Plan: | Veenzoom 2 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0342.BPLG0024-0301 |
Het perceel Veenzoom 2 in Soest betreft een voormalig agrarisch erf aan de rand van de bebouwde kom. Het perceel bestaat uit één woning met enkele bijgebouwen. Het bestemmingsplan laat op het perceel twee aaneen gebouwde woningen toe. Op die locatie zijn twee vrijstaande woningen op twee losse percelen eigenlijk meer passend in het landschap dan één erf met twee woningen. Om die reden heeft de initiatiefnemer een plan ontwikkeld voor de bouw van twee vrijstaande woningen. De bestaande woning en een deel van de bijgebouwen worden gesloopt. Hiervoor worden twee afzonderlijke bouwpercelen gecreëerd passend bij de verkavelingsstructuur in de omgeving. Deze ontwikkeling past niet binnen het geldende bestemmingsplan, waardoor een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk is. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken.
Ligging
Het plangebied bestaat uit een bestaand woonerf aan de Veenzoom in Soest. Het plangebied bevindt zich aan de zuidwestrand van het dorp Soest (provincie Utrecht) net in het landelijk gebied. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Soest, sectie G, perceelsnummer 13647. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1: Ligging plangebied (bron: google.nl/maps)
Begrenzing
De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omkaderd). In dit figuur is een luchtfoto weergegeven waarop het huidige woonperceel bestaande uit een woning met bijgebouwen te zien is. De gronden aan de achterzijde van het perceel hebben momenteel een agrarische bestemming. In de toekomstige situatie blijft dit gebruik ongewijzigd. Zie de verbeelding voor de exacte begrenzing van het plangebied.
Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: provincie Utrecht)
Voor de Veenzoom 2 in Soest geldt het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied'. Het bestemmingplan 'Landelijk Gebied' is door de gemeenteraad van Soest op 19 december 2013 vastgesteld. Op 13 juni 2015 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden. In figuur 1.2 is een fragment uit de verbeelding van dit bestemmingsplan opgenomen.
Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'Landelijk Gebied' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Aan het plangebied is de bestemming 'wonen' toegekend met een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Middelhoge verwachting'. Daarnaast heeft het perceel de bouwaanduiding 'twee-aaneen'. De strook tussen de woning en de straat heeft de bestemming 'tuin'. De gronden aan de achterzijde van het perceel heeft de bestemming 'Agrarisch met waarden'.
De gronden waar de twee vrijstaande woningen zijn beoogd, zijn daarmee bestemd voor twee aaneengebouwde woningen met de daarbijbehorende bijgebouwen.
Het geldende bestemmingsplan biedt daarmee geen mogelijkheden om twee vrijstaande woningen te realiseren. Met deze herziening wordt het bestemmingsplan gewijzigd van twee aaneengebouwde woningen in twee vrijstaande woningen.
Het onderhavige bestemmingsplan 'Veenzoom 2' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.
De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.
Het perceel Veenzoom 2 in Soest betreft een voormalig agrarisch erf aan de rand van Soest. Op het perceel staat een woning met een oppervlakte van circa 120 m². Daarbij zijn twee vrijstaande bijgebouwen van in totaal circa 210 m² aanwezig. Het zuidoostelijk gelegen bijgebouw betreft een voormalige koeienstal (zogeheten grupstal) en heeft een oppervlakte van circa 128 m². Deze wordt in de nieuwe situatie ingepast. De overige bijgebouwen betreffen kleinere aanelkaar gebouwde bouwwerken die worden gesloopt. Ten zuidoosten van het perceel liggen enkele agrarische gronden waar op basis van het geldende bestemmingsplan 'Veenzoom' twee vrijstaande woningen gebouwd kunnen worden. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2016 vastgesteld. Achter het erf aan de Veenzoom 2 ligt een bestaande paardenbak. De paardenbak is in het vigerende bestemmingsplan niet opgenomen. Achter de paardenbak ligt een bestaand complex met volkstuinen.
Figuur 2.1: Weergave huidige situatie
Figuur 2.2: Zicht op het perceel vanaf de Veenzoom (bron: google.nl/maps)
In het nieuwe plan wordt de bestaande woning gesloopt. Op het bijgebouw van 128 m² na worden ook de overige bijgebouwen op het bestaande perceel gesloopt. Het huidige perceel wordt in twee kavels opgedeeld van elk circa 25 meter met elk een woonhuis en een bijgebouw. Er zal in deze paragraaf ingegaan worden op de landschappelijke inpassing.
Bij de ontwikkeling van de woningen is de landschappelijke inpassing van groot belang. Deze dient te passen binnen de landelijke sfeer dat de Veenzoom zo'n mooi eigen karakter geeft. Kenmerkend voor het gebied is het slagenlandschap. De verkaveling bestaat uit lange smalle stroken in dezelfde richting. De stroken zijn van de Wieksloterweg in noordoostelijke richting geöriënteerd en tot diep in de kern van Soest nog zichtbaar. De twee nieuwe percelen worden hier in opgenomen.
