Plan: | Ibisdreef, Overvecht |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPIBISDREEFOVERVEC-VA01 |
Het investeren in onderwijs, jeugd en nieuwe schoolvoorzieningen is nodig en positief voor de vernieuwing en sociale aanpak in de wijk Overvecht. Door meer scholen onder één dak te brengen en te combineren met andere maatschappelijke functies zoals een buurthuis, kunnen gebouwen intensiever en efficiënter gebruikt worden. We noemen dit vanaf nu een kindercluster.
De door de gemeenteraad vastgestelde kaders (het Masterplan Primair onderwijs en het Gebiedsplan De Gagel) houden rekening met het ontwikkelen van een kindercluster op de locatie Ibisdreef. De gemeenteraad heeft op 8 december 2011 deze plek vervolgens vastgesteld als locatie voor ontwikkeling daarvan. Hier worden de scholen afkomstig van de Grote Trekdreef (SPOU schoolbestuur) en Ghanadreef (KSU schoolbestuur) gevestigd. Dit programma kan worden uitgebreid met minimaal 230 m2 buitenschoolse opvang en kinderopvang. Daarnaast is er ruimte voor aanvullende maatschappelijke voorzieningen.
Het geplande kindercluster bestaat uit twee basisscholen, een gymzaal, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en mogelijk aanvullende maatschappelijke voorzieningen. De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is deze nieuwe ontwikkeling planologisch-juridisch mogelijk te maken. Het plan richt zich daarnaast op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur.
In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving en het beleid van de verschillende overheden op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, om de uniformiteit van bestemmingen en regelgeving te bevorderen.
Het plangebied ligt in het noordoosten van Overvecht. Het wordt begrensd door de Ibisdreef, Bantoedreef en Nigerdreef.
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied
Binnen het gebied vigeren de volgende bestemmingsplannen:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door raad | Goedgekeurd door GS (indien van toepassing) | |
Overvecht Noordelijke Stadsrand | 21 juni 2012 | - |
In het vigerende bestemmingsplan zijn de bestemmingen Groen, Maatschappelijk en Verkeer- Verblijfgebied vastgelegd. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere maatschappelijke voorzieningen, groenvoorzieningen, inclusief voet- en fietspaden en speelvoorzieningen.
De nieuwe ontwikkeling past niet binnen de kaders van het vigerende plan. Er is een wijziging van dit bestemmingsplan nodig.
Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels en bestemmingen aan bod.
Het rijksbeleid en het provinciaal beleid richt zich op landelijke en provinciale aangelegenheden. In dit beleid ligt onder andere een verstedelijkingsopgave voor stedelijk gebied. Strekking daarvan is dat de ruimte die in het bestaand stedelijk gebied (verouderde bedrijventerreinen en wijken) aanwezig is, door verdichting optimaal moet worden gebruikt door revitalisering, herstructurering en transformatie. Maar ook aspecten als het terugdringen van het woningtekort en het versterken van de woonkwaliteit zijn in dit beleid opgenomen. Het plan voldoet aan de doelstellingen van het rijks- en provinciale beleid. Aangezien dit bestemmingsplan zich enkel richt op nieuwbouwontwikkeling in een bestaand stedelijk en bebouwd gebied, is het rijks- en provinciaal beleid verder te globaal voor dit project.
Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
In de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 wordt de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven, aan de hand van drie perspectieven: 'de Markt', 'het Podium' en 'de Binnentuin'.
De Structuurvisie Utrecht 2015-2030 bevat de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad Utrecht. Op Overvecht is het ontwikkelingsperspectief 'De Binnentuin' van toepassing. De opgave voor dit ontwikkelingsperspectief ligt vooral in het onderhouden, vernieuwen en versterken van de kenmerkende wijkstructuren. De woonfunctie domineert. Maatvoering en wijkkenmerken zijn hierbij leidend. Er is een basispakket aan voorzieningen nodig en kleinschalige functiemenging mogelijk. De herstructureringsaanpak van de naoorlogse wijken omvat naast fysieke ingrepen in woningen, investeringen in voorzieningen, scholen, ruimte voor cultuur ('broedplaatsen') en een aantrekkelijke woonomgeving. Bij de uitvoering van het programma 'Utrecht Vernieuwt' zijn 'versnelling' en 'maatwerk' de sleutelwoorden.
Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020 (2005)
De Ruimtelijke visie Overvecht 2004-2020 biedt het ruimtelijk-programmatisch kader voor alle 'fysieke' vernieuwingsplannen in de wijk. Bij de aanpak van een deelgebied of een project kunnen aan de hand van de visie randvoorwaarden en eisen worden geformuleerd waaraan de plannen moeten voldoen. De visie benoemt de hoofdstructuur. Overvecht kenmerkt zich als een verzameling van woonbuurten gelegen in een groen raamwerk. Voor elke buurt is een bepaald woonmilieu vastgelegd. Uitgangspunt is om te komen tot een grotere verscheidenheid op zowel wijkniveau als van de gehele woningvoorraad in Utrecht.
De locatie Ibisdreef is getypeerd als ‘Hofwonen’. Kenmerken hiervan zijn laagbouw en middelhoogbouw rondom open, collectieve ruimten. Het is een gebied met een gevarieerde opbouw met eengezinswoningen en appartementen en een heldere scheiding tussen openbare en collectieve ruimte.
Gebiedsplan Overvecht De Gagel vernieuwt (2009)
Op 19 november 2009 heeft de Utrechtse gemeenteraad het gebiedsplan ‘de Gagel Vernieuwt’ vastgesteld. Dit is een gezamenlijk plan van gemeente Utrecht en de corporaties Mitros, Bo-Ex en Portaal om te komen tot een meer gedifferentieerd Overvecht Noord. In het gebiedsplan wordt uitgegaan van de clustering van de onderwijsfuncties met de sociaal maatschappelijke functies op een centrale plaats in de wijk. De kinderclusters zullen dienen als centraal gelegen ontmoetingsplekken, met diverse wijkgerichte functies. De Ibisdreef is aangewezen als nieuwbouwlocatie.
Afbeelding 2: Gebiedsplan de Gagel
Welstandnota (2004)
In de welstandsnota wordt een onderscheid gemaakt in een drietal beleidsniveaus met een verschillende vrijheid in de omgang met de bestaande stedenbouwkundige structuur en architectuur. Het plangebied is in de nota grotendeels als ontwikkelingsgebied weergegeven. Ontwikkelingsgebieden zijn gebieden die een nieuwe ontwikkeling zullen krijgen en door hun ligging, omvang of aard van de ontwikkeling een grote invloed hebben op de omgeving. Het gehele plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'. 'Open' betekent:
De welstandnota geeft richtlijnen voor het toetsen van bouwaanvragen aan welstand in aanvulling op het bestemmingsplan.
Bouwenvelop Kindercluster Ibisdreef (2012)
In de bouwenvelop staan de randvoorwaarden waaraan de ontwikkeling op deze locatie aan moet voldoen. Op de stedenbouwkundige randvoorwaarden wordt verder ingegaan in paragraaf 4.1 Projectbeschrijving.
