Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Van Weerden Poelmanweg 8
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0342.BPLG0019-0301

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 Plan

het bestemmingsplan 'Van Weerden Poelmanweg 8' met identificatienummer NL.IMRO.0342.BPLG0019-0301 van de gemeente Soest.

1.2 Bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0342.BPLG0019-0301 met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 Aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aardkundige waarden

waarden die samenhangen met verschijnselen en processen van de niet levende natuur (geologie, reliëf, bodem, water) –al dan niet teweeggebracht door menselijk handelen– die een bijzondere betekenis hebben voor de mens omdat zij inzicht geven in de natuurlijke en cultuurhistorische ontstaansgeschiedenis van een gebied en/of (mede)bepalend zijn voor de identiteit en belevingswaarde van het landschap.

1.6 Ander bouwwerk

een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.7 Bebouwing

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken.

1.8 Bestaand

  1. bij bouwwerken: bestaand ten tijde van de in werking treding van dit bestemmingsplan en met een vergunning gebouwd;
  2. bij gebruik: bestaand ten tijde van de in werking treding van het betreffende gebruiksverbod.

1.9 Bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 Bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met een zelfde bestemming.

1.11 Bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 Bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.13 Bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.14 Bijbehorend bouwwerk

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.15 Cultuurhistorische waarden

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld, dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of dat gebied.

1.16 Driving range

een oefenterrein waar golfspelers kunnen oefenen met de lange slagen van het golfspel, voorzien van meerdere al dan niet overdekte en naast elkaar gelegen afslagplaatsen.

1.17 Extensieve waarde

die vormen van openluchtrecreatie, waarbij men vooral het landschap of bepaalde aspecten daarvan sterk beleeft, zoals wandelen en fietsen, waarbij relatief weinig mensen aanwezig zijn per oppervlakte-eenheid en die plaatsvinden in een gebied zonder recreatievoorzieningen.

1.18 Gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.19 Gemeentelijke parkeernormen

de parkeernormen, zoals vastgelegd in de Gemeentelijke parkeernormen auto en fiets (2e herziening) vastgesteld door de gemeenteraad d.d. 12 februari 2014.

1.20 Landschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied.

1.21 Natuurwetenschappelijke waarden

de aan een gebied toegekende waarde gekenmerkt door geologische, geomorfologische en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.22 Overig bouwwerk

Een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.23 Peil

  1. voor gebouwen waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang, vermeerderd met 5 centimeter.
  2. in andere gevallen: de hoogte van het aan het bouwwerk aansluitende afgewerkte terrein, vermeerderd met 5 centimeter, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven.

1.24 Perceel

een aaneengesloten stuk grond dat een eenheid vormt in gebruik.

1.25 Seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.26 Speelvoorziening

voorzieningen ten behoeve van spelende kinderen in de buitenlucht, zoals speelvelden en speeltoestellen, zoals een wip-wap, glijbaan, wipkip en klimrek, alsmede een skate-baan.

1.27 Verbeelding

de kaart met bijbehorende verklaring waarop de bestemmingen alsmede de aanduidingen van de in het plan begrepen gronden zijn aangewezen.

1.28 Vlak

een geografisch bepaald gebied.

1.29 Woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Meetregels

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens: de kortste afstand van een bouwwerk tot de (zijdelingse) perceelsgrens;
  2. afstand tussen gebouwen: de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
  3. bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  4. bruto vloeroppervlakte van een gebouw: gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
  5. dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
  6. goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. druiplijn, het boeiboord of daarmee gelijk te stellen constructiedeel. Indien het terrein voor en achter het bouwwerk niet even hoog ligt, wordt de goothoogte gemeten aan de voorgevel; voor de achtergevel liggen in dat geval de goothoogten op dezelfde werkelijke hoogte als bij de voorgevel. Indien de voorgevel wordt uitgevoerd als opgaande topgevel, gelden de goothoogten voor de zijgevels. Zij worden gemeten uit het terrein, aanliggende aan de voorgevel;
  7. hoogte van een windturbine: vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine;
  8. inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  9. netto vloeroppervlakte van een gebouw: binnen de afgewerkte omtrekwanden, onder aftrek van de in de ruimte uitspringende onderdelen van het gebouw, zoals schoorsteenstoelen, kanalen en kasten, doch zonder aftrek van plinten en vast meubilair, zoals aanrechten en verwarmingslichamen; de vloeroppervlakte van een verdieping, waarboven minder dan 1,5 meter hoogte aanwezig is, wordt buiten beschouwing gelaten;
  10. oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  11. verticale bouwdiepte van een bouwwerk: vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