Figuur 2.3 Percelen weergegeven in het landschap (bron Building Design)
De bouw van twee vrijstaande woningen op twee afzonderlijke percelen sluit beter aan bij de bestaande ruimtelijke structuur dan één perceel met één woning. De twee nieuwe langwerpige kavels worden benadrukt middels nieuw aan te brengen beplanting conform het aanwezige slagenlandschap. Om de openheid tussen de twee percelen te behouden worden de bijgebouwen bijna geheel achter de hoofdgebouwen gerealiseerd. De beplanting bestaat uit zomereiken en beukenhagen langs het agrarisch gebied tot aan de gronden behorend bij de volkstuinen. Daarnaast worden op de percelen zelf enkele inheemse bomen geplant. In figuur 2.4 is een landschapsplan van het perceel weergegeven. Deze is ook opgenomen als bijlage 2 bij de regels. Het nemen van de landschapsmaatregelen en de sloop van de bestaande woning en een deel van de bijgebouwen wordt gewaarborgd middels een voorwaardelijke verplichting. In de nieuwe situatie blijft de bestaande paardenbak gehandhaafd. Deze krijgt in het onderhavig bestemmingsplan een positieve bestemming.
Figuur 2.4: Toekomstige situatie (bron: Hannink landschapsvormgeving)
De maatvoeringen voor de nieuwe woningen sluiten aan bij de naastgelegen woningen aan de Veenzoom. Het bouwvlak heeft een afmeting van 8 bij 12 meter en ligt enkele meters voor de rest van de woonbestemming. Op die manier liggen bijgebouwen altijd achter de voorgevelrooilijn.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 vastgesteld. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Voor het juridisch borgen van de nationale belangen uit deze Structuurvisie heeft het Rijk op basis van de Wet ruimtelijke ordening, twee besluiten waarmee dat mogelijk is. Deze twee besluiten zijn verschillend van elkaar in aard (beleidsmatig versus procesmatig):
Mede gelet op de ligging van het plangebied, zijn er geen directe raakvlakken met de hiervoor beschreven Nationale belangen.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan heeft geen raakvlakken met de nationale belangen zoals deze benoemd zijn in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Derhalve wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het doel van deze ladder is het bevorderen van een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte én het voorkomen van overprogrammering. Om dit te bereiken is de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro, artikel 3.1.6, tweede lid). Dit betekent dat bij ruimtelijke besluiten (zoals het vaststellen van een bestemmingsplan) moet worden gemotiveerd hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt van het ruimtegebruik. Het procesvereiste is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten die voorzien in een stedelijke ontwikkeling. In het Bro is een stedelijke ontwikkeling gedefinieerd als: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.
Het procesvereiste ziet er als volgt uit:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen zowel binnen als buiten bestaand stedelijk gebied moet de behoefte worden beschreven. Tot 1 juli 2017 diende de toelichting een onderbouwing te bevatten waarin de 'actuele regionale behoefte' naar de nieuwe stedelijke ontwikkeling werd beschreven. Per 1 juli is dit gewijzigd in een onderbouwing van de 'behoefte' naar de stedelijke ontwikkeling.
In de Bro is het bestaand stedelijk gebied als volgt gedefineerd: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft het planologisch wijzigen van twee aaneengebouwde woningen in twee vrijstaande woningen op een bestaand woonperceel. Het aantal woningen in het plangebied neemt daarmee niet toe.
Op 12 december 2016 heeft Provinciale Staten (PS) van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. Dit is een actualisatie/herijkte versie van de PRS die op 4 februari 2013 door PS was vastgesteld. In de PRS zijn 4 pijlers benoemd voor de ruimtelijke ontwikkeling tot 2028.
duurzame leefomgeving
Met de ontwikkeling van een duurzame leefomgeving sorteert de provincie voor op de klimaatverandering. Het is de ambitie om in 2040 als provincie klimaatneutraal en klimaatbestendig te zijn. Om dit te halen moet bij ruimtelijke ontwikkelingen nu al rekening worden houden met deze ambitie.
beschermen kwaliteiten
Ontwikkeling van de kwaliteiten die de provincie dooraderen is gewenst, omdat dit bijdraagt aan de aantrekkelijkheid van de provincie. De kwaliteiten die de gehele provincie raken betreffen het landschap, de cultuurhistorie en de natuur. Deze kwaliteiten spelen altijd een rol bij ontwikkelingen waarbij wordt gestreeft naar het behoud daarvan. Bescherming van deze kwaliteiten is noodzakelijk, want ze zijn kwetsbaar en onvervangbaar.
vitale dorpen en steden
Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, blijven vitale dorpen en steden behouden.
dynamisch landelijk gebied
De provincie wil de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden. Functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur worden daarom gekoesterd waarbij verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied zoveel mogelijk wordt voorkomen. Dit beleid vormt de contramal van het beleid voor de vitale dorpen en steden. De kwaliteit van het landelijk gebied draagt immers bij aan de aantrekkelijkheid en het goede functioneren van de steden en daarmee aan de aantrekkelijkheid van de provincie. Uiteraard is het voor zowel het landelijk als stedelijk gebied belangrijk dat stad en land goed met elkaar zijn verbonden. Daarom biedt de provincie mogelijkheden voor het verbeteren van de kwaliteiten van de zones rondom de kernen. Hierbij wordt gedacht aan gebiedsontwikkelingen waarin groene en recreatieve kwaliteiten verbonden worden met stedelijke kwaliteiten. Dit draagt bij aan een goede afronding van de kern en daarmee aan de kwaliteit van het binnenstedelijk leefmilieu.