Notitie meervoudig ruimtegebruik (2005)
Door functies te combineren, door met elkaar gebouwen te delen, door bepaalde gebieden intensiever te bebouwen, door gezamenlijk te parkeren, door gebouwen ´s avonds te gebruiken voor andere activiteiten kunnen we zuinig omgaan met onze ruimte. Combinaties van sociale en recreatieve functies met bijvoorbeeld wonen en werken geven een universeel gevoel van welzijn. Meer levendigheid, een groter gevoel van veiligheid meer diversiteit en meer stedelijkheid zijn daarvan belangrijke en duurzame voordelen. Niet alles kan echter overal en altijd tegelijk, er dient maatwerk geleverd te worden. Intensief (meer m² vloeroppervlak per m² grondoppervlak) en meervoudig (meer functies op een m² vloeroppervlak) ruimtegebruik en herbestemming van functies en daardoor hergebruik van bouwwerken heeft een grote invloed op de benodigde grondstoffen.
Nota Speelruimtebeleid (2009)
De nota Speelruimte geeft een stedelijk kader om in aansluiting op de ontwikkelingen die spelen in de stad de kansen te benutten om meer en goede speel- en verblijfsruimte voor jeugd te realiseren. De visie is een integrale benadering van speelruimte: alle ruimte vormt een basis om te spelen.
De ambitie is dat in de hele stad de Jantje Betonnorm als minimum norm voor het aantal vierkante meters formele speelruimte gaat gelden. Daarnaast is van belang dat de kwaliteit goed is. Deze wordt bepaald door de inrichting, de bereikbaarheid en de (sociale) veiligheid.
Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe parkeerbeleid van kracht. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren.
Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad, zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in het geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen. In paragraaf 4.2 Verkeer en
openbare ruimte wordt hier nader op ingegaan.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan 2005-2020
In het gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) 2005-2020 staat de gemeentelijke visie op het verkeer en vervoer in Utrecht tot 2020. Een langetermijnvisie op verkeer en vervoer is onder andere nodig om de groei van de mobiliteit in de toekomst goed op te kunnen vangen. Het GVVP bevat beleid en plannen voor de hoofdinfrastructuur gericht op de bereikbaarheid van de stad Utrecht. Het GVVP is, samen met andere sectornota's, uitgangspunt voor wijkverkeersplannen, de uitwerking van stedenbouwkundige en infrastructurele plannen en overige verkeers- en vervoersprojecten.
Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren worden de economische belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen voor openbaar vervoer, autoverkeer en goederenverkeer goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden (verblijfsgebieden) en rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. Ook wordt de mobiliteit buiten piek- en spitsuren gefaciliteerd, maar tijdens piek- en spitsuren moet met name de groei van de automobiliteit worden afgevlakt. Dit gebeurt door het openbaar vervoer en fietsvoorzieningen te verbeteren en door met verkeers- en mobiliteitsmanagement de mobiliteitsvraag zo goed mogelijk over het totale verkeerssysteem te verdelen.
Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Deze netwerken vormen uitgangspunten voor het bestemmingsplan en zegt iets over de functie van een straat in het netwerk.
Masterplan Primair Onderwijs 2007-2014
Goed onderwijs vraagt om goede schoolgebouwen. De gebouwen van het Utrechts primair en (voortgezet) speciaal onderwijs (PO en (V)SO) zijn nu niet op orde. Er is veel achterstallig onderhoud en soms is er ook sprake van functionele veroudering. Dat vergt grote investeringen. Het Masterplan Primair Onderwijs en (Voortgezet) Speciaal Onderwijs 2007 - 2014 voorziet in deze investeringen. Het Masterplan PO en (V)SO is een gezamenlijk plan van de Gemeente Utrecht en alle Utrechtse schoolbesturen voor primair onderwijs. In een intensieve samenwerking zijn de noodzakelijke maatregelen voor alle 172 Utrechtse schoolgebouwen van het primair en (voortgezet) speciaal onderwijs geïnventariseerd. Dat heeft geleid tot een heleboel ingrepen, van onderhoud, renovatie, onderwijskundige vernieuwing tot uitbreiding en nieuwbouw.
Het plan past binnen de uitgangspunten van het rijks- en provinciale beleid en binnen het gemeentelijk beleid dat van belang is voor dit gebied: de gemeentelijke structuurvisie en de sectorale nota's op het gebied van wonen, verkeer, parkeren, economie, detailhandel, groen en water. Het bestemmingsplan legt vast wat in de bouwenvelop is opgenomen.
De ontwikkeling van de wijk Overvecht begon met de ontginningen vanaf de Vechtoevers in de twaalfde eeuw. Het doel van de ontginningen was om de woeste grond geschikt voor akkerbouw en begaanbaar te maken. De ontginningen begonnen vanaf de Vecht, waarbij loodrecht op de Vecht een aantal waterlopen en insteekwegen werden gemaakt. De onderverdeling in blokken is te herkennen aan de verspringende bebouwingslinten. Later werden de gronden steeds natter doordat veen werd afgegraven en werden in gebruik genomen als weidegrond. De kenmerkende slagenverkaveling is nog steeds zichtbaar vanaf de Gageldijk.
Tot de negentiende eeuw speelden de voornaamste ontwikkelingen in het gebied zich langs het water af. In 1821 werd begin gemaakt met de aanleg van de forten en bunkers van de Hollandse Waterlinie. Tevens werd in deze periode, in 1860, aan de Vinkenkade een woonbuurtje met arbeiderswoningen gesticht.
In de periode na de Tweede Wereldoorlog kwam de verstedelijking echt op gang. De bebouwing van de stad Utrecht breidde uit en de Gageldijk werd de rand van het stedelijk gebied. De woonwijk Overvecht is gerealiseerd in de jaren zestig. Overvecht is een typisch product van haar tijd. Het idee was om herkenbare buurten te bouwen, die als hechte gemeenschappen functioneerden. Bewoners konden in deze buurten alle functies vinden die ze nodig hadden. Naast een ruime woning en buurtwinkels waren dat scholen, groenvoorzieningen, kerken en gezondheidszorg. Cruciaal voor deze menselijke stad was de geleding: van woning naar buurt naar wijk naar stad. Een tweede aspect dat zorgde voor een verandering van de manier waarop wijken werden gebouwd was dat er in deze naoorlogse periode grote aantallen woningen gerealiseerd dienden te worden. Er werden bouwsystemen ontwikkeld met grote van te voren gefabriceerde elementen die op de bouw in elkaar werden gezet.
Stadsdeel Overvecht is gemaakt voor 45.000 inwoners en is opgedeeld in verschillende buurten in groen. Het groene raamwerk zorgde voor de samenhangende structuur. In het groene raamwerk was naast groene en recreatieve voorzieningen ook plaats voor veel verschillende maatschappelijke voorzieningen. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt in Overvecht- Zuid en maakt een onderdeel uit van het groene raamwerk.
