toegestaan. Als hoofdregel van het omgevingsplan geldt dat een activiteit moet passen bij het doel van een functie.
Dit plan anticipeert op de opzet en werking van het omgevingsplan. Dat blijkt uit de inhoud van dit artikel dat regelt welke activiteiten in een woning zijn toegestaan, in plaats van het "gebruik" te regelen, wat tot nu toe de gewoonte was.
Let op: de regels van artikel
15
gaan niet over het bouwen!
Voor de duidelijkheid: de regels in dit artikel gaan niet over het bouwen of verbouwen van woningen. In oudere bestemmingsplan staan de meeste bouwregels in hoofdstuk 2 van de regels van het bestemmingsplan, onder de diverse functies (bestemmingen). Daarnaast gelden de algemene bouwregels. In nieuwe bestemmingsplannen die een aanduiding ''overige zone - bouwen" hebben, staan de bouwregels zoveel mogelijk in hoofdstuk 3 van de regels en alleen in bijzondere gevallen deels in hoofdstuk 2.
In artikel 15 wordt onderscheid gemaakt tussen twee manieren van wonen: het wonen in een woning en het wonen in een woonruimte die niet alle voorzieningen van een woning heeft, zoals een toilet, een doucheruimte of een keuken. De voorzieningen worden in het laatste geval gedeeld met andere bewoners. Deze woonvorm wordt in dit plan 'het bewonen van onzelfstandige woonruimte' genoemd. Daarmee sluit het plan aan op de termen van het woonbeleid.
De reden om onderscheid te maken tussen de twee manieren van wonen is dat woningen een ander effect op de leefomgeving hebben dan onzelfstandige woonruimtes. In de "Beleidsregels wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht", een onderdeel van de omgevingsvisie, wordt dit nader uitgelegd.
Vooralsnog bieden twee wetten bescherming tegen ongewenste effecten van woningsplitsing en van het omzetten van woningen: de Wet ruimtelijke ordening die opgaat in de Omgevingswet en de Huisvestingswet. De Wet ruimtelijke ordening en de Omgevingswet zien vooral op de leefbaarheid en de kwaliteit van de leefomgeving, terwijl de Huisvestingswet een goede woningvoorraad voorop stelt. Vanuit deze verschillende gezichtspunten heeft de gemeente regels gesteld in zowel de huisvestingsverordening als het plan. Helaas leidt dat in een aantal gevallen tot een dubbele vergunningplicht.
De regeling in dit plan sluit aan bij de standaardregeling in andere bestemmingsplannen (bed-and-breakfast, bedrijf-aan-huis) en bij de regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels over bouwen en gebruik (woningvorming en omzetting).
Lid
15.1
Op grond van artikel 7g van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, heeft de gemeente Utrecht juridisch gezien één bestemmingsplan. Dat bestemmingsplan bestaat, net zoals het "tijdelijke" omgevingsplan bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet, uit alle bestemmingsplannen die de gemeenteraad heeft vastgesteld. Die bestemmingsplannen zijn opgesteld op basis van standaardregels. Toch zitten er verschillen tussen bestemmingsplannen, bijvoorbeeld omdat de standaard regelmatig verbeterd is en omdat het doel van het plan soms om een speciale benadering vroeg. In sommige bestemmingsplannen is uit de bestemmingsomschrijving niet eenduidig op te maken of het doel wonen alleen woningen toestaat of ook onzelfstandige woonruimte of bijzondere woonvormen. Daardoor kan de indruk ontstaan dat de functie (bestemming) ook onzelfstandige woonruimte toelaat of zelfs een omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. De regels van lid 15.1 zorgen voor een uniforme uitvoering van de bestemmingsplannen.
De regel onder 1 komt hierop neer: hoe een bestemmingsplan de functie (bestemming) wonen ook omschrijft, het doel van de woonfunctie is het bouwen, in stand laten of gebruiken van een woning. Dat blijkt uit de regel die alleen de activiteit "wonen in een woning" toestaat. De regel onder 1 vervangt dus als het ware de doeleindenomschrijving of bestemmingsomschrijving van het bestemmingsplan. De zinsnede "op grond van de toegewezen functie" is toegevoegd om te voorkomen dat ook vergunningen die de activiteit wonen toestaan onder deze regel vallen. De zinsnede "voor zover het die activiteit [namelijk het wonen] betreft" is nodig voor gemengde bestemmingen. Als een bestemming bijvoorbeeld wonen en maatschappelijk toestaat, dan zou zonder die zinsnede de maatschappelijke functie onbedoeld weggepoetst worden.
Een doeleindenbeschrijving of bestemmingsomschrijving die de functie wonen aan een locatie toekent, kan daarbij nuanceringen aanbrengen. Uit de beschrijving kan bijvoorbeeld blijken dat een functie (bestemming) bedoeld is voor het bouwen van zorgwoningen. Een strikte toepassing van de regel in lid 15.1, onder 1, zou een dergelijke nuancering ongedaan maken en dat is natuurlijk niet de bedoeling. De regel onder 2 maakt daarom een uitzondering op de regel onder 1 voor gevallen waarin de bestemming expliciet verwijst naar een bijzondere vorm van wonen of, anders gezegd, naar de aard van een woning, zoals een studentenwoning. Daarbij maakt die regel onder 2 onderscheid tussen a. de situatie dat de functie (bestemming) uitsluitend die bijzondere vorm van wonen wil toestaan en b. de situatie dat de functie (bestemming) wonen toestaat en daarnaast ook nog de bijzondere vorm.
Het doel van de functie (bestemming) kan ook informatie over het type of over het aantal woningen bevatten, zoals het doel: "wonen, 48 gestapelde woningen". De regel onder 3 regelt daarom dat de regels over het type (gestapeld, vrijstaand, eengezinswoning) en de aantallen blijven gelden, ongeacht de uitkomst van de toepassing van regel 1.
Voorbeeld om bovenstaande te verduidelijken
In het bestemmingsplan Kruisvaartkwartier staan in artikel 7 Wonen onder meer de volgende doeleinden genoemd:
"a. wonen, eventueel met een aan-huis-verbonden bedrijf of een bed & breakfast, waarbij het aantal zelfstandige woningen ten hoogste 431 bedraagt;
b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1', 'specifieke vorm van wonen - 2', en 'specifieke vorm van wonen - 3', zijn de volgende functies uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning [etc.]"
Op grond van de regel van lid 15.1, onder 1, moet de regel die hierboven onder a staat gelezen worden als: "[wonen in] woningen". De doeleinden onder b vallen onder onderdeel 2, onder b, van lid 15.1. Die regel bepaalt dat de bijzondere vormen ook zijn toegestaan als de functie die bijzondere vorm toestaat. Dat is hier het geval.
Op grond van lid 15.1, onder 3, blijft de regel van bestemmingsplan Kruisvaartkwartier dat er maximaal 431 zelfstandige woningen mogen worden gebouwd ook van kracht. In feite wordt het hierboven genoemde doel onder a dus als volgt "vertaald" door lid 15.1: a. maximaal 431 woningen. En de doeleneinden onder b blijven ongewijzigd gelden.
De vertaalde regel komt in de plaats van de oorspronkelijke regel.
De algemene regels van dit plan staan bed-and-breakfast en bedrijf-aan-huis toe in alle woningen: zie hieronder in de paragrafen 7.5.3.6 en 7.5.3.7.
De kern van artikel 15 staat in lid 15.2. De regel is een logisch vervolg op de regel onder 15.1: als wonen in de functie (bestemming) past, bedoelen we dat er een woning mag zijn. Onder een woning verstaan we: een complex van ruimten voor het wonen en wel door één huishouden per woning (lid 15.2). Die regel volgt ook uit de definitie van een woning, zie artikel 1.
Een woning heeft woonruimtes en ook voorzieningen, zoals een keuken, toilet en een doucheruimte, die een normaal huishouden nodig heeft. De voorzieningen zijn alleen voor het huishouden van de woning bedoeld en dus niet voor andere huishoudens. Als de voorzieningen worden gedeeld, zoals in een studentencomplex, dan heet dat in dit plan 'wonen in onzelfstandige woonruimte'. Als iemand op zolder een keuken en een toilet bouwt, is er al gauw sprake van woningsplitsing. De zolder is dan door het toevoegen van de noodzakelijke voorzieningen een zelfstandige woning geworden. Woningsplitsing is niet altijd mogelijk en alleen toegestaan, als de eigenaar van de te splitsen woning een vergunning heeft gekregen om te mogen splitsen (zie "woningvorming" in lid 15.3 van de regels en de toelichting daarop hieronder in paragraaf 7.5.3.5).
De regel van lid 15.2, onder 3, verruimt het normale begrip huishouden met twee bijzondere situaties die voor de toepassing van de regels als één huishouden worden gezien. De eerste is de situatie dat de hoofdbewoner twee kamers aan studenten verhuurt, de zogenoemde 'hospitaregeling'. Zonder de regel onder 3 zou in die situatie op grond van lid 15.3 een vergunning nodig zijn voor het bewonen van onzelfstandige woonruimtes (de studentenkamers). Met de regel onder 2 worden de studentenkamers aangemerkt als een deel van het huishouden en daarmee blijft lid 15.3 buiten toepassing. Ook mantelzorg valt onder deze regeling, waardoor het maken van een mantelzorgwoning in een bijgebouw niet als het maken van een extra woning wordt gezien.