2.2 Aanvullende meetregels

Bij het meten gelden de volgende aanvullende regels:
  1. ondergeschikte bouwonderdelen: bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouw-, bestemmings- en aanduidingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bos - Natuur

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bos - Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. instandhouding, behoud, herstel en ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen natuur- en landschapswaarden en cultuurhistorische waarden;
  2. bos ten behoeve van houtproductie en natuurwaarden;
  3. watergangen, sloten en andere waterpartijen en waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen;
  4. extensief dagrecreatief medegebruik met daarbij behoren de voorzieningen zoals fiets- en wandelpaden, ruiterpaden en - picknickplaatsen, mits de ter plaatse voorkomende natuurwaarden niet wezenlijk worden verstoord;
  5. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - driving range' een driving range;
met de daarbij behorende:
  1. parkeervoorzieningen;
  2. groenvoorzieningen en ontsluitingsverhardingen;
  3. waterhuishoudkundige voorzieningen, zoals duikers, bruggen en stuwen.

3.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:
  1. gebouwen zijn niet toegestaan;
  2. op de gronden zijn wildrasters toegestaan en mogen terreinafscheidingen met een maximale hoogte van 1 m worden gebouwd;

3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 3.2. ten behoeve van het bouwen van wildrasters en terreinafscheidingen tot een bouwhoogte van 3 meter, mits de natuur-, landschap- en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast, hetgeen aanvrager aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en natuur dient aan te tonen.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 
3.4.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming 'Bos - Natuur' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het aanleggen of verharden van wegen, paden en banen en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen en egaliseren van gronden;
  3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
  4. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage;
  5. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  6. het verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting alsmede het verwijderen van oevervegetaties;
  7. het aanbrengen van bovengrondse of ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  8. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse constructies, installaties of apparaten met een grotere hoogte of diepte dan 0,75 meter;
  9. het vellen of rooien van bomen en hagen, met dien verstande, dat geen vergunning is vereist voor het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout, voor zover het betreft de normale uitoefening van het ten tijde van het van kracht worden van dit bestemmingsplan bestaande bodemgebruik;
  10. het beplanten van gronden met bomen en ander opgaand houtgewas, voor de gronden, die ten tijde van het van kracht worden van het bestemmingsplan niet als zodanig beplant zijn;
  11. het graven, verbreden, verdiepen, dempen of aanleggen van waterpartijen, waterlopen, sloten en andere wateren.
3.4.2 Uitzonderingen op het uitvoeringsverbod
Het verbod van artikel 3.4.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
  1. normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan.
3.4.3 Voorwaarde voor een omgevingsvergunning
De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 3.4.1 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur- en landschapswaarden zoals bedoeld in artikel 3.1 niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, hetgeen aanvrager aan de hand van een advies van een deskundige inzake cultuurhistorie, landschap en natuur dient aan te tonen.

Artikel 4 Sport

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van sport - driving range' een driving range;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. overige voorzieningen, zoals groenvoorzieningen, water en speel- en sportvoorzieningen.