Conclusie
Onderhavig bestemmingsplan betreft het planologisch wijzigen van twee aaneengebouwde woningen in twee vrijstaande woningen op een bestaand woonperceel aan de rand van het stedelijk gebied van het dorp Soest. Het plangebied wordt in zijn geheel landschappelijk ingepast. Het plan past binnen de pijlers van de structuurvisie.
Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie hebben Provinciale Staten de provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2013 vastgesteld. Het doel van de verordening (PRV) is om een aantal provinciale belangen uit de PRS te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.
Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied met de aanduiding kernrandzone van de provincie Utrecht. In artikel 3.2 van de PRV is geregeld dat verstedelijking van het landelijk gebied wordt tegen gegaan tenzij ergens anders in de verordening anders is bepaald. In de kernrandzone kan ten behoeve van het versterken van de ruimtelijke kwaliteit in de kernrandzone wel verstedelijking worden toegestaan. Daarnaast is in artikel 3.5 van de PRV aangegeven dat in geval er sprake is van een bebouwingsenclave en/of bebouwingslint binnen het landelijk gebied er verstedelijking kan plaatsvinden indien o.a. de ruimtelijke kwaliteit wordt verhoogd.
In Bijlage 1 bij de toelichting is een analyse opgenomen van het bestaande landschap en een ruimtelijke onderbouwing waaruit blijkt dat de nieuwe situatie beter in het landschap past. Er is sprake van het wijzigen van twee aaneengebouwde woningen in twee vrijstaande woningen in de kernrandzone en een bebouwingslint. Het bestemmingsvlak wonen neemt niet toe. Er vindt geen uitbreiding van stedelijke bestemmingen plaats en het totaal aantal woningen blijft gelijk. De bouw van twee vrijstaande woningen sluit qua massa beter aan bij de bestaande ruimtelijke structuur dan de grotere massa van twee twee-aaneengebouwde woningen. Het plan is daarmee in overeenstemming met de genoemde artikelen.
Het plangebied is gelegen in het landschap Utrechtse Heuvelrug. Voor het landschap Utrechtse Heuvelrug wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:
Met het plan wordt een bestaand erf opnieuw ingericht waarbij de mogelijkheid twee aaneengebouwde woningen te bouwen wordt gewijzigd in twee vrijstaande woningen. Het hele plangebied wordt landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kwaliteiten van het gebied.
Conclusie
Het plan betreft een zeer kleinschalige ontwikkeling waarbij het planologisch reeds toegestane aantal woningen niet toeneemt. Het perceel wordt landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met de kwaliteiten van het gebied. Gezien het bovenstaande is het plan in overeenstemming de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In de structuurvisie is globaal vastgelegd hoe de gemeente Soest er in 2030 ongeveer uit moet zien. De kracht van de structuurvisie zit in de samenhang tussen elementen als aantal en soort woningen, werkgelegenheid, voorzieningen en verkeersafwikkeling. Het speerpunt van de structuurvisie is om het dorp Soest levendig en groen houden. In de structuurvisie wordt gestreefd naar een evenwichtige bevolkingsopbouw. Alle bevolkingsgroepen moeten kunnen blijven wonen, werken en gebruik maken van voorzieningen in de gemeente Soest. Daarom wordt er gebouwd voor de eigen bevolking en wordt rekening gehouden met een kleine instroom. Het toevoegen van woningen, voornamelijk voor het goedkope segment en voor doorstromers, mag niet ten koste gaan van het groene en dorpse karakter. In de afbeelding hieronder is het plangebied aangegeven op een uitsnede van de structuurvisiekaart.
Figuur 3.1: Uitsnede 'structuurvisie Soest 2009 - 2030' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied is gelegen binnen de zone dat is gekenmerkt als de 'Groene Mantel'. Hier geldt het principe dat eerst het landschap een duidelijk en sterk profiel moet krijgen. Binnen dit versterkte landschappelijk kader kan geleidelijk en gedoseerd op een aantal plekken woningbouw plaatsvinden. Het voorstel is om (bij volledige benutting van de inbreidingslocaties) in dit gebied de nog benodigde uitbreiding van Soest te zoeken (eerst binnen de contour, dan indien nodig daarbuiten). Landschappelijk is dit vanwege het half-open karakter relatief goed in te passen. Ook kan de woningbouw zodanig worden gesitueerd en vormgegeven dat het de ecologische ontwikkeling niet in de weg zit.
Conclusie
Met deze ontwikkeling worden er op basis van het bestemmingsplan geen nieuwe woningen toegevoegd. Een bestaand erf waar twee woningen aaneen mogen worden gebouwd wordt heringericht waarbij de mogelijkheid ontstaat om twee vrijstaande woningen te bouwen. Daarbij wordt het plangebied landschappelijk ingepast waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kwaliteiten.
De gemeente Soest heeft samen met Baarn, Eemnes en Bunschoten een Landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. In het LOP is het hele grondgebied ingedeeld in verschillende landschaptypen. In figuur 3.2 is uitsnede van het LOP gevoegd met in het rood omcirkeld het plangebied. Het plangebied is gelegen in een (stedelijk) overgangslandschap: overgangslandschappen van de flanken.