Hospitaregeling nader toegelicht
De regel in lid 15.2, onder 3a, volgt uit de "Beleidsregels wijziging samenstelling van
de
woningvoorraad
(woningsplitsen en
omzetten) gemeente Utrecht". Daarin wordt de regel als volgt toegelicht: ”Van de hospitaregeling zoals die voorheen gold, wordt vaak misbruik gemaakt. Dit kan niet veranderd worden door het intensiveren van toezicht en handhaving. Ook heeft de regeling een aantal ongewenste neveneffecten. Zo kunnen met de regeling gemakkelijk arbeidsmigranten en prostituees in de anonimiteit worden gehuisvest. De regeling is daarom aangescherpt, zodat alleen nog de echte (ouderwetse) hospitasituatie uitgezonderd wordt van de vergunningplicht. De nieuwe regeling houdt in dat de eigenaar in de woning woont en kamers verhuurt aan maximaal 2 personen. In zo'n situatie is er strikt genomen geen sprake van omzetting van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Er is eerder sprake van inwoning: huurders bewonen woonruimte die door de eigenaar van de woning in gebruik is voor zijn of haar huishouden. Er bestaan één of meerdere huurcontracten van de eigenaar met de huurders. Daardoor is het niet langer mogelijk dat er huurcontracten tussen een hoofdhuurder en onderhuurders gelden. De eigenaar-bewoner moet voor minimaal 10% eigenaar van de woning zijn.” Met de vergunningplicht wordt de omzettingsvergunning van de huisvestingsverordening bedoeld. Iemand die kamers verhuurt op een manier die in strijd is met de regel onder 3a en die daarvoor geen vergunning heeft, kan handhaving verwachten op grond van die verordening, maar ook op grond van dit plan.
De activiteit wonen
De regels in lid 15.2, onder 1 en 4, maken, wellicht ten overvloede, duidelijk dat de activiteit wonen alleen toegestaan is op locaties waaraan de functie wonen of de functie bedrijfswoning (zie de volgende alinea) is toegekend.
Bedrijfswoningen
De regels van artikel 15 zijn alleen van toepassing op bedrijfswoningen, waar het geldende bestemmingsplan expliciet aangeeft dat een bedrijfswoning is toegestaan. In de bedrijfswoning mag één huishouden wonen en mogen ook de activiteiten bedrijf-aan-huis en bed-and-breakfast plaatsvinden, maar de andere activiteiten die in dit artikel worden geregeld zijn niet toegestaan in bedrijfswoningen. Dus: geen splitsing en geen onzelfstandige bewoning.
Wonen in bestaande onzelfstandige woonruimtes
Uit de regels in lid 15.1 en in lid 15.2, onder 2 en 3, volgt dat wonen in onzelfstandige woonruimtes niet is toegestaan op locaties met de functie wonen. Dat is niet terecht in de gevallen waarin die onzelfstandige woonruimtes legaal bewoond worden. Lid 15.2 regelt daarom onder 5 dat die gevallen toegestaan zijn.
De regel onder 5a regelt dat onzelfstandige bewoning is toegestaan, wanneer de eigenaar zelf niet in de woning woont en deze verhuurt aan maximaal twee personen (met afzonderlijke huishoudens). Deze verhuursituatie is vergunningsvrij op grond van het door de gemeenteraad vastgestelde beleid voor omzetten en splitsen en de door het college vastgestelde 'Beleidsregels voor wijziging van de woonruimtevoorraad.
De regel onder 5b laat open hoe de gemeente toestemming heeft verleend. Het kan een vergunning op grond van de huisvestingsverordening zijn, een vergunning op grond van een wet die inmiddels is ingetrokken of een omgevingsvergunning. Het gaat erom dat uit de vergunning blijkt dat de gemeente in de onzelfstandige bewoning toegestemd heeft. Een brief van de belastingdienst is bijvoorbeeld niet toereikend, ook niet als de eigenaar daarin wordt opgeroepen zijn huurinkomsten aan te geven. Uit zo'n brief blijkt immers niet dat de gemeente akkoord is met de onzelfstandige woonruimte op dat adres, nog afgezien van het feit dat de belastingdienst niet bevoegd is daar een besluit over te nemen.
De regel onder 5c ligt in het verlengde van de regel onder 1. In de jaren '90 van de vorige eeuw hebben burgemeester en wethouders gedoogverklaringen afgegeven. Die zijn, als de onzelfstandige bewoning sindsdien onafgebroken heeft plaatsgevonden, nog geldig. Dat geldt natuurlijk niet voor een gedoogverklaring waarin een einddatum is opgenomen.
Omdat omzetting woningen aan de markt onttrekt heeft de inister al op 1 mei 1975 een aanwijzing gegeven op grond van het toen geldende artikel 56 van de Woningwet. Gevolg van die aanwijzing was dat er een vergunning nodig was voor de omzetting. Dat artikel 56 was overigens in de Woningwet opgenomen om splitsingen door speculanten tegen te gaan. Voor 1 mei 1975 was het omzetten van woningen nog niet verboden.
De regel onder 5d erkent dat een omzetting van voor die tijd legaal is, ook zonder vergunning, tenzij de woonruimten tussentijds weer als woning gebruikt zijn. De regels onder 5c en 5d gelden alleen als voldaan wordt aan de voorwaarde dat de omvang van het gebruik van de woning voor onzelfstandige woonruimte niet is vergroot.
Lid
15.3
Dit lid gaat over het realiseren van een nieuwe woning in een bestaande woning (woningvorming, splitsing) en over het omzetten van zelfstandige naar onzelfstandige woonruimte. Het gaat dus niet over het bouwen van een woning of van onzelfstandige woonruimte.
De regels in lid 15.3 zijn een ongewijzigde voortzetting van de geldende regeling in het Chw bestemmingsplan Algemene regels voor bouwen en gebruik. Die regeling volgt uit de "Beleidsregels wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten)". Voor een inhoudelijke toelichting: zie de
omgevingsvisie van
Utrecht.
Het voorbeeld in paragraaf 7.5.3.4 laat zien dat ook lichte veranderingen van een woning, bijvoorbeeld het plaatsen van een keuken of een extra toilet, gezien moeten worden als het splitsen van een woning. Dat is het geval als die verandering de zelfstandige bewoning van een deel van een huis mogelijk maakt, terwijl het andere deel nog steeds zelfstandig bewoond kan worden. Of het nieuwe deel ook daadwerkelijk als zelfstandige woning functioneert is niet van belang bij de beoordeling of er sprake is van het splitsen van de woning.
Voor het splitsen van een woning is een vergunning nodig, zodat de gemeente kan toetsen of de leefkwaliteit gewaarborgd blijft. Een extra woning kan namelijk effect hebben op bijvoorbeeld het aantal verkeersbewegingen of het gebruik van parkeerplaatsen.
In een studentenstad als Utrecht is er een grote behoefte aan onzelfstandige woonruimte. De gemeente spant zich in om daarin te voorzien, maar wel voor zover de leefbaarheid niet te veel in het gedrang komt. Een woning die omgezet wordt naar een gebouw met onzelfstandige woonruimtes verandert de leefomgeving, omdat er meer volwassen bewoners komen die daar doorgaans voor hooguit enkele jaren blijven wonen. Tijdelijke bewoners leveren een andere bijdrage aan de sociale cohesie van een buurt dan een huishouden dat langdurig in een woning woont. Om te kunnen toetsen of leefbaarheid van een straat of buurt niet te veel wordt aangetast mag het omzetten alleen met een omgevingsvergunning, waarbij de "Beleidsregels wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten) gemeente Utrecht" worden toegepast.
In onderdeel 2 staat een verbod op het creëren of in stand houden van een woning in een aan-, uit of bijgebouw. Uit de regels over het wonen kan afgeleid worden dat dat niet mag. Met deze regel kan daar geen twijfel meer over bestaan. Dat vergroot de kans op de succesvolle handhaving. De regel houdt uiteraard geen verbod in om een uitbouw te gebruiken als woonruimte van een woning.
Lid
15.4
Een belangrijk onderdeel van de functie (bestemming) Wonen is de regeling van het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, in dit plan bedrijf-aan-huis genoemd, als ondergeschikte activiteit bij het wonen.