4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Andere bouwwerken
De bouwhoogte van andere bouwwerken mag niet meer bedragen dan in de tabel is aangegeven:
Ander bouwwerk
Bouwhoogte
Ballenvangers en vlaggenmasten
8 meter
Lichtmasten
18 meter
Luifels en pergola's
3,5 meter
Speelvoorzieningen
3 meter
Perceelsafscheidingen en overige andere bouwwerken
3 meter
 

4.3 Specifieke gebruiksregels

4.3.1 Voorwaardelijke verplichting
  1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform de in artikel 3.1 opgenomen bestemmingsomschrijving ter plaatse van deelgebied 2 van de in bijlage 1 van de bijlagen bij de regels opgenomen gebiedsindeling;
  2. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede ecologische inpassing;
  3. in afwijking van het bepaalde onder b, mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen, conform het in bijlage 2 van de bijlagen bij de regels opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede ecologische inpassing;

Artikel 5 Leiding - Water

5.1 Bestemmingsomschrijving

5.1.1 Algemeen
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (ondergrondse) watertransportleiding, met de daarbij behorende bebouwing en voorzieningen, met de hartlijn van de leiding uitsluitend ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'hartlijn leiding - water'
5.1.2 Dubbelbestemmingen
Voor zover de in artikel 5.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor andere dubbelbestemmingen is daarbij tevens het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende dubbelbestemmingen van toepassing. Deze dubbelbestemmingen en de bestemming genoemd in artikel 5.1.1 zijn ten opzichte van elkaar nevengeschikt.
5.1.3 Andere bestemmingen
Voor zover de in artikel 5.1.1 genoemde gronden tevens zijn aangewezen voor (een) andere daar voorkomende bestemming(en), is daarbij het bepaalde in de regels behorende bij de desbetreffende bestemming(en) secundair van toepassing.

5.2 Bouwregels

5.2.1 Algemeen
Op en in de gronden als bedoeld artikel 5.1 mogen bouwwerken ten behoeve van de genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat:
  1. ten dienste van de watertransportleiding uitsluitend gebouwen mogen worden gebouwd, met een grondoppervlakte van maximaal 5 m² en een bouwhoogte van maximaal 2,5 meter;
  2. ten dienste van de watertransportleiding uitsluitend andere bouwwerken mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 2 meter;
  3. indien de betreffende gronden tevens zijn aangewezen voor (een) dubbelbestemming(en) genoemd in artikel 5.1.2, burgemeester en wethouders voor de bouw van de bouwwerken genoemd in dit lid onder a en b uitsluitend een omgevingsvergunning verlenen, indien tevens aan het bepaalde in de regels behorende bij die dubbelbestemming(en) is voldaan.
5.2.2 Samenvallende bestemmingen
Voor zover de gronden genoemd in artikel 5.1.1 samenvallen met (een) andere daar voorkomende bestemming(en), mag ten behoeve van die andere bestemming(en) – met inachtneming van de voor die bestemming(en) geldende regels – uitsluitend worden gebouwd, indien en voor zover:
  1. de belangen van de watertransportleiding de betreffende bebouwing verdragen, door de bebouwing geen schade aan de watertransportleiding(en) wordt toegebracht en geen gevaar voor personen en goederen ontstaat of kan ontstaan;
  2. burgemeester en wethouders vóór het verlenen van de voor de betreffende bebouwing benodigde omgevingsvergunning, over dat bouwwerk dan wel die werkzaamheden schriftelijk advies hebben ingewonnen bij de beheerder van de watertransportleiding en deze een positief advies heeft uitgebracht.

5.3 Specifieke gebruiksregels

5.3.1 Strijdig gebruik
Tot een strijdig gebruik van gronden en/of bouwwerken met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van deze gronden/bouwwerken voor andere doeleinden dan de doeleinden genoemd in artikel 5.2.1 dan wel voor andere doeleinden dan de doeleinden behorende bij de andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en);
  2. het gebruiken of laten gebruiken van deze gronden op een wijze die schadelijk is voor de belangen van de watertransportleiding

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

5.4.1 Algemeen
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning, op en/of in de gronden met de in onderstaande tabel aangegeven dubbelbestemming(en), de daarbij aangegeven werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
 
