direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dickensplaats, Halve Maan - noord
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Woningcorporatie Mitros heeft veel bezit in de Halve Maan Noord, in de wijk West. Mitros kijkt waar plekken zijn in de stad die kansen bieden voor het uitbreiden van de woningvoorraad. Daarmee inspelend op de huidige behoefte van de stad Utrecht, maar ook met een kritische blik op de eigen voorraad. Zijn de woningen wel toekomstbestendig op het gebied van wooncomfort, duurzaamheid en toegankelijkheid? De staat van de huidige bouwblokken is toe aan een opknapbeurt of vervanging. Daarnaast hebben alle sociale huurwoningen van Mitros in de Halve Maan Noord geen lift, waar wel behoefte naar is. Naast deze punten ziet Mitros kans om met deze ontwikkeling bij te dragen aan de verdichtings- en verduurzaamingsopgave van de stad en een nieuw woningtype voor de buurt toe te voegen.

Een verouderd appartementencomplex van Mitros met 8 sociale huurwoningen, een garage met showroom en 96 garageboxen maken plaats voor een ontwikkeling met 48 sociale huurwoningen.

Op 23 april 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders ingestemd met de bouwenvelop Herontwikkeling Dickensplaats. Hierin zijn de kaders voor de ontwikkeling beschreven.

1.2 Doelstelling

De hoofddoelstelling van het bestemmingsplan is de nieuwe ontwikkeling van 48 woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken. 

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

In de wijk West ligt de Dickensplaats; een straat die door een bijzonder binnengebied in de Halve Maan Noord loopt. Het plangebied wordt omsloten door de straten Cervanteslaan, Dickenslaan, Calderonlaan en het Herderplein. In de directe omgeving van de locatie liggen het Amsterdam Rijnkanaal, de Pniëlkerk, de Lessinglaan (onderdeel van de Westelijke Stadsboulevard) en het Sportpark Marco van Basten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0001.jpg"

Afbeelding 1: Begrenzing plangebied op luchtfoto

1.4 Geldende plannen

Dit bestemmingsplan vervangt voor de locatie van het plangebied het volgende bestemmingsplan.

Bestemmingsplan   Vastgesteld door Raad   Onherroepelijk  
Actualisatie 2015, Oog in Al en Lunetten   26 november 2015   17 augustus 2016  


De garage kent een Bedrijfsbestemming en voor de garageboxen geldt de bestemming Verkeer en Verblijfsgebied. Het bouwblok grenzend aan het sportveld heeft al een Woonbestemming, maar met een beperking in de bouwhoogte van maximaal 6 meter. Over het gehele plangebied ligt een dubbelbestemming Archeologie. De geplande ontwikkeling past niet binnen de huidige functies en bouwvolumes, waardoor een herziening van het bestemmingsplan nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: uitsnede geldende verbeelding

1.5 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat de beschrijving van de relevante beleidskaders. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de bestaande situatie. Onder andere de ruimtelijke structuur, de historische ontwikkeling van het gebied en de beschrijving van de aanwezige functies worden hier beschreven. In hoofdstuk 4, de planbeschrijving, worden de mogelijkheden die het plan biedt aan de toekomstige ontwikkelingen beschreven. De diverse noodzakelijke onderzoeken ten aanzien van bijvoorbeeld milieuaspecten komen in hoofdstuk 5 aan bod. Hoofdstuk 6 gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 7 komt de juridische toelichting op de planregels aan bod.

Hoofdstuk 2 Relevante beleidskaders

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna ook: SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het kabinet een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. Het kabinet schetst hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. In de structuurvisie worden belangrijke accenten geplaatst op het brede gebied van ruimtelijke ordening en bestuurlijke verantwoordelijkheden, die sterk verschillen met het voorgaande nationaal ruimtelijke beleid. Daarbij wordt het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.

De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits Aanpak, de structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

De nationale belangen uit de SVIR die juridische borging vragen, staan in de AMvB Ruimte (ook wel bekend als Besluit algemene regels ruimtelijke ordening – Barro). De AMvB Ruimte is gericht op doorwerking van nationale belangen in bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen moeten gemeenten zich houden aan bij AMvB of verordening gestelde regels. Nieuwe of gewijzigde regels moeten binnen een bepaalde termijn in de bestaande bestemmingsplannen worden verwerkt. Dit kan betekenen dat gemeenten bestemmingsplannen moeten aanpassen aan de AMvB Ruimte.

Plangebied
De SVIR merkt over de regio Utrecht op dat er een grote behoefte is aan woningen en dat het aantal huishoudens naar verwachting tot 2040 blijft groeien. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk om ter plaatse meer woningen te realiseren.

2.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro 3.1.6 tweede en derde lid) (2017)

De 'Ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en in 2012 vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat overheden een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting van het bestemmingsplan moeten motiveren. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe laddersystematiek geldt.

Het doel van de motivering op grond van de Ladder is een zorgvuldige afweging bij ruimtelijke besluiten die zorgt voor zuinig ruimtegebruik en tegengaan van overprogrammering en leegstand. Het besluit voldoet hiermee aan een goede ruimtelijke ordening.

Een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt moet een motivering bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling. Wanneer het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied moet het bestemmingsplan een motivering bevatten waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. De Ladder is kaderstellend voor alle juridisch verbindende ruimtelijke besluiten van de decentrale overheden, waaronder het bestemmingsplan.

Beschrijving behoefte
De behoefte is kort gezegd het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd. De Ladder bepaalt niet voor welk gebied de behoefte in beeld moet worden gebracht. De uitkomst van de beoordeling van de behoefte moet in de plantoelichting worden vermeld. Naast een kwantitatieve beoordeling vindt ook een kwalitatieve beoordeling plaats.

Plangebied
Het plan voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening). Utrecht groeit binnen enkele decennia naar 410.000 inwoners in 2030. Het gemeentebestuur wil de ruimte in de stad optimaal benutten voor deze groei en kiest voor inbreiding. Daarmee worden de waardevolle landschappen rondom de stad gespaard. De sloop-nieuwbouw leidt tot een optimale benutting van de ruimte in bestaand stedelijk gebied. Daarvoor is het nodig dat de kwaliteit van de openbare ruimte verbetert. Dit plan voorziet daarin; er wordt ten opzichte van de huidige situatie meer groen toegevoegd.

Op grond van het huidige bestemmingsplan 'Actualisering 2015, Oog in Al en Lunetten' zijn op de locatie 8 sociale huurwoningen, 96 garageboxen en een garagebedrijf toegestaan. Met dit bestemmingsplan worden 48 sociale huurwoningen (24 appartementen en 24 eengezinswoningen) mogelijk gemaakt. Er is veel vraag naar sociale huurwoningen. De behoefte van een toename van 40 sociale huurwoningen is dan ook groot. In de gemeentelijke woonvisie uit 2015 is dat tekort berekend op bijna 4.000 woningen. Bovendien ligt de Dickensplaats in de Utrechtse wijk West in de subwijk Oog in Al. Wijk West heeft een relatief hoog aandeel koopwoningen en een laag aandeel sociale huur van corporaties. Wanneer er enkel naar de subwijk Oog in Al wordt gekeken blijkt dat het aandeel koop nog groter is (67%) en het aandeel sociale huur van corporaties nog kleiner (15%), dan in de wijk West. Er is dan ook sprake van een regionale en grote behoefte aan woonruimte voor de beoogde doelgroep. Daarnaast worden de woningen kwalitatief goed en duurzaam gebouwd.

2.2 Provinciaal en regionaal beleid

2.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en Verordening 2013

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld. Bij de PRS is een Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) gemaakt. Van beide plannen zijn de herijkingen in december 2016 vastgesteld. De structuurvisie geeft aan wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling. De verordening zorgt voor de doorwerking van de structuurvisie naar de gemeenten.

De provincie moet aantrekkelijk blijven om te wonen, werken en recreëren. Het ruimtelijk beleidsvizier is daar op gericht. Het ruimtelijke beleid is gebaseerd op vier pijlers die bijdragen aan de aantrekkelijkheid, leefbaarheid en kwaliteit van de provincie:

  • een duurzame leefomgeving;
  • beschermen kwaliteiten;
  • vitale dorpen en steden;
  • dynamisch landelijk gebied.

Deze pijlers leiden tot de volgende twee belangrijkste beleidsopgaven; opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats:

  • Accent op de binnenstedelijke opgave. Waarbij ten minste 2/3 van de woningbouwopgave binnenstedelijk gerealiseerd zal worden. Dit sluit aan bij de vraag, vergroot het draagvlak voor voorzieningen en openbaar vervoer en vermindert de druk op het landelijk gebied. Verminderen van het overschot aan kantoren en herstructurering van bedrijventerreinen, maken ook deel uit van de binnenstedelijke opgave.
  • Behoud en versterken kwaliteit landelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad kan onder andere worden opvangen door hier rood voor groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.


Plangebied
Dit bestemmingsplan maakt een toename van het aantal woningen binnenstedelijk mogelijk. Dit sluit aan bij de belangrijkste beleidsopgaven.

2.2.2 Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling (2016)

Het Beleidskader Binnenstedelijke Ontwikkeling is in 2016 vastgesteld. Vanuit de centrale missie 'Utrecht Topregio' is het hoofddoel voor binnenstedelijke ontwikkeling: 'Blijvend aantrekkelijke steden en dorpen waar het goed wonen, werken en ontmoeten is'.

De drie hoofdambities voor binnenstedelijke ontwikkeling zijn:

  • Een aanbod van stedelijke milieus passend bij de vraag. Waaronder het realiseren van een passend woningaanbod, het transformeren, revitaliseren of creëren van werklocaties en het in stand houden en creëren van aantrekkelijke centrumgebieden.
  • Een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit. Waaronder het realiseren en versterken van een goede woonomgeving, het creëren van een aantrekkelijk vestigingsmilieu, energieneutrale nieuwbouw en een gezonde binnenstedelijke leefkwaliteit.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte. Waaronder het realiseren van binnenstedelijke woningbouw, transformatie van bestaande bedrijventerreinen en kantorenlocaties en beleefbaar water en groen in het stedelijk gebied.


De focus bij binnenstedelijke ontwikkeling ligt op vastgoed en openbare ruimte. Van provinciale betrokkenheid bij binnenstedelijke ontwikkeling kan pas sprake zijn als een of meer van de stedelijke functies wonen, werken, winkelen aan de orde is. Bij wonen gaat het vooral om toevoeging van woningen teneinde bij te dragen aan het wegwerken van het woningtekort, terwijl het bij werken en winkelen vooral gaat om transformeren, revitaliseren en herstructureren. Uitvoering vindt enerzijds plaats door 'verbinding in gebieden' en anderzijds door 'verbinding op thema'.

Plangebied
Dit bestemmingsplan voorziet in het mogelijk maken van extra woningen, waarmee het bijdraagt aan het wegwerken van het woningtekort in de sociale huursector. Daarnaast voorziet dit plan in het realiseren van een prettig en nieuw woonmilieu voor de Halve Maan Noord, waarbij een juiste balans ontstaat tussen verdichting, voldoende verblijfskwaliteit en groenvoorzieningen. De woningen worden duurzaam gebouwd waarmee een toekomstbestendige binnenstedelijke kwaliteit wordt gecreëerd.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Coalitieakkoord 'Utrecht ruimte voor iedereen'

Op 1 juni 2018 is het coalitieakkoord 2018-2022 'Utrecht: ruimte voor iedereen' verschenen. Het coalitieakkoord bestaat uit drie onderdelen:

•        Plaats voor iedereen
Het eerste deel van het akkoord bevat verschillende maatregelen op het gebied van onderwijs, economie, werk, sport, welzijn, zorg en veiligheid. Samen met inwoners, bedrijven, maatschappelijke organisaties en vrijwilligers maken we van Utrecht een plaats voor iedereen.

•        Gezonde groei voor iedereen
Het tweede deel van het akkoord bevat maatregelen over wonen, mobiliteit, nieuwe energie en een gezonde omgeving om in te leven. We vinden dat er voor iedereen ruimte moet zijn om in Utrecht te wonen en dat Utrecht aantrekkelijk en bereikbaar moet blijven. Ook willen we graag koploper zijn in de verandering naar een duurzame energievoorziening en economie.

•        De kracht van iedereen
Het derde deel van het akkoord gaat over hoe we de genoemde doelen willen bereiken, samen met Utrechters en andere betrokkenen.

Om te komen tot gezonde groei voor iedereen worden onder andere de volgende maatregelen genomen:

  • samen met marktpartijen maken we vanaf het begin van deze collegeperiode afspraken over het verhogen van het tempo in gebiedsontwikkelingen in alle woningcategorieën;
  • we streven ernaar dat in 2040 in Utrecht 35% van de woningvoorraad behoort tot de sociale voorraad en 25% tot de middencategorie;
  • bij nieuwe ontwikkelingen zijn groen, een hoogwaardige en toegankelijke openbare ruimte en circulaire bouw belangrijk. We bevorderen klimaatadaptatie bijvoorbeeld via verticale bossen (hoogbouw), groene gevels en het voorkomen van verstening;
  • één van de manieren om ruimte te maken voor een goede openbare ruimte is meer focussen op hoogbouw;
  • dierenwelzijn heeft onze zorg. Bij bouwen houden we rekening met stadsvogels en vleermuizen. Daarnaast hebben we oog voor het beschermen van inheems soorten.

Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn. Hierbij is het belangrijk om de groei van de stad en de daarmee gepaard gaande ruimtelijke ontwikkelingen te koppelen aan de energietransitie en daarvoor worden onder meer de volgende stappen genomen:

  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • alle nieuwbouwwoningen zijn aardgasvrij en minimaal energieneutraal. We nemen duidelijke duurzaamheidseisen op in tenders voor gebiedsontwikkelingen en stimuleren circulaire bouw;
  • (kleinschalige) initiatieven op het gebied van warmte-koudeopslag worden aangemoedigd.

Plangebied
Dit bestemmingsplan draagt bij aan een doelstelling van het coalitieakkoord om het aanbod aan huurwoningen in de sociale sector te vergroten. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan de kans om op de locatie duurzame woningen te realiseren. De showroom van de voormalige garage is gedemonteerd en krijgt een tweede leven aan het Hof van Cartesius, gelegen aan de Vlampijpstraat. Dit levert een bijdrage aan circulair bouwen en hiermee blijft de karakteristieke showroom binnen Utrecht behouden.

2.3.2 Omgevingsvisie Utrecht

In de omgevingsvisie staat wat het gemeentelijke beleid is voor de 'fysieke leefomgeving'. Dit is de omgeving waarin we wonen, werken en recreëren. De ondergrond, de lucht en het water maken deel uit van de leefomgeving, maar ook de gebouwen, bestrating en planten. De omgevingsvisie bevat drie niveaus:

  • 1. De koers: het beleid voor de lange termijn.
    Utrecht kiest voor een gezonde groei als koers voor de lange termijn. Utrecht groeit van een gemeente met 340.000 inwoners in 2016 naar ongeveer 410.000 inwoners in 2030. Daarom bouwen we de komende jaren duizenden woningen. Bij het bouwen van nieuwe woningen staan gezondheid, leefbaarheid en duurzaamheid voorop. De gemeente wil de woningen binnen het stedelijk gebied bouwen en daarbij flink investeren in de openbare ruimte en voorzieningen.
  • 2. Thematisch beleid: het gemeentelijke beleid over een bepaald onderwerp.
    Het thematisch beleid, ook wel sectoraal beleid genoemd, beziet een bepaald aspect van de fysieke leefomgeving, bijvoorbeeld geluidhinder, verkeer of bodemkwaliteit. Deze aspecten vertegenwoordigen een belang dat door het gemeentebestuur wordt meegewogen, als het bestuur een besluit neemt over een activiteit die invloed kan hebben op de fysieke leefomgeving. Bij het bouwen van een nieuwe woonwijk, onderzoekt de gemeente of dat wel kan gezien de geluidhinder rond die woonwijk, of het verkeer wel goed afgewikkeld kan worden en of de bodemgesteldheid het bouwen van woningen toelaat. De uitkomst van dat onderzoek kan bijvoorbeeld zijn dat de gemeente het bouwen niet gaat toestaan of onder bepaalde voorwaarden.
  • 3. Gebiedsbeleid: beleid dat alleen in een bepaald gebied geldt.
    In gebiedsbeleid staat wat de gemeente in een gebied, wijk of buurt wil. De koers en het thematische beleid worden vertaald in beleid voor dat gebied, voor zover dat mogelijk is. Uit het gebiedsbeleid kan afgeleid worden welke veranderingen de gemeente wil toestaan en welke waarden in het gebied behouden moeten blijven.


De omgevingsvisie is digitaal te raadplegen via:www.utrecht.nl/bestuur-en-organisatie/beleid/omgevingsvisie/.

Niet alle gemeentelijke beleidskaders hebben betrekking op het plangebied. Hieronder worden daarom alleen de relevante beleidskaders nader toegelicht.

Plangebied
Dit bestemmingsplan draagt bij aan de woningbouwopgave die voor Utrecht geldt. Voor dit deel van de stad geldt nog geen specifiek gebiedsbeleid.

2.3.2.1 De koers

Het ruimtelijke beleid voor de langere termijn is vastgesteld in de Ruimtelijke Strategie Utrecht (hierna: RSU). De RSU is in 2016 vastgesteld. In de RSU zijn de contouren voor de ontwikkelopgaven van de economische ontwikkelingsgebieden, verdichtingsgebieden en aandachtsgebieden in beeld gebracht. Utrecht groeit en we willen die groei vooral faciliteren door inbreiding. Belangrijke nieuwe woningbouwlocaties in de stad die daar - naast Leidsche Rijn - aan moeten bijdragen zijn het Beurskwartier en de Merwedekanaalzone. De Binnenstad, het Stationsgebied, het Utrecht Science Park en Leidsche Rijn (Centrum) worden beschouwd als economische hotspots waar we kansen willen creëren en benutten. Tevens willen we de openbare ruimte beter benutten en grotere betekenis geven als de plek waar de stad zich presenteert. Gezonde verstedelijking is in alle gevallen het uitgangspunt. Dat betekent focussen op bewegen, welbevinden, perspectief op wonen, werk en opleiding, duurzaamheid.

De RSU bevat ook een Investeringsstrategie, waarmee een verbinding wordt gelegd tussen de ruimtelijke ambities van de stad met betrekking tot gezonde verstedelijking en de investeringsopgave die daarmee samenhangt.

Plangebied
De aantrekkingskracht van Utrecht is groot en dit leidt tot een grote druk op de woningmarkt en stijgende prijzen. Dit heeft als ongewenst effect dat groepen die niet zo'n sterke positie op de woningmarkt hebben geen toegang hebben tot een aantal wijken in de stad. In de RSU wordt dan ook aangegeven dat verschillen tussen wijken en differentiatie van woonmilieus er niet toe mogen leiden dat mensen die zijn aangewezen op de sociale woningvoorraad, alleen terecht kunnen in een beperkt aantal wijken. Zoals aangegeven is het aandeel sociale huur van corporaties in de wijk West en in de subwijk Oog in Al relatief laag. Dit bestemmingsplan levert een bijdrage in het verhogen van het aandeel sociale huur in dit deel van de stad.