In een woonomgeving staat het wonen voorop en moet het bedrijf-aan-huis qua hinder daarbij passen. Daarom zijn in lid 15.4, onder 1, acht voorwaarden opgenomen. Een bedrijf-aan-huis is een bedrijf dat als onderneming is ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. Bij een bedrijf-aan-huis moet in eerste instantie gedacht worden aan de zogenoemde vrije beroepen, zoals advocaat, belastingconsulent, bouwkundig architect, tolk-vertaler of een beroep in de geneeskunde, verzorging of gezondheid. Maar ook een beroep of bedrijf dat bedrijfsmatig diensten verleent of ambachtelijke bedrijvigheid verricht waarbij de werkzaamheden uit handwerk bestaan, zoals bloemschikken, decorateur, fietsenreparateur, fotograaf, glazenwasser, hoedenmaker, hondentrimmer, instrumentenmaker, kaarsenmaker, kapper of schoonheidsspecialist is mogelijk. En daarnaast zijn lichte bedrijven in categorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegestaan. Het voorgaande is in de regels beschreven onder 1, onderdeel g. In alle gevallen geldt dat het bedrijf moet voldoen aan alle regels, ook die van andere wetten. Op de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving staat bijvoorbeeld een timmerfabriek van maximaal 200m2. Op grond van de regels mag zo'n fabriek maximaal 60m2 groot zijn en het is maar de vraag of timmerwerk in elk huis mogelijk is gezien de kans op overlast bij de buren.
Bij de beoordeling of een bedrijf-aan-huis past in de woonomgeving, de voorwaarde die onder 1a genoemd wordt, bekijkt de gemeente in ieder geval of het bedrijf niet meer verkeer of parkeerdruk veroorzaakt dan een woning. Daarnaast zal de gemeente het beleid over de leefomgeving dat in de omgevingsvisie staat toepassen, zoals het geluidsbeleid.
De hoofdregel is dat een bedrijf-aan-huis in totaal niet groter mag zijn dan een derde van het vloeroppervlak van de woning, tot een maximum van 60m2.
De ruimte voor het bedrijf mag zich helemaal in de woning bevinden of, als een bijgebouw groter is dan 100m2, helemaal in het bijgebouw. En de ruimte voor het bedrijf-aan-huis mag zich ook deels in de woning en deels in het bijgebouw bevinden. Dat blijkt uit de regels in lid 15.4, onder 1b tot en met 1e. In tabelvorm zien die regels er zo uit:
in de woning (regel onder c) |
in het bijgebouw bij de woning |
totaal (regel onder b) |
|||
bijgebouw < of = 100m2 (regel onder d) |
bijgebouw > 100m2 (regel onder e) |
||||
maximaal 1/3 van de woning | maximaal 40m2 | maximaal 60m2 | maximaal 60m2 |
De andere voorwaarden voor een bedrijf-aan-huis zijn:
Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een bedrijf-aan-huis om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met het wonen en dus door één van de bewoners van de woning. Afgezien van die voorwaarden moet degene die een bedrijf-aan-huis heeft zich als een goede buur gedragen. De regels daarvoor staan in artikel 37 van Boek 5 van het Burgerlijk Wetboek: "De eigenaar van een erf mag niet […] onrechtmatig […] aan eigenaars van andere erven hinder toebrengen zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen, door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun." En ook regels van het Bouwbesluit, bijvoorbeeld over opslag van gevaarlijke stoffen, moeten nageleefd worden.
Op grond van de regel in lid 15.4, onder 2, kunnen burgemeester en wethouders met een vergunning ook een bedrijf-aan-huis toegestaan dat qua hinder vergelijkbaar is met een bedrijf dat voldoet aan de regel onder 1g.
Parkeren bij een woning met een bedrijf-aan-huis is verwerkt in de parkeernorm voor woningen die is opgenomen in de Beleidsregel parkeernormen fiets 2021 gemeente Utrecht en de Beleidsregel parkeernormen auto 2021 gemeente Utrech. Dat parkeren valt onder bezoekersparkeren.
Lid
15.5
Het aanbieden van logies in de woning heeft effect op de woningvoorraad en op de leefomgeving. Het eerste aspect, het beheren van de woningvoorraad, valt onder de Huisvestingswet. De gemeente heeft op basis van die wet de huisvestingsverordening vastgesteld. Daarin is sinds 1 juli 2021 de plicht opgenomen om een bed-and-breakfast of een woning waar particuliere vakantieverhuur wordt aangeboden te registreren. De gemeente heeft een wijziging van de verordening in voorbereiding die een meldplicht per overnachting invoert voor de particuliere vakantieverhuur. De regels over logies die als doel hebben de kwaliteit van de leefomgeving te bewaken, staan in dit plan.
De regeling voor bed-and-breakfast die in Utrecht wordt gehanteerd, staat een bed-and-breakfast toe in woningen als deze wordt gedreven door de hoofdbewoner of een volwassene uit het huishouden van de hoofdbewoner, de woning voor minimaal 50% in gebruik blijft als woning en de hoofdbewoner of een volwassen bewoner die hoort tot het huishouden van de hoofdbewoner in de woning aanwezig is als er gasten zijn. Die laatste regel benadrukt het karakter van een bed-and-breakfast. Anders dan bijvoorbeeld bij particuliere vakantieverhuur is er in een bed-and-breakfast altijd een gastheer of -vrouw aanwezig. Het is natuurlijk niet zo dat de aanwezigheid inhoudt dat de gastheer of -vrouw geen boodschappen mag doen. De regel wordt overtreden als een afwezigheid niet past bij een bed-and-breakfast.
Parkeren bij een woning met een bed-and-breakfast is verwerkt in de parkeernorm voor woningen die is opgenomen in de beleidsregels over parkeernormering. Dit parkeren valt onder bezoekersparkeren.
De gemeente heeft in het verleden toegestaan dat een bed-and-breakfast in een bijgebouw werd aangeboden. In de praktijk blijkt dat de regeling lastig handhaafbaar is. Een belangrijk kenmerk van een bed-and-breakfast is dat de bewoner gastheer of gastvrouw is. Dat kenmerk komt niet tot zijn recht als de bed-and-breakfast in een bijgebouw is ondergebracht. Daarnaast kan de mogelijkheid van een bed-and-breakfast leiden tot de onbedoelde mogelijkheid om twee bed-and-breakfasts te exploiteren: één in en één buiten de woning. De mogelijkheid is daarom geschrapt. Een bestaande, legale bed-and-breakfast in een bijgebouw valt daarmee onder het algemene overgangsrecht. Een bewoner die toch een bed-and-breakfast in een bijgebouw wil kan een vergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aanvragen ten behoeve van een bed-and-breakfast in een bijgebouw.
Particuliere vakantieverhuur, bijvoorbeeld via Airbnb, is toegestaan zolang de woonfunctie in hoofdzaak behouden blijft. Om daarop toe te zien hebben burgemeester en wethouders beleidsregels vastgesteld. Deze zijn voor zover ruimtelijke relevant in de regels opgenomen. De verhuurder moet overigens ook voldoen aan de Huisvestingswet. Sinds 1 januari 2021 is particuliere vakantieverhuur wettelijk geregeld in de gewijzigde Huisvestingswet en valt nu -net als Bed and Breakfast- onder de regeling voor toeristische verhuur. Sinds 1 juli 2021 geldt op grond van de Huisvestingsverordening voor zowel particuliere vakantieverhuur als voor Bed & Breakfast een registratieplicht.
Andere vormen van logies, zoals tijdelijk verblijf (short stay), zijn in de woning niet toegestaan. Dergelijke vormen van logies mogen alleen op een locatie die een logiesfunctie heeft of als de eigenaar een vergunning voor logies.
In bestemmingsplannen zijn panden met de functie (bestemming) detailhandel bedoeld voor het doen van boodschappen in een winkel. Bij het toekennen van de functie is gekeken naar de planologische uitstraling van een winkel op de omgeving. Die uitstraling wordt in grote lijn gevormd door het komen en gaan van klanten, door een inrichting van de gevel van de winkel die uitnodigt om te winkelen en door de bevoorrading.
De mogelijkheid om via internet boodschappen te bestellen roept de vraag op of die vorm van boodschappen doen een vorm van de planologische activiteit detailhandel is of dat het gezien moet worden als een bedrijfsactiviteit. Duidelijk is dat een bedrijf dat zich richt op internetbestellingen geen klanten trekt en geen aantrekkelijke gevel nodig heeft.
Een internetwinkel met bezorgdienst kan ook gezien worden als de bedrijfsactiviteit distributie. In dat geval past zo'n bedrijf in beginsel alleen in een pand met een bedrijfsbestemming.
In 2021 zijn diverse bedrijven gestart met het aanbieden van snelle bezorgdiensten met een zogenoemde tienminutenservice. Dergelijke diensten kunnen een aanvulling zijn op de dienstverlening aan de klant en zorgen voor economische activiteit. De diensten kunnen ook klachten veroorzaken, omdat de aanbieders van die diensten zich ook op plekken vestigen waar de verkeersbewegingen door bevoorrading en door bezorgers het leef- en winkelklimaat aantasten. De handhaving van zo'n bedrijf dat op een verkeerde plek zit is lastig, omdat bestemmingsplannen geen rekening hebben gehouden met deze vorm van bedrijvigheid.