Figuur 3.2: Uitsnede 'Landschapsontwikkelingsplan Eemland 2005. Rood omcirkeld het plangebied
De bestaande en gewenste ruimtelijke structuur bestaat uit een halfopen landschap, gevormd door in het bijzonder kavelgrensbeplantingen. Deze kavelgrensbeplantingen zijn een vrij eenvoudige, doch sterk beeldbepalende en -structurerende bouwsteen voor het half open landschap. Door sortimentskeuzen kan de diversiteit binnen het halfopen landschap vervolgens benadrukt worden, denk hierbij aan houtwallen.
In het LOP is voor het gebied ten noorden van de Wieksloterweg en de kern van Soest een beschrijving opgenomen met te behouden, te herstellen en te ontwikkelen aspecten. Belangrijkste onderdeel daarvan is het behoud/versterken van het groene karakter, de verkavelingsstructuur en het karakteristieke lint door middel van beplanting. Het plan versterkt met het opdelen van het bestaande erf in twee percelen de karakteristieke verkavelingsstructuur van het gebied. Dit wordt benadrukt door middels nieuw aan te brengen beplanting.
Het plan is in overeenstemming met het Landschapsontwikkelingsplan Eemland.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen:
In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.- beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Toets
Het voorliggend plan voorziet in een herinrichting van een bestaand woonerf waarbij een woning met twee bijgebouwen worden gesloopt en twee vrijstaande woningen worden teruggebouwd.
De beoogde activiteit wordt in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage aangemerkt als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. Het onderhavige project wordt niet gezien als een m.e.r.- plichtige activiteit omdat deze pas geldt bij gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:
De genoemde maximum oppervlakten en aantallen gelden als drempelwaarden, waar het onderhavige project ruimschoots onder blijft. Het milieubelang is in dit bestemmingsplan zorgvuldig afgewogen in de plantoelichting.
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang van de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling in voldoende mate is afgewogen en dat belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten. Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de in dit bestemmingsplan besloten ontwikkeling niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In het voorliggende geval is er sprake van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.
Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering
Toets
Op circa 260 meter van het plangebied ligt aan de Veenzoom 7 een agrarisch bedrijf met intesieve veehouderij. Hier wordt in paragraaf 4.3 op nader op ingegaan. Verder komen er in de nabije omgeving van het plangebied geen bedrijven voor die een belemmering kunnen vormen voor de voorgenomen ontwikkeling.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader vergunningverlening, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.
Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:
Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.
Toets
Aan de Veenzoom 7 is een agrarisch bedrijf gelegen met intensieve veehouderij. De afstand van het plangebied tot aan dit agrarische bedrijf is circa 260 meter. Uit gegevens uit de Plan-mer behorend bij het bestemmingsplan Landelijk gebied blijkt dat de geurcontour op het eigen perceel van dit agrarisch bedrijf is gelegen en geen overlap heeft met de omliggende woningen. Het agrarisch bedrijf vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Ten aanzien van de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Bij een ruimtelijk plan moet worden bepaald of de bodemkwaliteit van het betreffende gebied geschikt is voor het beoogde gebruik. Hiervoor is er sprake van een wettelijke verplichting om informatie over de bodemkwaliteit inzichtelijk te maken. Hierbij is het van belang te weten of er mogelijk sprake is van een bodemverontreiniging, of er gezondheidsrisico's of ecologische risico's zijn en wat de mogelijkheden zijn om er tijdig iets aan te doen.
Toets
Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek (Kruse Milieu BV, juni 2017, projectcode 17035310) om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen (zie Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek).
Er is geen reden om aan te nemen dat activiteiten op en in de nabijheid van de locatie hebben geleid tot bodemverontreiniging en daarmee tot aantasting van de bodemkwaliteit op de onderzoekslocatie. Daarom is gekozen voor de onderzoeksstategie voor een milieuhygiënische onverdachte locatie.
Er zijn in totaal 13 boringen verricht met behulp van een Edelmanboor, waarvan er 3 zijn doorgezet tot 2,0 meter onder maaiveld (m-mv) of tot het grondwaterniveau. Eén van de diepe boringen is afgewerkt tot peilbuis.
De bodem op de onderzoekslocatie bestaat tot 3,0 m-mv overwegend uit matig fijn tot zeer grof, zwak siltig zand. Plaatselijk is in de bodem veen aangetroffen. In de grond zijn oerhoudende lagen aangetroffen. Er zijn geen bodemvreemde materialen waargenomen, die zouden kunnen duiden op een bodemverontreiniging. Door de veldwerker zijn visueel geen asbestverdachte materialen waargenomen op het maaiveld of in de bodem. Het freatische grondwater is in peilbuis 1 aangetroffen op 1,49 meter min maaiveld.
Resultaten
Op basis van de resultaten van de chemische analyses is het volgende geconcludeerd:
Conclusie
In de bovengrond (BG I) en in het grondwater zijn enkele lichte verontreinigingen aangetoond. Voor een beschrijving en mogelijke verklaringen wordt verwezen naar de paragrafen 4.3 en 4.4 van Bijlage 2. Aangezien de tussenwaarden niet worden overschreden, is er geen reden om een nader onderzoek uit te voeren. In de mengmonsters BG II en OG zijn geen verontreinigingen aangetoond.