2.3.2.2 Thematisch beleid
2.3.2.2.1 Wonen

Woonvisie Utrecht beter in balans
De Woonvisie Utrecht beter in balans is op 18 juli 2019 door de gemeenteraad vastgesteld. In de woonvisie, zijn de punten van het collegeakkoord verwerkt. Daarin streven we naar goede betaalbare duurzame woningen in gemengde wijken. De horizon voor de visie op de Utrechtse woningmarkt is 2040. Onze ambities vragen meerjarige inzet en meervoudig sturen. Vanuit die visie en aanpak zijn voor de korte termijn vijf speerpunten en bijbehorende activiteiten benoemd en uitgewerkt die we volgen en zo nodig tussentijds bijstellen. Voor de komende jaren zijn dat:

  • Versnellen en (langdurig) verhogen bouwproductie;
    We benutten de groei van onze stad om onze partners te stimuleren de bouwproductie hoog te houden om aan te sluiten op de gezamenlijke ambities. Daarmee werken we naar streefpercentages voor de lange termijn.
  • Meer gemengde wijken;
    De Utrechtse wijken krijgen meer een mix van woonsegmenten waar sociale huur tot duurdere koopwoningen zijn te vinden.
  • Doorstroming;
    Gemengde projecten, verhuisketens en toename van kwalitatief goede woningen in de middencategorie zorgen voor een betere doorstroming.
  • Een (t)huis voor iedereen;
    We streven naar een passend woningaanbod binnen een redelijke termijn voor alles (toekomstige) inwoners van Utrecht, ook voor de mensen die daar (tijdelijk) zelf niet in kunnen voorzien.
  • Duurzaamheid en toekomstbestendigheid;
    We bouwen aan een duurzamere woningvoorraad en richten ons op thema's als energieneutraliteit en terugdringing gasaansluitingen.

Plangebied
Het bestemmingsplan levert een bijdrage aan het vergroten van het aanbod aan sociale huurwoningen. Omdat met het bestemmingsplan het bouwen van eengezinswoningen wordt mogelijk gemaakt, biedt dit kansen op doorstroom vanuit kleinere sociale huurwoningen. Daarnaast heeft Mitros de wens om een appartementencomplex met lift te bouwen, waar vooral bij ouderen vraag naar is. Dit bevordert de doorstroming van ouderen in de wijk. De ontwikkeling Dickensplaats maakt onderdeel uit van de prestatieafspraken welke tussen Mitros en de gemeente zijn gemaakt. Ook biedt dit bestemmingsplan de kans om duurzame, energiezuinige en kwalitatief goede woningen te bouwen.

Huisvestingsbeleid, woningvorming en omzetting
Het beleid voor het omzetten, onttrekken, samenvoegen, woningvormen en kadastraal splitsen van woningen is per 1 juli 2019 gewijzigd met de inwerkingtreding van de nieuwe Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019, gemeente Utrecht en de uitwerking hiervan in de beleidsregels Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten). Omdat er in Utrecht schaarste is in alle segmenten van de woningvoorraad en daarnaast de leefbaarheid in alle wijken onder druk staat, heeft de gemeenteraad met de nieuwe Huisvestingsverordening de gehele woningvoorraad als vergunningplichtig aangewezen.

Omdat is gebleken dat ongereguleerde omzetting en vorming van woningen kan leiden tot een aantasting van het woon- en leefklimaat, wordt daarnaast in lijn van het bestemmingsplan 'Chw Algemene regels voor bouwen en gebruik' in alle bestemmingsplannen een regeling opgenomen voor omzetting en woningvorming. In verband met een goede ruimtelijke ordening worden regels gesteld die zien op een goede kwaliteit van het woon- en leefklimaat. Deze regels werken aanvullend op het Bouwbesluit, waarin veiligheid en gezondheid geregeld zijn en op de Huisvestingsverordening 2019 die gericht is op het beheer van een goede woningvoorraad.

De beleidsregels 'Wijziging samenstelling van de woningvoorraad (woningsplitsen en omzetten)' zien onder meer op het beoordelen van de gevolgen voor het woon- en leefklimaat, enerzijds door de eisen met betrekking tot de minimale omvang van woningen en anderzijds door het in beeld brengen van de gevolgen van extra woningen binnen de context van de bestaande situatie. De bestemmingsregeling kan daarom nauw aansluiten bij de wijze waarop het beleid over omzetting en woningvorming is neergelegd in die beleidsregels.

Plangebied
In het bestemmingsplan is een regeling opgenomen over woningvorming en omzetting. Dit is alleen onder voorwaarden en via een binnenplanse afwijking mogelijk.

Beleid tijdelijk verblijf (short stay)
Op 19 december 2019 is het beleid tijdelijk verblijf (short stay) door de gemeenteraad vastgesteld. Het aantal short stay-accomodaties in Utrecht is de laatste jaren gegroeid. Een toenemende mobiliteit van werknemers en internationale studenten zorgt voor een stijgende vraag naar deze accommodaties. De huisvesting van tijdelijke (internationale) werknemers of studenten mag echter niet ten koste gaan van de leefbaarheid en van de beschikbaarheid van voldoende permanente woonruimte voor verschillende doelgroepen in de stad. Om deze belangen op een goede manier te kunnen wegen zijn uitgangspunten opgesteld. Onder tijdelijk verblijf of short stay wordt verstaan: het bedrijfsmatig (met het oogmerk om winst te behalen) verstrekken van logies met een minimumperiode van twee weken tot 6 maanden met uitloop tot maximaal 12 maanden. Dit gebruik valt onder de bestemming hotel met aanduiding logies voor tijdelijk verblijf. Dit gebruik is niet toegestaan onder een woonbestemming. De regels voor het verlenen van vergunningen voor tijdelijk verblijf zijn vastgelegd in de Beleidsregels tijdelijk verblijf (short stay).

Conclusie
Het bestemmingsplan maakt short stay niet direct juridisch-planologisch mogelijk.

2.3.2.2.2 Natuur

Groenstructuurplan Utrecht 'Stad en land verbonden' en 'Actualisatie van Groenstructuurplan Utrecht'
De gemeente Utrecht wil het groen in de stad voor iedereen bereikbaar houden en de kwaliteit verbeteren. Grote groengebieden en belangrijke groene verbindingen wil de gemeente verder ontwikkelen, verbeteren en beschermen.

Groen maakt een stad leefbaar, mooi en het is goed voor het milieu. Woont u in Utrecht? Dan willen we bijvoorbeeld dat u een mooie fietstocht kunt maken langs een groene route. Of dat u kunt ontspannen in een mooi park. Veel groen is ook aantrekkelijk voor bezoekers van de stad.

In het groenstructuurplan Utrecht Stad en land verbonden is dit verwoord in 3 ambities:

  • meer groen om de stad;
  • sneller naar buiten;
  • beter groen in de stad.


Het groenstructuurplan van 2007 is bijgewerkt in de actualisatie groenstructuurplan Utrecht 2017 – 2030. Naast de 3 ambities ligt de nadruk meer op hoe we groen inzetten voor de gezonde stad. En hoe groen ons helpt om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Dit plan is op 8 maart 2018 door de gemeenteraad vastgesteld.

De groei van de stad vraagt om het vastleggen van de plekken die we groen willen houden in en om de stad, zodat bij ontwikkelingen daar rekening mee gehouden kan worden en het groen zoveel mogelijk beschermd kan worden. Daarnaast vraagt de groei van het aantal inwoners in de stad om ontwikkeling van nieuw groen, goede recreatieve en groene verbindingen en het verbeteren van bestaand groen.

De groengebieden die we extra beschermen zijn geselecteerd op basis van ecologische, landschappelijke, recreatieve of cultuurhistorische kwaliteiten. Deze gebieden staan aangegeven op de kaart in het groenstructuurplan. Als in die gebieden plannen zijn waardoor groen verdwijnt, moet de gemeenteraad daar eerst over beslissen. Bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning toetst de gemeente concreet of deze in de groenstructuur ligt.

Plangebied
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur. Deze bevindt zich wel ten noorden van de Cervanteslaan in de vorm van sportvelden (Sportpark Marco van Basten). Dit bestemmingsplan levert een bijdrage aan met name twee van de vijf hoofdopgaven van het geactualiseerde Groenstructuurplan 2017, namelijk het vergroten van de ecologische, recreatieve en landschappelijke kwaliteit van het bestaande stedelijk groen van Utrecht voor mensen, planten en dieren en klimaatadaptatie. Er komt meer groen met waterbergingsmogelijkheid.

Bomenbeleid Utrecht (2009)
De nota Bomenbeleid Utrecht is in 2009 vastgesteld. Een van de belangrijkste doelen van het Utrechtse bomenbeleid is een samenhangende bomenstructuur voor de stad te verbeteren en te ontwikkelen, gebaseerd op cultuurhistorische, ruimtelijke en ecologische uitgangspunten en milieu.
Voor 2030 zet de gemeente in op het behoud en de ontwikkeling van de bomenstructuur. Dit zal gebeuren door twee beleidsdoelstellingen:

  • Waar mogelijk ontbrekende bomen in de bomenstructuur aanvullen om zo een samenhangende structuur te creëren. Dat betekent bij de ruimtelijke plannen in de komende jaren bezien waar bomen kunnen worden toegevoegd om zo de bomenlanen en pleinen te completeren. Daarnaast bij ingrepen in de huidige structuur op basis van een goed programma van eisen de structuur weer aanvullen;
  • De bomenstructuur verder verbeteren door extra zorg aan beheer en onderhoud te besteden. Dit kan resulteren in extra zorg bij aanplanting van bomen, bij groeiplaatsen van oudere bomen, bij de verzorging van de bomen in de jeugdfase en bij bomenziekten.


Sinds 1 januari 2007 kennen alle gemeentelijke ruimtelijke plannen in de stad een bomenparagraaf. De bomenparagraaf biedt vanaf het begin en in alle fasen van een planproces de mogelijkheid een belangenafweging te maken over de gevolgen van een ruimtelijk plan voor bomen.

Plangebied
Het is niet nodig om bomen te kappen. Er worden juist extra bomen geplant. Dit wordt verder toegelicht in paragraaf 5.9.

2.3.2.2.3 Bouwen

Welstandsnota Utrecht 'De schoonheid van Utrecht' (2004)
In de Welstandsnota Utrecht "De schoonheid van Utrecht", die in juli 2004 is vastgesteld, is geformuleerd op welke wijze het welstandsbeleid van de gemeente Utrecht uitgevoerd zal worden. Dit betreft vanzelfsprekend de welstandstoetsing van vergunningplichtige bouwwerken en toetsing op basis van de loketcriteria.

De nota, die verplicht is om welstandsbeleid te kunnen voeren, kent de volgende doelen:

  • het plaatsen van de welstandsbeoordeling binnen een inhoudelijk, objectief kader waarmee de rechtszekerheid voor de initiatiefnemer wordt gediend;
  • het verhogen van de kwaliteit van de welstandsadvisering;
  • het vastleggen van efficiënte en transparante procedures voor de welstandszorg;
  • het bieden van meer samenhang in het beleid dat zich richt op het uiterlijk van de stad.

Voor vergunningplichtige bouwwerken geldt het volgende:

  • op basis van een gebiedsgerichte analyse per buurt of wijk worden in hoofdlijnen een ruimtelijke karakteristiek gegeven;
  • ambities worden vertaald in beleidsniveaus per gebied; deze beleidsniveaus zijn: behoud, respect en open; de drie niveaus onderscheiden zich onderling in mate van vrijheid in omgaan met de bestaande structuur en architectuur;
  • algemeen geldende beoordelingscriteria verschillen alleen per beleidsniveau en niet per gebied.

Plangebied
Het plangebied is aangeduid met het beleidsniveau 'open'.

A. Open
Verandering of handhaving van het bebouwingsbeeld is beide mogelijk, zowel naar structuur als architectuur maar met behoud van landschappelijke waarden. Dit betekent:

  • een vrije en open oriëntatie op het bestaande bebouwingsbeeld;
  • er is ruimte voor vernieuwing;
  • bij gedeeltelijke veranderingen van de structuur wordt aangesloten op de bestaande omgeving.
2.3.2.2.4 Erfgoed en cultuurhistorie

De Utrechtse Erfgoedagenda (2013)
De Utrechtse Erfgoedagenda is in 2013 vastgesteld. Utrecht heeft veel erfgoed. Van bewoningssporen uit de bronstijd tot naoorlogse bouwkunst in wijken als Kanaleneiland en Overvecht. Utrecht is een van de oudste steden van Nederland en dat is overal terug te vinden. Utrecht is in de afgelopen decennia zo zorgvuldig mogelijk met het erfgoed omgegaan. En zal dit blijven doen.

De Utrechtse Erfgoedagenda beschrijft het beleid, de projecten en de aandachtsgebieden met betrekking tot monumenten, archeologie en architectuur- en bouwhistorie en de mate waarin deze objecten toegankelijk zijn voor publiek.

Plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit van de wederopbouwwijk de Halve Maan die door de Rijksdienst van Cultureel Erfgoed is aangemerkt als cultuurhistorisch waardevol. Daarnaast bevond zich in het plangebied een karakteristieke garage met showroom. Deze is al gedemonteerd en overgedragen. De showroom wordt opgebouwd bij Buurman aan de Vlampijpstraat bij het Hof van Cartesius in het Werkspoorkwartier. Hiermee worden de materialen hergebruikt en blijven de karakteristieke onderdelen van de showroom in Utrecht behouden.

In paragraaf 5.15 wordt verder ingegaan op het onderwerp circulair bouwen.

Archeologie
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde - Archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Plangebied
In het bestemmingsplan is ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen de dubbelbestemming Waarde-Archeologie opgenomen. In paragraaf 5.11 van dit plan wordt verder ingegaan op de archeologie in het plangebied.

2.3.2.2.5 Verkeer en mobiliteit

Nota Stallen en Parkeren (2013) en Addendum Nota parkeernormen fiets en auto (2019)
De gemeenteraad heeft op 28 maart 2013 de Nota Stallen en Parkeren vastgesteld. Met de uitwerkingsnota 'Parkeernormen Fiets en Auto' bepaalt de gemeente de benodigde capaciteit van het (fiets)parkeren. Voor de veiligheid, leefbaarheid en aantrekkelijkheid van Utrecht geeft de gemeente meer ruimte aan voetgangers en fietsers. Dit betekent dat er op sommige plekken op straat minder ruimte komt voor geparkeerde auto's. De gemeente stimuleert auto's om langs de rand van de stad te parkeren: in één van de drie herkenbare grote P+R terreinen, bij NS-stations en andere OV-knooppunten. Als stimulans voor binnenstedelijke ontwikkelingen, en daarmee voor een aantrekkelijke en bereikbare stad zijn de autoparkeernormen in betaald parkeergebied verlaagd. Ook schept de gemeente flexibiliteit door de vrijstellingsmogelijkheden van de parkeernormen te verruimen. Nieuw in de gemeentelijke aanpak is de verplichting om bij nieuwbouw, uitbreiding van bestaande gebouwen of in geval van een functiewijziging ook fietsenstallingen te realiseren. De parkeernormen hebben een bandbreedte, om optimale flexibiliteit en maatwerk te bieden bij de realisatie van bouwplannen.

Op 28 maart 2019 heeft de gemeenteraad het addendum Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. Het addendum bevat een aantal algemene wijzigingen en wijzigingen voor bepaalde gebieden, de maatwerklocaties. De algemene wijzigingen hebben betrekking op de parkeernorm voor sociale- en middenhuurwoningen en juridische en technische wijzigingen.

Het addendum geeft alle locaties aan waar maatwerk voor geldt en geeft een nadere invulling aan mogelijke maatwerkoplossingen. Bij verschillende ontwikkelingen is het noodzakelijk om uit te gaan van een kleiner aantal parkeerplaatsen in het gebied dan op grond van de bijlage Nota Parkeernormen fiets en auto van de Nota Stallen en Parkeren mogelijk is. Op de lange termijn zal de Nota Parkeernormen hierop aangepast worden. Voor de korte termijn is het addendum op de Nota parkeernormen fiets en auto vastgesteld. De locaties voor maatwerk zijn het centrumgebied (binnenstad en stationsgebied) en de grote werkgebieden buiten de binnenstad, te weten Papendorp, Oudenrijn, Rijnsweerd, Leidsche Rijn Centrum en de Uithof. Daarnaast zijn er acht binnenstedelijke ontwikkelgebieden aangewezen als maatwerklocatie: belastingkantoor, Kruisvaartkwartier, Merwedekanaalzone, Rotsoord, Tweede Daalsedijk, Veemarkt, Cartesiusdriehoek en Werkspoorkwartier.

Plangebied
Met het addendum wordt onder andere mogelijk gemaakt om voor sociale en middenhuurwoningen vanaf 55 m2 BVO per woning een aftrek van de totale parkeernorm tot maximaal 25% door te voeren. Bij de parkeerberekening is van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. In de algemene bouwregels van dit bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen over parkeren. In paragraaf 4.2.2 wordt verder ingegaan op het parkeren in het plangebied.

2.3.2.2.6 Gezond stedelijk leven

Nota Gezondheid voor iedereen – Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022
Op 17 oktober 2019 heeft de gemeenteraad de Nota Gezondheid voor iedereen-Volksgezondheidsbeleid Utrecht 2019-2022 vastgesteld. De ambitie van de nota is dat mensen op een prettige, gezonde manier in de groeiende stad Utrecht kunnen wonen, werken en leven. Met de nota worden kansen benut door gezondheid te koppelen aan gebiedsontwikkeling, duurzaamheid, mobiliteit en sociale- en economische ontwikkelingen. De speerpunten voor de beleidsperiode die extra gezondheidswinst helpen te realiseren zijn: gezonde leefomgeving, gezond en veilig opgroeien, gezond gedrag, gezond rondkomen, gezond werkgeverschap, psychische gezondheid en gezond ouder worden.

Binnenstedelijke verdichting brengt gezonde kwaliteiten met zich mee zoals het behoud van groen om de stad en autoluwe wijken die actieve mobiliteit en ontmoeting stimuleren en daarmee bijdragen aan gezondheid. Daarnaast biedt het mogelijkheden voor gemengd wonen en het vergroten van het aandeel sociale en midden huur in de stad. Er ontstaat, met name rond drukke wegen, echter ook een dilemma tussen gezonde lucht en minimale geluidsbelasting enerzijds en verdichting anderzijds.

Er wordt gekozen om idealiter geen nieuwe woningen binnen 100 meter van een autosnelweg te realiseren. Tevens wordt de markt uitgedaagd om bij nieuwe gebiedsontwikkelingen aan drukke binnenstedelijke wegen (> 10.000 voertuigen per etmaal), waarover nog geen bestuurlijke afspraken zijn gemaakt, met (innovatieve) maatregelen te komen die de gezondheidseffecten door luchtverontreiniging en geluidbelasting minimaliseren met behoud van een goed binnenmilieu en een prettige woon-en verblijfskwaliteit. Voor groepen mensen die extra gevoelig zijn voor luchtverontreiniging (ouderen, mensen met een zwakke gezondheid en kinderen van 0-18 jaar) wordt bij het bestemmen van nieuwbouw van voorzieningen (scholen, kinderopvang en woon(zorg)voorzieningen) bij drukke binnenstedelijke wegen (>10.000 mvt/etm) een minimale afstand van 50 meter en bij autosnelwegen een minimale afstand van 300 meter aangehouden. Voor bestaande voorzieningen die renovatie, aanbouw of vervangende nieuwbouw nodig hebben, al dan niet met een bestemmingsplanwijziging, wordt in goed overleg met de vertegenwoordigers van de voorziening onderzocht of een alternatieve locatie ruimtelijk en binnen de financiële kaders mogelijk is. Ook wordt onderzocht of er reguliere maatregelen te treffen zijn om het binnenmilieu te verbeteren. Bij tijdelijke schoolgebouwen en noodlokalen wordt er ook naar gestreefd om aan het afstandscriterium te voldoen. Als dit niet mogelijk is, wordt naar een zo kort mogelijke overbruggingsperiode gestreefd. In een verdichtende stad zijn stille plekken schaars, wij beschermen daarom deze plekken. Ook staan we geen horecavoorzieningen toe in stille hofjes en rustige woonstraten om zo geluidsoverlast te beperken.