De vestiging van bezorgdiensten heeft bij een aantal gemeenten tot handhavingszaken geleid die aan de rechter zijn voorgelegd. Uit de uitspraken is de lijn te trekken dat de rechter afhaalzaken en webwinkels in beginsel aanmerkt als detailhandel, omdat de activiteiten vallen onder de begripsomschrijvingen van detailhandel die in bestemmingsplannen staan. De oorzaak van de uitleg van de rechter is dat die definitie nog stamt uit de tijd voor het internet. De uitleg heeft als gevolg dat de gemeente het detailhandels beleid niet adequaat kan uitvoeren, maar ook niet kan sturen op het aanbieden van passende locaties voor bezorgdiensten en het weren van bezorgdiensten op locaties waar dat gezien de leefbaarheid of de winkelomgeving ongewenst is.
Er kunnen zich drie situaties voordoen:
De bedrijvenlijsten die in de woonomgeving van toepassing zijn kennen de activiteit bezorgdienst of distributiebedrijf niet. Als een bezorgdienst een vergunningaanvraag voor de vestiging indient, dan moet de gemeente (burgemeester en wethouders) bepalen of de planologische uitstraling van zo'n bezorgdienst vergelijkbaar is met een andere activiteit die wel op de lijst staat en die in de woonomgeving is toegestaan, de post- en koerierdienst. Dat is een bedrijf in de categorie C van de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving, wat wil zeggen dat zo'n bedrijf in beginsel niet past in de woonomgeving. Op de bedrijvenlijst die voor bedrijfsterreinen wordt gehanteerd komt een bezorgdienst wel voor, namelijk onder de benaming distributiebedrijf. De bijbehorende bedrijfscategorie is 3, een bedrijfscategorie die ook niet past in de woonomgeving. De uitkomst van zo'n onderzoek zal dan ook zijn dat de bezorgdienst niet toegelaten kan worden, behalve als de locatie voldoende afstand van woningen heeft of de bezorgdienst met maatregelen kan zorgen voor een belasting op de omgeving die gelijk te stellen is met de belasting van een bedrijf dat wel in de woonomgeving kan worden toegestaan.
In de 2 bij de regels van dit plan is de activiteit bezorgdienst toegevoegd aan de activiteit Post- en koeriersdiensten.
De vestiging van een bezorgdienst op een bedrijventerrein is in overeenstemming met de bestemming op locaties waar de categorie 3 of hoger is toegestaan.
In Utrecht zijn panden die de bestemming detailhandel hebben bedoeld voor winkels. Een winkel heeft onder meer de volgende kenmerken: de klant kan op bezoek komen, de klant kan ter plaatse kiezen welk artikel hij wil kopen, de klant kan ter plaatse betalen, de winkel biedt een bepaald soort assortiment aan. Een bezorgdienst is in eerste instantie een distributiebedrijf dat een aantal van de kenmerken van een winkel mist. Een bezorgdienst heeft ook een andere planologische uitstraling en een ander effect op de leefomgeving.
Een van de kernpunten van het Utrechtse detailhandelsbeleid is het clusteren van winkels in grotere en kleinere winkelcentra, omdat aangetoond is dat clusters van winkels meer klanten trekken en een levendiger straatbeeld opleveren. Een bezorgdienst die zich in een winkelpand vestigt onderbreekt en verstoort het winkelcluster, maakt het straatbeeld minder aantrekkelijk (verkeersbewegingen van bezorgers, wachtende bezorgers met voertuigen op de stoep, geen etalages, geen klanten) en is daarnaast een bedrijfsactiviteit die vaak niet past in de omgeving. Boven winkels wordt vaak gewoond en extra verkeersbewegingen kunnen de leefomgeving aantasten.
Supermarkten zullen ook snelle bezorgdiensten gaan aanbieden. Of dat past binnen de bestemming of vergund kan worden met een vergunning om af te wijken van het bestemmingsplan is afhankelijk van de manier waarop een supermarkt dat organiseert en van de grootte en ligging van de supermarkt. Hetzelfde geldt voor grote winkels, zoals tuincentra.
Planologische gezien zijn bezorgdiensten distributiebedrijven die in een bedrijfscategorie zitten die niet zonder meer past in de woonomgeving. De vestiging van een bezorgdienst in een winkel komt al gauw in strijd met het detailhandelsbeleid en kan een onwenselijke invloed op de omgeving hebben. Daarom regelt dit plan wanneer een activiteit past binnen de functie detailhandel en geeft het plan duidelijkheid over de bedrijfsactiviteit bezorgdienst. Daarmee wordt duidelijk dat de activiteit bezorgdienst niet in een winkelpand gevestigd mag worden en ook niet op een locatie binnen de woonomgeving. De wet biedt de mogelijkheid om bezorgdiensten toch toe te staan na het verlenen van een vergunning. De vergunningprocedure biedt de mogelijkheid om op locaties waar dat passend is ruimte te bieden aan bezorgdiensten. Daarbij kunnen aspecten als verkeersbewegingen, parkeren van voertuigen, een gezonde leefomgeving en de uitstraling naar de omgeving goed bekeken worden.
Lid 18.1 heeft als doel om de functie (bestemming) detailhandel zodanig af te bakenen dat duidelijk is dat het elektronisch bestellen en vervolgens de bezorging van consumentengoederen (boodschappen, koopwaren) niet valt onder deze functie. Alleen een activiteit die voldoet aan de kenmerken van de onderdelen 1 tot en met 4 past binnen de functie. De onderdelen spreken voor zich. De omschrijving van het begrip detailhandel sluit aan bij dit lid. Het zal duidelijk zijn dat een bezorgdienst die zich met vergunning in een voormalig winkelpand vestigt niet voldoet aan de kenmerken van detailhandel als er alleen een afhaalloket is geplaatst al dan niet met een kassa.
Lid 18.2 heeft als doel om een starre toepassing van het eerste lid te voorkomen. Er zijn veel winkels die ook de mogelijkheid bieden om elektronische bestellingen te plaatsen, waarna de bestelling door de klant wordt opgehaald of bij de klant thuisbezorgd wordt. Deze service moet een winkel kunnen bieden om te kunnen concurreren met internetdiensten. En er zijn ook winkels, zoals meubelzaken, die vanwege de aard van aangeboden producten bezorging aanbieden. Onderdeel 1 van lid 18.2 regelt dat deze bestel- en bezorgservice niet als gevolg heeft dat de winkel niet meer onder de functie detailhandel zou vallen.
Onderdeel 2 van lid 18.2 is een vangnetregel voor het geval dat winkels als gevolg van een coronamaatregel gesloten zijn.
In artikel 17.2 is het gemeentelijk beleid uit de Bedrijventerreinenstrategie 2012 verwoord. Het gaat hier in het bijzonder om de regels over kantoren op bedrijventerreinen. Bij nieuwe bedrijventerreinen en bij nieuwe bestemmingsplannen van bestaande terreinen wordt het uitgangspunt dat niet meer dan 30% van bedrijfsgebouwen gebouwd en gebruik mag worden als kantoorruimte. In de meeste bestemmingsplannen is ook een maximum gegeven aan het kantoorvloeroppervlakte van maximaal 2.000 m² per bedrijf. Deze voorwaarde is ook in dit plan opgenomen. Voor zover in bestemmingsplannen afwijkende regels zijn opgenomen gaan de afwijkende regels voor op de algemene regels van dit bestemminsplan.
In artikel 16 en 19 is het gemeentelijke horecabeleid uit de nota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018 (5Mb) verwoord dat gaat over ondergeschikte horeca-activiteiten. Dat zijn horeca-activiteiten die passen bij een functie die in de eerste plaats voor een andere activiteit bedoeld is. Er is dus geen zelfstandige horeca-vestiging. Additionele horeca is een logisch onderdeel van de belangrijkste activiteit van een functie, zoals een bedrijfskantine in een kantoor of koffiecorner in een museum. Ondersteunende horeca in een winkel is een activiteit die plaatsvindt om de hoofdactiviteit, verkoop, te versterken.
Artikel 16 Additionele horeca
Additionele horeca is alleen toegestaan, als die activiteit voldoet aan een aantal voorwaarden. De eerste voorwaarde in artikel 16 bevat een limitatieve lijst van activiteiten die zich bij uitstek lenen voor de additionele horeca-activiteit. Daarmee wordt de regeling duidelijker en beter toepasbaar. Voor additionele horeca bij de genoemde activiteiten is geen vergunning nodig, omdat additionele horeca wordt gezien als een ondergeschikt onderdeel van die activiteit. Ondergeschikt betekent dat de additionele horeca-activiteit ook in zijn uitstraling een deel is van de hoofdactiviteit, wat bijvoorbeeld blijkt uit de ruimte die ervoor beschikbaar is, de omvang van het personeel voor de additionele horeca en de kosten daarvan in de begroting. Een percentage van 30% van de bebouwde vloeroppervlakte moet gezien worden als maximum.
Het Ontwikkelingskader laat de mogelijkheid open dat er andere dan de in de regels genoemde activiteiten zijn die gecombineerd mogen worden met additionele horeca. Zo'n andere activiteit zal als gevolg van deze regeling een vergunning moeten aanvragen voor additionele horeca, zodat de gemeente kan toetsen of de andere activiteit zich leent voor additionele horeca en belanghebbenden de gelegenheid krijgen om bezwaar te maken.