Uit milieukundig oogpunt is er geen bezwaar tegen de voorgenomen bestemmingsplanwijziging en nieuwbouwplannen, aangezien de vastgestelde verontreinigingen geen risico's voor de volksgezondheid opleveren. De bodem wordt geschikt geacht voor het huidige en toekomstige gebruik (wonen met tuin).
In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.
De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:
Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.
Toetsing
Wegverkeerslawaai
De voorgenomen ontwikkeling betreft de bouw van twee vrijstaande woningen aan de Veenzoom.
De Veenzoom is een weg met een maximum snelheid van 30 kilometer per uur. Dergelijke wegen zijn niet onderzoeksplichtig op grond van de Wet geluidhinder. Akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. Gezien de lage verkeersintensiteit op de Veenzoom en de afstand van de woningen tot aan deze weg, is geluidshinder als gevolg van de Veenzoom niet te verwachten.
Railverkeerslawaai
Er ligt in de nabijheid van het plangebied geen spoorlijn die een belemmering vormt voor de ontwikkeling voor het aspect geluid.
Industrielawaai
Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen gezoneerde industrieterreinen die een belemmering vormen voor de ontwikkeling voor het aspect geluid.
Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.
In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:
Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen
Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.
In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:
Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toets
Met de ontwikkeling wordt een bestaande woning gesloopt en twee vrijstaande woningen teruggebouwd. De extra verkeersbewegingen die dat met zich meebrengt is nihiel. De bijdrage aan luchtkwaliteit is daarmee niet in betekende mate. Aanvullend onderzoek naar de luchtkwaliteit is derhalve niet nodig.
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.
In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.
Risicokaart
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.
Toets
Uit de inventarisatie blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen, derhalve geldt dat het plangebied:
Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.
Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).
Waterbeleid
De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de Nota Ruimte en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).
Op provinciaal niveau is het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 en de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. De provincie streeft naar een robuust bodem- en watersysteem. Dit houdt in dat onder normale omstandigheden alle functies goed uitgevoerd kunnen worden en dat extreme situaties goed opgevangen kunnen worden. Daarnaast streeft de naar bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied.
Het Waterbeheerplan 2016-2021 van het Waterschap Vallei & Veluwe geeft het beleidskader voor het watersysteem in het stedelijk gebied. Het doel in dit gebied is om samen met haar partners het voorkomen van wateroverlast en watertekort en het behouden en versterken van de belevingswaarde, de recreatieve waarde en de ecologische waarde van het water. Daarnaast wordt het beleid gericht op het voorkomen van wateroverlast in omliggende gebieden en het verminderen van lozingen van verontreinigende stoffen. Doelen zijn het zo goed mogelijk vasthouden van water en het behouden en ontwikkelen van waardevolle water- en oevervegetaties en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste bereiken we door het verminderen van (diffuse) lozingen en het verbeteren van het beheer.
Watertoetsproces
Bij ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging zonder dat aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Uit het bodemonderzoek blijkt dat het grondwaterpeil zich op 1,5 m-mv bevindt. Aanvullende maatregelen lijken niet noodzakelijk.
Binnen het plangebied is er geen sprake van een belangrijke watergang, hier hoeft dan ook geen rekening mee te worden gehouden. Er wordt ook geen nieuw oppervlaktewater gerealiseerd.
Bij nieuwbouw moet hemelwater van afvalwater gescheiden worden gehouden. Het waterbeleid houdt rekening met een veranderend klimaat. Bij de ontwikkeling moet rekening worden gehouden met de toenemende mogelijkheid van "water op straat". Met de herinrichting van van een groot voormalig agrarisch erf met een forse woning naar twee vrijstaande woningen neemt het verharde oppervlak iets toe. Deze toename is zeer gering waarbij er voldoende infiltratiemogelijkheden over blijven.
De Nederlandse waterschappen hebben alle relevante informatie gemakkelijk toegankelijk gemaakt met de website www.dewatertoets.nl. Met behulp van een digitale watertoets op deze website is te bekijken welke waterschapbelangen er spelen binnen het plangebied. Ook genereert de digitale watertoets een waterparagraaf, die kan worden gebruikt bij het afwikkelen van de ruimtelijke procedure.
Op 6 juli 2017 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat de korte procedure van de watertoets is toegepast. De herziening van het bestemmingsplan heeft een zeer geringe invloed op de waterhuishouding. Zie Bijlage 3 voor de volledige tekst van de 'standaard waterparagraaf'.
Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).
Toetsing
Bij dit bestemmingsplan wordt hiervoor gebruik gemaakt van een quickscan natuurwaardenonderzoek (kenmerk: 1136, versie 1.0 ), uitgevoerd door Natuurbank Overijssel. De quickscan is opgenomen in Bijlage 4 bij de toelichting. De resultaten zijn in de volgende paragrafen opgenomen.
Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur (EHS))
Het plangebied ligt niet in of direct naast gronden die behoren tot het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De provincie Utrecht heeft ook gronden aangewezen als 'Groene contour'. Daarvan wil de provincie de mogelijkheid open houden nieuwe natuur te ontwikkelen die deel gaat uitmaken van het NNN. Zoals op de onderstaande kaart is te zien ligt het plangebied niet binnen de NNN of de 'Groene contour'. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Hierdoor hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op gebieden buiten het plangebied.