Na de voltooiing van Overvecht in de jaren '80 is op bepaalde plekken nieuwe bebouwing toegevoegd. Deze nieuwbouw bestaat voornamelijk uit kleinschalige woonbuurtjes in het groen. De laatste jaren is er extra aandacht voor de problemen in de wijken. Overvecht is samen met veertig andere wijken in Nederland, aangewezen als "aandachtswijk" om de leefbaarheid te verbeteren. Hierbij ligt de nadruk op het gebied van wonen, werken, leren, integreren en veiligheid. Dit heeft gezorgd voor zeer veel plannen en projecten, zowel van sociale als fysieke aard.
Op de locatie Ibisdreef 5 was een kleine school gevestigd. Het pand zal worden gesloopt ten behoeve van de ontwikkeling van het nieuwe kindercluster. De omvang van het gebouw is circa 500 m2 en is één bouwlaag hoog. Het totale terrein is circa 1.400 m2 groot.
Het (voormalige) schoolgebouw als zondanig heeft geen cultuurhistorische waarde. Wel van belang is de kenmerkende compositie van hoogbouw in combinatie met een groene hof. De scholen op dit soort plekken zijn beperkt van omvang en zijn daardoor ondergeschikt aan de (groene) omgeving.
Het gebouw staat temidden van drie 10-hoogflats. Ten oosten liggen eengezinswoningen en ten zuiden winkelcentrum Gagelhof. De opzet van ‘hoven’ is kenmerkend voor Overvecht Noord. De hoge bebouwing omsluit een groene ruimte met grote bomen en speelvoorzieningen. Dit is een grote kwaliteit van het gebied. Het schoolgebouwtje is beperkt van omvang en daarmee ondergeschikt aan het groene karakter.
In deze paragraaf wordt ingegaan op de reden van de ruimtelijke ingreep. Wat wil de gemeente en/of de aanvrager bereiken met het plan en waarom. Er wordt een verband gelegd met het oplossen van de knelpunten die in de conclusie van hoofdstuk 3 zijn beschreven.
In dit hoofdstuk wordt tevens ingegaan op de inhoud van het stedenbouwkundig plan.
In Kindercluster Ibisdreef komen twee basisscholen (totaal circa 26 lokalen), een gymzaal, kinderdagverblijf, buitenschoolse opvang en mogelijk aanvullende maatschappelijke voorzieningen. De omvang van de nieuwe accommodatie is maximaal circa 4.625 m2 bruto vloeroppervlak. De benodigde buitenruimte is bruto 1.500 m2 groot.
Alle bebouwing moet binnen het aangegeven bouwvlak worden gebouwd. De bouwgrens aan de Bantoedreef is een verplichte bouwgrens. Deze rooilijn sluit aan op die van de flat ten noorden van de locatie.
De algemene bouwhoogte is twee bouwlagen (8 meter). Aan de zijde van de Bantoedreef mag de bouwhoogte maximaal drie bouwlagen zijn (15 meter ter plaatse van de gymzaal op de verdieping).
Beeldkwaliteit
De locatie is onderdeel van een ensemble. Drie 10-hoog portiekflats omsluiten een groene ruimte met beeldbepalende volwassen bomen. De gevels van de flats zijn opgebouwd uit vlakke puien volgens een rationeel en seriematig systeem. Uitzonderingen in dit beeld zijn de balkons (betonnen ‘plank’ met spijlenhekwerk) en hoge portieken. Door de grote glasoppervlakken en kleurgebruik heeft de gevel een licht en transparante uiterlijk. Door herhaling en ritme in de gevel is een eenheid ontstaan. De flat aan de Nigerdreef heeft een zwaarder uiterlijk door de borstweringen van gewassen grind. De nieuwe multifunctionele accommodatie zal straks onderdeel uitmaken van het ensemble. Bij het ontwerp moet aansluiting gezocht worden bij de ritmiek, transparantie en het kleurgebruik van de flats. Een lichte kleurstelling, gebruik van veel glas en het zichtbaar maken van de constructie van het gebouw zijn hiervoor gewenste middelen.
De hoofdfuncties van het complex moeten optimaal zichtbaar en bereikbaar zijn. De centrale entree van de scholen komt te liggen aan de Bantoedreef of Nigerdreef. Autoparkeren en halen/brengen zal zo dicht mogelijk bij het kindercluster plaatsvinden
Het plangebied wordt ontsloten door de Ibisdreef, Nigerdreef en Bantoedreef. Op alle drie de wegen is de maximum snelheid 30 km/uur.
Afbeelding 3: Routes per auto en fiets naar de locatie Ibisdreef
Herinrichting van het aangrenzende groengebied (inclusief aanwezige speelplek) en ontwerp van het gebouw zijn één ontwerpopgave. De ruimte rondom de kop van het gebouw aan de Bantoedreef wordt ingericht als verblijfsgebied. De Nigerdreef is onderdeel van de 'speel- en wandelstraten' in Overvecht Noord. Daar waar deze route grenst aan de nieuwbouwontwikkeling moet inrichting van de openbare ruimte hierop afgestemd worden. Een belangrijke opgave is om het resterende openbare groengebied met speelvoorziening zo optimaal mogelijk voor de buurt te behouden.
Dit gebied kan tijdens schooltijden worden ingezet als buitenruimte, daarbuiten moet het volledig openbaar toegankelijk zijn. Over inrichting, toegankelijkheid en beheer van het groengebied (inclusief een deel van de speelruimte bij de school) moeten nadere afspraken gemaakt worden tussen Maatschappelijke Ontwikkeling, Grondbedrijf en Stadswerken. De aanwezige openbare speelvoorziening moet behouden blijven voor de buurt. Indien nodig moet deze worden aangepast.
Fietsparkeren
Fietsparkeerplaatsen ten behoeve van de school wordt op eigen terrein gerealiseerd. Fietsparkeren voor de andere voorzieningen in het kindercluster moet op openbaar gebied worden opgelost aan de zijde van de Bantoedreef en/of Nigerdreef. Er gelden richtlijnen voor het aantal te realiseren fietsparkeerplekken.
Programma | berekeningswijze | norm | |
School | medewerkers per 10 leerlingen | 0,4 | |
School | bezoekers per 10 leerlingen | 6,2 | |
BSO/KDV | per 100 m2 bvo | 2 (waarvan minimaal 3 bakfietsplaatsen) | |
Buurthuis | per bezoekersaantal | 0,5 | |
Gymzaal | per 100 m2 bvo | 4 |
Autoparkeren
Voor het aandeel halen en brengen van kinderen per auto geldt de richtlijn: 30% van het aantal leerlingen van de groepen 1-3 en 10% van het aantal leerlingen van de groepen 4-8. Bij verschillende aanvangs- en eindtijden van de twee scholen, mag het aantal parkeerplaatsen met maximaal 40% worden gereduceerd. Het halen en brengen voor kinderopvang vindt plaats binnen de beschikbare parkeerplaatsen ten behoeve van de scholen. Ten behoeve van parkeren voor het kindercluster kan uitgegaan worden van 20% dubbelgebruik met de omliggende woningen.