Bij bouwplannen moeten alle soorten woningen (sociale huur, midden huur, koopwoningen etc.) in het plan een vergelijkbare lucht- en geluidskwaliteit hebben.

Daarnaast worden er passende maatregelen genomen om de gevolgen van klimaatverandering zoals hittestress te beperken door bijvoorbeeld groene daken en gevels  te realiseren en door bij de ruimtelijke inrichting voor meer plekken voor verkoeling te zorgen. Wij hanteren hierbij voor de openbare ruimte het principe 'groen tenzij'. Daarnaast is er ook ruimte voor biodiversiteit, dit versterkt de natuurbeleving en daarmee indirect de gezondheid.

Plangebied
In lijn met deze nota voorziet het bestemmingsplan in de realisatie van sociale huurwoningen. De woningen worden niet binnen 50 meter van een drukke binnenstedelijke weg gerealiseerd en ook niet binnen 300 meter gemeten vanaf een autosnelweg. Daarnaast wordt er meer groen en bomen toegevoegd in het binnengebied, waarmee gevolgen van klimaatverandering worden beperkt.

2.3.2.2.7 Energie

Utrecht: energiek middelpunt van het land, Energieplan Utrecht en duiding van het College bij het Energieplan (2016) en de Utrechtse Energieagenda's 2016-2019
De gemeenteraad heeft op 14 januari 2016 het Energieplan besproken en het document Duiding van het College bij het Energieplan vastgesteld. Deze documenten geven samen richting aan het energiebeleid in Utrecht voor de komende jaren. Het Energieplan is door 165 Utrechters opgesteld en hierbij stond de volgende vraag centraal: realiseer een klimaatneutraal Utrecht. Aan de hand van de onderwerpen wonen, werken, vervoer en centrale energievoorziening in Utrecht zijn, om dit te bereiken, te nemen maatregelen geformuleerd. Bewustwording via het verbeteren van informatievoorziening is hierbij belangrijk en de gemeente heeft een grote en pro-actieve rol bij de overgang naar duurzame energie.

In het najaar van 2015 zijn de Utrechtse Energieagenda's verschenen, welke een vervolg zijn op het Energieplan en de duiding daarop van het college. Hierin worden de concrete gemeentelijke werkzaamheden gepresenteerd en de inzet van middelen welke leiden tot een klimaatneutraal Utrecht richting 2030. Om deze ambitie te bereiken zijn de volgende ambitieuze doelstellingen voor 2020 geformuleerd:

  • 20% CO2-reductie ten opzichte van 2010;
  • 20% van het totale energieverbruik wordt duurzaam opgewekt;
  • 10% van de daken zijn voorzien van zonnepanelen.

Met het coalitieakkoord 'Utrecht: Ruimte voor iedereen' (2018) zijn voorgaande doelstellingen vervangen. Utrecht wil zo snel mogelijk klimaatneutraal zijn en om hiertoe te komen worden de volgende stappen genomen:

  • de gemeentelijke energie-inkoop is in 2020 volledig verduurzaamd;
  • in 2025 ligt op 20% van de Utrechtse daken zonnepanelen;
  • in 2030 is het Utrechtse systeem van stadsverwarming verduurzaamd;
  • in 2030 zijn minimaal 40.000 bestaande woningen van het gas af;
  • het gemeentelijke vastgoed is in 2040 volledig verduurzaamd.

Plangebied
Dit bestemmingsplan draagt bij aan een doelstelling van het coalitieakkoord om het aanbod aan huurwoningen in de sociale sector te vergroten. Daarnaast biedt dit bestemmingsplan de kans om op de locatie duurzame woningen te realiseren.

Visie op de warmtevoorziening (2017)
Op 2 november 2017 heeft de gemeenteraad de Visie op de warmtevoorziening vastgesteld. De CO2-uitstoot in onze stad wordt voor een derde veroorzaakt door het verwarmen van huizen en gebouwen met aardgas (inclusief de stadsverwarming). Ook gebruiken gebouwen op dit moment relatief veel warmte door een lage isolatiegraad en installaties met een laag rendement. Om de doelstelling te behalen om als Utrecht in 2030 klimaatneutraal te zijn, is een omschakeling naar een duurzame warmte- en koudevoorziening nodig. Met het nieuwe coalitieakkoord is de doelstelling opgenomen om zo snel mogelijk klimaatneutraal te zijn en 40.000 bestaande woningen van het gas af te halen. Een duurzame warmtevoorziening kan gerealiseerd worden door de vraag naar warmte te beperken, te stoppen met het gebruik van aardgas en over te stappen op duurzame warmtebronnen. Dit vraagt om ingrijpende aanpassingen in gebouwen, de energieinfrastructuur en door nog meer gebruik te maken van duurzame warmtebronnen. Natuurlijke momenten, op zowel gebouw- als gebiedsniveau, moeten worden benut om de warmtetransitie te versnellen. Een klimaatneutrale warmtevoorziening moet aan de voorwaarden duurzaam, betaalbaar en betrouwbaar voldoen.

Naar verwachting wordt in 2019 een nieuwe regierol voor de gemeente op het gebied van energietransitie vastgelegd (Klimaatakkoord). Dit betekent dat gemeenten in 2021 een transitievisie Warmte en een Regionale Energiestrategie moeten opstellen. Beide documenten zullen worden verankerd in de Omgevingsvisie.

Plangebied
Doordat het verouderde appartementencomplex is gesloopt en dit bestemmingsplan nieuwbouw mogelijk maakt, ontstaat er een natuurlijk moment om op de locatie te investeren in duurzame warmtevoorziening.

2.3.3 Bouwenvelop Dickensplaats

Op 23 april 2019 heeft het college de bouwenvelop Dickensplaats vastgesteld. De bouwenvelop beschrijft onder andere de uitgangspunten van de ontwikkeling, het beleidskader en de haalbaarheid van het plan en vormt de basis voor het bestemmingsplan.

2.4 Conclusie

Het plan past binnen de uitgangspunten van het rijks- en provinciale beleid en de gemeentelijke omgevingsvisie. Het bestemmingsplan is ook in lijn met sectorale gemeentelijke nota's die van belang zijn voor dit gebied op het vlak van wonen, verkeer, parkeren, natuur, groen, water en duurzaamheid.

Hoofdstuk 3 Bestaande situatie

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft inzicht in de huidige situatie in het plangebied en analyseert de wijk/het gebied in ruimtelijk en functioneel opzicht. Voor zover de verschillende onderdelen van dit hoofdstuk daartoe aanleiding geven, wordt aan het einde van de verschillende paragrafen een aantal conclusies en uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

3.2 Beschrijving van het plangebied

De Halve Maan Noord is opgebouwd uit bouwblokken met groene binnengebieden. De Dickensplaats is zo'n binnengebied van een bouwblok met een bijna dubbelgrote korrel en heeft een stenig karakter. In het binnenterrein van de stempel, de Dickensplaats, bevonden zich de garageboxen en het karakteristieke pand waarin een onderhoudsgarage inclusief showroom was gevestigd. Naast geluidsoverlast en veel verkeersbewegingen stonden er ook veel auto's op stoepen geparkeerd. Een onderdoorgang tussen de garage en de showroom gaf toegang tot het binnenterrein van een deel van de garageboxen. Daarnaast was het binnenterrein te bereiken via een ontsluitingsweg aan de Calderonlaan. De functie van de voormalige garageboxen droeg niet bij aan een prettig woonklimaat voor de Halve Maan Noord.

Rondom het binnenterrein zijn voornamelijk grotere woonblokken gesitueerd en één van die bouwblokken maakte ook onderdeel uit van het plangebied. Dit was een bouwblok van 2 lagen met 8 woningen erin (zogenaamde duplexwoningen, 4 beneden en 4 op de verdieping) aan de Cervanteslaan. De overige blokken zijn portieketage-woningen in 4 en 5 lagen. Het blok van 5 lagen staat aan het Herderplein en kent, een diepe, voorzieningenplint op de begane grond met daarboven 4 lagen woningen. De 4-laagse bouwblokken bestaan uit een plint met bergingen en maisonnettes aan de straatkant en daarboven 3 lagen woningen. Het blok met de duplexwoningen, en het bouwblok ten oosten daarvan, staan terug ten opzichte van de straat en daarmee in het groen. De overige blokken liggen direct aan de stoep. De woonblokken hebben allemaal een afdekking in de vorm van een flauw hellend kapje. De buitenruimte bestaat naast de weg met de (voormalige) garageboxen, uit collectieve groenzones en hier en daar achtertuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0003.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0004.png"

Afbeelding 3: Dickensplaats en omgeving

3.3 Beschrijving van de bestaande functies in het plangebied

Tot voor kort bevonden zich 8 duplexwoningen, 96 individuele garageboxen en een garagebedrijf inclusief showroom in het plangebied (dit is inmiddels allemaal gesloopt). De woningen hadden respectievelijk een gebruiksoppervlak van 50 m² (4 benedenwoningen) en 60 m² (4 bovenwoningen). De garageboxen hadden een gebruiksoppervlak van 18 m², de garage van 275 m² en de showroom van 224 m².

3.4 Verkeer en parkeren

Het binnenterrein wordt ontsloten via de Dickensplaats, die loopt van de Dickenslaan naar de Calderonlaan. Direct aan de doorlopende weg Dickensplaats lag een deel van de garageboxen, de overige waren bereikbaar via een onderdoorgang in het garagebedrijf. Dit is een doodlopende weg met de naam Dickensplaats. De duplexwoningen lagen aan de Cervanteslaan, hier zijn 14 parkeerplekken langs de weg aanwezig. In de hele bebouwingsvlek, de stempel, zijn 104 appartementen aanwezig en 67 parkeerplekken op straat (m.u.v. het blok aan het Herderplein, die meer op de voorzijde gericht zijn en daarom niet meegeteld worden bij deze inventarisatie).

De Cervanteslaan waar het appartementenblok gerealiseerd wordt, is eenrichtingsverkeer voor autoverkeer. Het huidige wegprofiel is dusdanig breed dat in de praktijk auto's nog steeds beide richtingen gebruiken, met name als sluiproute om de drukke Lessinglaan - Joseph Haydnlaan te ontwijken. Dit gaat o.a. gepaard met hardrijden, waardoor bewoners overlast ervaren. De weginrichting sluit onvoldoende aan op het verkeersregime van eenrichtingsverkeer. Vanuit omwonenden is het verzoek gekomen om de verkeerssituatie op de Cervanteslaan mee te nemen in het uitwerken van het plan.

3.5 Openbare ruimte

De openbare ruimte van het binnenterrein bestaat uit het verkeers- en verblijfsgebied van de Dickensplaats en daaraan grenzend groen wat hoort bij de woningen. Dit zijn individuele tuinen en collectieve tuinen (met hier en daar een individuele buitenruimte erin). In de collectieve tuin achter de portiek-etagewoningen aan de Dickenslaan staan zes grote populieren die in goede staat verkeren. De individuele tuinen van de duplexwoningen aan de Cervanteslaan vallen binnen het plangebied, de rest van het groen grenst eraan. De huidige openbare ruimte in het plangebied is heel stenig ingericht, met nauwelijks groen of verblijfskwaliteit.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Projectbeschrijving

4.1.1 Programma

Met dit plan worden 24 appartementen en 24 eengezinswoningen mogelijk gemaakt. Alle woningen vallen in het sociale huursegment. De appartementen kennen een gemiddeld BVO van 83 m² met drie kamers en met een buitenruimte in de vorm van een leefgalerij. De eengezinswoningen, in drie rijen van 5 woningen en een rij van 9 woningen, bestaan uit twee bouwlagen met een plat dak en een tuin. Het BVO bedraagt gemiddeld 104 m².

4.1.2 Stedenbouwkundig plan

De Halve Maan Noord is voornamelijk naoorlogs en is intensiever bebouwd dan het zuidelijke vooroorlogse deel. Dat wil zeggen dat er meer portieketagewoningen zijn gemaakt. Maar het gebied kent ook laagbouw, meestal in de vorm van tweelaagse duplexwoningen met een flauw kapje. Dit bestemmingsplan maakt het mogelijk dat er een afwijkend en bijzonder woonmilieu aan de binnenkant van de naoorlogse bebouwingsstempel wordt toegevoegd. Het onderscheidende woonmilieu komt naar voren in de stedenbouwkundige verkaveling en typologie. De verkavelingsrichting is dwars op de hoofdrichting van de stempel, zodat er een duidelijk eigen karakter van de bebouwing ontstaat. Bovendien wordt op deze manier de voor- en achterkantsituatie het beste opgelost. Het nieuwe buurtje wordt ontsloten via de bestaande weg Dickensplaats. Het afwijkende karakter van het binnenmilieu wordt versterkt door het maken van platte daken. Het appartementengebouw van 5 bouwlagen en maximaal 16 meter hoog vervangt het gesloopte bouwblok aan de Cervanteslaan, waarmee stedenbouwkundig de bouwblokken in het karakteristieke noord-zuid en oost-west grid weer sluitend worden gemaakt. Het appartementencomplex wordt alzijdig en krijgt een leefgalerij aan de zuidzijde ter stimulering van de sociale controle op de aangrenzende openbare ruimte en sociale cohesie onder bewoners. De eengezinswoningen bestaan uit 2 bouwlagen met een plat dak. Voor de eengezinswoningen geldt een maximale bouwhoogte van 6,5 meter. De bebouwing verhoudt zich met deze opzet goed tot de omliggende bouwblokken. De achterzijde van de bedrijfsruimten aan het Herderplein zullen verbouwd worden om meer openheid in de gevel te krijgen en om deze representatiever te maken. Op het binnenterrein wordt groen toegevoegd in de vorm van een groen pleintje, hagen en bomen, waardoor een juiste balans ontstaat tussen het aantal woningen en de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte. De erfscheidingen worden in gebouwde vorm uitgevoerd waar deze aan de openbare ruimte grenzen en dragen daarmee bij aan het kwalitatief hoogwaardige karakter daarvan. Tevens blijven de bestaande grote populieren behouden.

Uitgangspunt is om de woongebouwen in beeldkwaliteit aan te laten sluiten op de naoorloogse jaren '50 architectuur van de Halve Maan en in het bijzonder het door Ernest Groosman ontworpen complex van 194 woningen met winkels aan het Herderplein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0005.png"

Afbeelding 4: Artist impression

4.2 Verkeer en openbare ruimte

4.2.1 Verkeer

Kader
Het is van belang dat de bestaande wegen de extra verkeersgeneratie die de nieuwe ontwikkeling met zich meebrengt zonder problemen kunnen afwikkelen.

Plangebied
De oude functies hebben samen een verkeersgeneratie van ongeveer 120 motorvoertuigen (mvt) per etmaal op een werkdag. De nieuwe functies, 48 sociale huurwoningen, hebben een verwachte verkeersgeneratie van 155 mvt/etmaal op een werkdag. Per saldo neemt de verkeersgeneratie toe met ongeveer 35 mvt/etmaal op een werkdag. Deze kleine toename van autoverkeer kan goed verwerkt worden door de omliggende wegen. De Cervanteslaan, de Dickensplaats en het Herderplein zijn erftoegangswegen, met in de huidige situatie een beperkte verkeersdruk. Een toename van 35 mvt/etmaal zal het huidige verkeersbeeld en -situatie niet wijzigen.

Aansluitend aan de bouwwerkzaamheden zal de Cervanteslaan worden heringericht. Hierna zal de weg beter aansluiten bij een eenrichtingsweg. Daarnaast zal de herinrichting samen gaan met het vergroenen van de Cervanteslaan door het planten van bomen. Het toevoegen van parkeerplaatsen aan de Cervanteslaan maakt ook onderdeel uit van de herinrichting.

Conclusie
Vanuit verkeersoogpunt bestaan er voor de ontwikkeling geen belemmeringen. De ontwikkeling is een mooie kans om de verkeerskundige situatie van de Cervanteslaan te verbeteren en te vergroenen.

4.2.2 Parkeren

Kader
Elke bouwontwikkeling kent een bepaalde parkeerbehoefte die berekend moet worden. Daarbij is de Nota Stallen en Parkeren, vastgesteld op 22 maart 2013 door de gemeenteraad, inclusief het addendum Nota parkeernota fiets en auto dat door de gemeenteraad op 28 maart 2019 is vastgesteld leidend.

In de nota staan normen om het aantal auto- en fietsparkeerplaatsen te bepalen per gebruiksfunctie in een bepaalde zone. De locatie ligt in zone B, het stedelijk gebied dat grotendeels binnen de snelwegen ligt. Zone B is opgedeeld in twee gebieden, te weten B1 en B2. Het onderscheid in deze gebieden hangt samen met wel of geen betaald parkeren in het gebied. In de Halve Maan Noord is geen sprake van betaald parkeren dus gaat het om zone B2.

Bij sloop/nieuwbouw en functiewijziging wordt bij de berekening van de parkeereis rekening gehouden met de parkeervraag van de bestaande (legale) situatie, het zogenaamde 'rechtens verkregen niveau'. Dat betekent dat eerst de parkeervraag van de meest recente legale functies wordt bepaald volgens de maximale parkeernorm. Deze parkeervraag mag vervolgens worden afgetrokken van de parkeereis van de nieuwe situatie volgens de minimumnorm, zodat alleen het verschil aan parkeerplaatsen nog moet worden gerealiseerd.

In de volgende tabel staan voor de verschillende type woningen de geldende minimale en maximale parkeernormen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0006.png"

Plangebied
Rechtens verkregen niveau
Onderstaande berekening laat zien wat het rechtens verkregen niveau is van het plangebied. De conclusie is dat van de nieuwe parkeereis 20,8 parkeerplaatsen afgetrokken mogen worden. Hierbij is van belang dat de garageboxen nu in gebruik zijn als opslag en niet door omwonenden gebruikt worden voor het stallen van auto's. De garage met showroom kent een laag rechtens verkregen niveau, maar in werkelijkheid is er sprake van een grotere parkeervraag doordat auto's van de garage en showroom in de openbare ruimte worden geparkeerd. Een parkeerdrukmeting van september 2018 laat zien dat er gemiddeld 31 auto's rondom de garage geparkeerd werden op plekken die niet zijn aangemerkt als openbare parkeerplaats. Dit betekent dat in werkelijkheid de garage en showroom meer parkeer ruimtebeslag met zich meebracht.

Parkeerbalans  
In de nieuwe situatie bestaat het woningbouwprogramma uit 24 appartementen met een gemiddeld BVO boven de 80 m2 en 24 eengezinswoningen met een gemiddeld BVO van 104 m². Op basis van de gemeentelijke parkeernormen leidt dit, na afronding, tot minimaal 37 en maximaal 46 te realiseren parkeerplaatsen. Zie de onderstaande tabel voor de berekening.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0007.png"

Maatwerk sociale huur
Voor alle sociale- en middenhuurwoningen vanaf 55 m2 BVO is per woning een aftrek mogelijk op de totale parkeernorm (bewoners- en bezoekersdeel) tot maximaal 25%. Dit maatwerk wordt voor dit project toegepast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0008.png"

Er is ruimte om de benodigde parkeerplaatsen binnen het plangebied (deels aan de Cervanteslaan, waar na de herinrichting extra parkeerplaatsen worden aangelegd) aan te leggen.

