Plan: | Dorpeldijk, Haarzuilens |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0344.BPDORPELDIJKHAARZU-VA01 |
In 2004 heeft de gemeenteraad opdracht gegeven voor het actualiseren van een groot aantal verouderde Utrechtse bestemmingsplannen. Het plangebied van bestemmingsplan 'Dorpeldijk, Haarzuilens' valt onder deze actualiseringopgave. Deze opgave is de belangrijkste aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan.
Het nieuwe bestemmingsplan heeft als doel de totstandkoming van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling. Het bestemmingsplan richt zich voornamelijk op beheer van de bestaande situatie en het vastleggen van de functionele en ruimtelijke structuur. In het plan worden de wijzigingen in de wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan wordt aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, waarbij wordt gestreefd naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
Het plangebied is gelegen aan de westkant van de gemeente in het buitengebied. Het wordt globaal begrensd door ten zuiden de spoorlijn Utrecht- Den Haag, ten noorden de Dorpeldijk, 't Hoogt en het riviertje bij "t Spijck. De plangrenzen van het bestemmingsplan sluiten aan op die van recente juridisch-planologische regelingen.
Afbeelding 1: Begrenzing plangebied
Binnen het plangebied vigeert het volgende bestemmingsplan:
Bestemmingsplan | Vastgesteld door Raad |
Goedgekeurd door GS |
|
Landelijk Gebied Vleuten-De Meern | 18-06-1974 | 11-07-1975 |
Het bestemmingsplan richt zich op de actualisering van het ruimtelijk beleid. De bestaande ruimtelijk-functionele structuur vormt de basis. Aan de te verwachten ontwikkelingen de komende 10 jaar wordt, voor zo ver wenselijk en mogelijk, ruimte geboden. Er worden op maat gesneden regelingen geformuleerd ter bescherming van specifieke kwaliteiten (bijvoorbeeld monumenten) of juist om voldoende flexibiliteit naar de toekomst toe te kunnen bieden (bijvoorbeeld rekening houden met voorzienbare woonwensen).
Ten aanzien van gebieden waar mogelijk veranderingen zullen gaan plaatsvinden heeft de gemeenteraad op 1 september 2005 besloten dat deze veranderingen alleen in een op "beheer" gericht bestemmingsplan worden meegenomen als de ontwikkelingen voldoende uitgekristalliseerd zijn. In alle andere gevallen zal aan deze gebieden een conserverende bestemming worden gegeven, die zoveel mogelijk aansluit bij de geldende bestemming en het bestaande (legale) gebruik.
Deze keuze hangt samen met de opdracht van de gemeenteraad, om de gehele gemeente Utrecht vóór 2011 te voorzien van moderne, actuele bestemmingsplannen. Wachten op nu nog onzekere bouwplannen houdt het plan- en besluitvormingsproces van op beheer gerichte bestemmingsplannen teveel op. Deze methode draagt er aan bij dat het bestemmingsplan, binnen een jaar vastgesteld kan worden.
Overigens is het natuurlijk wel zo dat, indien zich actuele ontwikkelingen voordoen tijdens de planprocedure, telkens overwogen zal worden of en hoe deze ontwikkelingen in het bestemmingsplan kunnen worden betrokken. Toekomstige ontwikkelingen worden dus niet op voorhand afgewezen. Als de ontwikkeling niet in het bestemmingsplan kan worden opgenomen volgt een afzonderlijk planvormingtraject en een afzonderlijke planologisch-juridische procedure. Uitvoering ervan zal dus te zijner tijd mogelijk gemaakt moeten worden met behulp van een herziening van het bestemmingsplan.
Hoofdstuk 3 bevat de beschrijving van de bestaande en toekomstige situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies heeft hier een plek. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 4 aan bod. In hoofdstuk 5 wordt er ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 6 op de juridische aspecten.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De structuurvisie vervangt onder meer de Nota Ruimte, de Nota Mobiliteit, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Mobiliteitsaanpak.
Het Rijk wil dat de van nature aanwezige economische groeikracht maximaal benut wordt. De ambitie voor 2040 draait in dat licht om leefbaarheid, bereikbaarheid en veiligheid. De hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid voor de middellange termijn (2028) zijn:
De stad Utrecht maakt deel uit van de MIRT-regio Utrecht (Meerjarenprogramma Infrastructuur Ruimte en Transport). Deze regio beslaat de provincie Utrecht en is onderdeel van het gebied 'Noordvleugel van de Randstad'. Opgaven van nationaal belang in dit gebied zijn:
Op basis van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten heeft het Rijk in het verleden een selectie gemaakt van twintig 'Nationale landschappen'. Deze landschappen weerspiegelen samen de diversiteit en ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Het Rijk laat het beleid ten aanzien van landschap op land over aan provincies.
Het regionale beleid voor dit plangebied is opgenomen in: de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (2013), het Regionaal Structuur Plan (RSP) en de Ontwikkelingsvisie van de "Noordvleugel Utrecht"- partners. De nota's vullen elkaar aan: er wordt gekozen voor een beheerste groei door verdere verdichting van het stedelijke gebied om zo de landschappen te sparen. In de Ontwikkelingsvisie wordt dit al wat verder uitgewerkt op de lange termijn voor het “Noordvleugelgebied” (Amersfoort, Hilversum, Utrecht en de omliggende regiogemeenten).
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is het ruimtelijk beleid van de provincie voor de periode tot 2028 beschreven. Hierin is aangegeven welke doelstellingen van provinciaal belang zijn, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe uitvoering gegeven wordt aan het beleid. Voor een deel krijgt het beleid uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). Via het ruimtelijk beleid wil de provincie bijdragen aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.
Voor het plangebied werkt de provincie niet mee aan de nieuwvestiging van bouwkavels voor intensieve veehouderij. Ook voor fruitteelt is nieuwvestiging in principe niet toegestaan.
In de provinciale verordening staat aangegeven dat een ruimtelijk plan voor de aangewezen concentratiegebieden voor de glastuinbouw geen bestemmingen en regels mag bevatten die een belemmering vormen voor de glastuinbouw. In het plangebied wordt echter geen glastuinbouw mogelijk gemaakt door het ontbreken van een extra ontsluitingsmogelijkheid van het gebied.
Het gebied krijgt grotendeels een agrarische bestemming, waarbij de mogelijkheid van nieuwe bebouwing wordt uitgesloten, een toekomstige glastuinbouwontwikkeling zoals in het provinciaal beleid beoogd, wordt hierdoor niet belemmerd.
In het algemeen wordt verwacht dat een groot deel van de nog overgebleven solitair gelegen bedrijven de bedrijfsvoering zal beëindigen of verplaatst wordt naar locaties buiten de provincie. Dit wordt bevestigd doordat er de afgelopen jaren nooit een verzoek is gekomen van een glastuinbouwbedrijf dat zich specifiek in dit deelgebied zou willen vestigen en doordat het enige reeds aanwezige glastuinbouwbedrijf in dit deelgebied gestopt is met zijn bedrijf.