Het aantal parkeerplaatsen in het nieuwbouwplan moet voldoen aan het vigerende gemeentelijke parkeerbeleid, zoals vastgesteld op 18 maart 2013. Op basis de 'Nota Stallen en Parkeren' moet voldaan worden aan de onderstaande parkeernormen. Op basis hiervan worden er minimaal 20 en maximaal 35 parkeerplaatsen gerealiseerd.
Programma | P-norm (per 100 m2 bvo) | ||
School | min. 0,5 max. 1,0 | ||
BSO/KDV | min. 0,7 max 0,9 | ||
Buurthuis | min 1,0 max. 3,0 | ||
Gymzaal | min. 1,2 max. 1,7 |
Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen, dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit vorenstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt.
Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan de eisen uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan hoeft er geen MER te worden opgesteld.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan. Indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels', kan hierop een uitzondering worden gemaakt. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachte geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld.
Plansituatie
Wegverkeerslawaai
Voor de locatie Ibisdreef is een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting voor het bestemmingsplan Ibisdreef vastgesteld. Voor de akoestische onderbouwing wordt verwezen naar het "Akoestisch planologisch onderzoek MFA, Ibisdreef – Overvecht" van de sector Milieu & Mobiliteit met kenmerk VL13-352, datum 21 februari 2013.
Stemgeluid
Bij het wijzigen van een bestemming moet de gemeente zich een oordeel vormen van de gevolgen voor het woon en leefklimaat. In dit verband is het stemgeluid van buiten spelende kinderen van belang.
Voor de beoordeling daarvan wordt gebruik gemaakt van de systematiek van de publicaties 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG 2009.
De richtwaarde voor deze buurt is overdag 45 dB(A) voor het langtijdgemiddelde geluidniveau L Ar,LT, omdat de woningen niet direct aan een drukke doorgaande weg liggen, zoals weergegeven in de Geluidnota Utrecht. De richtwaarde voor het momentaan hoogste geluidsniveau (LAmax) is hier 65 dB(A).
Bij overschrijding van de richtwaarde moet de gemeente een afweging maken van het belang van de bestemming, in dit geval een MFA in de wijk, en het woon- en leefklimaat voor omwonenden. Voor die afweging bestaan geen wettelijke regels of grenswaarden.
Wel moet een school, als die eenmaal is gerealiseerd, voldoen aan landelijke milieuregels, zoals vastgelegd in het Activiteitenbesluit Wet milieubeheer. De geluidgrenswaarden daarin gelden voor het totale invallende geluid (L Ar,LT) van de school, van bijvoorbeeld ventilatoren en afzuigingen, maar daarbij mag niet het stemgeluid vanaf het speelplein worden betrokken.
Er is een rekenonderzoek uitgevoerd naar het stemgeluid dat kan worden verwacht bij een aantal varianten voor de ligging van het schoolplein. Aangenomen is dat het MFA uit twee bouwlagen bestaat. De conclusies zijn:
Aangenomen is dat het schoolplein door de MFA's alleen in de dagperiode wordt gebruikt.
Conclusie
De geluidsbelasting op de MFA locatie is zowel vanuit het gestelde in de Wet geluidhinder als de Wet ruimtelijke ordening aanvaardbaar. Voor de Wet geluidhinder zal gekoppeld aan het bestemmingsplan wel een hogere grenswaarde vastgesteld dienen te worden.
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Plansituatie
De te realiseren bestemming heeft op grond van de milieuzonering een richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Aangezien er zich binnen 30 meter van de perceelgrens woningen bevinden is geluid een aandachtspunt. Binnen het hoofdstuk geluid wordt dit beoordeeld. Er zijn in de omgeving geen andere bestemmingen met een milieuzonering aanwezig.
Conclusie
Met hierboven aangegeven samengaan van niet gevoelige functies en gevoelige bestemmingen wordt er een goed woon en leefklimaat gegarandeerd.
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kan ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) bestaat uit de kans op het overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden ten gevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet wordt bereikt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Plansituatie
Er zijn geen gevaarlijke bedrijven of activiteiten in de omgeving waarvan de hinderzones over het plangebied vallen. Tevens omvat het bestemmingsplan geen bestemming die zelf veiligheidsrisico's tot stand brengt.
Conclusie
Vanuit externe veiligheid zijn geen belemmeringen voor het vaststellen van dit bestemmingsplan.
Kader
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
Scholen zijn gevoelige bestemmingen in de zin van de Wet luchtkwaliteit. Het Besluit gevoelige bestemmingen kent een onderzoeksplicht binnen de zones van respectievelijk 300 meter vanaf de rand van een rijksweg en 50 meter vanaf de rand van een provinciale weg. Aangezien de locatie van het scholencluster buiten genoemde zones ligt volgen uit dit besluit geen (onderzoeks-) verplichtingen of beperkingen ten aanzien van de realisering van gevoelige bestemmingen.
Plansituatie
De voorgenomen realisatie van de MultiFunctionele Accomodatie (MFA) aan de Ibisdreef te Utrecht valt niet rechtstreeks onder de in de Regeling NIBM genoemde lijst met categorieën van gevallen. Daarom is aan de hand van de NIBM-tool (versie 17-10-2012; Ministerie van Infrastructuur & Milieu) een beoordeling uitgevoerd (Notitie: Luchtkwaliteit MFA Ibisdreef; 26 april 2013). Hierbij zijn de effecten van de toename van de verkeersintensiteiten op de luchtkwaliteit beschouwd, uitgaande van een 'worst-case' benadering. De maximale bijdrage van het extra verkeer (1,03 ìg/m3) blijft ruim onder de toegestane 1,2 ìg/m3.
Conclusie
Met behulp van de NIBM-tool wordt geconcludeerd dat, uitgaande van een 'worst-case' benadering voor alle parameters, het extra verkeer ten gevolge van de ontwikkeling van de MFA aan de Ibisdreef kan worden aangeduid als NIBM.
Daarnaast zijn er in de directe nabijheid geen ontwikkelingen voorzien die gebruik maken of zullen maken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en waarmee op grond van de anticumulatiebepaling uit het Besluit NIBM rekening moet worden gehouden. Dat wil zeggen dat kan worden aangenomen dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk voor het onderdeel luchtkwaliteit.
Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder c van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Uitgangspunt is dat bestaande bomen behouden blijven. Waar dit niet mogelijk is in verband met de realisatie van het kindercluster, moet de mogelijkheid tot verplanten worden onderzocht. Als ook dit niet mogelijk blijkt, moet de te kappen boom elders binnen het plangebied worden gecompenseerd.