Fietsparkeren
Fietsparkeren wordt voor de appartementen inpandig gerealiseerd. De fietsparkeerruimte moet voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. De fietsenstalling moet voor alle woningen gemakkelijk bereikbaar en toegankelijk zijn en wordt gerealiseerd op het maaiveld. Voor de eengezinswoningen worden er in de tuin bergingen gebouwd, waar in fietsen kunnen worden gestald.

Conclusie
Het minimale aantal van 22 parkeerplaatsen komt binnen het plangebied, waarmee aan de parkeereis voor de ontwikkeling wordt voldaan. Daarnaast moeten er op grond van het Bouwbesluit fietsenbergingen bij de woningen worden gerealiseerd.

4.2.3 Openbare ruimte en groen

De herontwikkeling naar (extra) woningen draagt bij aan de verbetering van de openbare ruimte. Het woonbuurtje wordt dusdanig ingepast dat in principe geen nieuwe achterkanten grenzend aan de openbare ruimte worden toegevoegd. De bestaande achterkanten aan het Herderplein blijven bestaan, maar krijgen wel een kwaliteitsimpuls. Er worden bomen en/of hagen toegevoegd langs de parkeerplekken en een grotere groene ruimte. Deze groene ruimte wordt samen met de toekomstige bewoners ingevuld, onder andere als speel- en ontmoetingsplek. Het Handboek Openbare Ruimte is voor de materialisering het uitgangspunt. De verharding wordt waterdoorlatend om zo veel mogelijk hemelwater af te koppelen. De buitenruimtes komen aan de "achterkant" van het appartementencomplex (op de verdiepingen in combinatie met de ontsluiting in de vorm van een leefgalerij), wat een positief effect heeft op de sociale controle op het laatste stukje weg met haaks parkeren erop. Dit appartementencomplex wordt hiermee alzijdig gemaakt.

Hoofdstuk 5 Onderzoek en randvoorwaarden

5.1 Inleiding

In toenemende mate wordt de milieukwaliteit van belang bij de ontwikkeling van functies in het landelijk en stedelijk gebied. Het milieubeleid heeft zich in de loop van enkele decennia ontwikkeld tot een complexe materie, die er in de praktijk toe leidt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen met verschillende milieuaspecten rekening moet worden gehouden. In dit hoofdstuk is een overzicht gegeven van de relevante (milieu)aspecten in het plangebied en de diverse onderzoeken die zijn uitgevoerd.

5.2 Milieueffectrapportage

Kader
Het doel van een milieueffectrapportage (m.e.r.) is om vooraf de mogelijke milieueffecten van plannen en besluiten in beeld brengen en deze een volwaardige rol te laten spelen bij de besluitvorming over deze plannen en besluiten. Het maken van een milieueffectrapport is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten, die activiteiten mogelijk maken welke belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. In onderdeel C van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. wordt aangegeven welke activiteiten altijd m.e.r.-plichtig zijn. Bij de activiteiten die in onderdeel D van die bijlage genoemd worden moet beoordeeld worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. Uit deze m.e.r.-beoordeling kan de conclusie volgen dat er een milieueffectrapportage moet worden opgesteld.

Plansituatie
De in het plan opgenomen activiteiten vallen onder categorie D11.2 (aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject) zoals deze is opgenomen in onderdeel D van de bijlagen bij het Besluit m.e.r. Voor deze activiteit is in het Besluit m.e.r. een drempelwaarde opgenomen van 2.000 woningen en 200.000 m² bvo aan bedrijfsoppervlakte of meer. Het plan blijft onder deze drempelwaarden en overschrijdt deze niet. Op grond van artikel 2, lid 5, sub b, van het Besluit m.e.r. dient echter ook in 'overige gevallen' bekeken te worden of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen (de vormvrije m.e.r.-beoordeling). Op basis van deze vormvrije m.e.r.-beoordeling dient het bevoegd gezag (in dit geval de gemeente Utrecht) een besluit te nemen om voor het project wel of geen mer-procedure te volgen voor het project alvorens het ontwerp bestemmingsplan ter inzage wordt gelegd.

Om te beoordelen of sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen is een vormvrije m.e.r.-beoordeling (aanmeldnotitie) opgesteld. In deze vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt geconcludeerd dat geen sprake is van belangrijke nadelige milieugevolgen en er derhalve geen aanleiding is om een m.e.r.-procedure te doorlopen. De gemeente heeft dan ook op 25 november 2019 (verzonden op 26 november 2019, met kenmerk 7022106/191125) besloten om voor dit plan geen m.e.r.-procedure toe te passen (zie bijlage 1).

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is opgenomen in bijlage 2.

Conclusie
Er is geen sprake van belangrijke nadelige milieugevolgen door de beoogde ontwikkeling. Het opstellen van een milieueffectrapportage is dan ook niet noodzakelijk.

5.3 Bedrijven en milieuzonering

Kader
Vanwege een goede ruimtelijke ordening wordt gekeken naar de milieu-invloed van bedrijven en andere functies. Daarbij gaat het om geur, geluid, stofhinder of gevaar. In de omgeving van het plan zijn hiervoor alleen de sportvelden aan de Cervanteslaan van belang, vanwege het sport- en stemgeluid van buitenactiviteiten. In de omgeving van het plangebied zijn voor het overige alleen woonfuncties of lichte bedrijfsfuncties aanwezig.

Plansituatie
In het geluidrapport van Tauw (Akoestisch onderzoek Dickensplaats te Utrecht, 17 september 2018, R003-1264531OST-V02-mfv-NL, zie bijlage 3) is het resultaat weergegeven van onderzoek naar het geluid vanaf de sportplaats aan het Amsterdam Rijnkanaal. Hier vinden diverse sportactiviteiten plaats zoals voetbal, tennis en jeu de boules. Ook maken kinderopvang en scholen (schoolgymnastiek) gebruik van het terrein.

Met als uitgangspunt een maximaal gebruik van de sportplaats (representatieve situatie) is een rekenmodel opgesteld waarmee de geluidniveaus op de gevels van de nieuw te bouwen woningen zijn berekend, zowel voor situaties door de week, in de weekenden als in de vakantieperiode.

De conclusie is dat overdag de hoogste niveaus kunnen optreden van maandag tot vrijdag buiten de vakantieperiode, tot 57 dB(A). Maatgevend is dan het (stem)geluid van de kinderopvang. Van trainingsactiviteiten wordt een lager geluidniveau verwacht terwijl die wel in de avond bepalend zijn voor het geluidniveau van het sportpark: tot 50 dB(A).

In de weekenden zijn overdag de geluidniveaus 50 dB(A) door wedstrijden met publiek en in de avond 45 dB(A) door tenniswedstrijden met publiek maatgevend.

In de vakantieperiode kan het hoogste geluidniveau overdag 55 dB(A) zijn door kinderopvang. In de avond kunnen er tenniswedstrijden zijn die een geluidniveau tot 45 dB(A) kunnen veroorzaken.

Voor woningen aan een rustige woonstraat zoals de Cervanteslaan, heeft op grond van de Geluidnota Utrecht een geluidniveau op de woningengevels van 45 dB(A) overdag en 40 dB(A) in de avond de voorkeur (richtwaarde). Voor het bouwblok dat direct aan de Cervanteslaan komt worden de richtwaarden van overdag en in de avond door het sportgeluid overschreden. Voor alle overige woningbouwblokken blijft het sportgeluid onder de richtwaarde.

De overschrijding van de richtwaarde aan de Cervanteslaan doet zich echter in de bestaande situatie ook al voor en is niet het gevolg van het bouwplan of wijzigingen bij het sportpark. De motivatie om hier toch nieuwe woningen in grotere aantallen te realiseren is dat de woonkwaliteit zal verbeteren. Die verbetering doet zich ook voor op het vlak van geluidhinder en sportgeluid: de gevelisolatie wordt zodanig beter dat het verwachte binnenniveau in de woningen lager wordt en niet hoger zal zijn dan de gebruikelijke drempelwaarde van 35 dB(A) overdag en 30 dB(A) in de avond.

Bovendien zullen alle woningen in dit blok ook een woningzijde hebben die is afgekeerd van het sportpark, zodat daar de geluidsniveaus lager zijn dan de richtwaarde. Ook van andere geluidbronnen zoals weg- en scheepvaartverkeer wordt op deze achtergevels een laag geluidniveau verwacht.

Het geluidsonderzoek heeft ook betrekking gehad op scheepvaartlawaai. Volgens gemeentelijk beleid wordt daarvoor een richtwaarde voor het Lden van 51 dB (een gewogen jaargemiddeld geluidniveau) gehanteerd. Op een enkel rekenpunt na (westgevel van de bovenste verdieping: 52 dB) wordt die waarde niet overschreden.

Er is ook berekend hoe hoog het geluidniveau is in de verschillende etmaalperiodes wanneer het geluidniveau van de geluidbronnen wordt opgeteld (cumulatie). Daaruit blijkt dat overdag het hoogste geluidniveau 60 dB(A) is, 54 dB(A) in de avondperiode en 47 dB(A) in de nacht.

Conclusie
Het bestaande sportpark vormt geen belemmering voor de nieuwbouw. Bij de nieuwbouw van woningen aan de Cervanteslaan (die ten opzichte van de rest van het plangebied een afschermende werking hebben) is door de nieuwbouweisen sprake van een verbeterd en voldoende goed woon- en leefklimaat.

5.4 Geluidhinder

Kader
Geluid beïnvloedt vaak de kwaliteit van de leef- en woonomgeving. De belangrijkste geluidsbronnen die van belang zijn in het kader van de ruimtelijke ordening, zijn wegverkeer, railverkeer en bedrijven. De mate van acceptatie en hinder is onder meer afhankelijk van de functie van het geluidsbelaste object – hiervoor kent de Wet geluidhinder  "geluidsgevoelige bestemmingen" zoals woningen en scholen.

De regels en normen van de Wet geluidhinder zijn in de volgende gevallen van toepassing bij het vaststellen van een bestemmingsplan:

  • bestemmen van gronden voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen;
  • bestemmen van gronden voor aanleg van nieuwe (gezoneerde) wegen (niet bij woonerven of wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km/u geldt);
  • reconstructie van wegen;
  • gezoneerde industrieterreinen.

De Wet geluidhinder kent voorkeursgrenswaarden waarbinnen een geluidsgevoelige bestemming altijd kan worden gerealiseerd. Onder voorwaarden kan er een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde worden verleend ('hogere waarde') tot aan een zekere maximale ontheffingswaarde. Bij een geluidsbelasting boven de maximale ontheffingswaarde zijn geluidsgevoelige bestemmingen niet toegestaan.  Hierop kan een uitzondering worden gemaakt als er gebruik wordt gemaakt van 'dove gevels'. De grenswaarden zijn voor wegverkeer 48-63 dB, voor spoorweglawaai 55-68 dB en voor gezoneerde industrieterreinen 50-55 dB(A).

Bij een geluidsbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximale ontheffingswaarde dient akoestisch onderzoek uitsluitsel te geven over de te verwachten geluidsbelasting en de doeltreffendheid van maatregelen om een overschrijding van grenswaarden te voorkomen. Onder bepaalde voorwaarden, die zijn vastgelegd in de gemeentelijke geluidnota, kan door burgemeester en wethouders een hogere waarde voor de ten hoogst toelaatbare geluidsbelasting worden vastgesteld. De voorwaarden uit de Geluidnota Utrecht 2014-2018 op basis waarvan een hogere waarde kan worden vastgesteld, zijn:

  • Iedere woning dient te beschikken over een geluidsluwe gevel;
  • De woning bevat voldoende verblijfsruimten aan de geluidsluwe gevel, te weten 30% van het aantal verblijfsruimten of 30% van de oppervlakte van het verblijfsgebied;
  • Indien de woning beschikt over een buitenruimte, dan is deze bij voorkeur gelegen aan de geluidsluwe zijde. Het geluidsniveau mag er in ieder geval niet meer dan 5 dB hoger zijn dan op de geluidsluwe gevel.

Plansituatie
Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidzone van de Lessinglaan. Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting niet hoger is dan de voorkeursgrenswaarde van de Wet geluidhinder. De wegen binnen en rondom het plangebied hebben allen een wettelijke snelheid van 30 km/uur. Voor deze wegen is de Wet geluidhinder niet van toepassing. Wel moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden onderzocht hoe hoog de geluidsbelasting daadwerkelijk is. Voor dit bestemmingsplan is dat de geluidsbelasting door het verkeer op de Cervanteslaan. Uit berekening blijkt dat de geluidsbelasting maximaal 51 dB bedraagt op de nieuwe woningen. Deze woningen hebben een geluidluwe gevel aan de achterzijde. De bouw van de nieuwe woningen is hiermee acceptabel uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening.

Het plangebied is niet gelegen binnen een geluidzone van een spoorweg of een gezoneerd industrieterrein.

Er is ook een akoestisch onderzoek uitgevoerd naar het scheepvaartverkeer op het Amsterdam-Rijnkanaal. Op de bovenste verdieping van de westgevel van het plan wordt niet aan de richtwaarde van 51 dB voldaan. Aan de achterzijde van deze woningen wordt wel voldaan aan deze richtwaarde en is daarmee geluidluw. Zodoende is ook scheepvaartlawaai acceptabel in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Omdat in de nieuwe situatie er nagenoeg geen extra verkeer wordt gegenereerd vergeleken met de huidige situatie zal de geluidsbelasting op de bestaande woningen langs de Cervanteslaan niet toenemen.

Conclusie
Vanuit de Wet geluidhinder en een goede ruimtelijke ordening zijn er geen beperkingen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

5.5 Externe veiligheid

Kader
Het werken met, de opslag en het transport van gevaarlijke stoffen leidt tot veiligheidsrisico's voor omwonenden, bedrijven en passanten. Om deze risico's te beheersen worden in bestemmingsplannen de relaties tussen deze activiteiten en hun omgeving conform wet- en regelgeving verantwoord en vastgelegd. Daartoe moeten in de eerste plaats risicobronnen geïnventariseerd worden. Vervolgens wordt een toets uitgevoerd aan de betreffende wet- en regelgeving.

De normen en richtlijnen zijn onder andere vastgelegd in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt; voor transport over wegen, spoorwegen en vaarwegen). Het Bevt geeft antwoord op vragen hoe om te gaan met ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van transportroutes. In het Bevt staan twee soorten risico's beschreven waarop normen en richtlijnen van toepassing zijn. Het betreft het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Naast risiconormeringen kent het Bevt tevens een extra afstandsbepaling, het zogenaamde plasbrandaandachtsgebied. Voor bebouwing binnen deze zone gelden extra bouwkundige eisen.

Het plaatsgebonden risico (PR) geeft aan hoe groot de overlijdenskans is indien een persoon zich permanent op een bepaalde plek bevindt. De wetgever beschouwt een overlijdenskans van eens in de miljoen jaar (aangeduid met 10-6) voor nieuwe situaties als acceptabel. In de wetgeving is dit risico vertaald naar een afstandsnormering (PR=10-6 contour). Voor de afstand tussen de risicoveroorzakende activiteiten en kwetsbare objecten is die norm een harde grenswaarde. Voor de afstand tot beperkt kwetsbare objecten is die norm een richtwaarde waarvan mag worden afgeweken als daar een gegronde reden voor is.

Het groepsrisico (GR) geeft de kans aan op het overlijden van een groep mensen als gevolg van een calamiteit. Het Bevt verplicht ertoe dat bij bestemmingsplannen, waarbij nieuwe bestemmingen worden toegelaten, het groepsrisico wordt beschreven en gemotiveerd. Voor het toetsen van het groepsrisico wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde oriëntatiewaarde. Dit is geen harde wettelijke norm maar een houvast om te toetsen of het groepsrisico acceptabel is al dan niet in combinatie met maatregelen voor de bestrijding van ongevallen.

Plansituatie
In en direct rond het plangebied is een inventarisatie gedaan naar risicoveroorzakende activiteiten (zie bijlage 4 voor het onderzoek). Dit heeft het volgende overzicht opgeleverd:

  • 1. Vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en water. Het Amsterdam - Rijnkanaal (ARK) is relevant en ligt op ca. 100 meter van het plangebied. De kortste afstand tot de A2 bedraagt ca. 660 meter; hierbij is er van uitgegaan dat het ondertunnelde gedeelte niet relevant is. Deze afstand is zodanig dat met de A2 geen rekening gehouden hoeft te worden. De kortste afstand tot de spoorlijn Utrecht-Woerden bedraagt ca. 630 meter. Deze spoorlijn maakt echter geen deel uit van het zogenaamde Basisnet. Andere relevante Basisnet-transportassen liggen alle op zeer grote afstand (rond de één km of meer) van het plangebied. Nadere beschouwing is niet nodig.
  • 2. Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. In of nabij het plangebied bevinden zich geen buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
  • 3. Bedrijven die vallen onder het Bevi. In het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven. Ook buiten het plangebied bevinden zich geen Bevi bedrijven die van invloed zijn op het plangebied.

Vervoer over waterwegen - Algemeen
Het risico bij transportassen wordt veroorzaakt door de mogelijkheid van beschadiging van een transportmiddel (b.v. een tankschip) als gevolg van een ongeval, bijvoorbeeld een aanvaring. Hierdoor kan een deel of de gehele lading vrijkomen. De meest relevante stoffen zijn vloeibare gassen (b.v. LPG), brandbare vloeistoffen (b.v. benzine) en giftige stoffen. De maatgevende scenario's zijn een zogenaamde BLEVE (vloeibaar gas) en een plasbrand (brandbare vloeistof). Bij een ongeval met vloeibaar gas kan dat gas vrijkomen en ontbranden met het mogelijk ontploffen van een tank tot gevolg, een zogenaamde BLEVE. In de meeste gevallen zal het om een aanvaring gaan en zal, indien de tankwand scheurt, een BLEVE direct en zonder aankondiging optreden. Een ongeval met brandbare vloeistof zal meestal leiden tot een plasbrand met veel hittestraling. Een plasbrand ontstaat als gevolg van een ongeval met een binnenvaarttanker met diesel of benzine waarbij een scheur ontstaat in de tankwand die na het uitstromen van de vloeistof ontsteekt. Een ongeval met giftige stoffen zal vaak leiden tot de vorming van een giftige gaswolk. Over het ARK worden overigens volgens het basisnet geen giftige stoffen vervoerd.

Landelijk is een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen en vaarwegen ontwikkeld. Het basisnet geeft zekerheid over de te verwachten transportfrequenties en de daarbij behorende zonering. De uitgangspunten van het basisnet, waaronder de transportfrequenties waarmee gemeenten bij risicoanalyses dienen te rekenen, zijn wettelijk verankerd door middel van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling basisnet. Het Bevt beschrijft de afstanden tussen transportroutes en (beperkt) kwetsbare objecten en bestemmingen. Dit zijn alle plaatsen waar zich regelmatig personen bevinden m.u.v. verkeersdeelnemers. De transportfrequenties, opgenomen in de Regeling basisnet, corresponderen met de maximale gebruiksruimte voor het vervoer. De getoetste normen hebben betrekking op het zogenaamde plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het Amsterdam Rijnkanaal


Omgeving van het Amsterdam Rijnkanaal
De omgeving van het Amsterdam Rijnkanaal ter hoogte van het plangebied bestaat ten noorden van de spoorlijn Utrecht – Woerden voornamelijk uit bedrijventerrein. Direct ten noorden en grenzend aan de spoorlijn bevindt zich verder nog een kleine woonwijk (Schepenbuurt). Ten zuiden van de spoorlijn bestaat de omgeving vooral uit bestaande woonwijken (Oog in Al, ten oosten van het ARK) en geprojecteerde woonwijken die momenteel in ontwikkeling zijn (plangebied Leidsche Rijn Centrum Oost, ten westen van het ARK). Tussen het plangebied en de spoorlijn bevinden zich nog een sportcomplex en een bedrijventerrein met onder andere het DE-complex.