In pararaaf 3.2 is beschreven dat er voorlopig geen ontsluitingsweg wordt aangelegd in Harmelen. Hierdoor is het niet mogelijk om glastuinbouw mogelijk te maken in het plangebied. Indien er een verzoek wordt gedaan voor de vestiging van een glastuinbouwbedrijf zal de gemeente Utrecht meewerken aan een afzonderlijke planologische procedure. Nader onderzoek zal nodig zijn om stedenbouwkundige randvoorwaarden te formuleren en om de milieuhygïenische en met name ook de verkeerskundige situatie in beeld te krijgen.
Raamplan groengebied Utrecht West (2001)
In 1998 is een Raamplan voor het Groengebied Utrecht West opgesteld. Het Groengebied Utrecht-West ligt als een band om het stedelijk gebied van Utrecht en vormt daarmee de overgang van de stad naar het Groene Hart. Binnen het gebied moet 675 ha recreatie,- bos- en natuurgebied worden gerealiseerd en 60 km aan groene verbindingen worden gelokaliseerd. De opgave is inmiddels verhoogd met nog eens 324 ha recreatief groen. Het raamplan is vastgesteld door Gedeputeerde Staten en voor deelgebieden worden deeluitwerkingen opgesteld.
Het plangebied is in het raamplan aangewezen als een te realiseren brede groene verbinding tussen het dorp en het glastuinbouwgebied Harmelen. Een aantal gronden aan de westelijke zijde van het plangebied zijn verworven door de Dienst Landelijk Gebied om het Raamplan te kunnen verwezenlijken. Door de huidige economische situatie wordt er in de planperiode geen uitvoering gegeven.
Afbeelding 2: Uitsnede Raamplan groengebied Utrecht West
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van het Landinrichtingsplan Haarzuilens.
Gebiedsvisie Stad en land Utrecht (2010)
De gebiedscommissie Stad en Land Utrecht, uitvoeringsorganisatie van de Provincie, die de uitvoering van de Wet Inrichting Landelijk Gebied als belangrijkste taak heeft, heeft in april 2010 de Gebiedsvisie Stad en Land Utrecht vastgesteld. In deze gebiedsvisie worden de doelstellingen van het Raamplan Groengebied Utrecht- West verbonden met de overige doelstellingen van de Agenda Vitaal Platteland. Daarnaast zijn gebieden rond Nieuwegein en Vianen in de gebiedsvisie betrokken, deze waren nog niet opgenomen in het Raamwerk Groengebied Utrecht-West. De missie is het ontwikkelen en onderhouden van een relatie tussen de stad en het landelijk gebied, door:
De speerpunten van de visie zijn:
Het plangebied is in de gebiedsvisie aangewezen als landverwervingsgebied. Het meest westelijke deel maakt deel uit van een recreatieve verbinding tussen Reijerscop en Haarzuilens. De DLG heeft een deel van het grondgebied opgekocht om een start te maken met de groene verbindingszone. Inmiddels is er een verandering van inzicht. De komende tien jaar wordt om financiële redenen geen start gemaakt met de uitvoering hiervan. Het gebied is daarom conserverend, agrarisch bestemd.
Afbeelding 3: Themakaart landbouw Gebiedsvisie Stad en Land Utrecht
Structuurvisie Utrecht 2015-2030 (2004)
In de Structuurvisie Utrecht 2015-2030 wordt de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen van de stad Utrecht beschreven,
De Structuurvisie Utrecht 2015-2030 bevat de gewenste toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad Utrecht aan de hand van drie perspectieven: 'de Markt', 'het Podium' en 'de Binnentuin'. Haarzuilens is daarin bestempeld als buitenstedelijke groenstructuur. Voor de lange termijn (2030) sluit het perspectief 'Het Podium' het beste aan bij onderdelen van dit plangebied.
Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht" (2004)
In de Welstandsnota Utrecht is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken. De welstandnota geeft beoordelingscriteria voor het toetsen van bouwaanvragen aan de redelijke eisen van welstand in aansluiting op het bestemmingsplan. De Welstandsnota kent drie beleidsniveaus: 'Open', 'Respect' en 'Behoud'. Voor veel voorkomende bouwwerken zijn in de Welstandsnota welstandscriteria, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen. Vleuterweide is grotendeels aangemerkt als 'respect'-gebied. Essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristieken worden gerespecteerd. Dit betekent:
Het plangebied heeft voor het overgrote deel het gebiedstype Respect. Voor het gebiedstype Respect geldt dat essentiële eigenschappen van de aanwezige bebouwings- en omgevingskarakteristiek worden gerespecteerd. Een klein gebied ten noorden van de weg 't Spijck geldt het gebiedstype Behoud. In het gebiedstype Behoud geldt een conserverend beleid, gebaseerd op de aanwezigheid van de vele monumentale en waardevolle panden en structuren.
Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (2005)
Het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente is voor de periode 2005-2020 vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). Om een goede balans tussen bereikbaarheid, veiligheid en leefmilieu te realiseren, worden de economisch belangrijke gebieden, de kerngebieden, via een aantal verkeersassen goed bereikbaar gemaakt. In de overige gebieden, de verblijfsgebieden, en de gebieden rond de overige verkeersassen krijgen veiligheid en leefmilieu prioriteit. De gemeente wil groei van mobiliteit selectief faciliteren. In de piekuren wil de gemeente de groei van met name de automobiliteit afvlakken door het totale vervoersnetwerk beter te benutten. Buiten de piekuren zorgt de gemeente dat de groeiende vraag naar mobiliteit kan worden verwerkt. Dit beleid is vertaald naar een aantal netwerken voor auto, openbaar vervoer, goederenvervoer en fiets. Dit bestemmingsplan levert geen wijziging op voor de bestaande verkeerssituatie in het plangebied. Een nadere toelichting wordt gegeven in paragraaf 3.2 Bereikbaarheid
Nota Stallen en Parkeren (2013)
De gemeenteraad heeft op donderdag 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Hiermee is het nieuwe beleid van kracht, waaronder de Nota Parkeernormen Fiets en Auto waarmee de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren bepaalt.
Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad, zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwe voorzieningen ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.
Dit plan zorgt niet voor een wijziging in de parkeersituatie.Uitgangspunt voor de nieuw te realiseren woning is parkeren op eigen terrein.
Het gemeentelijk archeologiebeleid heeft tot doel bij te dragen aan de historische beeldvorming over Utrecht en zijn bewoners. Om dit doel optimaal te verwezenlijken vervult de gemeentelijke archeologische dienst een actieve rol. In het gemeentelijk archeologiebeleid wordt afhankelijk van de archeologische waarde, danwel de archeologische verwachtingswaarde zowel naar boven als naar beneden afgeweken van de algemene vrijstelling voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.
In de op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangeduide gebieden waar een onderzoeksverplichting geldt, zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning gevraagd kunnen worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen. Binnen deze gebieden gelden voor bepaalde ingrepen en activiteiten een aantal vrijstellingen. In paragraaf 4.9 is weergegeven hoe er met de archeologische waarden in het plangebied wordt omgegaan.
Het groen- en waterbeleid is te herleiden uit het Groenstructuurplan Utrecht (2007), het Bomenbeleid Utrecht (2009) en het Waterplan Utrecht (2004). Eén van de kansrijke onderdelen voor de ontwikkeling van de groenstructuur in de stad is het versterken van het groen in de naoorlogse wijken en het versterken van verbindingen en nader ontwikkelen van groene verbindingen, ook naar het buitengebied toe. In de Visie Stedelijk Groenstructuur Utrecht 2030 is voor dit plangebied van belang dat bestaande elementen van de stedelijke groenstructuur worden beschermd. De randvoorwaarde is dat het groene karakter, de kwaliteiten en het gebruik van groen wordt behouden of verbeterd. De bomenstructuur komt grotendeels overeen met deze stedelijke groenstructuur.