In het plangebied staan veel bomen. In het kader van de bouwenvelop is een bomeninventarisatie gedaan. Uit deze inventarisatie blijkt dat in het plangebied 66 bomen staan. De bomen die in de openbare ruimte staan (32 stuks) worden gehandhaafd en ingepast in het ontwerp voor de buitenruimte rond het kindercluster. Binnen het bouwvlak van het bestemmingsplan staan momenteel 34 bomen, hiervan hebben er 31 een goede conditie en 3 een redelijke. Op dit moment is de precieze bouwvorm nog onbekend. Het bouwvlak zal niet geheel bebouwd mogen worden, waardoor een deel van deze bomen nog kan worden gehandhaafd. Bomen die op deze onbebouwde ruimte staan zullen moeten worden ingepast in het ontwerp voor de buitenruimte van de school. De overige bomen dienen binnen het plangebied te worden verplaatst of gecompenseerd. Naar verwachting zullen circa 10 bomen binnen het bouwvlak kunnen worden ingepast. Dat betekent dat circa 24 bomen dienen te worden verplaatst of gecompenseerd.
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plansituatie
In opdracht van de gemeente Utrecht is in 2003 een bodemonderzoek verricht. Uit de resultaten van het bodemonderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied zowel in grond als grondwater geen overschrijdingen van de tussenwaarden zijn aangetroffen. Dit betekent dat de locatie in principe geschikt is voor willekeurig welk gebruik. Het onderzoek is inmiddels zo'n 10 jaar oud en zal derhalve geactualiseerd moeten worden. In de tussenliggende periode zijn voor zover bekend geen potentieel bodembedreigende activiteiten uitgevoerd.
Voor de omgevingsvergunningaanvraag bouwen moet met een verkennend bodemrapport volgens NEN 5740 te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor de geplande functies. Het bodemrapport mag niet ouder zijn dan 4 jaar. Mocht tijdens de bouw bemalen worden, dan moet onderzocht worden of binnen het invloedsgebied van de bemaling, verontreinigd grondwater aanwezig is, en of daar rekening mee moet worden gehouden.
Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones zich steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In de Flora- en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora- en faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings )plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora- en faunawet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora- en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora- en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.
Plansituatie
Het plangebied ligt niet in de stedelijke hoofdgroenstructuur, maar wel in buurtgroen met een groot aantal grote bomen, goed ontwikkelde struikensingels en heggetjes. Door de bouw van de school gaat een deel hier van verloren.
Bureau Waardenburg heeft op basis van bronnenonderzoek en een veldbezoek op 29 januari 2013 de eventuele effecten van de geplande werkzaamheden in het kader van de herbestemming beoordeeld in het kader van de Flora- en faunawet (Ffwet).
Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied van Utrecht in het noordelijk deel van de wijk Overvecht. Het plangebied ligt tussen de drie portiekflats en parkeerplaatsen. Het noordwestelijk deel van het terrein is ingericht als wijkparkje met paden, een speelplaatsje, heggetjes en gazon tussen hoog opgaande bomen. In het zuidoostelijk deel van het gebied staat een oud schoolgebouw (één bouwlaag). Het plangebied heeft geen betekenis voor strikt beschermde soorten van Tabel 2/3 van de Flora- en faunawet en vogelsoorten waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. In het plangebied komen hooguit enkele soorten voor van Ffwet Tabel 1, waarvoor als gevolg van de werkzaamheden in het kader van de Flora- en faunawet een algemene vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. In het broedseizoen broedt in de beplanting een klein aantal algemene vogelsoorten (waarvan de nesten uitsluitend gedurende de nest- en opgroeiperiode beschermd zijn).
Conclusie
De aanwezige groenstructuur en de Flora- en faunawetgeving vormen geen belemmering voor het vaststellen van dit bestemmingsplan. Werkzaamheden in het plangebied kunnen daarom zonder beperkingen worden uitgevoerd, mits broedende vogels / bewoonde nesten worden ontzien.
Volksgezondheid adviseert positief over het plan. Als kans voor gezondheidsbevordering aan wordt aan dit plan meegegeven om de mogelijkheden voor natuurlijk spelen en de verbinding van plein en park te onderzoeken in samenspraak met de scholen en de buurt.
In dit gebied is het beschermen van gezondheid tegen schadelijke factoren zoals luchtvervuiling en geluid nauwelijks aan de orde.
Er liggen in dit gebied wel kansen om de gezondheid te bevorderen. Volksgezondheid heeft tbv dit advies gekeken naar de volgende aspecten:
-gezonde mobiliteit: meer bewegen door stimuleren langzaam verkeer. Dit is belangrijk in een tijd van overgewicht en bewegingsarmoede. Voor kinderen is het belangrijk om al jong zelfstandig en veilig naar school te kunnen gaan. En jong geleerd is oud gedaan.
-groen en water: Groen werkt ontstressend en biedt mogelijkheid voor sociale contacten en bewegen. In een groene omgeving hebben mensen 1,5 keer meer kans om de eigen gezondheid als goed te ervaren.
-speelruimte voor kinderen: heeft een positieve invloed op gezondheid.
Het volledige gezondheidsadvies is opgenomen in Bijlage 4.
Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.
Plangebied
Het plangebied van de ontwikkeling 'Kindercluster Ibisdreef' bevindt zich in het noordoosten van Overvecht. Het wordt begrensd door de Ibisdreef, Bantoedreef en Nigerdreef.
Huidige situatie
Waterhuishouding
Oppervlaktewater
In de nabijheid van het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Waterkering
In of nabij het plangebied bevindt zich geen waterkering.
Watervergunning
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief de Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld.
Ook tijdelijke onttrekkingen van grondwater tijdens bouwwerkzaamheden zijn vergunningsplichtig, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op oppervlaktewater. Ook rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet.
Het toepassen van uitlogende materialen (lood, koper, zink en bitumen) zonder KOMO-keurmerk voor verhardingen die rechtstreeks lozen op oppervlaktewater is niet toegestaan.
Grondwater
Langjarig grondwaterregime
Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen.
De gemiddelde, langjarige karakteristieke grondwaterstanden van het eerste watervoerend pakket (1WVP) zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen en vastgelegd in de Grondwatercontourkaart Utrecht (Wareco, 26-03- 2008). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden cq. seizoensvariatie verondersteld: droge periode = NAP -0.6 m, natte periode = NAP -0.3 m en gemiddeld = NAP -0.4 m.
De langjarige gemiddelde grondwaterstand wordt aanzienlijk beïnvloed en gereguleerd door de laaggelegen polders ten noordoosten van Maarssen. De grondwaterstroming is als gevolg van de sterk drainerende werking sterk noordwestelijk gericht. De isohypsen (lijnen van gelijke stijghoogte) liggen relatief dicht bij elkaar.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Het maaiveldniveau in het plangebied bedraagt globaal NAP +1.55/1.65 m. In de jaren 50 en 60 van de vorige eeuw is de wijk Overvecht bij het bouwrijpmaken opgehoogd met globaal 0,5 tot 1,5 m fijn zand. De werkelijke dikte en doorlatendheid van deze zandlaag ter plaatse van het plangebied is onbekend.
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een functie cq. bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen.