Uitgangspunten van het basisnet
In het kader van het basisnet zijn inventarisaties uitgevoerd wat betreft knelpunten externe veiligheid langs vaarwegen. Daaruit bleek dat langs het Amsterdam Rijnkanaal geen knelpunten aanwezig zijn. De scheepvaart met gevaarlijke stoffen kan vele malen groeien voordat de normwaarden voor plaatsgebonden en groepsrisico in zicht komen.

Toetsing plaatsgebonden risico en vrijwaringszone
Voor het Amsterdam Rijnkanaal is binnen het basisnet geen PR=10-6 contour vastgesteld. Toetsing is daarom niet aan de orde.

Wel geldt op grond van artikel 10 van het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) een verantwoordingsplicht indien binnen 25 meter vanaf de oever van het kanaal nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten mogelijk worden gemaakt. Die 25-meterzone betreft een zogenaamde vrijwaringszone die is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De vrijwaringszone heeft op basis van het Bevt dezelfde functie als het plasbrandaandachtsgebied (PAG) zoals bedoeld in het Bevt. Aangezien de vrijwaringszone geen overlap heeft met het plangebied is er geen strijdigheid met het Bevt.

Verantwoording groepsrisico
In de bijlagen bij de Handleiding Risicoanalyse Transport (HART; 11 januari 2017) zijn vuistregels opgenomen om onder andere te kunnen bepalen of het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde blijft. In dat geval kan namelijk worden volstaan met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. De betreffende vuistregel luidt: “Langs een vaarweg bevaarbaarheidsklasse 6 wordt 10% van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico alleen mogelijk overschreden wanneer binnen 200 meter van de oever aanwezigheidsdichtheden voorkomen groter dan 500/ha en LT2+GT3>1000 per jaar.”. Ter hoogte van en binnen het plangebied blijven de aanwezigheidsdichtheden ver beneden de 500 personen per hectare. Het aantal transporten van de stofcategorieën LT2 en GT3 zijn volgens de bijlage III (tabel basisnet water) van de Regeling basisnet voor het Amsterdam Rijnkanaal op nul gezet. Gelet hierop wordt ervan uitgegaan dat het groepsrisico niet boven de 10% van de oriëntatiewaarde komt.

De beperkte verantwoording van het groepsrisico gaat in op:

  • De mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp op een transportroute.
  • De mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp voordoet.

Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval
De volgende locatiespecifieke voorwaarden bepalen of een (dreigend) zwaar ongeval goed bestreden kan worden of zelfs voorkomen:

  • Bluswatercapaciteit. De totale bluswatercapaciteit wordt voor de bestrijding van een (dreigend) zwaar ongeval op het water als voldoende beschouwd. Voor secundaire branden binnen het plangebied zijn voldoende bluswatervoorzieningen aanwezig. Het Merwedekanaal is goed bereikbaar voor blusvoertuigen en kan ten behoeve van het plangebied als secundaire bluswatervoorziening worden gebruikt.
  • Inzettijd. De inzettijd van de brandweer is goed. Het plangebied is meegenomen in het repressief dekkingsplan van de Veiligheidsregio Utrecht (Veiligheidszorg op Maat, vastgesteld in 2012 door het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht). Derhalve is de operationele slagkracht en snelheid van optreden gewaarborgd.
  • Bereikbaarheid. Bestrijding van incidenten op het kanaal is goed mogelijk vanaf de geprojecteerde infrastructuur in het in ontwikkeling zijnde plangebied Leidsche Rijn Centrum Oost, aan de westoever van het kanaal. Ook de oostelijk oever ter hoogte van het plangebied kan goed bereikt worden. Het plangebied zelf is, ten behoeve van de hulpverlening, goed bereikbaar vanwege de bestaande infrastructuur.

Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een "dreigend" zwaar ongeval
Naast het beschouwen van de mogelijkheden m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van zwaar ongeval, verplicht de regelgeving om de zelfredzaamheid van personen in de omgeving van de transportas te verantwoorden.

  • Vluchtmogelijkheden vanaf de planlocatie. Bij een dreigende calamiteit moeten personen in staat zijn om snel van de bedreigde plek weg te kunnen komen. Hiervoor is het nodig dat er in voldoende richtingen straten en wegen zijn waarlangs men kan vluchten. Deze mogelijkheden zijn in voldoende mate rond het plangebied aanwezig (zie ook hierboven onder "Bereikbaarheid").
  • Vluchtmogelijkheden vanuit de gebouwen. Een optimale situering van een (nood)uitgang van een woning of woongebouw bevindt zich aan de zijde van het gebouw die van het ARK is afgekeerd. Op die manier worden, in geval van een calamiteit, vluchtende mensen afgeschermd door het gebouw zelf. De vluchtmogelijkheden zullen in volgende fasen (ontwerp, uitvoering) aan de orde moeten komen.
  • Zelfredzaamheid. Gelet op het karakter van de bebouwing (woningen/appartementen) kan ervan worden uitgegaan dat de meeste mensen een goede gezondheid hebben en mobiel zijn. Dit betekent dat personen zich bij een eventuele dreigende situatie op eigen kracht goed in veiligheid kunnen brengen. Echter, gezien de risicobronnen zijn de maatgevende scenario's vaak van onaangekondigde aard en hebben daardoor geen dreigend karakter. Bij bijvoorbeeld een ongeval met een binnenvaarttanker (aanvaring) met LPG waarbij een BLEVE optreedt zal de BLEVE direct plaatsvinden. Dit verlaagt de zelfredzaamheid.

De mogelijkheden om op eigen kracht te kunnen vluchten nemen toe door de hierboven genoemde maatregelen.

Conclusie
Voor het Amsterdam Rijnkanaal bestaat geen PR 10-6 contour die op de oever komt. Wel geldt er op basis van het basisnet een vrijwaringszone/plasbrandaandachtsgebied. Aangezien de vrijwaringszone geen overlap heeft met het plangebied is er geen strijdigheid met het Bevt. Met de beoogde planontwikkeling blijft het groepsrisico onder 10% van de oriëntatiewaarde en kan worden volstaan met de hierboven opgenomen beperkte verantwoording. Het groepsrisico wordt daarmee als aanvaardbaar beschouwd, mede rekening gehouden met de mogelijkheden voor de rampenbestrijding en zelfredzaamheid. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over het Amsterdam-Rijnkanaal legt geen beperkingen op aan het bestemmingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

Kader
Luchtkwaliteit heeft betrekking op luchtverontreiniging door gasvormige stoffen en verontreiniging van de lucht met stof, door met name verkeer. De luchtkwaliteit beïnvloedt in belangrijke mate de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Wegverkeer is samen met de hoge achtergrondconcentratie in Utrecht, in belangrijke mate van invloed op de luchtkwaliteit. In november 2007 is de wijziging van de Wet milieubeheer met betrekking tot luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wetswijziging staat bekend als de "Wet luchtkwaliteit". Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Op basis van deze wet, opgenomen in artikel 5.16 lid 1 Wet milieubeheer, dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan dat gevolgen kan hebben voor de luchtkwaliteit, rekening te houden met de effecten op de luchtkwaliteit.

Plansituatie
Om de gevolgen van de beoogde herontwikkeling van de Dickensplaats te Utrecht voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen in beeld te brengen is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 5). De luchtkwaliteit ter plaatse van de ontwikkeling aan de Dickensplaats is in dit onderzoek getoetst aan de eisen uit de Wet milieubeheer.

In het onderzoek wordt aangetoond dat het plan voldoet aan het NIBM criterium en daarmee Niet In Betekende Mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit (planeffect maximaal 0,15 ìg/m3 voor NO2 en 0,03 ìg/m3 voor PM10). Daarnaast is in het kader van goede ruimtelijke ordening en gezonde verstedelijking aan de hand van de data uit de NSL-Monitoringstool gekeken wat de luchtkwaliteit in de omgeving van de Dickensplaats is. Voor het jaartal 2017 bedraagt de totale concentratie NO2 31,7 ìg/m3, voor PM10 21,0 ìg/m3 en voor PM2,5 12,7 ìg/m3. De concentraties voldoen ook met het berekende maximale planeffect ruim aan de grenswaarde van 40 ìg/m3 voor NO2 en PM10 en 25 ìg/m3 voor PM2,5.

Op basis van de data uit de NSL Monitoringstool blijkt dat voor 2030 aan de WHO normen voor fijn stof voldaan zal worden (20 ìg/m3 voor PM10 en 10 ìg/m3 voor PM2,5).

Conclusie
Op basis van het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek is de conclusie dat in de toekomstige bestemmingsplansituatie Dickensplaats aan het gestelde in artikel 5.16 eerste lid 1, onder a en onder c, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Hiermee zijn er geen belemmeringen vanuit luchtkwaliteit om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.7 Bodem

5.7.1 Bodemkwaliteit

Kader
Bij het bestemmingsplan wordt getoetst of de bodemkwaliteit geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de geplande functies. Het gemeentelijk bodembeleid gaat uit van de volgende algemene uitgangspunten uit de Wet bodembescherming:

  • Nieuwe bodemverontreiniging moet worden voorkomen en indien er toch bodemverontreiniging ontstaat, moet de bodem direct worden gesaneerd. Een geval van bodemverontreiniging waarbij de verontreiniging geheel of grotendeels ná 1987 is ontstaan, is een "nieuw geval". Deze zorgplicht houdt in dat nieuwe gevallen van bodemverontreiniging zoveel mogelijk ongedaan moeten worden gemaakt.
  • Overige gevallen van ernstige bodemverontreiniging moeten binnen een bepaalde termijn worden gesaneerd als er tevens sprake is van risico's. Het gaat daarbij om humane of milieuhygiënische risico's en om risico's voor verspreiding van de verontreiniging. De sanering gebeurt functiegericht en kosteneffectief.
  • Nieuwbouw op of graafwerkzaamheden in een geval van ernstige bodemverontreiniging zijn ongeacht de risico's niet toegestaan zonder saneringsmaatregelen.
  • Hergebruik van (schone of licht verontreinigde) grond kan bij onverdachte terreinen plaatsvinden op basis van de bodemkwaliteitskaart en het bodembeheerplan.


Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning moet een bodemonderzoek conform de NEN 5740 worden verricht. Op basis van dit onderzoek wordt beoordeeld of de locatie geschikt is voor de geplande functie of dat er nog een nader onderzoek en/of een bodemsanering noodzakelijk is, voordat de locatie geschikt is voor de geplande functie. Als er voor de bouwwerkzaamheden een grondwateronttrekking nodig is, moet rekening gehouden worden met nabij gelegen grondwaterverontreinigingen.

Plansituatie
Het plangebied is nu in gebruik als garagebedrijf met garageboxen. Aan de noordzijde staat een rijtje woningen. Het garagebedrijf exploiteerde in het verleden ook een tankstation. In 2000 is dit tankstation geamoveerd en is een bodemsanering uitgevoerd. In de periode 2004 – 2007 is een grondwatersanering uitgevoerd. Op de locatie is een restverontreiniging aanwezig. In 2012 is een nieuw saneringsplan opgesteld. Berekend is dat de restverontreiniging bij het huidige gebruik geen risico's oplevert voor de mens en het ecosysteem en dat deze zich evenmin noemenswaardig verspreidt via het grondwater waardoor sprake is en blijft van een stabiele situatie. Dit betekent dat geen “actieve sanering” noodzakelijk is. Bij een wijziging van het gebruik moeten de eventuele risico's opnieuw worden bekeken. Door ANTEA is in 2016 een memo opgesteld om alle bodeminformatie van het plangebied in beeld te brengen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0009.png"

  • Onder de huidige showroom (RV1 op de kaart hierboven) is vanaf circa 1,0 meter minus maaiveld een restverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten in de grond aanwezig.
  • Ter plaatse van het zuidelijk deel (RV3) is vanaf circa 1,5/2,0 m –mv. een restverontreiniging met minerale olie en vluchtige aromaten in het grondwater aanwezig (RV3, oranjecontour op de kaart hierboven).
  • Niet uitgesloten kan worden dat de restverontreinigingen RV1 en RV3 bij het gebruik als wonen (met tuin) leiden tot risico's voor de mens als gevolg van uitdamping van vluchtige aromaten naar de binnenlucht (binnen de oranje contour). Of daadwerkelijk dusdanige uitdamping van vluchtige aromaten naar de binnenlucht plaatsvindt waardoor de binnenluchtkwaliteit negatief beïnvloed kan worden, is afhankelijk van diverse factoren zoals de aanwezigheid van een kruipruimte/kelder en de dikte, aard en kwaliteit van de vloeren.
  • De grond bevat plaatselijk puin en baksteenresten en is schoon tot maximaal licht verontreinigd met vooral zware metalen en Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen (PAK). Asbest is niet aangetoond.
  • Op het noordelijk deel van het plangebied (zie onderstaande kaart: blauwe vlak) is dieper dan 80 cm een matig verhoogd gehalte aan lood en dieper dan 90 cm een sterk verhoogd gehalte aan PAK aangetoond. Deze verontreinigingen bevinden zich niet in de contactzone. Sanering is dan ook niet noodzakelijk.
  • In de garage, de showroom en in de garageboxen is geen onderzoek uitgevoerd. De bodemkwaliteit ter plaatse is derhalve onbekend.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0010.png"

Op basis van de Nota bodembeheer 2017-2027 moet bij grondverzet rekening gehouden worden met de toepassingseis woonkwaliteit (zowel generiek als gebiedsspecifiek).

Gebiedsplan
De op de locatie aanwezige grondwaterverontreiniging is opgenomen in het Gebiedsplan gebiedsgericht grondwaterbeheer. Het plangebied ligt in de dynamische zone van dit Gebiedsplan. Dit betekent dat bij bouwbemalingen, grondwateronttrekkingen en voor de aanpak of verplaatsing van grondwaterverontreiniging aansluiting kan worden gezocht bij het Gebiedsplan. Het plangebied ligt niet in of nabij een grondwaterbeschermingszone. WKO systemen mogen alleen in het eerste watervoerende pakket worden geïnstalleerd. Er gelden regels op grond van de Provinciale Milieu Verordening (PMV).

Zetting
Het plangebied is gevoelig voor zetting. Het is verstandig om ook het toekomstig ondergronds ruimtegebruik (b.v. voor bodemenergie, waterberging, boomwortels, kabels en leidingen, riolering, parkeerkelders, infrastructuur) inzichtelijk te maken, om vooraf te kunnen sturen op eventuele knelpunten met (ander) ondergronds en bovengronds gebruik.

Conclusie
Op basis van de in 2016 (zie bijlage 6) en eerder uitgevoerde bodemonderzoeken zijn er ten aanzien van de bodemkwaliteit mogelijk belemmeringen aanwezig. Rekening moet gehouden worden met de restverontreiniging behorend bij het voormalige tankstation en met de sterk met PAK-verontreinigde grond (vanaf 0,9 meter –mv) aan de noordzijde van het plangebied. De grond is, met uitzondering van de sterk verontreinigde grond geschikt voor hergebruik binnen het plangebied. Bij afvoer van grond moet rekening gehouden worden met verschillende kwaliteiten en beperkte hergebruiksmogelijkheden. Na sloop van de opstallen moet aanvullend onderzoek worden verricht. Met in achtneming van deze voorwaarden voor onderzoek en indien nodig voor sanering vormt de bodem geen belemmering voor het plan.

5.8 Natuurbescherming

Kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming van kracht. De initiatiefnemer moet voordat hij begint met sloop, bouw, verbouw of veranderingen in de terreininrichting aanbrengt door onderzoek vaststellen of er op of nabij het plangebied beschermde dieren en planten aanwezig zijn en of voor de werkzaamheden een ontheffing nodig is. Een van de belangrijkste criteria is of de functionaliteit van het leefgebied van beschermde soorten door het plan wordt aangetast. Er kunnen maatregelen worden genomen waardoor negatieve effecten voor de beschermde soorten zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt.

Plansituatie
In het verleden zijn er verschillende ecologische onderzoeken uitgevoerd voor de buurt Halve maan, waar het plangebied Dickensplaats onderdeel van uitmaakt:

  • Hemmers, N. (2014). Quick scan ecologie, Halve Maan fase 2 Utrecht. Els & Linde b.v.
  • Ursinus, T. (2015). Afdoend onderzoek Halve Maan II Utrecht. Els & Linde b.v. (zie bijlage 7);
  • ? (2016). Oriënterend onderzoek garageboxen. Els & Linde b.v.

Deze onderzoeken zijn in het onderstaand onderzoek uit 2018 geüpdatet en het plangebied is uitgebreid:

  • Linden, P.J.H. (2018). Ecologisch onderzoek Dickensstraat e.o. Els & Linde b.v. (zie bijlage 8).

Het onderzoek in 2014 en 2015 is verricht voor het groot onderhoud aan zeven complexen tussen de Dickenslaan, Calderonlaan en Cervanteslaan. Voor de acht paarterritoria die in het nader onderzoek in 2015 zijn aangetroffen zijn 32 alternatieve verblijfplaatsen aangebracht.

De onderzoeken in 2016 en 2018 zijn verricht voor de herontwikkeling van de Dickensplaats. Hierbij worden een rij woningen aan de Cervanteslaan, de onderhoudsgarage en de garageboxen gesloopt. De bomen worden behouden (Startdocument herontwikkeling Dickensplaats). De overige gebouwen zullen worden behouden.

Gebiedsbescherming
Er is getoetst in hoeverre de in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen beschermde gebieden beïnvloedt of daar negatieve effecten op heeft. De conclusies voor de gebiedsbescherming voor het plangebied zijn:

  • Het plangebied ligt niet binnen Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied is Oostelijke Vechtplassen, dat op ongeveer 5 kilometer afstand van het plangebied ligt. Uit een berekening met de (vernieuwde) AERIUS tool blijkt dat de stikstofbijdrage 0,0 mol/hectare is (zie bijlage 1), zowel in de gebruiksfase als in de bouwfase. Dit betekent dat er geen vervolgonderzoek nodig is. Tijdens de bouwfase moet wel gebruik gemaakt worden van STAGE IV klasse voertuigen.
  • Het plangebied maakt geen onderdeel uit van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel van het natuurnetwerk ligt op ongeveer 4 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de aard van de werkzaamheden, de afstand tussen het plangebied en de NNN en de tussenliggende bebouwing worden indirecte negatieve effecten (zoals licht, geluid, trillingen) op de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN gebied eveneens uitgesloten. Er is geen nadere NNN-toetsing benodigd.

Groenstructuurplan
Het plangebied maakt geen onderdeel uit van de stedelijke groenstructuur, zoals opgenomen in de Actualisatie Groenstructuurplan, vastgesteld op 8 maart 2018. Deze bevindt zich ten noorden van de Cervanteslaan in de vorm van sportvelden.