Eén van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu. Voor de periode tot 2030 zet de gemeente in op behoud en ontwikkeling van de bomenstructuur. Het bestemmingsplan heeft geen gevolgen voor de in het gebied aanwezige bomen. Derhalve wordt in dit bestemmingsplan geen bomenparagraaf opgenomen.
Het plan past binnen de uitgangspunten van het landelijke en provinciale beleid en de gemeentelijke structuurvisie. Het bestemmingsplan ligt ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied: wonen, verkeer, parkeren, economie, groen en water.
Het plangebied bestaat met name uit een polderlandschap. Het is open en groen. Het gebied kent een overwegend agrarisch gebruik. Aan de rand van het gebied geldt op een aantal locaties een woonfunctie.
Verkeer in het plangebied
Het gebied is gelegen buiten de bebouwde kom. Het gebied met wegen als 't Hoog, wordt naar het oosten ontsloten via de Dorpeldijk en Liesgrassingel door de Wijk Vleuterweide via de Rivierkom, Landschapsbaan, Veldhuizerweg naar de A12. Daarnaast wordt het gebied ontsloten via de Stroomrugbaan, Huis te Vleutenbaan en de Haarrijnse Rading naar de A2. Naar het westen wordt het gebied ontsloten via de Dorpeldijk naar de buiten de gemeente gelegen kernen Harmelen en Woerden.
Dit plan is zoals beschreven conserverend van aard. Doordat er slechts sprake is van een zeer beperkte ontwikkeling in het gebied (de toevoeging van één woning) zal de invloed van het plan op de verkeerssituatie op de Dorpeldijk ongewijzigd blijven.
Ontsluiting Harmelen
De gemeente Woerden is voornemens de Hugo de Vriesweg door te trekken en aan te sluiten op de oostelijke randweg Harmelen (die nu wordt gerealiseerd). Het besluit is echter aangehouden omdat de gemeente Woerden tegelijkertijd is gedagvaard door de tuinders en de gemeente eerst wil nagaan wat de gevolgen van de dagvaarding zijn voor het vervolg van het project. De tuinders zijn het niet eens met de nieuwe route en wil de dat de gemeente zich houdt aan het verkeersplan dat was opgesteld in 2004. Door de dagvaarding is het onduidelijk wanneer besluitvorming en mogelijke aanleg van de ontsluiting plaats gaat vinden.
Onsluiting van het door de provincie gewenste kassengebied in de gemeente Utrecht is niet mogelijk. Het vrachtverkeer als gevolg van de glastuinbouw zou dan via de Dorpeldijk over de Liesgrassingel rijden. Langs deze route staat inmiddels dichte bebouwing (woningen). In het bestemmingsplan is derhalve nu geen glastuinbouw mogelijk gemaakt. Er is ook geen wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht opgenomen, omdat er door de onzekere verkeerssituatie ook geen zicht is op de haalbaarheid van deze planologische instrumenten.
Langzaam verkeer maakt ook gebruik van de Dorpeldijk.
Openbaar vervoer
Aan de noordzijde van het gebied loopt de spoorverbinding Utrecht Woerden met een belangrijke (inter) regionale functie. Er bevindt zich in het gebied geen treinstation. Het station in Vleuterweide ligt ten zuiden van de spoorlijn Utrecht- Woerden ter hoogte van de John F. Kennedylaan.
In het plangebied zijn de agrarische bedrijven en agrarische gronden positief bestemd. Bestaande fruitteeltbedrijven worden voorzien van een specifieke aanduiding. Hierdoor is het vestigen van nieuwe fruitteeltbedrijven niet mogelijk en worden de landschappelijke kwaliteiten in de vorm van openheid behouden. De overige agrarische gronden worden niet voorzien van een specifieke aanduiding. Dit betekent dat voor deze bedrijven omschakeling naar een andere agrarische grondgebonden landbouwbedrijf zonder verdere procedures mogelijk is. (Een aantal bedrijven zijn echter uitgesloten in het gebied zoals intensieve veehouderij, bosbouw, intensieve kwekerij en boomkwekerij.) Voor wat betreft de bouwmogelijkheden van de agrarische bedrijven wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan. Om het toekomstperspectief van agrarische bedrijven te verbeteren, zijn tevens nevenfuncties toegestaan.
In de agrarische bestemming is één bouwperceel opgenomen op de locatie 't Spijck 2. De bestemming is agrarisch in overeenstemming met de provinciale beleidskaders.
De in het plangebied gelegen agrarische gronden horen voor het grootste gedeelte niet bij dit perceel. De grond zijn behorend bij elders buiten het plangebied gelegen agrarische bedrijven.
Samen met het gebied tussen de Dorpeldijk en de Leidsche Rijn (gemeente Woerden) vormt dit deelgebied één van de twee glastuinbouwconcentratiegebieden zoals aangewezen in de Provinciale Structuurvisie 2005-2015 (voormalig Streekplan); de Harmelerwaard. In het bestemmingsplan is geen directe bestemming opgenomen voor glastuinbouwbedrijven vanwege het ontbreken van ontsluitingsmogelijkheden in het gebied. Zie 2.2 Provinciaal en regionaal beleid voor een uitgebreide toelichting. Heroverweging is mogelijk nadat deze is gerealiseerd. De gemeente zal dan meewerken aan een afzonderlijke planologische procedure. Nader onderzoek zal te zijner tijd nodig zijn.
In paragraaf 2.2 Provinciaal en regionaal beleid is ingegaan op de Gebiedsvisie Stad en Land Utrecht. Hierin is aangegeven dat in het westelijke deel van het plangebied een recreatieve verbinding tussen Reijerscop en Haarzuilens was gepland. Hieraan wordt vanwege de gewijzigde economische situatie op dit moment geen uitvoering gegeven. De Dienst Landelijk Gebied (DLG) heeft wel al gronden waarop kassen stonden opgekocht voor de aanleg van een recreatieve verbinding ten behoeve van de provincie Utrecht. De Provincie wenste een realisatie van een groene verbinding uit het raamplan Groengebied Utrecht West. Er is een overeenkomst gesloten over de aanschaf van de gronden met de eigenaar van het perceel. Er is circa 20.000 kassen gesloopt, waarvan 7.000 door en op kosten van de eigenaar. In ruil voor de verkoop van de gronden en de sloop van de kassen krijgt de eigenaar de mogelijkheid om op het perceel aan de Dorpeldijk 7 een tweede woning te bouwen op grond van de ruimte-voor-ruimte regeling.
Aangezien de eigenaar aan de Dorpeldijk 7 de bedrijfsactiviteiten volledig heeft bëeindigd na de grondruil, is er op het perceel een woonbestemming opgenomen.
De toevoeging van deze woning vormt geen verdere belemmering voor de mogelijke toekomstige aanvragen voor glastuinbouwbedrijven in het gebied, aangezien er aan de westrand van het plangebied reeds meerdere woonbestemmingen aanwezig zijn. Ook in het nabijgelegen gebied in de gemeente Woerden zijn aan de Dorpeldijk woonbestemmingen gelegen.