De ontwateringsdiepte dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen. De huidige ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld (gemiddeld NAP +1.55 m) en de hoogste gemiddelde grondwaterstand (circa NAP -0.3 m), is in de ongunstigste situatie circa 1,85 m. Er wordt ruimschoots voldaan aan de ontwateringseis.
Drinkwaterwingebied
Het plangebied bevindt zich buiten de contourgrens van een beschermings- en aandachtsgebied van een drinkwaterwingebied. De ontwikkeling heeft geen invloed op het langjarig grondwaterregime.
Ondergrondse bouwwerken
Bij de toepassing van halfverdiepte of geheel ondergrondse constructies (bv. parkeergarages, liftkelders e.d.) is structurele beïnvloeding of onttrekking van het grondwater tijdens de gebruiksfase niet toegestaan. Constructies (wanden en vloeren) in het grondwaterregime dienen volledig waterdicht te worden uitgevoerd of geheel boven de maximaal optredende grondwaterstand te liggen. Bij de aanleg ervan dient rekening te worden gehouden met de invloed die bemaling kan hebben op het grondwaterregime en eventuele grondwaterverontreinigingen in de omgeving.
Onttrekkings- en lozingsvergunning
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren. Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen moet een melding worden gedaan of een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap HDSR.
Riolering
Stelseltype
In de Ibisdreef, de Bantoedreef en de Nigerdreef ligt een gemengd rioolstelsel uit 1965. De aangrenzende riolering maakt onderdeel uit van het bemalingsgebied 1 'Overvecht'. Zowel het huishoudelijke afvalwater als het hemelwater wordt vermengd (of gescheiden) ingezameld en vermengd getransporteerd naar het opvoergemaal van de rwzi aan het Zandpad. Het afvalwater dat bij hevige neerslag niet verwerkt kan worden, wordt via een overstorten op de Vecht geloosd.
Toekomstige situatie
Afvoerend oppervlak
Van de ontwikkellocatie 'Kindercluster Ibisdreef' is in de huidige situatie een deel van het plangebied verhard. Op basis van de luchtfoto 2012 en de topografische ondergrond (zie figuur 3) is het areaal aan daken en verhardingen in de bestaande situatie geïnventariseerd.
Het verhard oppervlak dat de nieuwbouw in de geprojecteerde situatie beslaat, is aangegeven in de randvoorwaardenkaart van de Bouwenvelop 'Kindercluster Ibisdreef' (zie figuur 1). Het bruto oppervlak van het bouwvlak met de functie 'Onderwijs en maatschappelijke voorzieningen' is ordegrootte 2,5x zo groot als het bebouwd oppervlak in de huidige situatie. Het maximale bebouwingspercentage ervan is echter 65%: van de bruto circa 3750 m2 wordt dus netto maximaal 2450 m2 dakoppervlak gerealiseerd. Als randvoorwaarde wordt in de bouwenvelop tevens aangegeven dat de benodigde buitenruimte bruto 1.500 m2 groot dient te worden. Totaal dient rekening gehouden te worden met een toekomstig verhard oppervlak van ordegrootte 3950 m2.
Verhard oppervlak locatie 'Kindercluster Ibisdreef' | ||
huidige situatie [m2] | toekomstige situatie [m2] | |
schoolgebouw | 490 | 2450 (65% bebouwing van bouwplot 3750 m2) |
schoolplein + overige verhardingen | 820 | max 1500 [4] |
3 paden park | 640 | |
totaal | 1950 | 3950 |
Wateropgave
In de bestaande situatie is er geen sprake van een wateropgave in of rondom het plangebied.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen is de wateropgave en de benodigde watercompensatie afhankelijk van de aard en omvang van de toename aan verhard, afvoerend oppervlak en van de omgang met het hemelwater. Om de waterhuishouding op orde te houden en wateroverlast te voorkomen, zijn bij een verhardingstoename van meer dan 500 m2 maatregelen vereist (administratieve ondergrens voor watercompensatie binnen de bebouwde kom).
In de huidige situatie bedraagt het verhard oppervlak circa 1950 m2, in de toekomstige situatie is circa 3950 m2 verhard oppervlak geprojecteerd [4]. De verwachte toename van het verhard oppervlak zal op basis van deze gegevens ordegrootte 2000 m2 bedragen [4].
[4] Reductie door toepassing waterpasserende verharding: als de buitenruimte (1500 m2) met waterpasserende verharding wordt uitgevoerd, wordt daarvan 60% als afvoerend oppervlak aangemerkt. Hiermee reduceert de wateropgave en resteert er een toename van 500 m2 verhard oppervlak. Ter compensatie dient 22,5 m3 (500m2 x 0,045mm) aan bergingscapaciteit in een infiltratievoorziening te worden gerealiseerd.
Omgang hemelwater
Conform het voorgenoemde gemeentelijke en waterschapsbeleid dient het hemelwater bij sloop-nieuwbouwontwikkelingen zoveel mogelijk lokaal worden verwerkt. Het doel van dit beleid is om de oorspronkelijke, voorstedelijke waterhuishouding zoveel mogelijk te benaderen en de riolering en de zuivering minder te belasten met schoon hemelwater.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dienen (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd te worden. De gemeente Utrecht wil ruimtelijke ontwikkelingen optimaal benutten om te komen tot een duurzame omgang met het hemelwater.
Afkoppelen
Uitvoering van de doelstellingen uit het gemeentelijk Afval-, hemel- en grondwaterplan komt in de praktijk neer op het gescheiden, duurzaam en robuust inzamelen, transporteren en verwerken van afvalwater en hemelwater. Een belangrijke en succesvolle maatregel om dit doel te bereiken is het zogenaamde afkoppelen. Bij afkoppelen worden daken en schone verhardingen van het gemengd stelsel afgekoppeld en aangesloten op voorzieningen om het hemelwater duurzaam te verwerken. Afkoppelen vermindert de belasting op het gemengd stelsel waardoor de overstortemissie reduceert en de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater verbeterd. Bovendien wordt de zuivering minder belast met schoon hemelwater.
Systeemkeuze
Het hemelwater kan echter niet gescheiden worden verwerkt omdat er geen oppervlaktewater of een
hemelwaterstelsel in de nabijheid van het plangebied aanwezig is. De gewenste duurzame omgang met hemelwater maakt het noodzakelijk om een nieuwe voorziening voor het transport en de verwerking van het ingezamelde hemelwater te realiseren.
Infiltreren
De ontwateringsdiepte van circa 1,85 m (ongunstigste situatie) bied mogelijkheden voor de toepassing van een infiltratievoorziening boven het grondwaterregime. Het is echter niet bekend of de gemiddelde lokale bodemgesteldheid en bodemopbouw geschikt is om een infiltratievoorziening te kunnen toepassen. Nader onderzoek naar de lokale doorlatendheid van de bodem en de haalbaarheid van een lokale infiltratievoorziening dient duidelijkheid te geven of duurzame omgang met het hemelwater mogelijk is of dat het doelmatiger is om het hemelwater van het nieuwe dakoppervlak aan te sluiten op het bestaande gemengd stelsel.