Onder de hoofdactiviteit "bedrijfsactiviteiten in bedrijven", genoemd onder 1, vallen alle bedrijfsmatig verrichte activiteiten, dus ook het werk van een verkoper in een warenhuis. In een warenhuis is additionele horeca dus toegestaan, als het een kantine voor het personeel is. Als de kantine ook het winkelende publiek bedient, dan gelden de regels voor ondersteunende horeca.
Onderdeel 2 verduidelijkt dat de additionele horeca alleen in relatie met de hoofdfunctie gebruikt mag worden. In de praktijk komt het nog wel eens voor dat bijvoorbeeld een sportkantine verhuurd voor het houden van een feest. Dat mag dus niet.
Het percentage van 30% dat onder 3 genoemd wordt is overgenomen uit het Ontwikkelingskader. De regel is volgens het Ontwikkelingskader alleen van toepassing op 'kleinschalige' functies. In de regel onder 3 is 'kleinschalig' vertaald in maximaal 1200m2. Boven de grens van 1200m2 geldt een percentage van 25%, zonder maximum oppervlak. De jarenlange praktijk heeft uitgewezen dat zich geen problemen voordoen bij functies die niet kleinschalig zijn. De algemene regel dat additionele horeca ondergeschikt moet zijn aan de hoofdfunctie geeft voor functies met een grotere omvang voldoende sturing.
Uit de regels volgt dat de ruimte voor de horeca-activiteit niet los van de hoofdfunctie gebruikt kan worden. De ruimte waar de horeca-activiteit plaats vindt, mag dus niet verhuurd worden of anderszins in gebruik worden gegeven aan derden, bijvoorbeeld ten behoeve van feesten en partijen.
Artikel 19 Ondersteunende horeca in een winkel of verkoop in horeca
In dit artikel zijn regels opgenomen voor de mengvormen 'winkel met ondergeschikte horeca' en 'horeca met ondergeschikte verkoop' en ook voor de gevelbankjes die bij een onderneming met zo'n mengvorm geplaatst mogen worden. De Drank- en horecawet is uiteraard ook van toepassing op zo'n mengvorm. Een horecagelegenheid met een verkoopruimte of een winkel met een horecadeel mag op grond van die wet geen alcohol schenken.
Ondersteunende horeca is horeca die hoort bij de functie van een gebouw en ondergeschikt is aan die functie. Dat moet blijken uit de aard van de functie en uit de omvang van de ondersteunende horeca. In de winkelbranche is een groeiende behoefte aan ondersteunende horeca.
De regeling in lid 19.1 van dit artikel volgt het horecabeleid (zie de inleiding van deze paragraaf). Anders dan bij de regels over additionele horeca is hier het kader uit het horecabeleid vrijwel ongewijzigd overgenomen. Alleen de omvang van het horecadeel, beschreven onder 4, 5 en 6, is zo genoteerd dat de maximaal toegestane omvang van het horecadeel niet verspringt, als het percentage waarmee gerekend moet worden veranderd.
De regel over de zichtbaarheid van het horecadeel combineert twee elementen uit het horecabeleid: het horecadeel van de winkel zelf is niet zichtbaar, maar er is ook geen bord op de gevel, waaruit blijkt dat er een horecadeel is. Uit de regel dat de ondersteunende horeca alleen via de ingang van de winkel bereikbaar is volgt dat ook het horecagedeelte van de winkel zich moet houden aan de algemeen gehanteerde winkeltijden.
Ondersteunende verkoop is verkoop in een deel van een horecagelegenheid. De regels hiervoor zijn opgenomen in lid 19.1. De regels zijn vergelijkbaar met de regels voor ondersteunende horeca. Ze volgen ook uit het Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. Het Ontwikkelingskader wil beide mengvormen van horeca en winkel een gelijk speelveld geven. Dat blijkt ook uit de regeling voor gevelbankjes.
Gevelbankjes
Het Ontwikkelingskader geeft aan onder welke voorwaarden gevelbankjes zijn toegestaan. Een van die voorwaarden is dat het gaat om mengvormen die hiervoor zijn besproken, dus een winkel met ondergeschikte horeca of andersom. Gevelbankjes zijn bedoeld voor klanten die het drankje of hapje dat ze binnen gekocht hebben buiten willen opeten. Uit de regel in lid 19.3 onder 2 volgt dat het niet de bedoeling is dat een gevelbankje gebruikt wordt als een terras waar bediend wordt. Als er wel bediend wordt, valt een gevelbank onder de werking van het terrassenreglement en moet de ondernemer beschikken over een vergunning op grond van de horecaverordening.
De regel onder 4 biedt aan de ondernemer de mogelijkheid om meer dan één gevelbank te plaatsen, zo lang de totale breedte maar aan de regel voldoet.
De regel onder 6 sluit uit bij de Winkeltijdenwet. Het gebruiken van gevelbankjes is dus toegestaan zo lang het winkeldeel open is.
De regels in artikel
20
voorkomen dat bij kruisingen, tunnels, bruggen en viaducten een dubbele functie wordt aangewezen of in de regels bij de functies waarin kruisingen en dergelijke voorkomen steeds wordt vermeld dat activiteiten van een gekruiste functie op een kruising ook passend zijn. De werking van de regel spreekt voor zich: onder een spoorviaduct met de functie Verkeer – railverkeer mag je fietsen of rijden als het spoor de functie Verkeer kruist.
De regel geldt alleen bij kruisingen en alleen in gevallen dat de functie die gekruist wordt aan weerszijden van de kruising hetzelfde is.
In hoofdstuk 5 worden regels gesteld aan activiteiten die de bodem en de ondergrond kunnen verstoren. Het artikel wordt in de aanloop van de Omgevingswet stap voor stap opgebouwd. De eerste stap is het onderbrengen van de bescherming voor leidingen en voor archeologische resten in het bestemmingsplan. Later kunnen bijvoorbeeld regels worden toegevoegd die nodig zijn voor de bescherming van het grondwater of regels die nodig zijn om koude-warmteopslag in de bodem ordelijk te laten verlopen.
In de regels van het plan staat voor welk grondwerk een vergunning nodig is. Die vergunning werd vroeger 'aanlegvergunning' genoemd. Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan zo'n vergunning verleend worden. De wettelijke grondslag voor de vergunning is te vinden in artikel 3.3, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening.
Artikel 21 Vergunning in verband met de bescherming van een functie
De bescherming van leidingen en waterkeringen wordt in bestemmingsplannen meestal geregeld in de zogenoemde 'dubbelbestemmingen'. In de regels bij zo'n functie (bestemming) staat dan welke vergunningen nodig om te mogen graven of bouwen op de locaties waar de functie geldt.
Om het aantal regels te beperken en om te voorkomen dat voor de ene leiding andere regels gelden dan voor de andere, zijn in dit plan de regels die voor meer dan een functie gelden in dit hoofdstuk met algemene regels opgenomen.
Burgemeester en wethouders beoordelen aan de hand van een vergunningaanvraag of de te beschermen functie schade kan oplopen en of er gevaar kan ontstaan. Voordat dat ze een besluit nemen, vragen burgemeester en wethouders advies aan de beheerder.
Het bouwen op een leiding of waterkering is alleen toegestaan, als de bouwer een vergunning op grond van het tweede lid heeft die in werking is getreden. Dit volgt uit artikel 11, lid 11.5.
Artikel 22 Bescherming van archeologische waarden
Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet maakt de Verordening op de archeologische monumentenzorg deel uit het van het tijdelijke omgevingsplan dat op grond van de wet ontstaat. Voor de zichtbaarheid van de regels over de archeologie in dat tijdelijke omgevingsplan is het beter om ze alvast in het plan op te nemen.
De regels die de archeologische resten beschermen vloeien voort uit de verplichtingen op grond van het Verdrag van Valletta. In dat verdrag is bepaald dat de landen die meedoen zorgen voor behoud van de archeologische waarden, het liefst door archeologische resten in de bodem te laten zitten.
De gemeente heeft ter uitvoering van het Verdrag van Valletta jarenlang gewerkt met de archeologische waardenkaart waarop de kans op het vinden van archeologische resten is aangegeven. Sinds het vaststellen van die kaart is er veel archeologisch onderzoek gedaan. De resultaten van de onderzoeken zijn verwerkt in een nieuwe waardenkaart. De kaart is als Bijlage 22 bij de toelichting gevoegd.