Randvoorwaarden nieuwe woning
In ruil voor de sloop van 20.000 kassen krijgt de eigenaar ter compensatie de mogelijkheid voor de bouw van één woning met bijbehorende bouwwerken.
Als omvang van het hoofdvolume wordt 750 m2, exclusief bijbehorende bouwwerken met een maximale omvang van 100m2, acceptabel geacht. De woning bestaat uit maximaal 1 bouwlaag met een kap.
Afbeelding 4: bouwvlak extra woning Dorpeldijk 7
Kader
Het doel van een milieu effect rapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming van plannen en besluiten.
Het maken van een milieueffectrapport (MER) of m.e.r.-beoordeling is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben.
In het Besluit m.e.r. staat omschreven welke activiteiten MER-plichtig (C-lijst) dan wel m.e.r.-beoordelingsplichtig (D-lijst) zijn. Echter ook initiatieven die onder de drempelwaarde van het Besluit m.e.r. vallen, dienen kritisch bekeken te worden of deze belangrijke nadelige milieueffecten kunnen hebben. Indien dit het geval is, dient hiervoor ook een MER of m.e.r-beoordeling te worden opgesteld.
Plansituatie
De in dit plan opgenomen activiteit overschrijdt niet de voor deze categorie geldende drempelwaarden uit het Besluit m.e.r. Tevens zijn er, zoals blijkt uit vorenstaande beschrijving van de milieuaspecten, geen andere factoren aanwezig die aanleiding kunnen geven tot het opstellen van een MER en is gezien de aard, omvang en ligging van het project geconcludeerd dat er geen sprake is van aanzienlijke nadelige milieugevolgen. Er hoeft voor dit plan geen MER of m.e.r.-beoordeling te worden gemaakt. In het plangebied zijn er geen intensieve veehouderijen aanwezig en nieuwe vestigingsmogelijkheden voor deze bedrijven uitgesloten.
Conclusie
Het bestemmingsplan is getoetst aan de eisen uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan hoeft er geen MER te worden opgesteld.
Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die in het kader van de ruimtelijke ordening van belang zijn, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de wet "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.
De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:
De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan Hierop kan een uitzondering worden gemaakt indien er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).
Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2007 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:
Plansituatie
In het plangebied zijn kassen gesloopt. De Ruimte voor Ruimteregeling maakt het mogelijk om onder voorwaarden extra woningen te realiseren op voormalige agrarische bedrijfspercelen. Het bestemmingsplan geeft voor een specifiek aangegeven bouwvlak op het perceel Dorpeldijk 7 de mogelijkheid tot bouw van een extra woning. Deze ontwikkeling is getoetst aan de grenswaarden vanuit de Wet geluidhinder (Zie akoestisch onderzoek d.d. 31 maart 2014).
Conclusie
Uit de berekeningen blijkt dat de geluidsbelasting op het bouwvlak op het perceel Dorpeldijk 7 voor zowel het wegverkeerslawaai als het spoorweglawaai niet boven de voorkeursgrenswaarde conform de Wet geluidhinder uitkomt. Het toevoegen van een extra woning op deze locatie stuit vanuit geluid bezien dan ook niet op bezwaren. In het kader van de ruimtelijke procedure behoeft geen ontheffing (hogere waarde) te worden verleend.
Kader
In de gemeente Utrecht wordt gestreefd naar een situatie waarin wonen en werken in de stad op een goede manier samengaan. Beide functies zijn zeer belangrijk voor Utrecht, maar ook dient te worden voorkomen dat milieuhinder van bedrijven een negatieve invloed heeft op de woonomgeving, of dat omgekeerd de bedrijvigheid wordt belemmerd door de aanwezigheid van woningen in de directe nabijheid. Van belang zijn in dit kader de invloed van geluid, geur, veiligheid en luchtkwaliteit van het bedrijf op de gevoelige bestemmingen in het bestemmingsplan.
Plansituatie
In het omringende gebied komen verspreid liggend agrarische bedrijven voor. Deze liggen op voldoende afstand van de nieuw te bouwen woning
Conclusie
Met hierboven aangegeven samengaan van niet gevoelige functie en gevoelige bestemmingen wordt er een goed woon en leefklimaat gegarandeerd.
Kader
In bestemmingsplannen wordt aandacht besteed aan de veiligheidsrisico's die zware bedrijven kunnen veroorzaken. Naast de bedrijven kunnen ook het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor of water en door buisleidingen, risico's opleveren.
De normen en richtlijnen voor externe veiligheid komen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), uit de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen. Hierin is voorgeschreven dat kwetsbare bestemmingen voldoende afstand moeten houden tot bedrijven en transportroutes en kunnen er beperkingen aan de bebouwingsdichtheid wenselijk zijn.
Voor externe veiligheid bestaan twee normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR); Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans op overlijden van een onbeschermd persoon die zich 24 uur nabij de ongevallocatie bevindt. De normhoogte voor PR bedraagt 10-6/jaar voor gevoelige bebouwing. Het groepsrisico (GR) geeft de kans per jaar aan dat een groep personen van een bepaalde grootte kan overlijden tengevolge van een calamiteit. Voor het GR is een zogeheten oriënterende waarde vastgesteld - Voor transport bedraagt deze waarde 10-4/jaar bij 10 doden, 10-6/jaar bij 100 doden enzovoort. Het GR is een oriënterende waarde; van deze waarde kan onder voorwaarden worden afgeweken.
Het lokale verkeer van gevaarlijke stoffen wordt in het kader van de routeringsregeling geregeld via jaarlijks door vervoerders aan te vragen ontheffingen. De omvang van dit lokale transport is zo gering dat de norm voor PR niet bereikt wordt en het GR ruim onder de oriëntatiewaarde blijft.
Plansituatie
De spoorlijn Breukelen-Harmelen ligt op ongeveer 550 meter. Een ruimtelijke ontwikkeling op een afstand groter dan 200 meter van een transport route vervoer gevaarlijke stoffen hoeft niet getoetst te worden.
Conclusie
Het onderdeel externe veiligheid vormt geen belemmering voor het plan.
Kader
Artikel 5.16 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen) geeft een limitatieve opsomming van de bevoegdheden waarbij luchtkwaliteitseisen een directe rol spelen, zoals bij bestemmingsplannen. Een bestemmingsplan kan worden vastgesteld indien:
Bij de planontwikkeling dient dus specifiek aangetoond te worden dat aan één of meer van de gronden uit artikel 5.16 Wet milieubeheer (a, b, c, d) wordt voldaan.
ad c.: NIBM betekent dat de planontwikkeling c.q. het project niet meer dan 3% (= 1,2 ìg/m3) bijdraagt aan de jaargemiddelde grenswaarde PM10 (fijn stof) en NO2 (stikstofdioxide) in de buitenlucht.
Plansituatie
Het plan valt binnen de getalsmatige grenzen die invulling geven aan die 3% grens van de aangewezen categorie, want het betreft de bouw van één woning. Beneden die getalsmatige grenzen is een plan automatisch "niet in betekenende mate'.
Conclusie
Op grond van artikel 5.16, lid 1 onder (a,b,c, en/of d) van de Wet milieubeheer vormen luchtkwaliteitseisen geen belemmering voor de vaststelling van dit bestemmingsplan.