Soortenbescherming
De belangrijkste conclusie van het onderzoek m.b.t. de soortenbescherming zijn:

  • Het onderzoek in 2018 is niet geactualiseerd aan de Utrechtse soortenlijst, omdat ten tijde van vaststelling van de soortenlijst d.d. 7 juni 2018, het onderzoek voltooid was.
  • Binnen de planlocatie voor de herontwikkeling zijn geen streng beschermde soorten in de Wet natuurbescherming aangetroffen of te verwachten.
  • Om effecten op algemene broedvogels te voorkomen dienen werkzaamheden waarbij opgaande beplanting binnen het plangebied wordt verwijderd, buiten het broedseizoen te worden uitgevoerd. Deze loopt globaal van 15 maart tot 15 juli. Indien werken buiten het broedseizoen niet mogelijk is, moet door een deskundige worden gecontroleerd of er broedende vogels aanwezig zijn. Dit geldt ook voor de periode vlak voor of na het broedseizoen. Het gaat om een broedgeval, ongeacht de datum. Indien effecten op broedende vogels niet kunnen worden uitgesloten, mag er niet gewerkt worden.
  • Er dient rekening te worden gehouden met het voorkomen van algemene soorten fauna (zoals de egel) die vallen onder de zorgplicht. Om een juiste invulling te kunnen geven aan de zorgplicht is de Gedragscode Flora- en faunawet van de gemeente Utrecht van toepassing.

Conclusie
Vanuit natuurbescherming zijn er geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.

5.9 Bomen

Kader
Volgens de nota 'Bomenbeleid Utrecht 2009' is bij ruimtelijke plannen een 'Bomenparagraaf' noodzakelijk. Hierin dient een uitspraak gedaan te worden over de wijze waarop rekening wordt gehouden met het belang van de bomen.

Plansituatie
Er is door Boomtotaalzorg BV een bomenparagraaf met rapportnummer 180535 d.d. 29-08-2018 opgesteld met een beoordeling van de bomen en of duurzaam behoud van de bomen mogelijk dan wel wenselijk is, gegeven de sloop van de garages en de nieuwbouw van de woningen (zie bijlage 10). De bomen staan tussen de Dickensplaats en Dickenslaan naast de te slopen garages. De zes bomen staan op een afstand van 1,5 meter van de gesloopte garages en vallen net buiten de grens van het plangebied ten behoeve van de nieuwbouwplannen.

De bomen zijn zes Italiaanse populieren (Populus nigra 'Italica') tegen de achtertuinen van de woningen aan de Dickenslaan (huisnummers 8 t/m 24). De populieren, met een leeftijd van ca. 70 jaar, hebben een boomhoogte van 18 – 24 meter met een zuilvormige kroonontwikkeling. Dit is kenmerkend voor Italiaanse populieren. De boomkronen van de bomen 1 t/m 3 vormen vrijwel een aaneengesloten kroon. Zo ook de boomkronen van 4 & 5. De bomen staan op korte afstand, circa 1,5 meter, van de voormalige gevel van de gesloopte garages.

Voor de beoordeling van de toekomstverwachting zijn de stamvoet, stam en kroon beoordeeld op diktegroei, knopzetting, eventuele aantastingen en verzwakkingsymptomen. Ten aanzien van de mechanische en fysiologische toestand van de bomen worden binnen een termijn van 10 jaar geen problemen verwacht. De toekomstverwachting van de bomen is derhalve redelijk.

Op grond van onze beoordeling van de bomen in relatie tot de noodzakelijk uit te voeren activiteit is het advies om de bomen te behouden. Wel dienen maatregelen te worden getroffen om het duurzaam behoud van de bomen te kunnen garanderen. Geadviseerd wordt om voorafgaand aan de daadwerkelijke bouwwerkzaamheden een Bomen Effect Analyse (BEA) op te laten stellen. In een BEA kunnen de precieze effecten op de bomen in kaart worden gebracht. Eveneens kunnen de nodige maatregelen worden bepaald die nodig zijn voor een duurzaam behoud van de bomen.

Door Groendirectie holland is voor de zes Italiaanse populieren een bomen effect analyse uitgevoerd (zie bijlage 11). Uit dit onderzoek van 9 juli 2019 komt naar voren dat alle bomen een goede conditie hebben. De mechanische structuur van twee bomen is echter minder goed: in de stam van boom 5 zijn twee recente lengtescheuren aangetroffen en boom 4 heeft een potentieel zwakke plek. Voor deze bomen wordt daarom een beperkte verlaging van de kroon aanbevolen. De toekomstverwachting van deze bomen is na snoei 10 jaar of meer. Als gevolg van de bouwplannen zal de kroon van boom 3 teruggesnoeid moeten worden. Daarnaast worden in het onderzoek randvoorwaarden gegeven die voorafgaand en tijdens de bouw in acht genomen moeten worden.

Conclusie
Gezien het feit dat de bestaande bomen behouden kunnen blijven en het bouwplan zich schikt naar het voortbestaan van deze bomen is er geen aanleiding om deze te kappen. Er wordt voldaan aan de ruimtelijke randvoorwaarden om de zes grote populieren te behouden. Binnen het plangebied worden daarnaast nieuwe bomen aangeplant.

5.10 Water

Kader
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan het functioneren van het watersysteem onder druk komen te staan. Het doel van de 'Watertoets' is het waarborgen van water gerelateerd beleid en water gerelateerde beheeraspecten door ruimtelijke ontwikkelingen vroegtijdig en evenwichtig te toetsen aan de relevante ruimtelijke plannen en besluiten van Rijk, provincies en gemeenten.

Ruimtelijke plannen moeten wettelijk voorzien zijn van een 'Waterparagraaf', een ruimtelijke onderbouwing van de huidige en toekomstige waterhuishoudkundige situatie. Met de watertoets worden de waterhuishoudkundige gevolgen van plannen vroegtijdig inzichtelijk gemaakt, de afwegingen expliciet en toetsbaar vastgelegd en in het wateradvies van de waterbeheerders opgenomen.

Door afstemming met de waterbeheerder(s) wordt voorkomen dat door een ruimtelijke ontwikkeling de kansen voor de waterhuishouding niet worden benut en de bedreigingen niet worden herkend. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem tijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.

Plansituatie
Binnen het plangebied ligt geen oppervlaktewater. Aan de westzijde van de wijk West ligt het Amsterdam Rijnkanaal en aan de noordoostzijde ligt het Merwedekanaal. Beide oppervlaktewateren zijn in eigendom van het Rijkswaterstaat. Zij zijn verantwoordelijk voor het functionele kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van deze watergangen.

Het plangebied ligt in peilgebied Stadspeil Utrecht met een vast peil van +0,58m NAP. Een droge ondergrond is een belangrijke randvoorwaarde voor het faciliteren van een bestemming van een gebied. Voldoende drooglegging en ontwateringsdiepte in een plangebied is van groot belang om overstroming (inundatie) en grondwateroverlast te voorkomen, juist bij de toepassing van een kelder.

De drooglegging, het verschil tussen maaiveld en streefpeil, moet volgens de norm van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden minimaal 1,0 m zijn. De ontwateringsdiepte, het hoogteverschil tussen maaiveld en de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG), moet volgens de norm van de gemeente Utrecht minimaal 0,7 m bedragen. De gemiddelde ontwateringsdiepte in het plangebied varieert tussen +1,70 m en +2,20 m NAP (maaiveld) – -0,30 m (GHG) = 2,00 m tot 2,5 m NAP. Deze voldoet in de huidige situatie aan de gestelde norm.

Het vloerpeil van de panden dient minimaal 0,15 m boven het straatpeil te liggen. Het gebied dient daarnaast zo ingericht te worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt. Hieraan wordt voldaan, als een extreme bui van 80 mm in één uur, verwerkt kan worden zonder dat er schade optreedt in gebouwen en aan vitale infrastructuur (zoals nutsvoorzieningen) door instromend regenwater en er ook geen gezond- en veiligheidsrisico's kunnen optreden (zoals bijvoorbeeld door opdrijvende putdeksels). Daarvan moet 45 mm ten opzichte van verhard oppervlak binnen het plangebied worden vasthouden en verwerkt en dit kan door groene daken te realiseren of ondergrondse infiltratie. De ledigingstijd van de buffer bedraagt maximaal 48 uur. De buffer dient hierna weer volledig beschikbaar te zijn voor nieuwe buien.

In de hele wijk de Halve Maan ligt een gescheiden stelsel, die in 2009 is aangelegd. Het IT riool heeft een overstort naar het oppervlaktewater en het vuilwater wordt afgevoerd naar een gemaal, die het verpompt naar de RWZI.

In het plangebied kan een IT riolering worden aangelegd, die aangesloten kan worden op het omliggende IT stelsel. Ook het vuilwater kan op verschillende plaatsen aangesloten worden op het DWA stelsel.

Conclusie
De voorgenomen toekomstige ontwikkeling heeft geen negatief effect op de waterhuishouding (zie voor een nadere onderbouwing bijlage 12).

5.11 Archeologie

Wettelijk kader
In 1992 heeft Nederland het Europese Verdrag van Malta ondertekend en in 1998 geratificeerd. Doel van dit verdrag is een betere bescherming van het Europese archeologische erfgoed door een structurele inpassing van de archeologie in ruimtelijke ordeningstrajecten. Eén van de belangrijkste uitgangspunten van het Verdrag van Malta is dat archeologische waarden zoveel mogelijk in situ in de bodem bewaard dienen te blijven. Alleen als behoud in situ niet mogelijk is, wordt overgegaan tot behoud van de archeologische informatie ex situ, door middel van opgraven en bewaren in depot. Een ander uitgangspunt is dat het onderzoek naar de aanwezigheid van archeologische waarden in een zo vroeg mogelijk stadium dient plaats te vinden, zodat hiermee bij de planontwikkeling rekening gehouden kan worden. Een derde uitgangspunt is het 'de verstoorder betaalt principe'. Alle kosten die samenhangen met archeologisch onderzoek dienen te worden betaald door de initiatiefnemer van de geplande bodemingrepen. Ten slotte richt het Verdrag van Malta zich tevens op een toename van kennis, herkenbaarheid en beleefbaarheid van het archeologische erfgoed.

De Erfgoedwet heeft betrekking op archeologie op het land en onder water. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijft artikel 38a van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Artikel 38a schrijft voor dat in een bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten.

Verordening en bestemmingsplan
De gemeente Utrecht heeft ervoor gekozen ter bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen een verordening op te stellen voor het hele grondgebied van de gemeente. In de verordening op de archeologische monumentenzorg is een vergunningenstelsel opgenomen ter bescherming van het archeologische erfgoed, waarmee de wettelijk vereiste bescherming kan worden geboden. In bestemmingsplannen wordt verwezen naar de verordening en een regel opgenomen (dubbelbestemming Waarde - Archeologie). In deze dubbelbestemming is opgenomen dat de voor Waarde- archeologie aangewezen gronden mede zijn bestemd voor de bescherming en veiligstelling van de archeologische waarden en verwachtingen. Met deze specifieke gebruiksregel wordt geregeld dat onder een met het bestemmingsplan strijdig gebruik in ieder geval wordt begrepen het handelen in strijd met de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg. Door de verordening en de daarbij behorende archeologische waardenkaart is de bescherming van de archeologische waarden en verwachtingen in de bodem van de gemeente Utrecht gewaarborgd en zijn verstoringen van de bodem vanaf een op de archeologische waardenkaart aangegeven oppervlakte en diepte vergunningplichtig.

Gemeentelijke archeologische waardenkaart
De Archeologische Waardenkaart van de gemeente Utrecht ligt ten grondslag aan de verordening op de archeologische Monumentenzorg. Deze waardenkaart is geënt op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarde (IKAW) van de provincie en op de kennis en ervaring opgedaan in tientallen jaren archeologisch onderzoek in de stad. Hij geeft inzicht in de ligging van beschermde archeologische rijksmonumenten, gebieden van hoge archeologische waarde, gebieden van hoge archeologische verwachting en gebieden van archeologische verwachting en bij welk te verstoren oppervlakte en diepte een vergunningsplicht geldt. In de op de waardenkaart aangeduide gebieden waar een vergunningplicht geldt zal van toekomstige initiatiefnemers tot bodemverstorende activiteiten een inspanning vereist worden om resten uit het verleden op te laten sporen en zo nodig veilig te stellen.

Beschermde archeologische rijksmonumenten worden op grond van de Erfgoedwet beschermd. Op grond van Hoofdstuk 9 Overgangsrecht blijven paragraaf 2 en 3 van hoofdstuk II van de Monumentenwet 1988 van toepassing tot inwerkingtreding van de Omgevingswet. Hierin staat dat aantasting van de beschermde archeologische monumenten niet is toegestaan. Voor wijziging, sloop of verwijdering van een archeologisch Rijksmonument moet een vergunning worden aangevraagd waarop de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed beslist.

Gebieden van hoge archeologische waarde (rood) zijn gebieden waarvan bekend is dat er archeologische waarden zijn, maar die niet beschermd zijn als archeologisch rijks- of gemeentelijk monument. Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 50 m2 en dieper dan 50 cm. Gebieden van hoge archeologische verwachting (geel) zijn zones waar op grond van eerder uitgevoerd archeologisch onderzoek dan wel op basis van historisch geografisch onderzoek archeologische waarden te verwachten zijn (er wordt een middelhoge tot hoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 50 cm. Bij gebieden met een archeologische verwachting (groen) zijn de verwachtingen lager (er wordt een middelhoge dichtheid aan archeologische vondsten of sporen verwacht). Hier geldt een archeologievergunningsplicht bij bodemingrepen groter dan 1000 m2 en dieper dan 50 cm. Daarnaast zijn op de kaart witte gebieden aangewezen. Voor deze zones geldt geen verwachting en geen vergunningstelsel.

Archeologie in het Plangebied 
Het plangebied bevindt zich op de gemeentelijke archeologische waardenkaart in een gebied van archeologische verwachting (groen). In gebieden waar een archeologische verwachting (groen) geldt, dient op grond van de Verordening Archeologische Monumentenzorg van gemeente Utrecht bij grondroerende werkzaamheden van meer dan 1.000 m2 een vergunning aangevraagd te worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0344.BPDICKENSHALVEMAAN-VA01_0012.png"

Archeologisch onderzoek
Voor het onderhavige plangebied is een archeologisch bureauonderzoek opgesteld en verkennend booronderzoek uitgevoerd. Het bureauonderzoek had als doel een gespecificeerde archeologische verwachting op te stellen in het plangebied. Het verkennend booronderzoek was het aanvullen en toetsen van deze gespecificeerde archeologische verwachting. Het onderzoek is uitgevoerd met waarnemingen in het veld, waarbij informatie verzameld is over de aan- of afwezigheid, de (diepte)ligging, de aard, de omvang, de datering en fasering, de gaafheid en conservering, en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische resten in het plangebied. Het onderzoek vond plaats op november 2018 en is verricht door Transect. De resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd in het rapport: 'Utrecht, Dickensplein. Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase. Van Nales, T., Nieuwegein 2019 (zie bijlage 13).

Uit de resultaten van het verkennend booronderzoek bleek dat een eventueel archeologisch niveau kan worden aangetroffen op ca. 1,00 m – 1,80 m beneden het huidige maaiveld anno 2019. Alleen ter plaatse van boring 4 ligt de intacte ondergrond 90 cm beneden het huidige maaiveld (0,96 m +NAP). Bij de andere boringen is dit vanaf 1.30 – 1.80 m –Mv (0,54 m +NAP – 0,27 m +NAP). Voor werkzaamheden tot 1,10 m beneden het huidige maaiveld hoeft geen aanvullend archeologisch onderzoek plaats te vinden in het plangebied. Deze ingrepen (tot 1,10 –Mv) kunnen zonder archeologische voorwaarden worden uitgevoerd. Er hoeft dan geen vergunning te worden aangevraagd.

Conclusie
Naar verwachting reikt de sloop en niet nieuwbouw niet dieper dan 1,10 m -Mv. Er is daarom geen vervolgonderzoek nodig. Mochten de ingrepen dieper zijn dan 1,10 m beneden het huidige maaiveld binnen het plangebied, dan moet de situatie voor de start uitvoering worden beoordeeld door het bevoegd gezag. Archeologisch vervolgonderzoek is dan mogelijk noodzakelijk.

5.12 Kabels en leidingen

De aanwezige kabels en leidingen in het plangebied zijn inzichtelijk gemaakt via een Klic-melding. Wanneer het inrichtingsplan opgesteld gaat worden zullen deze gegevens in ogenschouw genomen moeten worden. Als blijkt dat er binnen het projectgebied kabels en leidingen in het geding zijn en deze verwijderd dan wel verplaatst moeten worden, dan moet dit gebeuren in overleg met de nutsbedrijven. De toestemming van een eventuele verlegging moet de initiatiefnemer zelf aanvragen en de daarmee samenhangende kosten zijn voor rekening van de aanvrager.

Er liggen geen hoofdkabels of leidingen in het gebied die moeten worden beschermd via een regeling in het bestemmingsplan.

5.13 Kwaliteit van de leefomgeving

Kader
In het kader van kwaliteit van de leefomgeving wordt door de gemeente in ruimtelijke plannen in belangrijke mate steeds meer aandacht gevraagd voor de aspecten zon en schaduw, sociale veiligheid, toegankelijkheid voor minder validen en windhinder omdat dit aspecten zijn die de kwaliteit van de openbare ruimte beïnvloeden. Daarnaast wordt in deze paragraaf het aspect licht in relatie tot de sportvelden van het Sportpark Marco van Basten besproken.

Plangebied
Bezonning

De bezonningsstudie (zie bijlage 14) laat zien dat er in het binnenterrein nauwelijks een verslechtering optreedt van de bezonning voor de bestaande woningen. Dit komt enerzijds door de geringe hoogte van de laagbouw (2 lagen) en de relatief grote afstand tot de bestaande bouwblokken aan de Dickenslaan en de Calderonlaan. Het nieuwe appartementengebouw aan de Cervanteslaan van 5 bouwlagen (waar nu een woongebouw van 2 lagen staat) levert voor een klein aantal woningen (op de hoek van het blok aan de Calderonlaan) ten westen daarvan een verslechterde bezonning op, aan het einde van de dag, na 15:00 uur (17:00 uur in juni) valt hier een slagschaduw op. Dit betreft echter geen onevenredige verslechtering van de bestaande situatie.

Sociale veiligheid

Bewoners van Halve Maan Noord scoren lager op het gevoel van veiligheid. Zeker dit gebied is 's nachts een minder fijne plek. Het toevoegen van woningen op de Dickensplaats zorgt voor meer zicht en sociale controle op deze plek en dit kan mogelijk bijdragen aan een verbeterd veiligheidsgevoel. De nieuwe woningen in het plangebied zijn een aanvulling op het huidige woonaanbod in deze buurt. Dit kan zorgen voor doorstroming in de buurt, maar ook voor nieuwe bewoners die kunnen bijdragen aan de sociale cohesie in de wijk. De keuze voor een leefgalerij aan de luwe binnenzijde van het plangebied zorgt ook voor sociale cohesie onder bewoners. Het idee is namelijk dat bewoners eerder met elkaar in contact komen wanneer zij langs elkaars buitenruimte lopen om naar hun eigen woning te gaan. De positionering van de bouwblokken is er op gericht de nieuwe openbare ruimte te voorzien van voorkanten. De bestaande woningen aan de Dickenslaan en de Calderonlaan daarentegen krijgen om hun privacy te waarborgen geen voorkanten op zich gericht, maar zij krijgen te maken met de zijkanten van de woningblokken.

Toegankelijkheid voor minder validen

Utrecht wil een stad zijn die toegankelijk is voor iedereen. Utrecht werkt sinds 2007 aan die toegankelijkheid, eerst met Agenda 22 en nu met het VN-Verdrag handicap. Dit verdrag is in 2016 vastgesteld. Inmiddels is het Handboek Openbare Ruimte (HOR) geactualiseerd en vormt het toetsingskader voor de openbare ruimte rondom het bouwplan. Daarmee wordt geborgd dat het VN-verdrag Handicap van toepassing is op deze ontwikkeling.