De afstanden en graafdiepten die op de archeologische waardenkaart zijn aangegeven zijn met behulp van onderstaande tabel verwerkt in de regels en op de verbeelding.
verwachtingswaarde, van hoog naar laag | maximale graafdiepte | maximaal te verstoren oppervlakte | |
WA1 (monument) | 0 | 0 m2 | |
WA2 = overige zone - archeologische verwachting - 2 | 30 cm | 0 m2 | |
WA3 = overige zone - archeologische verwachting - 3 | 30 cm | 30 m2 | |
WA4 = overige zone - archeologische verwachting - 4 | 30 cm | 100 m2 | |
WA5 = overige zone - archeologische verwachting - 5 | 30 cm | 500 m2 | |
WA6 = overige zone - archeologische verwachting - 6 | 50 cm | 5000 m2 | |
WA7 | onbeperkt | onbeperkt |
De zones met de laagste nummers worden het zwaarst beschermd in de regels. Die zones zijn bijvoorbeeld toegekend aan locaties in de binnenstad of aan locaties waar de Romeinse weg in de bodem zit. Op plekken waar geen zone is aangewezen, is voor grondwerk geen vergunning nodig ter bescherming van de archeologie.
Binnen de gebieden die op de archeologische beleidskaart is aangeduid als WA6 ontstaat alleen een vergunningplicht bij een initiatief met een zeer grote verstoring. De meeste bouwpercelen zijn veel kleiner dan 5000m2. Bij het bepalen van de grens van de 'overige zone - archeologische verwachting - 6' is daarmee rekening gehouden door die kleinere percelen buiten de grens van de aanduiding te houden, als het evident is dat zo'n grote verstoring daar niet kan plaatsvinden. Zo wordt voorkomen dat een initiatiefnemer onnodig tegen de signalering van mogelijke archeologische resten aanloopt.
De zones worden aangepast, als uit nader onderzoek blijkt dat er geen of juist meer archeologie op een locatie is.
In lid 22.1 staat wanneer voor grondwerk geen vergunning nodig is op grond van het plan.
In Artikel 22 worden in het eerste en tweede lid enkele categorieën van gevallen van grondwerk aangegeven waarvoor geen vergunning in verband met archeologische waarden nodig is. Grondwerk dat onderdeel uitmaakt van normaal onderhoud en beheer van een begraafplaats is op basis van de omschrijving in Artikel 22 lid 1 onder 2a niet vergunningplichtig.
Dit hoofdstuk komt in de geldende bestemmingsplannen niet voor. Het hoofdstuk wordt gevuld met regels die over het beheer van flora, fauna of natuur gaan. Dat is een onderwerp dat onder de zogenoemde "verbrede reikwijdte" van het plan valt.
Om te oefenen met het overzetten van verordeningen naar het omgevingsplan zijn de regels uit de kapverordening, dat zijn regels over het kappen van bomen, in dit hoofdstuk geplaatst. Andere onderwerpen volgen na inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Artikel 23 Aantasten van bomen of andere houtopstanden
Dit artikel gaat over het vellen van een of meer houtopstanden, waarmee ook het kappen een of meer bomen bedoeld wordt. Een houtopstand is in de Omgevingswet gedefinieerd als ''een zelfstandige eenheid van bomen, boomvormers, struiken, hakhout of griend''. Dat kunnen ook een of meer bomen zijn. Vellen staat in de Omgevingswet gedefinieerd als ''het rooien of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben''. Ook het kappen van bomen valt dus onder deze definitie. Deze definities zijn verplicht en daarvan kan niet worden afgeweken.
Het doel van de regels over het kappen is het beschermen van houtopstanden, omdat die belangrijke waarde hebben voor van ecologie, cultuurhistorie en voor de leefbaarheid van een straat of buurt. Deze waarden, maar ook de boomwaarde, bepalen of een vergunning verleend kan worden. De boomwaarde wordt bepaald aan de hand van de omvang van de boom, de economische waarde, de invloed op de locatie, de conditie van de boom en de manier waarop de boom gepland is.
De regels in dit artikel verbieden het kappen van bomen zonder een vergunning van burgemeester en wethouders. De vergunning kan worden geweigerd als het kappen de bovengenoemde belangen doorkruist. Het behoud van waardevolle bomen moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het belang van degene die tot velling wil overgaan. Als bomen gekapt worden of door andere oorzaken verloren gaan, dan geldt in beginsel een herplantplicht.
Afstandseis erfgrens in het Burgerlijk Wetboek en noodkap
Niet alle regels uit de Algemene Plaatselijke Verordening zijn opgenomen.
In artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek staat dat er geen bomen, heesters of heggen binnen de afstand 2 meter van de erfgrens mogen staan, behalve als de planten lager zijn dan de erfafscheiding, als de eigenaar van het erf van de buren toestemming heeft gegeven of als het erf grenst aan een openbare weg of een openbaar water. Op grond van lid 2 van dat artikel kan de gemeente in een verordening een kleinere afstand opnemen. Dat heeft de gemeente Utrecht gedaan. Een bestemmingsplan (en ook het omgevingsplan) is geen verordening. Daarom kan de regel over de kleinere afstand niet worden verplaatst en moet dus in de Algemene Plaatselijke Verordening blijven staan.
De regels over noodkap kunnen niet worden opgenomen in het plan, omdat deze onderwerpen over de openbare orde en veiligheid gaan. Deze regels blijven in de Algemene Plaatselijke Verordening. In artikel 23.1 onder 2e van de regels is aangeven dat de vergunningplicht vanwege een aanschrijving in geval van noodkap is uitgezonderd.
Lid
23.1
: vergunningplicht voor kappen
Op de vergunningplicht gelden een aantal uitzonderingen. Deze uitzonderingen hebben betrekking op het periodiek vellen van hakhout voor het uitvoeren van regulier onderhoud, het periodiek knotten of kandelaberen als cultuurmaatregel bij daarvoor geschikte boomsoorten, het kappen van bomen die moeten worden gekapt op grond van de Plantgezondheidswet of het kappen van bomen waarvoor een maatwerkvoorschrift is gesteld. Ten slotte geldt een tweetal uitzonderingen die hierna nader wordt besproken.
Lid
23.1
, onderdeel 2, onder b
Na 50 jaar zijn de meeste bomen uitgegroeid, volwassen. Voor het kappen van deze bomen die ouder zijn dan 50 jaar geldt altijd een vergunningplicht.
Voor bomen die jonger zijn dan 50 jaar geldt de vergunningplicht alleen als de boom op een perceel staat dat groter is dan 300m2. Die regel is opgenomen, omdat in het verleden bleek dat vergunningen voor het kappen van een boom niet of nauwelijks werden geweigerd als de boom in een kleine tuin stond. Nu de regel alleen voor grotere percelen geldt, hoeft in 80% van de gevallen die voorheen vergunningplichtig waren geen vergunning meer te worden aangevraagd.
Bij het berekenen van de oppervlakte van een perceel is een aparte regel voor huurwoningen opgenomen, zodat het bij de uitvoering geen verschil maakt of de woning gehuurd of gekocht is. Kadastrale percelen met huurwoningen kunnen namelijk heel groot zijn. Zonder deze nuancering zouden huurders veel vaker een vergunning moeten aanvragen.
23
, lid
23.1
, onderdeel 3
Voor specifieke situaties, namelijk tijdelijke natuur, botanische tuinen en bosplantsoenen geldt een tijdelijke vergunning die het karakter heeft van een jaarvergunning. Deze vergunning is gekoppeld aan een beheerplan. In dit beheerplan moet door de organisatie worden aangegeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij willen vellen en of (want er geldt geen herplantplicht) zij daarbij in herplant of vervanging gaan voorzien. Het beheerplan moet van tevoren door het college worden goedgekeurd. Aan de hand van het beheerplan kan het college bovendien bepalen of de vergunning voor een periode van één, twee of drie jaar wordt verleend. Er kan door het college dus een integrale afweging worden gemaakt waarbij ook de looptijd van de vergunning kan worden betrokken. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Dit terwijl het voor de organisaties het voordeel biedt dat zij vergunningsaanvragen kunnen bundelen.
Onderdeel 1: hoofdbomenstructuur als weigeringsgrond
De nota Bomenbeleid Utrecht (pdf; 3,7 MB) maakt deel uit van de Omgevingsvisie Utrecht. Een van de belangrijkste doelen uit het bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur in de stad behouden en waar mogelijk versterken. Bomen in structuren zijn van waarde voor cultuurhistorie, ecologie en landschap. Een boom heeft een hogere waarde wanneer deze deel uitmaakt van een structuur. Bomen in lanen kenmerken zich door forse maten en onderlinge samenhang. Hun belang is daarmee wijkoverstijgend. In Utrecht hebben we de hoofdbomenstructuur aangewezen. Deze is uit de volgende onderdelen opgebouwd:
In dit bomenbeleid ligt de nadruk op de rol van de bomen, maar de structuur kan uiteraard worden ondersteund door begeleidende beplanting. We willen de bomen uit de hoofdbomenstructuur beschermen, zodat de verbindingen van de structuur in stand blijven. Bomen uit de hoofdbomenstructuur mogen alleen gekapt worden als dat noodzakelijk is. Daarvoor is een goede belangenafweging noodzakelijk. Het verlies aan waarde van de structuur moet gecompenseerd worden.
De principeprofielen in bijlage 2 van De nota Bomenbeleid Utrecht zijn richtinggevend voor ontwerp, onderhoud en beheer. In de principeprofielen staan kenmerken van de verschillende lijnen en structuren aangegeven.