Kader
Bij het bestemmingsplan dient getoetst te worden of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:
Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning dient een bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.
Plangebied
Het perceel is in augustus 2010 onderzocht (Eindsituatie en actualiserend bodemonderzoek, AT Milieuadvies Lekkerkerk, rapportagenummer en datum AT10123, augustus 2010). Er was in het verleden een tuinbouwbedrijf met kassen op het terrein aanwezig en gedempte sloten. In de noordwesthoek van het terrein (nabij het ketelhuis en olietank) is een sterke verontreiniging met minerale olie aangetroffen. Deze verontreiniging moet in het kader van bedrijfsbeeindiging (Wm) worden gesaneerd met een plan van aanpak. Verder zijn er in de grond lichte verontreinigingen aanwezig met zware metalen en in het grondwater een lichte verontreiniging met barium, xylenen en naftaleen. Er is ook een matig tot sterke verontreiniging met nikkel in het grondwater aanwezig, die waarschijnlijk te maken heeft met het gebruik als kas. De verwachting is dat het natuurlijk evenwicht zich na jaren herstelt en dat de nikkelconcentratie dan afneemt. Er heeft geen onderzoek plaatsgevonden naar bestrijdingsmiddelen. Ook hiervoor moet aanvullend onderzoek plaatsvinden.
Op 18 oktober 2010 heeft de gemeente Utrecht een bodemkwaliteitsverklaring afgegeven voor een bouwvergunning (BV 21009005). Het was niet duidelijk of de nieuwbouw in de zuidoosthoek van het perceel zou plaatsvinden, of in het noorden-midden van de onderzoekslocatie. De conclusie van de toetsing was geschikt, omdat de nieuwbouw plaats zou vinden ter plaatse van lichte verontreinigingen en niet ter plaatse van verdachte activiteiten of het voormalig ketelhuis. Wel moest bij grondafvoer rekening gehouden worden met aanvullend onderzoek en meer kosten.
De nu geplande nieuwbouw is naast het voormalige ketelhuis en ter plaatse van de voormalige kassen. De nabij gelegen verontreiniging met minerale olie moet worden gesaneerd en er moet aanvullend onderzoek worden verricht naar de eventuele aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen. Bij dit onderzoek kan tevens worden bepaald of de nikkel gehaltes in het grondwater inmiddels zijn afgenomen.
Er zijn geen omvangrijke grondwaterverontreinigingen in de omgeving bekend. Wel moet bij grondwateronttrekking rekening gehouden worden met de ernstige nikkel verontreiniging.
De locatie ligt niet in een grondwaterbeschermingsgebied.
Conclusie
Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning moet rekening gehouden worden met de noodzaak van aanvullend onderzoek(bestrijdingsmiddelen, nikkel) en sanering (tenminste olie). Bij een grondwateronttrekking moet tevens rekening gehouden worden met de ernstige nikkelverontreiniging.
Kader
Het Groenstructuurplan Utrecht (vastgesteld door de raad in april 2007) heeft tot doel het verhogen van de kwaliteit van het stedelijk groen ten behoeve van de leefbaarheid van de stad. In het Groenstructuurplan zijn de bestaande en wenselijke stedelijke groenstructuren vastgelegd. Deze groenstructuren hebben zowel een landschappelijke, cultuurhistorische, recreatieve als ook ecologische functie. Het is op grond van dit Groenstructuurplan de bedoeling dat de kwaliteit van het groen in deze zones steeds verder ontwikkelt en verbetert. Veranderen van functie is alleen mogelijk na bestuurlijke afweging. Een afname van oppervlakte van de stedelijke groenstructuur dient te worden gecompenseerd.
In de Flora en faunawet zijn verschillende verbodsbepalingen opgenomen om in het wild levende flora en fauna te beschermen. Het is verboden om dieren opzettelijk te verontrusten, te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren of te beschadigen. Ook is het verboden om beschermde planten te beschadigen of van hun groeiplaats te verwijderen. De Flora en Faunawet legt daarnaast een algemene zorgplicht op voor alle (wilde) dieren en planten en hun directe leefomgeving.
Ruimtelijke ontwikkelingen en uitvoering van projecten of (bestemmings-)plannen mogen niet in strijd zijn met de internationale richtlijnen of de Flora- en faunawet. Indien er een besluit wordt genomen op grond van de Wet ruimtelijke ordening waarbij de uitvoering van het besluit gevolgen kan hebben voor beschermde soorten, moet getoetst worden of beschermde soorten aanwezig (kunnen) zijn. Ook dient te worden bekeken wat de eventuele effecten van de activiteiten op de soorten zijn. De centrale vraag daarbij is of er een vrijstelling of een ontheffing nodig is op grond van de Flora en faunawet. Dit is afhankelijk van de beschermingsgraad van de aangetroffen soort.
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan dient van tevoren duidelijk te zijn dat de Flora en faunawet niet in de weg staat aan de uitvoering van het plan en dat eventuele ontheffing of vrijstelling zal worden verleend.
Plansituatie
Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Derhalve is het flora en fauna onderzoek beperkt.
Het perceel waar het voornemen bestaat een woning te bouwen is wel onderzocht door een ecoloog van de gemeente Utrecht 9 april 2014. Bezoek ter plaatse heeft uitgewezen dat er geen beschermde planten en dieren zijn aangetroffen.
Voorheen stonden op deze locatie de kassen, deze zijn inmiddels gesloopt. De locatie achter de Dorpeldijk 7, is nu net als de omgeving een raaigrasweide.
Conclusie
Ecologie vormt geen belemmering voor het plan. Er is hier geen beschermde soort te verwachten.
Kader
In het algemeen is het beleid van het Rijk, de provincie Utrecht, de gemeente Utrecht en het waterschap HDSR gericht op een duurzaam en robuust waterbeheer. Bij ruimtelijke ontwikkelingen worden (indien doelmatig) de waterkwaliteitstrits 'gescheiden inzamelen-gescheiden afvoeren-gescheiden verwerken' en de waterkwantiteitstrits 'water vasthouden-bergen-vertraagd afvoeren' gehanteerd. Dit beleid is per overheidsniveau in de onderstaande beleidsdocumenten verankerd:
De gemeente heeft de zorgplicht voor de inzameling en het transport van afvalwater, het inzamelen en verwerken van overtollig hemelwater en het voorkomen van structurele grondwateroverlast.
Het actuele beleid hiervoor is vastgelegd in het verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan (vGRP) 2011-2014. De ontwerpeisen zijn opgenomen in het Handboek Inrichting Openbare Ruimte, onderdeel riolen, rioolgemalen en drainage (versie juni 2005). Daarnaast stelt de gemeente eisen aan het ontwerp van watergangen waarvan zij eigenaar of beheerder is of wordt.
Het waterschap Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR) heeft de zorg voor het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater in het plangebied. Het beleid en de regels van het waterschap zijn vastgelegd in diverse wetten en verordeningen. De belangrijkste verordening is de keur.
Plangebied
|
Oppervlaktewater
Het plangebied grenst aan de westzijde aan de wetering 'Bijleveld'. Deze wetering heeft de status van primaire watergang en de code PN01936, het streefpeil bedraagt NAP -0.40 m. Het bevoegd gezag van dit primair oppervlaktewater is het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden (HDSR), dit waterschap is verantwoordelijk is voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer.