bestemming(en)  
werken en werkzaamheden1  
  
a.  
b.  
c.  
d.  
e.  
f.  
g.  
h.  
i.  
j.  
k.  
Leiding - Water  
x  
x  
x  
x  
o  
x  
x  
x  
o  
x  
x  
Verklaring:
x = omgevingsvergunningplichtige aanlegactiviteit
o = niet-omgevingsvergunningplichtige aanlegactiviteit
 ¹) werken en werkzaamheden:
  1. het aanleggen en/of verharden van (kavel)wegen en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  2. het verlagen van de bodem, het afgraven, ontgrondingen, ophogen en/of egaliseren van de gronden, het ophogen van gronden (meer dan 10 cm) in verband met grootschalige verwerking van bagger;
  3. het aanleggen en/of dempen van watergangen, sloten, weidegreppels en andere waterlopen;
  4. het aanbrengen van boven- en/of ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. het vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging tot gevolg hebben of kunnen hebben, met uitzondering van het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen en het periodiek afzetten van hakhout;
  6. diepwoelen, diepploegen, dat wil zeggen het extra diep omploegen van de gronden waarbij de kruidlaag volledig wordt omgeploegd (0,4 meter of meer diep);
  7. werken of werkzaamheden, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot gevolg hebben, zoals uitdiepen of draineren dan wel het leggen van drainageleidingen;
  8. het bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden of het aanbrengen van hoogopgaande beplanting en/of diepwortelende beplanting, waaronder begrepen rietbeplanting;
  9. het (chemisch) scheuren van grasland, anders dan voor normaal onderhoud of graslandverbetering;
  10. het onttrekken van grondwater, anders dan ten behoeve van de veedrenking;
  11. het uitvoeren van heiwerken of het op een andere wijze indrijven van voorwerpen in de bodem.
5.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 5.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op de volgende werken en werkzaamheden:
  1. het normale beheer en/of onderhoud van graslanden;
  2. reeds in uitvoering zijnde (legale) werken en werkzaamheden bij de tervisielegging van het ontwerp van dit plan of werken en werkzaamheden waarvoor reeds een omgevingsvergunning is verleend;
  3. de aanleg en/of normaal onderhoud van natuurvriendelijke oevers;
  4. het onderhoud en/of beheer van de aanwezige leidingen;
  5. het leggen van drainageleidingen, indien deze leidingen niet dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld worden aangelegd.
5.4.3 Toelaatbaarheid omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4.1 wordt slechts verleend, indien en voor zover:
  1. de werken en/of werkzaamheden, waarop de vergunning betrekking heeft geen schade aan de watertransportleiding veroorzaken of kunnen veroorzaken;
  2. een afweging van de in het geding zijnde belangen, waaronder begrepen de belangen van (een) andere daar voorkomende (dubbel)bestemming(en), tot uitkomst heeft dat een omgevingsvergunning in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
5.4.4 Advies omtrent omgevingsvergunning
Burgemeester en wethouders kunnen, alvorens omtrent de aanvraag om omgevingsvergunning te beslissen, advies inwinnen bij de beheerder van de watertransportleiding.

Artikel 6 Waarde - Archeologie Middelhoge verwachting

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie Middelhoge verwachting' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een gebied met middelhoge archeologische verwachtingswaarde, waarbij de bestemming 'Waarde - Archeologie Middelhoge verwachting' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

6.2 Bouwregels

Voor het bouwen gelden de volgende regels:
6.2.1 Verbod
Op de voor 'Waarde - Archeologie Middelhoge verwachting' mede bestemde gronden is het verboden om zonder een afwijking van het bevoegd gezag te bouwen of te laten bouwen krachtens de andere daar voorkomende bestemmingen.
 
6.2.2 Uitzonderingen
Het onder lid artikel 6.2.1 genoemde verbod is niet van toepassing op:
  1. bebouwing die nodig is voor het archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  2. bebouwing op gronden waarvan kan worden aangetoond dat de laag met verwachtingen al is geroerd;
  3. bebouwing waarvan op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad;
  4. bebouwing waarvan de ondergrondse bouwdiepte niet meer bedraagt dan 30 cm en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en);
  5. de verbouwing en/of sloop- en nieuwbouw van bestaande bebouwing krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits:
    1. de bestaande fundering wordt gebruikt;
    2. de bestaande oppervlakte met niet meer dan 500 m² wordt uitgebreid;
  6. bebouwing waarvan de oppervlakte niet meer bedraagt dan 500 m² en die kan worden gebouwd krachtens de andere daar voorkomende bestemming(en).