Onderdeel 2: diverse waarden
a. ecologische waarde
Hoe ouder de boom, hoe belangrijker de rol in de ecologische betekenis. Een oude boom heeft meer biomassa en geeft meer leefruimte aan organismen. Bomen zijn ecologisch zeer waardevol als zij in een echte verouderingsfase komen en ook allerlei afbraakprocessen starten. Dat laatste gebeurt in een stedelijke omgeving slechts sporadisch. De ecologische waarde neemt ook toe naarmate het milieu waarin de bomen verkeren meer lijkt op het oorspronkelijke milieu waar de soort zijn oorsprong vindt: de samenhang met een gezond bodemsysteem en met de struik-, kruid- en diersoorten die erbij horen.
Voor de ecologische waarde is het belangrijk dat de bomenstructuur geen grote leemten gaat vertonen als gevolg van het vellen van bomen. Bij bomenlanen gaan we uit van een maximaal te overbruggen afstand van 30 meter tussen twee bomen.
Voorbeelden van ecologische waarden:
b. cultuurhistorische waarde
Bomen kunnen verweven zijn met de geschiedenis van Utrecht. Ze helpen de ontstaansgeschiedenis van de stad over de eeuwen zichtbaar te maken.
Voorbeelden van cultuurhistorische waarde:
c. ruimtelijke waarde
Bomen hebben ruimtelijke waarde, omdat ze bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van de stad en de leefomgeving. Bomen brengen samenhang in de stad. Samenhang ontstaat wanneer bomen deel uitmaken van het gehele ruimtelijke samenspel van het onderliggende landschap, het netwerk van wegen en water en de bebouwing. Een samenhangende boombeplanting verduidelijkt de (historische) ruimtelijke opbouw van de stad door de relatie met bijvoorbeeld het landschap of stadsgezicht weer te geven, of met de functie of gebruik.
Voorbeelden van ruimtelijke waarden:
d. milieuwaarde
Bomen zorgen voor een eigen microklimaat. Zij dragen op vele manieren bij aan een gezond en veilig woon- werk- en leefmilieu in de stad en zo aan het welzijn van de mens.
Voorbeelden van milieuwaarde:
e. boomwaarde
De boomwaarde aan de hand van onderstaande aspecten bepaald:
Herplantplicht
Sinds 21 november 2018 moet iedere houtopstand die geveld wordt gecompenseerd worden door het planten van bomen die vergelijkbaar zijn met de gevelde bomen. Voor elke boom die wordt gekapt, moet een nieuwe boom worden geplant. Dit noemen we de 'herplantplicht'. De belangrijkste redenen voor deze herplantplicht zijn: het bomenaantal in Utrecht minimaal op peil houden en de mogelijkheid om te kunnen handhaven als er geen herplant plaatsvindt.
Binnen 14 maanden na het krijgen van de vergunning voor het vellen moet de beplanting zijn vervangen indien het een boom betreft die op de gemeentelijke vellijst staat. Het college kan van deze termijn afwijken als een project heel lang loopt of als er andere redenen zijn die een vervanging binnen 14 maanden complex maken. Ook voor bomen die niet op de gemeentelijke vellijst staan kan het college afwijken van deze 14 maanden. De nieuwe bomen moeten op de plek waar gekapt wordt, geplant worden. Als dat niet kan, in de buurt van de plek waar gekapt wordt en als dat ook niet kan, dan mag het ook ergens anders in de stad. Als vervanging helemaal niet mogelijk is, kan in plaats daarvan een financiële compensatie worden opgelegd voor het verlies van groen. Dit geld wordt gebruikt voor het planten van bomen of groen in Utrecht. De herplant is geslaagd als de gekapte houtopstand duurzaam is vervangen door een andere boom.
Gereedmeldingsplicht
In de vergunningvoorschriften wordt de eis opgenomen dat binnen twee nadat de herplant voltooid is, dat wordt gemeld bij burgemeester en wethouders. De gemeente controleert of de herplantplicht wordt nageleefd binnen de gestelde termijn. De gereedmeldingsplicht is een belangrijk hulpmiddel voor toezicht en handhaving.
Uitzondering herplantplicht: bosplantsoen, tijdelijke natuur, botanische tuin
Bosplantsoenen zijn houtachtige beplantingen die overwegend bestaan uit inheems materiaal met, in wisselende verhoudingen en samenstelling, een kruid-, struik-, en bomenlaag. In plaats van herplant is voor bosplantsoenen 'natuurlijke verjonging' beter. Bij de kap van een boom wordt daarom geen nieuwe boom geplant, maar krijgen zaailingen in de ondergroei kans om uit te groeien tot een grote boom. Dit verhoogt de ecologische waarde van het bosplantsoen.
Tijdelijke natuur is een term vanuit de Wet natuurbescherming. De grondeigenaar heeft vooraf juridische toestemming geregeld op grond van de Wet natuurbescherming om tijdelijk natuur aan te leggen en te onderhouden die de eigenaar later mag verwijderen. Dit wordt bijvoorbeeld toegepast bij bouwprojecten wanneer de grond pas over een aantal jaar ontwikkeld wordt. In de tussentijd heeft het gebied een hoge ecologische waarde. De grote hoeveelheid bomen die zich in de tussentijd spontaan ontwikkelt, is uitgezonderd van de herplantplicht. Hierdoor zorgen we ervoor dat bomen en natuur zich ongehinderd kunnen ontwikkelen zonder de uiteindelijke ontwikkeling van het bouwproject onmogelijk te maken.
De Botanische Tuinen beheren en ontwikkelen hun bomencollectie op basis van cultuurhistorie, onderwijs, onderzoek en natuurbescherming. De kap van oude bomen en het planten van nieuwe bomen wordt al jaren van tevoren bepaald. Vaak wordt de herplantplicht op een andere wijze ingevuld, door van tevoren de nieuwe boom al op te kweken.
Om een uitzondering op de herplantplicht te krijgen, moet de aanvrager een meerjarig beheerplan maken en ter beoordeling voorleggen aan het college. Het doel van het beheerplan is om te beschrijven hoe de waarde van de bomen op peil wordt gehouden. In dit beheerplan moet de aanvrager aangeven welke bomen het behouden waard zijn of welke zij voornemers zijn te vellen en of zij daarbij in herplant gaan voorzien. Aan de hand van het beheerplan kan het college bepalen voor welke periode de vergunning wordt verleend. Bovendien kunnen voorschriften aan de vergunning worden verbonden. Aan het eind van de looptijd van de vergunning wordt het beheerplan geëvalueerd.
De indieningseisen van lid 23.5 zijn overgenomen van artikel 7.5 van de Regeling omgevingsrecht. Na invoering van de Omgevingswet zal deze regeling komen te vervallen. De indieningsvereisten moeten dan zijn geregeld in het omgevingsplan.
In lid 23.6 is de aanwijzing van de Bebouwingscontour Houtkap opgenomen die onder de Omgevingswet moet worden aangewezen op grond van artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving. De Bebouwingscontour Houtkap is dezelfde als de contour op grond van de Verordening tot vaststelling van de bebouwde kom Houtopstanden 2018. Binnen deze contour is de gemeente volledig bevoegd. In de zone buiten de bebouwingscontour houtkap is de gemeente ook bevoegd, tenzij in de Rijksregels (paragraaf 11.3.2 Besluit activiteiten leefomgeving) over houtopstanden, de Provincie als bevoegd gezag is aangewezen. Gemeenten mogen buiten de bebouwingscontour houtkap regels stellen over bijvoorbeeld fruit- en notenbomen, houtopstanden langs wegen en waterwegen en beplantingen in één rij langs landbouwgronden, productiebossen voor houtige biomassa en houtopstanden die een kleinere oppervlakte grond beslaan dan 10 are of bestaan uit een rijbeplanting die 20 of minder bomen omvat (art. 11.111, tweede lid van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Dit is in lijn met de huidige Wet natuurbescherming.
Als het gaat om houtopstanden die wél onder de bescherming van het Bal vallen, kunnen de gemeenten nog steeds regels stellen met andere oogmerken dan die genoemd worden in het Bal. De oogmerken in het Bal zien op natuurbescherming, instandhouding van het bosareaal in Nederland en het beschermen van landschappelijke waarden. Buiten de bebouwingscontour houtkap kunnen gemeenten dus regels stellen bijvoorbeeld ter bescherming van de cultuurhistorische of recreatieve waarde van een gebied of het voorkomen van visuele hinder of onveilige situaties. Het Bal biedt niet de mogelijkheid voor gemeenten om regels te stellen over houtopstanden buiten de bebouwingscontour houtkap met dezelfde oogmerken als de rijksregels (met de oogmerken natuurbescherming, de instandhouding van het bosareaal in Nederland of het beschermen van landschappelijke waarden). In dat geval kan de gemeente wel het stellen van extra regels aandragen bij de provincie.
De in artikel 23.7 bedoelde herplantplicht geldt niet zonder meer, maar pas wanneer burgemeester en wethouders daartoe besluiten.