Figuur 4.2: Ligging t.o.v. NNN en 'Groene contour' uit de PRV (ruimtelijkeplannen.nl)
Beschermde gebieden
Het plangebied ligt niet in- of direct grenzend aan beschermd natuurgebied zoals een Natura 2000-gebied of beschermd natuurmonument. Het meest nabij gelegen Natura 2000-gebied, Oostelijke Vechtplassen, ligt op circa 10 kilometer van het plangebied. De invloedsfeer van de voorgenomen activiteit is lokaal. Dat wil zeggen dat er geen negatief effect op natuurgebied buiten het onderzoeksgebied op treedt. Gelet op de invloedsfeer en de ligging op enige afstand van Natura 2000-gebied, wordt gesteld dat de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied niet negatief beïnvloed wordt. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd te worden.
Beschermde soorten
De voorgenomen activiteit wordt gezien als ‘ruimtelijke ontwikkeling’. Voor een aantal algemeen voorkomende en talrijke faunasoorten geldt in Utrecht een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden, verwonden en het opzettelijk vernielen en weghalen van rust- en voortplantingslocaties’, als gevolg van werkzaamheden die in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling worden uitgevoerd. Voor beschermde soorten die niet op deze vrijstellingslijst staan, is een ontheffing vereist om ze te mogen verwonden en doden of om opzettelijk rust- en voortplantingslocaties te mogen vernielen en weghalen.
Het plangebied behoort tot het functionele leefgebied van sommige vogel-, vleermuis-, amfibieën- en grondgebonden zoogdiersoorten. Er zijn geen andere soortgroepen in het plangebied vastgesteld en het plangebied wordt als een ongeschikt functioneel leefgebied voor andere beschermde soorten beschouwd. Vogels benutten het plangebied als foerageergebied en er nestelen vermoedelijk ieder voortplantingsseizoen vogels in het plangebied. Van de vogelsoorten die in het plangebied nestelen, zijn uitsluitend de bezette nesten beschermd, niet de oude nesten of de nestplaatsen. Werkzaamheden die leiden tot het verstoren/vernielen van vogelnesten, zoals het rooien van beplanting en het slopen van bebouwing, dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om deze werkzaamheden uit te voeren is augustus-februari.
Verschillende grondgebonden zoogdier-, vleermuis- en amfibieënsoorten benutten het plangebied als foerageergebied en mogelijk bezetten sommige grondgebonden zoogdiersoorten er vaste rust- of voortplantingslocaties. De functie als foerageergebied voor deze soorten blijft door uitvoering van de voorgenomen activiteiten behouden en voor de grondgebonden zoogdiersoorten, die een vaste rust- of voortplantingslocatie in het plangebied bezetten, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen doden, verwonden en het verstoren/vernielen van vaste rust en/of voortplantingslocaties.
conclusie
Mits bezette vogelnesten beschermd worden, dan leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortbescherming. Vanwege de lokale invloedsfeer hebben de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op Natura2000-gebied en het NNN. De voorgenomen activiteiten leiden niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming. Door uitvoering van de quickscan natuurwaardenonderzoek, heeft initiatiefnemer voldaan aan de zorgplicht, zoals verwoord in art. 1.11 van de Wnb.
Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.
Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumtenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.
Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
Archeologie
De gemeente Soest heeft voor de hele gemeente een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld. Hierop is aangegeven wat de verwachting is op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Zie figuur 4.3 voor een uitsnede van de archeologische verwachtingenkaart.
Figuur 4.3: uitsnede archeologische beleidsadvieskaart Soest versie 2016 (bron: gemeente Soest)
Toets
Het plangebied is geheel gelegen binnen een gebied met een middelhoge verwachting op de aanwezigheid van archeologische resten in de bodem. Voor deze gebieden geldt een oppervlaktecriterium van 500 m² voor wanneer er archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Met het plan worden bodemingrepen gedaan beneden de 500 m². Nader archelogisch onderzoek is derhalve niet nodig.
Wel is de dubbelbestemming Waarde – Archeologie - Middelhoge verwachting uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied overgenomen om bij eventuele grotere ingrepen de archeologische waarden te beschermen.
Cultuurhistorie
Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.
Toets
In het plangebied zijn geen bijzondere cultuurhistorische waarden aanwezig. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks-, proviciale of gemeentelijke monumenten. Derhalve word geconcludeerd dat voorliggend plan geen negatieve gevolgen heeft voor het aspect 'cultuurhistorie'.
Het plangebied wordt ontsloten via de Veenzoom. De Veenzoom betreft een rustige weg met een maximale snelheid van 30 kilometer per uur. Planologisch neemt het aantal woningen met dit plan niet toe. Ten opzichte van de bestaande situatie neemt het aantal woningen wel met één toe. Voor deze woning wordt ook een extra inrit op de Veenzoom gerealiseerd. Dat betekent ook een geringe toename van het aantal verkeersbewegingen. Deze kunnen echter eenvoudig via de huidige weg worden afgewikkeld. Het plan heeft geen negatieve effecten op de verkeerssituatie ter plaatse. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.
Het parkeren vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.
De hiervoor beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.