Windhinder

Het aspect windhinder speelt bij gebouwen die hoger zijn dan 30 meter en is daarom voor deze ontwikkeling niet aan de orde.

Lichthinder

Aan de noordzijde van het plangebied, aan de andere zijde van de Cervanteslaan, ligt Sportpark Marco van Basten. In het sportpark bevinden zich voetbalvelden en tennisbanen. Om mogelijke lichthinder te bepalen voor de nieuw te bouwen woningen is aangesloten bij de Richtlijn Lichthinder van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV). Deze richtlijn gaat uit van verschillende omgevingszones. Per omgevingszone zijn andere richtwaarden van toepassing. In Utrecht zijn de omgevingszones geobjectiveerd via de Kadernota Kwaliteit openbare ruimte en de Richtlijnen digitale en/of bewegende reclame vormen. Voor Sportpark Marco van Basten geldt Omgevingszone E2 'landelijk gebied'. Op 19 september 2018 is er door Tauw een onderzoek (met kenmerk N001-1264531XSO-V01-sal-NL) uitgevoerd naar lichthinder. Uit het rapport van Tauw blijkt dat de verlichting van Sportpark Marco van Basten voldoet aan de richtwaarden van Omgevingszone E2.

Op 14 mei 2019 (verzonden op 15 mei 2019, met kenmerk HZ_WABO-19-04182) is er een omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van nieuwe lichtmasten met LED-verlichting en het verhogen van bestaande lichtmasten en het vervangen van de verlichtingsbron voor Sportpark Marco van Basten. Met deze omgevingsvergunning wordt het ook mogelijk dat het voetbalveld dat direct tegenover het plangebied ligt (veld 2), wordt voorzien van LED-verlichting. In de bestaande situatie is dit een onverlicht veld. De appartementen (van vijf bouwlagen) die aan de Cervanteslaan worden gebouwd zullen de meeste effecten ondervinden van de nieuwe lichtmasten. Voor de rest van het plangebied (de grondgebonden woningen) zal het appartementengebouw, gezien de hoogte, een afschermende werking hebben. Daarom is op basis van de Richtlijn Lichthinder van de NSVV, een beoordeling uitgevoerd met betrekking tot eventuele lichthinder ten opzichte van de appartementen. Hierbij is de nieuwe situatie betrokken, dus waarbij op het veld tegenover het appartementencomplex 6 lichtmasten met een hoogte van 15 meter worden geplaatst.

Er is getoetst aan de grenswaarden voor lichtval (in lux) tegen de gevel van het appartementengebouw en voor de hoeveelheid lichtsterkte afkomstig van een armatuur (in candela). Naast het licht van het afzonderlijke veld is beoordeeld of het licht van alle velden en banen voldoet aan de E(v) lux op de gevel van het toekomstige appartementengebouw. Omdat candela wordt bepaald door de meest nabij gelegen lampen, hoeft hier geen cumulatie onderzoek naar te worden uitgevoerd.

Uit de beoordeling blijkt dat ter plaatse van de gevel van het te maken appartementencomplex wordt voldaan aan de grenswaarden van licht waarmee een aanvaardbaar woonklimaat gegarandeerd blijft.

Conclusie
De aspecten bezonning, sociale veiligheid, toegankelijkheid voor minder invaliden, windhinder en lichthinder staan een goede ruimtelijke ordening niet in de weg.

5.14 Gezondheid

Kader
Utrecht groeit binnen enkele decennia naar 410.000 inwoners in 2030. Het gemeentebestuur wil de ruimte in de stad optimaal benutten voor deze groei en kiest voor inbreiding. Daarmee worden de waardevolle landschappen rondom de stad gespaard. Daarvoor is het nodig dat de kwaliteit van de openbare ruimte verbetert. Ook is het belangrijk dat de inwoners van Utrecht verschillende sport- en beweegmogelijkheden in de omgeving hebben.

Plansituatie
De Dickensplaats wordt op dit moment voornamelijk gebruikt voor parkeren en opslag in de garageboxen. Binnen de woonwijk is dit daarom een afwijkend gebied.

Het nieuwe plan voor de Dickensplaats zorgt voor meer groen in het gebied. In het plangebied is nu al groen aanwezig; langs de woningen is een groenstrook en daarin staan bomen. Deze bomen blijven behouden, daarnaast worden er ook nieuwe bomen toegevoegd en is er meer ruimte voor groen rondom de woningen. Ook komt er een ruimte waar mogelijk een speeltoestel zou kunnen komen te staan. De grondgebonden woningen zijn geschikte woningen voor gezinnen met kinderen. Een speeltoestel is daarom op deze plek gewenst.


In de buurt zijn verschillende sport- en beweegmogelijkheden. Het sportpark Marco van Basten is aan het plangebied gelegen, hier zijn tennis en voetbalvelden te vinden. Daarnaast ligt het nog te realiseren Rondje Stadseiland dichtbij. Het Rondje Stadseiland wordt een langzaamverkeersverbinding, langs het Merwedekanaal en het Amsterdam Rijnkanaal, maar nu al is dit een gebruikelijke wandel en hardlooproute. Ook heeft de Johan Wagenaarkade met meer ruimte voor de voetganger en de fietser gekregen. Aan het Herderplein is ook een laagdrempelige fitnessruimte te vinden in één van de buurthuizen.

De woningen aan de Cervanteslaan krijgen beneden in het gebouw de ruimte om de fiets neer te zetten. Deze plek is logisch gelegen ten opzichte van fietsroutes. Daarnaast hoeven bewoners maar één deur door om de fiets te plaatsen. Hierdoor wordt het gemakkelijk gemaakt om de fiets te pakken. Ook de grondgebonden woningen hebben goede en toegankelijke fietsenbergingen in de achtertuin.

Conclusie
Vanuit een gezondheidsperspectief is de herontwikkeling van Dickensplaats een goede ontwikkeling waar zowel de huidige bewoners van omliggende woningen als nieuwe bewoners profijt van hebben.

5.15 Duurzaamheid

Kader
De gemeente stelt hoge duurzaamheidseisen aan de bebouwde omgeving met als doel een gezond stedelijk leven voor iedereen, nu en in de toekomst. De hoofdthema's van duurzaamheid zijn de energietransitie, circulaire economie, klimaatadaptatie, diervriendelijk bouwen en natuur en groen. Hierbij is een integrale visie op duurzaamheid voor het gebied met aandacht voor de thema's van belang. De ontwikkelaar heeft een duurzaamheidsvisie en EPC berekening aangeleverd (zie bijlage 15 en bijlage 16).

Plansituatie
In de bouwenvelop is aangegeven dat nog onderzocht wordt of nul-op-de-meter woningen financieel haalbaar zijn. Omdat de kavel niet groot genoeg is voor het aantal benodigde bodemlussen en het dakoppervlak beperkt is, is nul-op-de-meter bij de appartementen waarschijnlijk niet haalbaar. Uit nader onderzoek is gebleken dat een EPC <0,0 voor de woningen haalbaar is, maar voor de appartementen niet. De nieuwbouw wordt onder andere voorzien van zonnepanelen, HR+++(triple) glas en douches met warmtewisselaar (wtw). De nieuwbouw wordt sowieso gasloos aangelegd. Daarnaast is om een onderzoek gevraagd, waaruit een GPR-score van 7,75 wordt verwacht. Door de nieuwbouw voor de thema's energie, milieu, gezondheid, gebruikskwaliteit en toekomstwaarde te beoordelen en hier een rapportcijfer aan te verbinden wordt duurzaam bouwen meetbaar. Deze score blijkt voor de nieuwbouw haalbaar te zijn.

Voor klimaatadaptatie is van belang dat het totaal aan verhard oppervlak ten opzichte van de huidige situatie afneemt. Er wordt in het plangebied namelijk groen toegevoegd. Dit heeft een positief effect op het waterbergend vermogen en op het voorkomen van hittestress. Dat de 6 populieren behouden blijven en er circa 20 bomen in het plangebied worden bijgeplant is voor klimaatadaptatie en het thema groen en natuur ook positief. Om de biodiversiteit in de stad te vergroten worden in de gevels van de woningen voorzieningen getroffen voor het plaatsen van vleermuiskasten en in de gevel van het appartementengebouw komen openingen voor het aanbrengen van zwaluwkasten. Daarnaast hebben in de directe omgeving renovatiewerkzaamheden aan panden van Mitros plaatsgevonden, waarbij in totaal 32 vleermuiskasten in de gevels zijn aangebracht.

Door de herontwikkeling verdwijnt het garagebedrijf, dat ook een showroom heeft, binnen het plangebied. Een onderzoek naar circulair bouwen heeft uitgewezen dat het garage gedeelte vanwege de staat van onderhoud en de hoeveelheid aan asbest niet hergebruikt kan worden. Het demonteren van de showroom gevel bleek wel mogelijk. Dit is inmiddels gebeurd. Hiermee blijft de karakteristiek showroom in Utrecht behouden.

Conclusie
De gebiedsontwikkeling draagt, binnen de huidige stand van techniek en concreet beleid, bij aan de energietransitie, klimaatadaptatie en ruimte voor groen, natuur en dieren in de stad. Het hergebruik van de showroomgevel draagt bij aan een circulaire economie. Vanuit duurzaamheid zijn er dan ook geen belemmeringen om het bestemmingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de integrale gebiedsontwikkeling van het plangebied Dickensplaats. M.b.t. dit plangebied faciliteert dit bestemmingsplan de ontwikkeling van sociale huurwoningen. Vanwege de prognose dat Utrecht naar ruim 450.000 inwoners groeit in 2040 en de aantrekkende woningmarkt wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan Dickensplaats voldoende aannemelijk geacht.

Financiële uitvoerbaarheid
Gemeenten zijn op grond van de Wro verplicht om de kosten van de grondexploitatie te verhalen. In geval de gemeente de uitgeefbare gronden in eigendom heeft, vindt verhaal van de kosten van de grondexploitatie plaats door verkoop van bouwrijpe grond. De te ontwikkelen grond is gedeeltelijk in eigendom van de gemeente. In geval de gemeente niet over de gronden beschikt, kan de gemeente een overeenkomst over grondexploitatie aangaan waarbij de grondeigenaar zich verbindt de kosten van grondexploitatie aan de gemeente te voldoen. Als het niet mogelijk is het kostenverhaal bij overeenkomst te verzekeren moet er, gelijktijdig met het bestemmingsplan, een exploitatieplan vastgesteld worden. In dat laatste geval worden de kosten van de grondexploitatie verhaald door een financiële voorwaarde aan de omgevingsvergunning te verbinden.

In dit geval is het kostenverhaal verzekerd door een anterieureovereenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer, zodat het opstellen van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

Leges
De gemeentelijk kosten voor de begeleiding en toetsing van aanvragen voor vergunningen, worden uit de daarvoor bestemde leges gedekt. Voor het verhaal van door de gemeente gemaakte kosten die niet worden gedekt uit de reguliere leges is een overeenkomst gesloten tussen gemeente en initiatiefnemer. Hierin worden alle door de gemeente voor dit initiatief gemaakte kosten verhaald.

Planschade
De gemeente heeft daarom een planschaderisico-inventarisatie laten opstellen voor de inschatting van de risico's op planschade (zie hiervoor bijlage 17).

Ten aanzien van de aansprakelijkheid voor mogelijke planschade is in de genoemde overeenkomst vrijwaring voor de gemeente opgenomen. Eventuele planschadeclaims komen voor rekening van de initiatiefnemer. De risicoanalyse planschade is als bijlage toegevoegd aan de toelichting van dit bestemmingsplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Het plan is aan een aantal instanties toegezonden voor reactie als bedoeld in art 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Hieronder zijn de reacties samengevat en beantwoord. Van 29 juli 2019 tot en met 4 september 2019 is de mogelijkheid geboden om een reactie in te dienen. Indien wij een reactie hebben ontvangen, is deze hieronder samengevat weergegeven en beantwoord.

Provincie Utrecht
Van de Provincie Utrecht is geen reactie ontvangen.

Wijkraad West
De Wijkraad West heeft geen reactie ingediend.

Veiligheidsregio Utrecht (VRU)
Per brief van 15 augustus 2019 (ingekomen op 23 augustus 2019) heeft de VRU een reactie gegeven op het plan. Over paragraaf 5.5 (externe veiligheid) heeft de VRU de volgende adviezen meegegeven:

  • In de alinea 'Maatregelen m.b.t. voorbereiding van bestrijding en beperken omvang van een zwaar ongeval' staat dat de secundaire bluswatervoorziening in orde is. Over de primaire bluswatervoorzieningen wordt echter niet gesproken. In de huidige situatie bevindt de dichtstbijzijnde bluswatervoorziening zich op de kruising Dickenslaan - Rabelaisstraat. De VRU adviseert om bij de verdere planuitwerking het stedenbouwkundig ontwerp verder te specificeren en ter advisering aan de Veiligheidsregio Utrecht aan te bieden ter advies op het gebied van bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid.

Reactie:
Het bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de aanvraag om omgevingsvergunning. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouw wordt het bouwplan ook nog ter toetsing aan de VRU aangeboden. Aan de hand van deze stukken kan de VRU de bluswatervoorzieningen en bereikbaarheid beoordelen.

  • Qua inzettijden wordt in de ruimtelijke onderbouwing gesproken over de ligging van de brandweerposten Leidsche Rijn (Belcampostraat) en Schepenbuurt (Vlampijpstraat). Het advies is om deze passage te wijzigen en de locaties van de uitrukposten achterwege te laten; de basisbrandweerzorg is niet geënt op afstand maar het plangebied is meegenomen in het repressief dekkingsplan van de Veiligheidsregio Utrecht (Veiligheidszorg op Maat, vastgesteld in 2012 door het algemeen bestuur van de Veiligheidsregio Utrecht). Derhalve is de operationele slagkracht en snelheid van optreden gewaarborgd.

Reactie:
De tekst van de toelichting bij het bestemmingsplan is in lijn met het advies van de VRU aangepast.

  • In de genoemde alinea wordt geschreven dat het plangebied zelf, ten behoeve van de hulpverlening, goed bereikbaar is vanwege de bestaande infrastructuur. De VRU kan dit, op basis van de toegestuurde stukken, niet beoordelen. De VRU adviseert om een meer gespecificeerd stedenbouwkundig ontwerp voor te leggen waarop de bereikbaarheid voor hulpdiensten nader kan worden beoordeeld.

Reactie:
Het bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de aanvraag om omgevingsvergunning. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouw wordt het bouwplan ook nog ter toetsing aan de VRU aangeboden. Aan de hand van deze stukken kan de VRU de bereikbaarheid voor de hulpdiensten beoordelen.

  • In de alinea 'Mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen bij een "dreigend" zwaar ongeval' mist de VRU de constatering dat gezien de risicobronnen de maatgevende scenario's vaak van onaangekondigde aard zijn en dus geen dreigend karakter kennen. Als voorbeeld is een warme BLEVE niet maatgevend bij een ongeval met een binnenvaarttanker op het Amsterdam Rijnkanaal omdat van aanstraling bij schepen vrijwel nooit sprake is. Dit verlaagt de mate van zelfredzaamheid. De VRU adviseert daarnaast om bij de verantwoording van de hulpverlening gebruik te maken van de informatie in de toelichting van het advies over de "Zelfredzaamheid".

Reactie:
De tekst over zelfredzaamheid is aangepast. Voor het overige geeft de informatie in de toelichting van het VRU advies over de 'Zelfredzaamheid' geen aanleiding tot verdere aanpassing van de tekst van hoofdstuk 5.5 van de toelichting van het bestemmingsplan.

  • In de conclusie van hoofdstuk 5.5 staat dat het groepsrisico laag is en als aanvaardbaar wordt beschouwd. De VRU adviseert om deze tekst te wijzigen naar 'Met de beoogde planontwikkeling wordt 10% van de oriënterende waarde van het groepsrisico niet overschreden en kan worden volstaan met de hierboven opgenomen beperkte verantwoording.'.

Reactie:
In de tekst is de geciteerde zin gevoegd. De opmerking over de aanvaardbaarheid is gehandhaafd.

  • In de ruimtelijke onderbouwing zijn de maatgevende scenario's niet expliciet vermeld en uitgewerkt. De VRU adviseert om de maatgevende scenario's alsnog op te nemen op basis van de in de bijlage gegeven informatie.

Reactie:
De maatgevende scenario's zijn in de toelichting opgenomen in de eerste alinea onder het kopje 'Vervoer over waterwegen - Algemeen', maar kennelijk te beperkt naar het oordeel van de VRU. De tekst onder het genoemde kopje is aangepast.

  • De VRU adviseert om in de omgevingsvergunning activiteit bouw als voorschrift op te nemen dat ten tijde van een plasbrand of (dreigende) BLEVE van het gebouw weggevlucht kan worden in de richting van de stralingsluwe zijde (oostelijke richting).

Reactie:
Het bestemmingsplan wordt gecoördineerd met de aanvraag om omgevingsvergunning. In het kader van de aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouw wordt het bouwplan ook nog ter toetsing aan de VRU aangeboden. Daarnaast zullen de genoemde maatregelen als voorschrift in de omgevingsvergunning worden opgenomen.

Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR)
Op 26 juli 2019 heeft de HDSR per e-mail een reactie gegeven op de waterparagraaf.

  • Het HDSR wil weten of hoe in figuur 6 'Tabel toename verhard oppervlak' de tuinen zijn meegenomen. Hierbij wordt aangegeven dat er voor tuinen een richtlijn geldt van 60% verhard en 40% onverhard.

Reactie:
De genoemde richtlijn van 60% en 40% zit in de getallen van de tabel verwerkt.

  • Het HDSR heeft voor paragraaf 9 'Wateropgave' de tekstsuggestie om in de laatste zin 'afkoppelen van hemelwater' te veranderen in 'klimaatproof in te richten'.

Reactie:
Het tekstvoorstel is overgenomen.

  • Voor onder het kopje 'Water en klimaatadaptatie' heeft de HDSR een tekstsuggestie.

Reactie:
Het tekstvoorstel is overgenomen.

  • Het HDSR vraagt zich af of er binnen het plangebied wel ruimte is voor het eventueel aanleggen van wadi's. Als hier geen ruimte voor is, dan adviseert de HDSR dit onderdeel uit de tekst te verwijderen.

Reactie:
Het tekstvoorstel is overgenomen.

  • Het HDSR stelt voor om de titel van paragraaf 10 van 'Klimaatadaptatie en klimaatstresstest' te veranderen in 'Toelichting klimaatadaptatie' en om de laatste twee paragraven te verwijderen.

Reactie:
Het tekstvoorstel is overgenomen.

Daarnaast heeft de HDSR per brief van 30 augustus 2019 gereageerd. In de brief wordt aangegeven dat de reactie van 26 juli 2019, die op de concept waterparagraaf is gegeven niet is verwerkt in het voorontwerbestemmingsplan. Ook wordt gevraagd om in de toelichting van het bestemmingsplan op te nemen dat het vloerpeil van panden minimaal 0,15 meter boven straatpeil moet komen te liggen en dat het gebied dusdanig ingericht moet worden dat zelfs bij een zeer extreme regenbui er geen schade optreedt.

Reactie:
Het advies met betrekking tot de toelichting is overgenomen. Daarnaast is de juiste versie van de waterparagraaf als bijlage van de toelichting opgenomen.

Conclusie
De reacties hebben op een aantal punten geleid tot aanpassing van het plan.

6.2.2 Participatie bouwenvelop

Op basis van het nieuwbouwinitiatief is in mei 2018 een informatieavond georganiseerd waar alle bewoners van de Halve Maan Noord voor uitgenodigd zijn. Hierbij is de buurt geïnformeerd over de voorgenomen plannen en uitgenodigd om in een klankbordgroep input te leveren voor de uitwerking van de plannen naar een Voorlopig Ontwerp.