Het derde lid betreft een boom of andere houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij binnen afzienbare tijd zal tenietgaan. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting ten gevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval, enz.
In artikel 23.8 is geregeld dat de regels uit dit plan voor gaan op de regels uit de Apv. Daar waar het Chw bestemmingsplan geldt, gelden de regels uit artikel 20 van het Chw bestemmingsplan en de artikelen 4:10 en 4:12 van de Apv. De artikelen 4:10 en 4:12 van de APV blijven gelden naast de regels uit artikel 20 van het Chw bestemmingsplan, omdat deze artikelen niet in het Chw bestemmingsplan kunnen worden opgenomen. Zolang een beheersverordening in een gebied geldt, zijn de regels uit de Apv (afdeling 4.3 inclusief de artikelen 4:10 en 4:12) van toepassing.' Op het moment dat een beheersverordening is omgezet in een Chw bestemmingsplan, gelden de regels uit dat plan.
Artikel 24 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening zijn standaardregels opgenomen die in elk bestemmingsplan moeten worden overgenomen.
Als de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, als de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn gebouwd, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Met een beroep op het overgangsrecht kan wel een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag ook worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is al aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Daarom is in de overgangsregeling bepaald dat het gebruik, dat al in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is natuurlijk ook afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik al zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
Artikel 25 Slotregel
In dit artikel is de naam van het plan, de citeertitel, omschreven. De naam is een vereenvoudiging van de naam die in de officiële publicatie wordt gebruikt: "Chw bestemmingsplan Algemene regels Utrecht". Die naam in de publicatie is nodig voor de website ruimtelijkeplannen.nl.
Algemeen
In de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn twee voorbeeldstaten voor milieuzonering opgenomen, namelijk de 'Staat Bedrijfsactiviteiten bedrijventerreinen' en de 'Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging'.
De aanpak van milieuzonering en de in dit plan gebruikte Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is gebaseerd op de Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging in de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgevingwordt gehanteerd in gebieden waar bedrijven of andere milieubelastende functies verspreid zijn gesitueerd tussen woningen of andere gevoelige functies. Onderstaand wordt hier meer in detail op ingegaan. Het gaat in dergelijke gebieden in het algemeen om relatief kleinschalige bedrijvigheid die op korte afstand van woningen kan worden toegestaan. De toelaatbaarheid van activiteiten wordt voor dergelijke gebieden in de VNG-publicatie (en de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving) bepaald met behulp van op deze situaties toegesneden toelatingscriteria.
Functiemengingsgebieden
In bestaande gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), wordt de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving toegepast. Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan bij functiemengingsgebieden gedacht worden aan:
Daarnaast kan ook in (delen van) woongebieden waar enige vorm van bedrijvigheid aanwezig of gewenst is de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving worden toegepast.
Kenmerken van de activiteiten
De activiteiten in dergelijke gebieden verschillen in het algemeen qua aard en schaal sterk van de activiteiten op een bedrijventerrein. Behalve in historisch gegroeide situaties gaat het voornamelijk om:
De bovenvermelde criteria liggen mede ten grondslag aan de selectie van activiteiten die zijn opgenomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving. In de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving zijn de aspecten geluid, geur, stof en gevaar en de index voor verkeersaantrekkende werking in de categorisering opgenomen. Deze Lijst is samengesteld volgens dezelfde methodiek als de betreffende Staat Bedrijfsactiviteiten functiemenging uit de VNG-publicatie. Op twee punten is een andere werkwijze toegepast:
Categorie-indeling
Zoals in de VNG-publicatie is aangegeven kan, vanwege de bijzondere kenmerken van gebieden met enige vorm van functiemenging, niet worden gewerkt met een systematiek van richtafstanden en afstandsstappen: vanwege de zeer korte afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies is een dergelijke systematiek niet geschikt voor functiemengingsgebieden. De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving hanteert vier categorieën A, B1, B2 en C met specifieke criteria voor de toelaatbaarheid die onderstaand uiteen zijn gezet.
Categorie A Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies zijn toegestaan, desgewenst in daarvoor omschreven zones binnen rustige woongebieden. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B1 Bedrijfsactiviteiten die direct naast of beneden woningen/andere gevoelige functies in een daarvoor omschreven gebied met functiemenging zijn toegestaan. De activiteiten zijn zodanig weinig milieubelastend dat de eisen uit het Bouwbesluit toereikend zijn. Categorie B2 Bedrijfsactiviteiten die in een gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter bouwkundig afgescheiden van woningen/andere gevoelige functies. Bouwkundig afgescheiden betekent dat de panden los van elkaar dienen te staan. Uitzondering hierop vormen binnenterreinen omringd door voornamelijk woningen: ook al zijn bedrijven bouwkundig afgescheiden van woningen, op deze locaties zijn hooguit categorie B1 bedrijven toegestaan. Categorie C Activiteiten vermeld onder categorie B2, waarbij vanwege relatief grote verkeersaantrekkende werking een directe ontsluiting op hoofdinfrastructuur gewenst is. |
De Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving blijkt in de praktijk een relatief grof hulpmiddel te zijn om hinder door bedrijfsactiviteiten in te schatten. De inschalingen gaan uit van een gemiddeld bedrijf met een moderne bedrijfsvoering. Het komt in de praktijk voor dat een bepaald bedrijf als gevolg van een geringe omvang van hinderlijke deelactiviteiten, een milieuvriendelijke werkwijze of bijzondere voorzieningen minder hinder veroorzaakt dan in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is verondersteld. In de regels is daarom bepaald dat het college van burgemeester en wethouders een dergelijk bedrijf toch kan toestaan, indien dit bedrijf niet binnen de algemene toelaatbaarheid past. Bij de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving is deze mogelijkheid beperkt tot maximaal 1 categorie (dus bijvoorbeeld categorie B1 in plaats van A of categorie B2 in plaats van B1). Om te kunnen afwijken moet worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze of bijzondere verschijningsvorm) vergelijkbaar is met andere bedrijven uit de desbetreffende lagere categorie.
Daarnaast is het mogelijk dat bepaalde bedrijven zich aandienen, waarvan de activiteiten in de Lijst van bedrijfsactiviteiten in de woonomgeving niet zijn vermeld, maar die qua aard en invloed overeenkomen met bedrijven die wel zijn toegestaan. Met het oog hierop is in de regels bepaald dat het college van burgemeester en wethouders kan afwijken en vestiging van een dergelijk bedrijf kan toestaan. Om te kunnen afwijken moet op basis van milieutechnisch onderzoek worden aangetoond dat het bedrijf naar aard en invloed op de omgeving vergelijkbaar is met direct toegelaten bedrijven.
De categorie-indeling van horeca-activiteiten is overgenomen uit de beleidsnota Ontwikkelingskader Horeca Utrecht 2018. In die nota zijn de indeling en de achterliggende keuzes toegelicht, zie: het horecabeleid in de Omgevingsvisie.
De algemene regels in de hoofdstukken 3 tot en met 6 van de regels geven uitvoering aan het beleid van de Omgevingsvisie Utrecht. Dat beleid is al verwerkt in de bestemmingsplannen. In algemene regels staan geen regels die de uitvoering van het beleid in die plannen veranderen.
Het rijksbeleid en het provinciale en het waterschapsbeleid is, voor zover van belang voor het plangebied, vertaald in wetgeving. De wettelijke regelingen zijn bij het opstellen van het plan toegepast.
Het gemeentelijke, sectorale beleid is opgenomen in de Omgevingsvisie van Utrecht. Dit beleid is zoveel mogelijk verwerkt in dit plan. Er is echter ook thematisch (sectoraal) beleid dat bij de verlening van vergunningen op basis van dit plan wordt betrokken. Dit geldt voor de volgende beleidsthema's: gebouwd erfgoed, detailhandel, horeca, beleid over woningvorming en –splitsing en parkeren. Op de website Omgevingsvisie Utrecht is het beleid over deze thema's te vinden. Als burgemeester en wethouders beleidsregels hebben vastgesteld, is op die website doorgaans de link naar die regels te vinden. Beleidsregels worden overigens ook op overheid.nl gepubliceerd.
Het plan past in de verschillende thematische beleidskaders, zie ook hoofdstuk 2 van de toelichting.
Groen, natuur, fora en fauna
De regels over het vellen van een houtopstand, waaronder het kappen van een boom zijn nieuw in dit plan. De regels volgen het recente beleid: zie verder paragraaf 7.7.
De andere regels van het plan hebben geen effect op de uitvoering van het groen- of natuurbeleid.
Archeologie
Ook nieuw is dat in het plangebied de regels over archeologie gelden, in plaats van de vergelijkbare regels in de Verordening op de archeologische monumentenzorg. Omdat bij het aanwijzen van gebieden waar de verwachting bestaat dat er archeologische resten in de grond zitten een recente archeologische verwachtingenkaart is gebruikt, voldoet de gemeente aan de eisen van de Omgevingswet. In paragraaf 7.6 wordt de nieuwe regeling en de achtergronden daarvan nader toegelicht.