Inleidende regels
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
Bestemmingsregels
De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:
De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;
In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;
In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;
Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen.
Algemene regels
Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;
Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;
Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Overgangs- en slotregels
Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;
Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.
Het plan kent de bestemmingen 'Agrarisch met waarden', 'Tuin' en 'Wonen'; en de dubbelbestemming 'Waarde - Arecheologie - Middelhoge verwachting'.
Agrarisch met waarden
Deze bestemming is toegekend aan de gronden die niet in gebruik zullen worden genomen voor de woonfunctie en tuin. Deze gronden zullen een agrarisch gebruik behouden. Ter hoogte van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak' is ook een paardenbak toegestaan. In de bestemming zijn geen agrarische bedrijven gelegen, maar uitsluitend een paardenbak. Daarom zijn binnen deze bestemming alleen bouwwerken, geengebouwen zijnde, in de vorm van terreinafscheidingen toegestaan. Dit sluit aan op de bouwregels van het bestemmingsplan 'landelijk gebied'.
Tuin
De onbebouwde gronden en gronden bij een woning die vrij moeten blijven van bebouwing hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. In de tuin is in beginsel geen bebouwing mogelijk, met uitzondering van een tuinhekje van maximaal 1 meter hoogte. Met afwijking is ook een erker mogelijk.
Om de openheid tussen de twee nieuwe hoofdgebouwen voor de voorgevel te garanderen en daarmee de slagenverkaveling herkenbaar te houden, is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van tuin - openheid' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen gebouwen toegestaan. Tevens is middels deze aanduiding uitgesloten dat binnen dit gebied vergunningsvrije bouwwerken gerealiseerd kunnen worden.
Wonen
De woningen met bijbehorende tuinen/erven -met uitzondering van voor- en zijtuinen (deze hebben de bestemming 'Tuin')- en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn bestemd als 'Wonen'. In deze bestemming zijn de woningen zelf op de verbeelding begrepen in bouwvlakken. Per bouwvlak is via codes op de verbeelding aangegeven, welk soort woningen is toegestaan. De maximale goot- en bouwhoogte van woningen zijn op de verbeelding vastgelegd.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen deze woonbestemming (zowel binnen als buiten het bouwvlak) worden gebouwd. Buiten de bouwvlakken mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden gebouwd volgens de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen behorende bij de woonbestemming. De dieptemaat van bijbehorende bouwwerken is gekoppeld aan de gevel van de betreffende woning, zoals op de verbeelding is aangegeven. Dat kan zijn de huidige gevel of de in de toekomst nieuw te bouwen gevel van de woning. Bedacht moet worden, dat het bouwvlak in principe voor 100% mag worden bebouwd. Als de gevel van de woning in de grens van het bouwvlak wordt gebouwd, kan vervolgens bijbehorende bouwwerk tot 3 m buiten het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal m² bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan de grootte van het perceel. Hiermee wordt voorkomen dat percelen dichtslibben. Hierdoor blijft er een zekere groene, open ruimte gehandhaafd.
Beroep-aan-huis
Het uitoefenen van een beroep aan huis, zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming 'Wonen'. Om te voorkomen, dat de beroepsuitoefening de woonfunctie kan gaan overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken.
Bedrijf-aan-huis
Bij bedrijf aan huis zoals in de begripsomschrijvingen in artikel 1 van de regels is omschreven, kan het gaan om activiteiten met wat grotere gevolgen voor de omgeving dan een beroep aan huis. Om sturing te kunnen geven en omwonenden de gelegenheid te geven om hun zienswijzen naar voren te brengen over een aanvraag voor bedrijf aan huis is voor de vestiging van een bedrijf aan huis een ontheffing nodig. Voor afwijking moet worden voldaan aan de bij die afwijkings-bevoegdheid gestelde voorwaarden voor onder meer maximale vloeroppervlakte, opslag van goederen, verkeers- en parkeereffecten en aard en visuele uitstraling. Hierdoor wordt voorkomen, dat hinderlijke functies zich in woonwijken kunnen vestigen. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie kan gaan overheersen, is ook deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken.
Openheid
Om de openheid tussen de twee nieuwe hoofdgebouwen te garanderen en daarmee de slagenverkaveling herkenbaar te houden, is op de verbeelding de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - openheid' opgenomen. Binnen deze aanduiding zijn geen gebouwen toegestaan. Tevens is middels deze aanduiding uitgesloten dat binnen dit gebied vergunningsvrije bouwwerken gerealiseerd kunnen worden.
Dubbelbestemming Waarde - Archeologie - Middelhoge verwachting
In de regels is een dubbelbestemming opgenomen voor archeologie. Deze dubbelbestemming liggen als het ware over de andere bestemming heen en genieten voorrang. Bij een dubbelbestemming voor archeologie betekent dat bijvoorbeeld dat er pas gebruik kan worden gemaakt van de bouwmogelijkheden van de woonbestemming als er eerst, op kosten van de initiatiefnemer, archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden.
In de gebieden met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde is geen nieuwe bebouwing of grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter toegestaan, met een oppervlakte van meer dan 500 m².
Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening 2008 (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is.
De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiervoor is een anterieure overeenkomst tussen initiatiefnemer en de gemeente afgesloten. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Het plan is toegestuurd aan de volgende vooroverlegpartners.