In juni en juli 2018 hebben twee klankbordgroep bijeenkomsten plaatsgevonden. De belangrijke thema's die hierin naar voren kwamen waren:

  • creëer een buurtgevoel;
  • groen karakter: behoud van bestaande bomen en waar mogelijk toevoegen van groen;
  • leefbaarheid/sociale veiligheid;
  • verkeer en parkeren: tegengaan hardrijders, sluiproutes en voorkom parkeerproblemen.


In het startdocument waren drie stedenbouwkundige modellen beschreven. Deze drie modellen zijn doorgenomen aan de hand van bovengenoemde thema's. Het voorkeursmodel van de klankbordgroep (zogenaamd model B) is overgenomen. Op basis van dit model is het ontwerp uitgewerkt richting een Voorlopig Ontwerp.

De uitkomst van de klankbordgroep is door middel van een nieuwsbrief teruggekoppeld naar alle bewoners van De Halve Maan Noord. In de nieuwsbrief is men uitgenodigd voor een informatieavond om meer toelichting te krijgen over de plannen. Deze informatieavond heeft in januari 2019 plaatsgevonden en was een groot succes. Er was veel belangstelling en overwegend positieve geluiden.

De Cervanteslaan waar het appartementenblok gerealiseerd wordt, is eenrichtingsverkeer voor autoverkeer. Het huidige wegprofiel is dusdanig breed dat in de praktijk auto's nog steeds beide richtingen gebruiken, met name als sluiproute om de drukke Lessinglaan - Joseph Haydnlaan te ontwijken. Dit gaat o.a. gepaard met hardrijden waardoor bewoners overlast ervaren. De weginrichting sluit onvoldoende aan op het verkeersregime van eenrichtingsverkeer. Vanuit omwonenden is het verzoek gekomen om de verkeerssituatie op de Cervanteslaan mee te nemen in het uitwerken van het plan.

Geen inspraakreacties
De bouwenvelop heeft van vrijdag 15 maart tot en met 29 maart 2019 ter visie gelegen. In die periode hadden belanghebbenden de mogelijkheid om voor de vaststelling van de bouwenvelop door aan het college van burgemeester en wethouders een reactie te sturen.

Door middel van een wijkbericht zijn omwonenden hierover geïnformeerd. Een papieren versie van de bouwenvelop heeft bij de balie op het stadskantoor gelegen. De digitale versie was ook raadpleegbaar op de gemeentelijke website.

Van de mogelijkheid om een reactie te geven is geen gebruik gemaakt.

6.2.3 Advies wijkraad

De wijkraad heeft geen advies ingediend.

Hoofdstuk 7 Juridische plantoelichting

7.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is opgesteld volgens de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere leesbaarheid, raadpleegbaarheid en helderheid voor de gebruiker en draagt zo bij aan een effectiever en efficiëntere dienstverlening.

7.2 Opbouw regels

De opzet van de bestemmingsregels is steeds gelijk:

  • bestemmingsomschrijving (met ondergeschikte en nevengeschikte doeleinden);
  • bouwregels;
  • afwijkingsregels van de bouwregels;
  • waar nodig: een bijzondere gebruiksregel, bijvoorbeeld bij wonen een aan-huis-verbonden bedrijf.
  • afwijkingsregels van de gebruiksregels;
  • eventueel een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, ter bescherming van aanwezige cultuurhistorische, landschappelijke of natuurwaarden;
7.2.1 Het gebruik van het woord of

Wanneer in de regels van dit bestemmingsplan in een opsomming van gevallen het woord 'of' wordt gebruikt, is daaronder mede begrepen de situatie dat meer dan een van de genoemde gevallen zich tegelijk voordoen. Onder 'of' wordt een combinatie van opties niet uitgesloten.

7.3 Regeling bijbehorende bouwwerken

In het Besluit omgevingsrecht Bijlage II artikel 2 staan de vergunningvrije bijbehorende bouwwerken opgesomd. Deze vergunningvrije bouwwerken zijn in 2014 aanzienlijk verruimd. De vergunningvrije bouwwerken komen overeen met de voorheen door de gemeente Utrecht gehanteerde standaard erfbebouwingsregeling bij woningen. Besloten is daarom om in het bestemmingsplan geen aparte regels meer op te nemen voor bijbehorende bouwwerken, maar om te verwijzen naar de vergunningvrije bijbehorende bouwwerkenregeling in het Besluit omgevingsrecht.

7.4 Nadere toelichting begripsomschrijvingen

Een aantal begripsomschrijvingen vraagt om een nadere toelichting.

Zo wordt onder een Aan-huis-verbonden bedrijf ook een kleinschalige voorziening ten behoeve van kinderopvang verstaan. Door de beperking van de maatvoering van een aan-huis-verbonden bedrijf in de bestemmingen waar dat is toegestaan (maximaal 1/3 van de vloeroppervlakte van de woning met een maximum van 60 m²), is de kleinschaligheid gegarandeerd.

7.5 Systematiek van de bestemming Wonen

Aan-huis-verbonden bedrijf
Een belangrijk onderdeel van de bestemming Wonen is de regeling van de aan-huis-verbonden bedrijven als ondergeschikte functie bij het wonen. Zoals de naam al aangeeft, gaat het bij een aan-huis-verbonden bedrijf om een beroeps- of bedrijfsuitoefening in combinatie met wonen en dus door één van de bewoners van de woning. De maximale oppervlakte die daarvoor is toegestaan is 1/3 deel van het vloeroppervlak van de woning (inclusief aanbouwen) en vrijstaande bijgebouwen met een maximum van 60 m². Bij een aan-huis-verbonden bedrijf mag geen sprake zijn van detailhandel, horeca, afhaalzaken of belhuizen.

Er is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het toestaan van milieucategorie B2 voor een aan-huis-verbonden bedrijf, echter onder de voorwaarde dat de bedrijfsactiviteit in kwestie naar aard en invloed op de omgeving gelijk kan worden gesteld met bedrijfsactiviteiten in milieucategorie A of B1 van de Lijst van Bedrijven functiemenging.

7.6 Artikelsgewijze toelichting

Op een aantal bestemmingen is in deze paragraaf een nadere toelichting opgenomen.

Artikel 3 Groen
De verschillende soorten groenvoorzieningen (met uitzondering van het snippergroen) zijn opgenomen in één bestemming. Een groot deel van het groen heeft alleen een functie als plantsoen of als speelplek.

Binnen de bestemming Groen is ook waterbeheer, waterberging en sierwater toegestaan. De kleinere watergangen zijn dan ook niet apart bestemd. Daarnaast mogen er binnen deze bestemming voet- en fietspaden worden gerealiseerd.

Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
De meeste wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer- Verblijfsgebied'. Dit zijn de wegen met hoofdzakelijk een functie voor het bestemmingsverkeer. Ook de pleinen, de bermen van wegen en het snippergroen maken hier deel van uit. Er zijn kleine gebouwtjes toegestaan bijvoorbeeld voor het realiseren van fietsenstallingen.

Artikel 5 Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de te realiseren woningen al dan niet in combinatie met een aan-huis-verbonden bedrijf. Binnen deze bestemming zijn tevens voorzieningen ten behoeve van het wonen toegestaan, zoals onder andere, tuinen, ontsluitingswegen, paden en (gebouwde) parkeervoorzieningen. In de regels is opgenomen dat alle woningen (100%) moeten worden gebruikt als sociale huurwoningen.


Artikel 6 Waarde - Archeologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen ter veiligstelling en bescherming van de archeologische waarde en verwachtingen. Door de daarin opgenomen specifieke gebruiksbepaling waarin wordt verwezen naar de Verordening op de Archeologische Monumentenzorg is een handelen in strijd met het bestemmingsplan een strafbaar feit.

Hoofdstuk 3 Algemene regels


Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
Deze regel is opgenomen om te voorkomen dat een stuk grond dat al eens was betrokken bij het verlenen van een omgevingsvergunning bij de beoordeling van latere bouwplannen nogmaals wordt betrokken.

Artikel 8 Algemene bouwregels
Dit artikel regelt de mogelijkheid voor (beperkte) overschrijdingen van bebouwingsgrenzen die op de kaart zijn aangegeven, een voorwaardelijke verplichting over parkeren en regels voor woningvorming en omzetting.

Voorwaardelijke verplichting over parkeren
Deze planregel volgt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 9 september 2015 (201410585/1) over bestemmingsplan "KPN Campus Fockema Andreaelaan, Rubenslaan e.o.".
Artikel 3.1.2, tweede lid, van het Bro maakt het mogelijk dat een bestemmingsplan ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Artikel 8.3 lid 1 van de planregels regelt dat bij een omgevingsvergunning voor het bouwen de parkeergelegenheid voor auto's en fietsen voldoet aan het gemeentelijk beleid (ten tijde van het opstellen van deze toelichting: de Nota Stallen en Parkeren 2013). 

Bij het toetsen van een bouwaanvraag aan het bestemmingsplan, zal onderzocht worden of de aanvraag voldoet aan de voorwaarde om voldoende parkeergelegenheid te regelen.

Als gedurende de geldigheid van dit bestemmingsplan het parkeerbeleid wordt gewijzigd, geldt als uitgangspunt dat een aanvraag om omgevingsvergunning aan het op dat moment geldende parkeerbeleid wordt getoetst. Daarom bevat artikel 8.3 lid 2 een regel die bij gewijzigd beleid een afweging over de bij de aanvraag horende parkeereis, zodat gemotiveerd wordt in hoeverre het nieuwe beleid wordt toegepast.

Woningvorming en omzetting
De gemeenteraad heeft op 26 november 2015 (en op 1 juli 2019) de Beleidsnotitie Woningsplitsen en omzetten vastgesteld, waarin het gemeentelijke beleid voor het splitsen en omzetten van woningen is verwoord. Woningvorming door (bouwkundig) splitsen of omzetten van woningen is niet langer zonder meer toegestaan.

Woningvorming en omzetting van woningen ten behoeve van kamerverhuur voorziet weliswaar in de behoefte aan woonruimte voor starters en studenten, maar kan de leefbaarheid van de omgeving nadelig beïnvloeden. Klachten van omwonenden tonen aan dat een regeling nodig is, waarin het belang van het uitbreiden van het aantal woningen en kamers voor starters en studenten afgewogen wordt tegen het belang van het behouden van een goede leefkwaliteit van de buurt waarin die uitbreiding plaatsvindt.

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) biedt de mogelijkheid om de leefbaarheid in een bestemmingsplan te beschermen. Op grond daarvan kan woningvorming en omzetting gereguleerd worden. Lid 8.4 van dit bestemmingsplan regelt dat het vormen en het omzetten van woningen mag als dat op een aanvaardbare manier gebeurt. De regel onder 2 geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om, in afwijking van de regel onder 1, woonvorming of woningsplitsing toe te staan. Burgemeester en wethouders toetsen hierbij aan de algemene leefbaarheidstoets en de fysieke leefbaarheidseisen van de Beleidsnotitie en beleidsregels Woningsplitsen en omzetten uit 2015. De voorwaarde voor het verlenen van de vergunning is, dat er goede woningen of onzelfstandige woonruimten ontstaan en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het woon- en leefklimaat, het verkeer, de parkeersituatie en de gebruiksmogelijkheden van de buren.

Artikel 9 Algemene gebruiksregels
De Wabo bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Een algemeen gebruiksverbod hoeft derhalve niet meer in de planregels te worden opgenomen. Het is wel mogelijk om in het bestemmingsplan aan te geven wat onder verboden gebruik in ieder geval wordt verstaan. In dit artikel is opgenomen dat onder verboden gebruik wordt verstaan: onbebouwde gronden te gebruiken als staanplaats voor onderkomens als opslagplaats voor onklare voer-, vlieg- en vaartuigen of onderdelen daarvan of als stortplaats voor puin en afvalstoffen.

Het gebruik of bouwen in strijd met het bestemmingsplan was vroeger onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening via een algemene gebruiksbepaling en strafbepaling geregeld in het bestemmingsplan. Onder de Wet ruimtelijke ordening was een en ander geregeld in de wet zelf. Met de invoering van de Wabo is dat opnieuw gewijzigd. Nu is het als volgt geregeld.

Voor elke verandering van gebruik (in ruime zin) die in strijd komt met een bestemmingsplan is volgens artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo een omgevingsvergunning nodig. Indien voor een dergelijk planologisch strijdig gebruik geen omgevingsvergunning wordt gevraagd of een gevraagde vergunning niet wordt verleend, komt dit gebruik dus in strijd met artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Dat artikel kan vervolgens bestuursrechtelijk of strafrechtelijk via de Wet op de economische delicten worden gehandhaafd.

Strijdig gebruik met planologische regelingen waarvan afwijking niet is toegestaan valt niet onder artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo. Met het oog op dergelijk gebruik is in artikel 7.2 Wet ruimtelijke ordening een verbodsbepaling opgenomen bij de invoering van de Wabo.

Woningvorming en omzetting
Het bestemmingsplan bevat een algemene gebruiksregel voor het vormen en het omzetten van woningen met behoud van een goede leefkwaliteit. Deze regel is, in aanvulling op de algemene bouwregel over woningvorming en omzetting nodig, omdat woningvorming en omzetting soms ook zonder bouwkundige aanpassingen kan plaatsvinden.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels
Dit artikel regelt de bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders om af te wijken van de regels. Dit heeft primair tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Ze kunnen worden toegepast als er niet op grond van de bestemmingsregelingen in hoofdstuk 2 al afgeweken kan worden. Het gaat dan om een afwijking van maten, afmetingen en percentages, het plaatsen van objecten van beeldende kunst, het realiseren van kleine nutsgebouwtjes.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels


Artikel 11 Overige regels
Er mogen uitsluitend geluidgevoelige bestemmingen worden opgericht indien het bouwplan in overeenstemming is met de Wet geluidhinder of met het besluit ontheffing Hogere waarde.

Artikel 12 Overgangsrecht
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen.

Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande legale situatie, dan zijn daarop de overgangsregels van toepassing. De overgangsregel heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe regels plaatsvindt.

Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.

Vergunningplichtige bouwwerken die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wabo die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.

Wel kan met een beroep op het overgangsrecht een aanvraag worden ingediend voor de verbouw van een illegaal bouwwerk. Om te voorkomen dat een dergelijke aanvraag moet worden gehonoreerd, is in de overgangsbepaling van dit plan opgenomen dat deze slechts van toepassing is op legale bouwwerken.

Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd, voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.

Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, van het overgangsrecht is uitgesloten.

Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan. Dit laatste is uiteraard mede afhankelijk van andere aspecten, waaronder de vraag of het strijdige gebruik reeds zolang plaatsvindt dat de gemeente haar rechten heeft verwerkt.

Artikel 13 Slotregel
In dit artikel is de naam van het bestemmingsplan, de citeertitel, omschreven.

Prostitutie
In het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen seksinrichtingen gevestigd met een vergunning op basis van de APV. Gezien het in Utrecht gehanteerde maximumstelsel zijn nieuwe seksinrichtingen niet toegestaan en zijn seksinrichtingen uitgesloten in de gebruiksbepaling en in de begripsbepaling "aan-huis-verbonden bedrijf". Gelet op het binnen de gemeente gehanteerde maximumstelsel betekent de regeling in dit bestemmingsplan geen algeheel verbod, maar wel een verbod op seksinrichtingen binnen dit plangebied.

7.7 Handhaving

Door handhaving controleert de overheid of burgers, bedrijven en bijvoorbeeld overheidsorganen zich aan de wet- en regelgeving houden. Onder handhaving wordt verstaan het door controle (toezicht en opsporing) en het toepassen (of dreigen daarmee) van bestuursrechtelijke sancties, bereiken dat het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift wordt nageleefd. De handhaving van de van toepassing zijnde regeling binnen de gemeente Utrecht, wordt uitgevoerd door diverse diensten en afdelingen. Zo wordt namens het college onder andere gehandhaafd op de regels van voorliggend bestemmingsplan. Dit betekent dat de regels voor wat betreft het gebruik en de bebouwingsregels worden gehandhaafd. Dit gebeurt veelal door toetsing tijdens het behandelen van de aanvragen om omgevingsvergunning, maar kan ook gebeuren als gevolg van toezicht tijdens de uitvoering van de bouw of op grond van een eigen constatering indien een bouwwerk of een perceel in strijd met het bestemmingsplan wordt gebruikt. Indien er bijvoorbeeld sprake is van illegale ingebruikname van gemeentelijke grond, dan zal hiertegen worden opgetreden.

Doel handhavend optreden
Het doel van het handhavend optreden van de gemeente is niet direct gekoppeld aan de noodzaak van een actueel bestemmingsplan. Voor de bewoners van het plangebied is duidelijk waar zij aan toe zijn (qua bouwen, zoals bijvoorbeeld uitbreiding van de woning, en qua gebruik), maar het niet handhaven haalt de effectiviteit van een actueel bestemmingsplan onderuit. De toegevoegde waarde van het verlenen van een omgevingsvergunning voor een vrijstaand bijbehorend bouwwerk is niet groot, indien er op andere plaatsen - zonder vergunning - vrijstaande bijbehorende bouwwerken zijn geplaatst. Dit wordt nog eens problematischer zodra een omgevingsvergunning wordt geweigerd, terwijl diverse vergelijkbare bouwwerken reeds illegaal zijn geplaatst. In dit laatste geval is de roep om handhavend op te treden dan ook het grootst.

Wijze van handhaven
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht heeft het college een tweetal instrumenten bij handhaving van bestemmingsplannen tot haar beschikking: bestuursdwang en dwangsom. Bij het toepassen van bestuursdwang wordt de overtreding (het geconstateerde illegale bouwwerk c.q. gebruik) ongedaan gemaakt op kosten van de overtreder. Dit kan betekenen dat een bouwwerk door de gemeente wordt afgebroken en de kosten van bijvoorbeeld de aannemer en de gemeentelijke (voorbereidings)kosten op de overtreder worden verhaald. Het is tevens mogelijk om, indien er zonder omgevingsvergunning wordt gebouwd en de bouw wordt stilgelegd door middel van een bouwstop, de bouwmaterialen weg te slepen en elders op te slaan. Het opleggen van een last onder dwangsom betekent bijvoorbeeld dat het illegale gebruik moet worden gestaakt binnen een door het college gestelde termijn. Overschrijdt men de termijn, dan zal de dwangsom in rekening worden gebracht bij de overtreder. Doel van de dwangsom is het onaantrekkelijk maken van het voortzetten van de geconstateerde overtreding. De dwangsom zal dan ook in relatie moeten staan aan (en zal derhalve altijd hoger zijn dan) het voordeel dat de overtreder heeft bij het voortzetten van de illegaliteit. In het plangebied zal handhavend worden opgetreden tegen het illegale gebruik van bouwwerken en percelen. Bijvoorbeeld het verhuren van opslagruimte ten behoeve van de stalling van caravans, maar ook het gebruik van een winkel als café. Verder zal er bij de bouw worden gecontroleerd op de uitvoering van verleende omgevingsvergunningen. Uiteraard zal er ook gecontroleerd worden of, in het geval van een geweigerde omgevingsvergunning voor een woning, de betreffende woning niet alsnog wordt gebouwd. Voorts zal de gemeente toezien op - onder de Wet milieubeheer vallende - bedrijven. Dit vloeit voort uit de regels van het bestemmingsplan. Indien er immers ter plaatse een bedrijfsactiviteit plaats mag vinden, zal dit qua gebruik (intensiteit en hinder) gehandhaafd worden.