De toepassing van een bovengrondse infiltratievoorziening (bv. greppel of wadi) en eventueel een ondergrondse infiltratievoorzieningen (bv. IT-riool) heeft hierbij sterk de voorkeur. Deze omgang sluit aan bij de trits vasthouden-bergen-afvoeren waardoor de afvoerpiek naar en de totale belasting van de waterketen en watersysteem wordt beperkt en 'afwenteling' op benedenstrooms gelegen gebieden wordt voorkomen. Om ook bij hevige buien de neerslag zonder waterhinder of wateroverlast te kunnen verwerken, moet een dergelijk systeem voorzien worden van een escape.
Op basis van een bergingsnorm van 45 mm per m2 afgekoppeld verhard oppervlak bedraagt de minimaal vereiste bergingscapaciteit bij een toename van 2000 m2 aan verhard oppervlak minimaal 90 m3. De uiteindelijk benodigde bergingscapaciteit is afhankelijk van de daadwerkelijke toename aan verhard oppervlak.
Het ontwerp van waterpasserende verharding in de openbare ruimte dient gericht te zijn op een robuuste systeemwerking en een optimaal beheer en onderhoud in de gebruiksfase. Het ontwerp dient te voldoen aan de ontwerpeisen van de gemeente Utrecht die zijn opgenomen in het vigerend Handboek Inrichting Openbare Ruimte (onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage).
Indien mogelijk dienen de verhardingen als halfverhard of waterpasserend te worden uitgevoerd om de toename van verhard oppervlak zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Groene daken
Een groen dak is een dak dat bedekt is met vegetatie en begroeiing. Groene daken geven Utrecht een groener aanzien, vormen een buffer bij regenafvoer en zorgen voor een langere levensduur van een dak. De gemeente Utrecht stimuleert de aanleg van groene daken in Utrecht. Groene daken vangen regenwater op en voeren het vertraagd af. Hierdoor wordt het riool minder belast als het hard regent.
Groene daken nemen stofdeeltjes op uit de atmosfeer en vormen zo een buffer tegen luchtvervuiling. Daarmee leveren groene daken een bijdrage aan de vermindering van CO2-uitstoot. Een beplant dak isoleert het pand eronder. Daardoor blijft het vooral in de zomer koeler in huis. Bovendien stralen groene daken bij hogere temperaturen minder warmte uit waardoor het ook een gunstige invloed heeft op de omgevingstemperatuur. En natuurlijk wordt de stad groener, waardoor er meer kansen komen voor flora en fauna en de leefbaarheid verbetert.
Het waterschap HDSR beschouwt vegetatiedaken voor 60% als afvoerend oppervlak.
Omgang vuilwater
Het huishoudelijke afvalwater -de droogweerafvoer- van de nieuwbouw dient onder vrijverval naar het bestaande gemengde riool in de Ibisdreef, de Bantoedreef of de Nigerdreef afgevoerd te worden. Alle nieuwe vuilwaterlozers dienen een aparte huisaansluiting te krijgen. Voor de aansluiting op de openbare riolering is een aansluitvergunning vereist van de dienst Stadswerken.
Conclusie
De toekomstige ontwikkeling 'Kindercluster Ibisdreef', een sloop-nieuwbouwproject aan de Ibisdreef te Utrecht, zal een positief effect hebben op het watersysteem. De geprojecteerde daken en verhardingen dienen op een nieuwe infiltratievoorziening te worden aangesloten. Hierdoor vermindert de belasting van het huidige gemengde rioolstelsel, reduceert de overstortemissie en verbeterd uiteindelijk de waterkwaliteit van het ontvangende oppervlaktewater nabij de bestaande gemengde overstorten. Bovendien wordt de zuivering minder belast met schoon hemelwater.
Indien er in het plan 1500 m2 aan halfverharding wordt aangelegd, resteert er nog 500 m2 aan verhard oppervlak. In dit geval moet nog 22,5 m3 (500m2 x 0,045mm) aan bergingscapaciteit in infiltratievoorzieningen worden gerealiseerd.
Kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Archeologie in het plangebied
Het plangebied Ibis, Overvecht bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied zonder archeologische verwachting (wit) hier worden geen archeologische resten verwacht.
Afbeelding 5 :Uitsnede archeologische waardenkaart Ibisdreef
Conclusie
Gezien de archeologische verwachting is nader onderzoek niet nodig in het plangebied. Indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen, dient conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Stedenbouw en Monumenten, Team Cultuurhistorie, 030-2863990 te worden gedaan.
Voor het plangebied is een Klic-melding gedaan, (zie Bijlage 6 Bouwenvelop). Hieruit blijkt dat in het plangebied en de directe omgeving een aantal kabels en leidingen aanwezig is.
Wanneer kabels en leidingen als gevolg van de ontwikkeling van dit plan moeten worden verlegd of aangepast, komen deze werkzaamheden voor rekening van de initiatiefnemer.
Straalpad telecommunicatieverbindingen
Over het plangebied loopt een straalpad voor draadloze telecommunicatieverbindingen. Dit is een straalverbinding van KPN tussen de zendmasten in Hilversum en in IJsselstein. Hierdoor gelden grenzen aan de maximale hoogte van bouwwerken. Na vooraf verkregen toestemming van de beheerder van de verbinding kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de maximale hoogte.
Kader
De gemeente Utrecht heeft in haar milieubeleidsplan (MBP) op duurzaamheidgebied met als speerpunt energie een duidelijke ambitie vastgelegd. In het MBP en in het Programma Utrechtse Energie is opgenomen dat Utrecht in 2030 klimaatneutraal is. Ontwikkel- en herstructureringslocaties bieden kansen om een bijdrage te leveren aan de realisatie van deze ambitie. De inzet van maatregelen om de CO2-uitstoot vergaand te verminderen, gaat in de volgorde: energiebehoefte verminderen, inzet van duurzame bronnen en, tenslotte, een zo efficiënt mogelijke omzetting van primaire energie in warmte en kracht. Die klimaatambities betekenen een fors lagere energieprestatie.
Onder duurzame ontwikkeling wordt een ontwikkeling verstaan die voorziet in de behoefte van de huidige generatie zonder daarmee voor de toekomstige generaties de mogelijkheid in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Dit houdt in dat het streven is naar een evenwicht tussen de 3 P's: People (sociale component), Planet (ecologie en milieu) en Profit (economie). Voor gebruikers levert duurzaamheid een hoog kwalitatieve leefomgeving door verhoging comfort, veiligheid en gezondheid. Het levert tevens een kostenbesparing op én het is goed voor het milieu.
Naast energie gaat het duurzaamheidbeleid ook over de milieubelasting vanwege materiaalgebruik, binnenmilieu/gezondheid, ruimtegebruik et cetera. Met prestatie-eis gerichte duurzaamheidinstrumenten kan de duurzame kwaliteit van plannen 'gemeten' worden.