Veiligheidsregio Utrecht
In het kader van het vooroverleg is het bestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Utrecht. De veiligheidsregio heeft aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan en zich te kunnen vinden in de uitvoerging ervan.
Provincie Utrecht
Vanuit de Provincie Utrecht is een reactie op het plan gekomen. De provincie geeft aan dat op het perceel Veenzoom 2 in het verleden een agrarisch bedrijf was gevestigd. Na beëindiging van de agrarische functie heeft het perceel in het vigerende bestemmingsplan de bestemming ‘wonen’ gekregen met de nadere bouwaanduiding voormalige boerderij ‘twee-aaneen'. Deze aanduiding betekent dat ter plaatse uitsluitend twee-aaneengebouwde woningen in één bouweenheid zijn toegestaan. Deze aanduiding is aan deze voormalige boerderij toegekend omdat het provinciale ruimtelijke beleid er bij functiewijziging van voormalige agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie er van uit gaat dat voorkomen moet worden dat de twee-aaneengebouwde woningen in één bouweenheid op termijn vervangen worden door bijvoorbeeld vrijstaande woningen. Het voorliggend initiatief is volgens de provincie in strijd met artikel 3.10 van de PRV. Dit artikel heeft betrekking op functiewijziging van (voormalig) agrarische bedrijfspercelen naar een woonfunctie.
De provincie ziet echter wel mogelijkheden om een positief standpunt in te nemen ten op zichte van het initiatief. Hiervoor zou het plan op grond van artikel 3.7 van de verordening moeten bijdragen aan een kwaliteitsverbetering aan de kernrandzone.
De gemeente deelt het standpunt van de provincie dat het plan in strijd is met de provinciale verordening niet. De locatie is qua karakter aan te merken als een voormalig agrarisch erf, maar hiervan is juridisch-planologisch geen sprake. Op basis van het geldende bestemmingsplan ‘Landelijk Gebied’ is de locatie bestemd als ‘Wonen’, waarbij het woongebouw is aangeduid als ‘twee-aaneen’. De strook tussen de woning en de straat heeft de bestemming 'Tuin'. Met de aanduiding ‘twee-aaneen’ is in de regels bepaald dat ter plaatse twee-aaneengebouwde woningen zijn toegestaan. Ook in het hiervoor geldende bestemmingsplan ‘Soesterveen 2008’ (vastgesteld op 20 november 2008) en het daarvoor geldende bestemmingsplan ‘Soesterveen’ (vastgesteld op 22 januari 1987’) was de locatie reeds bestemd voor woondoeleinden, waarbij twee (aaneengebouwde) woningen waren toegestaan. Van functiewijziging van een voormalig agrarisch bedrijfsperceel naar een woonfunctie (artikel 3.10 PRV) kan dan ook geen sprake zijn, omdat er reeds sprake is en was van een woonfunctie.
Met het plan wordt de stedelijke functie niet uitgebreid. De gronden ter plaatse van de nieuw te bouwen woningen zijn reeds bestemd als ‘Wonen’ en ‘Tuin’. De omliggende gronden die bestemd zijn als ‘Agrarisch met waarden’ worden niet herbestemd tot ‘Wonen’ dan wel ‘Tuin’. Een klein deel van het plangebied aan de noordzijde wordt juist herbestemd tot ‘Agrarisch met waarden’ in plaats van ‘Wonen’.
Met dit plan is er sprake van het wijzigen van de bouwmogelijkheid voor twee aaneengebouwde woningen in twee vrijstaande woningen ter plaatse van gronden die reeds bestemd zijn voor een stedelijke functie (wonen). De bestaande woning en een deel van de bijgebouwen worden gesloopt. Er vindt geen uitbreiding van stedelijke bestemmingen plaats en het totaal aantal woningen blijft gelijk. De bouw van twee vrijstaande woningen sluit qua massa beter aan bij de bestaande ruimtelijke structuur, dan de grotere massa van twee twee-aaneengebouwde woningen. Door de woningen uit elkaar te halen, ontstaat er meer ruimte tussen de woningen ten behoeve van doorzichten naar het achtergelegen gebied. De zuidelijk gelegen woning wordt voor het bestaande, te behouden bijgebouw geplaatst. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast, waarbij rekening wordt gehouden met de bestaande kwaliteiten van het gebied.
De gemeente is van mening dat met de sloop van een deel van de bestaande bebouwing, een betere positionering van bestaande bouwmogelijkheden en de landschappelijke inpassing van het plangebied er sprake is van een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.
Waterschap Vallei en Veluwe
Op 6 juli 2017 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap Vallei en Veluwe een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.
Gezien de kleinschaligheid van het project (wijziging van twee aaneengebouwde woningen in twee vrijstaande woningen) zonder specifieke functiewijziging, is geen aparte inspraakprocedure gevolgd. De initiatiefnemer heeft omwonenden van het plangebied persoonlijk geïnformeerd over het plan en het inrichtingsplan met hen besproken.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van 15 maart 2018 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging is één zienswijze binnengekomen. Deze zienswijze heeft aanleiding gegeven tot het aanpassen van de toelichting, regels en verbeelding. Voor de inhoudelijke behandeling van de zienswijze wordt verwezen naar de Nota van zienswijzen.