Beschermingszone
De status van watergangen is van belang voor de breedte van de beschermingszone. De breedte van de beschermingszone aan weerszijden van oppervlaktewater is vastgelegd in de legger van het HDSR en bedraagt voor primaire watergangen 5 meter vanuit de insteek. Deze beschermingszone zijn ook als zodanig in het bestemmingsplan verankerd. Indien er werkzaamheden in de beschermingszone plaatsvinden, dan dient een watervergunning te worden aangevraagd.
Een beschermingszone is een aan een waterstaatswerk grenzende zone -die als zodanig in de legger is opgenomen- waarin ter bescherming van dat waterstaatswerk voorschriften krachtens de keur van toepassing zijn. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit van het profiel en/of veiligheid wordt aangetast, de aan- en/of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Om het goed functioneren van de waterhuishouding te kunnen waarborgen, voert het waterschap onderhoudstaken uit en toetst of bij de aanleg van werken ter plaatse van oppervlaktewatergangen en in beschermingszones voldaan is aan de algemene en specifieke criteria.
Wateropgave
Er is geen sprake van een wateropgave. Het plan is grotendeels conserverend van aard. De enige ontwikkeling maakt gebruik van de provinciale ruimtevoor- ruimte regeling: door de eigenaar is in 2010/2011 20.000 m2 aan kassen gesloopt, in ruil daarvoor wordt een woning gebouwd met totaal 850m2 aan verhard oppervlak.
Waterkeringen
In of nabij het plangebied bevindt zich geen waterkering.
Grondwater
1e watervoerend pakket Het langjarige grondwaterregime in de diepere ondergrond wordt gereguleerd door de grondwaterstroming in het eerste watervoerend pakket (1WVP). De gemeente Utrecht beschikt sinds 1962 over een peilbuizenmeetnet. Sinds 2002 worden de grondwaterstanden automatisch opgeslagen door dataloggers die tweemaal per dag het grondwaterpeil registreren. Het doel van het meetnet is om informatie over de stijghoogten en stromingsrichting van het grondwater te verkrijgen. De gemiddelde, langjarige grondwaterstanden van het 1WVP zijn afgeleid uit de dichtstbijzijnde peilbuizen (938, 939) en vastgelegd in de 'Grondwatercontourkaart gemeente Utrecht' (09-10- 2012). Op basis van deze kaart wordt voor het plangebied de volgende gemiddelde grondwaterstanden en seizoens-variatie verondersteld: droge periode (GLG) = NAP -0.8 m, natte periode (GHG) = NAP -0.2 m en gemiddeld (GGG) = NAP -0.7 m. De grondwaterstroming is westelijk gericht.
Freatisch pakket
De momentane, freatische grondwaterstand is afhankelijk van het neerslagverloop, de bodemopbouw en de aard en omvang van afwatering- en ontwateringsvoorzieningen. Slecht doorlatende lagen als klei en veen belemmeren de interactie met het 1WVP en kunnen een lokale schijngrondwaterstand creëren.
Drooglegging en ontwateringsdiepte
Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen. De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, dient conform de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m te zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), dient conform de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m te bedragen.
Watervergunning – onttrekking en lozing
Tijdelijke onttrekking van grondwater tijdens de bouwfase is vergunningsplichtig en onder voorwaarden toegestaan, evenals tijdelijke lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater. Nader onderzoek naar de kwantiteit en kwaliteit van het grondwater is noodzakelijk om na te gaan of er een lozingsvergunning nodig is om overtollig water te onttrekken en af te voeren. Voor alle onderbemalingen, bronneringen en andere grondwateronttrekkingen waarbij middels bronbemaling globaal meer dan 100 m3 per uur, langer dan 6 maanden en dieper dan 9 m grondwater wordt onttrokken, dient een vergunning te worden aangevraagd bij het waterschap HDSR (zie artikel 3.10 Keur 2009). Indien de grondwateronttrekking bij deze criteria onder de grenswaarden blijft, kan volstaan worden met een melding.
Watervergunning - Keur
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is een Watervergunning van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden noodzakelijk. Alle wateraspecten (inclusief Keur-aspecten) worden in de watervergunning geregeld. Indien er werkzaamheden in de beschermingszone plaatsvinden, dient er ook een watervergunning te worden aangevraagd. Rechtstreekse afvoer van hemelwater naar oppervlaktewater is vergunning- of meldingplichtig in het kader van de Waterwet. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, is het niet toegestaan om uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) zonder KOMO-keurmerk toe te passen voor dak, dakgoot en regenpijp indien het hemelwater vanaf deze oppervlakken direct afvoert naar het oppervlaktewater.
Ten behoeve van het dempen en graven, aanleggen van vlonders en steigers en bouwen in en langs water is daarnaast een ontheffing van de 'Landschapsverordening provincie Utrecht 2011' noodzakelijk. Daarbij wordt getoetst of de werkzaamheden geen onaanvaardbare aantasting opleveren van de ter plaatse aanwezige natuurwetenschappelijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden.
Riolering
Nabij de watergang tussen Dorpeldijk 3 en 5 bevindt zich het dichtstbijzijnde pompgemaal van de drukriolering van de Dorpeldijk. De nieuwe DWA huisaansluiting kan worden aangesloten op de bestaande DWA huisaansluiting. Sinds 1 oktober 2012 wordt het aspect rioolaansluiting geregeld in de Omgevingsvergunning Bouw. Het aansluiten van het riool valt als activiteit onder het Bouwbesluit 2012 (waarin alle technische voorschriften voor riolering zijn overgeheveld vanuit de Bouwverordening en de Aansluitverordening) en daarmee onder de Wabo. Het hemelwater van schone oppervlakken (daken en particuliere verhardingen) dient op het aangrenzende oppervlaktewater te worden geloosd.
Conclusie
Het plangebied is grotendeels conserverend van aard, er is één ontwikkeling opgenomen aan de Dorpeldijk 7. Deze ontwikkeling heeft een positief effect op de waterhuishouding. Als gevolg van de substantiële afname van verhard oppervlak (ca. 1,91 ha.) neemt de hydraulische belasting op het aangrenzende watersysteem fors af.
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.
Het Verdrag van Malta heeft in Nederland geresulteerd in een ingrijpende herziening van de Monumentenwet uit 1988, die op 1 september 2007 met de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht is geworden. Hiermee zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. In de nieuwe wetgeving is de bescherming van het archeologische erfgoed, de inpassing hiervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van het archeologische onderzoek geregeld. Op grond van artikel 38a van de Monumentenwet 1988 moet een bestemmingsplan rekening houden met de archeologische resten in de grond. Om te kunnen bepalen op welke wijze de bestemmingsregeling rekening moet houden met de archeologie (artikel 38a Monumentenwet 1988) moet onderzoek, veelal bureauonderzoek, worden gepleegd. De resultaten daarvan worden beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan, waarbij wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan bij moet dragen aan de bescherming van de archeologie.
Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.
Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te sporen en zo nodig veilig te stellen.
Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Monumentenwet 1988 beschermd. Aantasting van de beschermde archeologische monumenten is niet toegestaan. Eventueel dubbel ruimtegebruik is mogelijk, mits de gekozen bestemming zich duurzaam verhoudt met de in het terrein aanwezige archeologische waarden. Voor dubbel ruimtegebruik is een vergunning krachtens de Monumentenwet vereist.
Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Voor deze gebieden geldt de gemeentelijke Verordening op de Archeologische Monumentenzorg.
Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.
Het plangebied Dorpeldijk, Haarzuilens, bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied met hoge archeologische waarde ( gearceerd rood), en archeologische verwachting (gearceerd groen). Voor het gebied met een hoge archeologische waarde geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 50 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gebied met een archeologische verwachting geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 1000 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn.
Afbeelding 5: Uitsnede archeologische waardenkaart, Dorpeldijk, Haarzuilens
Het plangebied Dorpeldijk, Haarzuilens bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart deels in een gebied met een hoge archeologische waarde en deels in een gebied met een archeologische verwachting. De hoge archeologische waarde is gebaseerd op bij prospectie aangetroffen nederzettingssporen uit de Late IJzertijd, Romeinse tijd en Late Middeleeuwen. De archeologische verwachting is gebaseerd op een Oude Rijnloop en de daarmee geassocieerde stroomrug waar bewoningsresten uit de prehistorie tot de Middeleeuwen verwacht kunnen worden. Voor het gearceerde gebied met een hoge archeologische waarde geldt dat verstoringen van de bodem vanaf 50 m2 en dieper dan 30 cm archeologievergunningplichtig zijn. Voor het gearceerde gebied met een archeologische verwachting geldt dat bodemingrepen vanaf 1000 m2 en dieper dan 30 cm. archeologievergunningplichtig zijn.
Volgens de gemeentelijke verordening op de Monumentenzorg, moet de initiatiefnemer indien hij deze ondergrenzen overschrijdt door een archeologisch onderzoeksrapport aantonen of er al dan niet sprake is van de aanwezigheid van archeologische waarden. Voor het totale plangebied geldt dat indien bij uitvoering van de werkzaamheden onverwacht toch archeologische zaken worden aangetroffen er conform artikel 53 en 54 van de Monumentenwet 1988 (herzien 2007) melding van de desbetreffende vondsten dient te worden gedaan bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap c.q. de afdeling Erfgoed van de Gemeente Utrecht (030-2863990)
In of in de directe nabijheid van het plan komen geen relevante (hoofd)transportleidingen voor. Dit aspect behoeft daarom geen nadere beschouwing en vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Straalpad telecommunicatieverbindingen
Over het plangebied loopt een straalpad voor draadloze telecommunicatieverbindingen. Dit is een straalverbinding van KPN tussen de zendmasten in Hilversum en in IJsselstein. Hierdoor gelden grenzen aan de maximale hoogte van bouwwerken. De maximale bouwhoogte die in dit bestemmingsplan is echter aanzienlijk lager.
Het bestemmingsplan is grotendeels een beheerplan, waarbij geen sprake is van een actief gemeentelijk grondbeleid. Dit betekent dat de gemeente Utrecht geen initiatieven neemt met betrekking tot een (verdere) ontwikkeling van het plangebied in het kader van dit bestemmingsplan.
In het plan is één relatief kleine ontwikkeling opgenomen. Dat betreft een directe bestemming voor de bouw van 1 woning. Hiervoor is een bouwplan ingediend. Met de eigenaar van het perceel wordt een planschade overeenkomst gesloten. Eventuele planschadeclaims zullen voor rekening van de eigenaar komen. Dit is vastgelegd in een overeenkomst tussen de gemeente Utrecht en de eigenaar van het perceel aan de Dorpeldijk 7.
Conclusie: het plan is economisch uitvoerbaar.
Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening:
De resultaten van overleg zijn opgenomen in een afzonderlijke bijlage Nota van overleg. De reacties hebben op een aantal punten geleid tot aanpassing van het plan.
Het voorontwerpbestemmingsplan Dorpeldijk, Haarzuilens is ter advisering voorgelegd aan de wijkraad van Vleuten de Meern. Op dit verzoek om advisering is geen reactie ontvangen.
Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.
Het bestemmingsplan Dorpeldijk, Haarzuilens kenmerkt zich door een gedetailleerde bestemmingsregeling voor de in het gebied aanwezige functies en bebouwing. Het bestemmingsplan maakt deel uit van de actualiseringsreeks van de gemeente. Dit betekent dat de bestaande situatie qua bebouwing en gebruik is vastgelegd, waarbij alleen in die gevallen, waarin al voldoende zicht bestaat op een nadere ontwikkeling of uitvoering van gemeentelijk beleid gewenst is daarvoor een regeling is opgenomen in het plan.
De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:
Utrecht hanteert regels voor erfbebouwing. Deze worden in alle bestemmingsplannen opgenomen. Hierbij wordt uitgegaan van uniforme regels voor de hele stad die, waar nodig, aan specifieke situaties en gebiedskarakteristieken kunnen worden aangepast. Uitgangspunten voor deze regels zijn:
De tot nu toe gehanteerde regels voldoen in de meeste situaties. Op een aantal punten moeten ze worden aangepast.
De nieuwe opzet sluit qua bouwmogelijkheden in verreweg de meeste gevallen aan op de bestaande regels, maar voorziet tevens in een oplossing voor de hierboven vermelde punten.
Voor de nieuwe regeling zijn de mogelijkheden om op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) onder de daarbij gestelde voorwaarden, vergunningvrij te bouwen als uitgangspunt genomen. Voor de meeste percelen in stedelijk gebied zijn deze mogelijkheden voldoende, maar voor de grotere percelen niet. De nieuwe erfbebouwingsregeling voorziet hiervoor in meer bebouwingsmogelijkheden.
De basisregels van de nieuwe erfbebouwingsregeling voor bijbehorende bouwwerken, zijn de volgende:
* Erfzone is de zone van 2,5 meter direct grenzend aan de achterkant en de zijkant van een hoofdgebouw op het achtererfgebied. Het achtererfgebied is het erf aan de achterkant en de niet naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde zijkant, op meer dan 1 meter van de voorkant van een hoofdgebouw (overgenomen uit de Wabo).
In aanvulling op deze basisregels is een uitsplitsing gemaakt naar de grote van het achtererf:
1. Een achtererf tot 300 m2:
2. Een achtererf tussen 300-1500 m2:
3. Een achtererf groter dan 1.500 m2:
Deze nieuwe erfbebouwingsregels zijn vertaald in de regels van de woonbestemming(en) en de bestemmingen waar de functie wonen met bijbehorende bouwwerken mogelijk wordt gemaakt.
Een aantal begripsomschrijvingen vraagt om nadere toelichting.
Aan-huis-verbonden beroep of bedrijf
Zo wordt onder een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf ook een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang verstaan. Door de beperking van de maatvoering van een aan huis verbonden beroep of bedrijf in de bestemmingen waar dat is toegestaan (maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 40 m²), is de kleinschaligheid gegarandeerd.
Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden beroep of –bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning met een maximum van 40 m². Het beroep of bedrijf mag zowel in de woning als in de aanbouwen en bijgebouwen worden uitgeoefend. Via een aantal nadere voorwaarden is bepaald dat geen hinder (milieucategorie A of B1 van de LvB als maximum) en geen verkeersaantrekkende werking of parkeerdruk mogen ontstaan voor de omgeving. Ook mag bij een aan-huis-verbonden beroep- of bedrijf geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.