Plansituatie
Voor MFA's waarin ook een onderwijsfunctie en/of door jonge kinderen gebruikte gebouwfunctie is opgenomen, heeft de gemeente (MO Maatschappelijk Vastgoed) een Programma van Eisen Maatschappelijk Vastgoed vastgelegd (mei 2011). Belangrijke onderwerpen zijn binnenmilieu/gezondheid (binnenluchtkwaliteit en thermisch comfort), energiezuinigheid (tenminste 30% betere EPC dan wettelijk) en verminderde milieubelasting door materiaalgebruik (bepaling van de Milieuprestatiecoëfficiënt/schaduwprijs). Deze onderwerpen worden integraal beoordeeld met GPR Gebouw (schaal 1 tot 10, score 6 à 6½ is wettelijk/gangbaar). In het PvE wordt voor gemeentelijk maatschappelijk vastgoed een overall score van 7½ als ondergrens aangegeven, voor de aspecten binnenmilieu en energie is vanwege de specifieke doelgroep en het gemeentelijk beleid een hogere score nodig (8). Kortheidshalve wordt verder verwezen naar het actuele PvE Maatschappelijk Vastgoed.
Conclusie
Bij de omgevingsvergunningaanvraag voor het onderdeel bouwen zal de GPR score worden aangegeven en rekening worden gehouden met actuele Programma van Eisen Maatschappelijk Vastgoed.
De ontwikkeling van Kindercluster Ibisdreef geschiedt door en voor rekening van de afdeling Utrechtse Vastgoed Organisatie van de gemeente Utrecht, project “Kinderclusters Overvecht”. Aanpassingen in de openbare ruimte, voor zover deze het gevolg zijn van de ontwikkeling van het kindercluster, komen voor rekening van dit project. De overige voorgestelde ingrepen in de openbare ruimte staan hier los van. Deze maken onder andere deel uit van de renovatieplannen van Portaal. Over uitvoering en financiering zullen aparte afspraken gemaakt worden. De financiële dekking van het project is geregeld in het Masterplan Primair Onderwijs en in het Masterplan Voortgezet Onderwijs en in de Voorjaarsnota 2011. Het gemeentelijke kostenverhaal is verzekerd middels de begroting van de UVO. Omdat het gemeentelijke kostenverhaal anderszins is verzekerd, is het opstellen van een exploitatieplan volgens de grondexploitatiewet niet vereist.
De zorgvuldige inpassing van de ontwikkeling maakt dat het risico op planschade voor de omgeving als laag wordt beoordeeld.
Gemeente, het SPOU en KSU schoolbestuur streven ernaar om een brede vertegenwoordiging van ouders, bewoners en professionals te betrekken bij de ontwikkeling en realisatie van kindercluster Ibisdreef. Dit om de betrokkenheid van ouders en bewoners bij het plan te vergroten maar ook omdat de nieuwbouw van het kindercluster in nauwe samenhang met de renovatie van de omringende flats zal verlopen. Omdat het kindercluster een centrale en bindende rol gaat vervullen in de sociale infrastructuur van de Gagel, is het van groot belang om de communicatie/participatie tijdig, helder en toegankelijk te organiseren. De gemeente zal belanghebbenden regelmatig tijdens het ontwerpproces raadplegen en tijdens de bouw informeren. Tijdens het maken van het Voorlopig en Definitief Ontwerp wordt het participatieniveau “raadplegen” gehanteerd voor direct belanghebbenden zoals de bewonerscommissie Nigerdreef en aan de Ibisdreef en de individuele bewoners van de Ibisdreef en Nigerdreef en Portaal worden ook in deze fase geraadpleegd. Allen die betrokken zijn bij de scholen die in het kindercluster gehuisvest gaan worden en de betrokken aanbieders van (buitenschoolse) kinderopvang en mogelijk andere toekomstige gebruikers die op dit moment nog niet bekend zijn worden regelmatig over de vorderingen geraadpleegd en geïnformeerd. Belanghebbenden kunnen in klankbordgroepen meepraten over het plan. De uitkomsten worden voorgelegd aan een brede groep belanghebbenden.
Verder geldt dat de gemeente gebruik zal maken van traditionele en vernieuwende communicatiemiddelen om belanghebbenden gedurende het gehele proces te informeren en mee te laten denken. Randvoorwaarde bij dit alles is dat de betrokkenheid van belanghebbenden past binnen de geldende planning en financiële randvoorwaarden.
Bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden betrokken geweest (HDSR). In overleg met de HDSR is de watertoets opgesteld en akkoord bevonden. Voor de inhoudelijke aspecten wordt verwezen naar 5.10 Water.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het bestemmingsplan Ibisdreef, Overvecht kenmerkt zich door een vrij gedetailleerde bestemmingsregeling die aan de ene kant ruimte biedt voor maatschappelijke functies en beoogde ontwikkelingen. Anderzijds wordt zekerheid gegeven over de maximale omvang van de bebouwing. Het bouwvlak is voorzien van maximale hoogten en een bebouwingspercentages.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
In deze paragraaf wordt per bestemming uitgelegd wat de achtergrond is van een bepaalde bestemming.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
De bestemming Groen - 1 is bedoeld voor groenvoorzieningen, paden, speelvoorzieningen en andere bijbehorende voorzieningen. Ook is de realisatie van een ondergrondse waterberging en waterzuivering mogelijk gemaakt.
De gronden met bestemming Maatschappelijk zijn bedoeld voor maatschappelijke voorzieningen. Gebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak, hierbij geldt dat het bouwvlak voor maximaal 67% mag worden bebouwd. Op de verbeelding is de maximale bouwhoogte weergegeven.
Artikel 5 Verkeer - Verblijfsgebied
De bestemming Verkeer – Verblijfsgebied heeft betrekking op verblijfsgebied voor gemotoriseerd verkeer en langzaam verkeer met bijbehorende voorzieningen. Binnen deze bestemming is een aantal daarin passende gebruiksvormen toegestaan zoals parkeervoorzieningen, voet- en fietspaden en groen- en waterpartijen.
Artikel 6 Antidubbeltelbepaling
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 9 Algemene aanduidingsregels
Op de verbeelding is een vrijwaringszone opgenomen ten behoeve van het over het plangebied lopende straalpad. Deze bepaling stelt grenzen aan de maximale hoogte van bouwwerken.
Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de afwijkingsmogelijkheden voor het college van burgemeester en wethouders. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al een afwijkingsmogelijkheid is. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 11 Algemene wijzigingsregels
Ten behoeve van kleine wijzigingen zoals het wijzigen van een bestemmingsgrens zijn toegestaan mits dit voor de technische uitvoerbaarheid van bestemmingen en bouwwerken noodzakelijk is. Daarnaast is het toegestaan de bestemming te wijzigen voor het realiseren van een kinderdagverblijf mits dat planologisch gezien inpasbaar is.
Artikel 12 Algemene regel omtrent (fiets)parkeren
Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijke beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die een zelfde voorwaarde aan het gebruik stelt.
Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als “voldoende” moet worden beschouwd.
In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop-nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid.
Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande 3 bepalingen.
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels. voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Woningwet die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan huis verbonden beroep en bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk dan wel gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.