In een beperkt aantal gevallen, namelijk wanneer de woonoppervlakte van een woning groter is dan 200 m², kunnen burgemeester en wethouders afwijken van de oppervlaktemaat voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf tot maximaal 60 m². Ook is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten.
Bijbehorend bouwwerk
Dit begrip, met deze omschrijving, wordt gehanteerd in Bijlage II van het Bor (Besluit omgevingsrecht), als verzamelbegrip voor de voorheen gehanteerde begrippen 'aan- of uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen', bij het bepalen van de mogelijkheden van 'omgevingsvergunningvrij' bouwen.
Met het oog op de praktische toepassing wordt ditzelfde begrip nu ook gehanteerd in het bestemmingsplan. Immers, ook in het bestemmingsplan kunnen, onder voorwaarden, bijbehorende bouwwerken 'omgevingsvergunningvrij' zijn.
Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.
Artikel 1 Begrippen en Artikel 2 Wijze van meten bevatten de begripsbepalingen en de wijze van meten. Deze regels spreken voor zich en behoeven geen nadere uitleg.
Voor de agrarische bedrijven wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de regeling uit het oude bestemmingsplan. De bebouwing moet binnen het bouwvlak (agrarisch bouwperceel) worden gebouwd. Niet alle soorten agrarische bedrijven zijn toegestaan. In het gebied zijn een aantal fruitteelt bedrijven gevestigd. Deze bedrijven worden specifiek bestemd. Nieuwe fruitteeltbedrijven zouden de openheid in het gebied kunnen aantasten. Via een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid kan een uitbreiding van een bestaand fruitteeltbedrijf wel worden toegestaan onder de voorwaarden dat de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet onevenredig worden aangetast.
Voor het vaststellen van de veebezetting gebruik gemaakt wordt van de rekeneenheid Grootvee-eenheid (GVE) zoals vastgelegd door de Europese Commissie (EU 2009, 1329/3). Melkkoe = 1,0 GVE, kalf =0,4 GVE, paard = 0,8 GVE, schaap of geit = 0,1 GVE
De bedrijfsgebouwen mogen slechts uit 1 bouwlaag bestaan. Dit om te voorkomen dat er vee gestapeld kan gaan worden.
Naast een agrarisch bedrijf zijn ook nevenactiviteiten toegestaan. Eén van de nevenactiviteiten is een biovergistingsinstallatie. Hierbij geldt als beperking dat maximaal 36.000 ton/per jaar mag worden verbruikt en dat de mest en/of andere organische bijproducten hoofdzakelijk van het eigen bedrijf afkomstig zijn. In ondergeschikte mate mag de mest en/of bioproducten van bedrijven uit de directe omgeving komen. Ook het vestigen van een bed & breakfast is toegestaan als nevenactiviteit. Kamperen bij de boer is tot een beperkt aantal standplaatsen toegestaan.
De wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer'.
Water is in het plangebied een structurerend element. De hoofdwatergangen zijn in de bestemming 'Water' opgenomen. De regeling uit de keur blijft onverkort naast het bestemmingsplan van kracht.
Deze bestemming is toegekend aan de van oudsher in het gebied aanwezige woningen en woongebouwen met bijbehorende tuinen.
Het is mogelijk een beroep of bedrijf aan huis of een B&B te vestigen bij de woning, zoals ook omschreven in paragraaf 6.5.
Deze bestemming is opgenomen voor de locatie waar de bouw van een woning mogelijk is op grond van de in de toelichting beschreven ruimte voor ruimte regeling. De maximale bouwhoogte van de te realiseren woning zijn weergegeven op de plankaart.
Het is mogelijk een beroep of bedrijf aan huis of een B&B te vestigen bij de woning, zoals ook omschreven in paragraaf 6.5.
Artikel 8 Waarde - Archeologie
De archeologische waarden en verwachtingen in het plangebied zijn door de dubbelbestemming Waarde-Archeologie en de specifieke gebruiksregel die verwijst naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg beschermd. Overtreding van het bestemmingsplan is een strafbaar feit. Op deze manier houdt het bestemmingsplan rekening met de archeologische waarden en verwachtingen conform de Monumentenwet.
Artikel 9 Waterstaat - Waterstaatkundige functie
Binnen deze bestemming zijn watergangen opgenomen met een waterstaatkundige functie. Er mag alleen worden gebouwd als de belangen van de waterstaatsdoeleinden in acht worden genomen.
Artikel 10 Anti-dubbeltelregel
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.
Artikel 11 Algemene bouwregels
In de bouwverordening zijn ook voorschriften opgenomen. Het bestemmingsplan gaat vóór deze bepalingen, maar in dit artikel is bepaald welke voorschriften uit de bouwverordening naast het bestemmingsplan van kracht blijven. Het gaat daarbij om voorschriften van stedenbouwkundige aard, zoals de bereikbaarheid van bouwwerken van werkverkeer en brandblus-voorzieningen, bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten, de ruimte tussen bouwwerken en parkeergelegenheid bij gebouwen.
Daarnaast regelt dit artikel de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven.
Artikel 12 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.
Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.
Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig is. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.
Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.
Artikel 13 Algemene regel m.b.t. parkeergelegenheid
Dit artikel regelt dat de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid. Het artikel neemt de functie over van de stedenbouwkundige bepaling in de bouwverordening die eenzelfde voorwaarde aan het gebruik stelt. Bij het toetsen van omgevingsvergunningen aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen voldoet. Het college heeft normen vastgesteld die aangeven wat als 'voldoende' moet worden beschouwd. In een bestaande situatie wordt de bestaande parkeergelegenheid voor auto's en fietsen als voldoende beschouwd. Deze bestaande parkeergelegenheid moet op grond van dit artikel in stand worden gehouden. Bij sloop- nieuwbouw wordt het bestaande aantal parkeerplaatsen (het rechtens verkregen niveau) in mindering gebracht op het aantal dat nodig is bij de nieuwe ontwikkeling, een en ander conform het geldende gemeentelijk beleid. Met parkeervoorzieningen worden parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen bedoeld.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels
Op de verbeelding is een vrijwaringszone opgenomen ten behoeve van het over het plangebied lopende straalpad. Deze bepaling stelt grenzen aan de maximale hoogte van bouwwerken.
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
Ten behoeve van kleine wijzigingen zoals het wijzigen van een bestemmingsgrens zijn toegestaan mits dit voor de technische uitvoerbaarheid van bestemmingen en bouwwerken noodzakelijk is. Daarnaast is het toegestaan de bestemming te wijzigen voor het realiseren van een kinderdagverblijf mits dat planologisch gezien inpasbaar is.
Voor het realiseren en veranderen van een geluidsgevoelige bestemming dient vast te staan dat de geluidsbelasting de voorkeursgrenswaarde ingevolge de Wet geluidhinder of de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting (hogere waarde), ingevolge het besluit Hogere waarde met inachtneming van de in dit besluit gestelde voorwaarde(n), niet overschrijdt.
De overgangs- en slotbepalingen van hoofdstuk 4 bevatten de onderstaande twee bepalingen.
In het nieuwe Besluit op de ruimtelijke ordening (in werking 1 juli 2008) is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.
Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.
Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.
Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.
Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.