6.3 Afwijken van de gebruiksregels

6.3.1 Afwijking
Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod in artikel 6.2.1 voor het bouwen volgens de andere daar voorkomende bestemming(en), mits op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond, dat de archeologische waarden niet worden verstoord.
6.3.2 Beperkingen
Het bevoegd gezag kan onder beperkingen afwijken en de volgende regels aan de afwijking verbinden:
  1. de verplichting tot het (laten) treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het (laten) doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.3.3 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een afwijking winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige omtrent de vraag of door het verlenen van de afwijking archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de afwijking moeten worden verbonden.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

6.4.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Archeologie Middelhoge verwachting' aangewezen gronden de volgende werken en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  2. het verwijderen van funderingen op een diepte van meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  3. de aanleg of uitbreiding van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 500 m² zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;
  4. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
  5. de aanleg van drainage op een diepte van meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  6. de aanleg van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies op een diepte van meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld;
  7. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  8. andere grondbewerkingen op een diepte van meer dan 30 cm onder het bestaande maaiveld.
6.4.2 Uitzonderingen
Het onder artikel 6.4.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden:
  1. die het normale onderhoud betreffen;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  3. die het archeologisch onderzoek betreffen;
  4. die een oppervlakte van 500 m² of minder beslaan;
  5. die zijn voorzien op gronden waarvan kan worden aangetoond ,dat de laag met verwachtingen al is geroerd;
  6. waarvan op voorhand is vastgesteld dat het belang van de archeologie niet onevenredig wordt geschaad.
6.4.3 Toetsingscriteria
De vergunning wordt verleend, indien de in artikel 6.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
6.4.4 Voorwaarden
Het bevoegd gezag kan de vergunning onder beperkingen verlenen en de volgende regels aan de vergunning verbinden:
  1. de verplichting tot het (laten) treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  2. de verplichting tot het (laten) doen van opgravingen, of de verplichting de activiteit die leidt tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
6.4.5 Advies
Alvorens het bevoegd gezag beslist over een vergunning winnen zij schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige, omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden (kunnen) worden aangetast, en welke regels aan de vergunning moeten worden verbonden.

6.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen en de bestemming 'Waarde - Archeologie Middelhoge verwachting' geheel of gedeeltelijk laten vervallen, indien op basis van een nader archeologisch onderzoek is gebleken dat de archeologische waarden van de gronden niet behoudenswaardig zijn of niet langer aanwezig zijn.

Artikel 7 Waarde - Cultuurhistorie Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van een gemeentelijk beschermde dorpsgezicht, waarbij de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie gemeentelijk beschermd dorpsgezicht' voorrang heeft op de andere daar voorkomende bestemming(en).

7.2 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken vanwege de instandhouding van de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermde dorpsgezicht.

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

7.3.1 Verbod
Het is verboden om op de voor 'Waarde - Cultuurhistorie Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht' aangewezen gronden de volgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden:
  1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, kavelsloten, greppels en andere wateren;
  2. het planten en/of het vellen/rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting;
  3. de bodem met meer dan 1 meter op te hogen boven het bestaande maaiveld;
  4. de aanleg of uitbreiding van oppervlakteverhardingen met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 1.000 m² zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden.
7.3.2 Uitzonderingen
Het in artikel 7.3.1 genoemde verbod is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
  1. noodzakelijk zijn voor het normale onderhoud van de gronden;
  2. noodzakelijk zijn voor de realisering van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen is verleend;
  3. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
7.3.3 Toetsingscriteria
De in artikel 7.3.1 genoemde vergunning wordt slechts verleend indien:
  1. de werken en/of werkzaamheden nodig zijn voor de realisering of handhaving van de aan de gronden gegeven bestemming, functies of waarden;
  2. de werken en/of werkzaamheden verenigbaar zijn met de belangen van het beschermde dorpsgezicht en de gemeentelijke monumentencommissie daarover heeft geadviseerd.

7.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk

7.4.1 Verbod
Het is verboden op gronden met de bestemming 'Waarde - Cultuurhistorie Gemeentelijk beschermd dorpsgezicht' een bouwwerk te slopen zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk.
7.4.2 Uitzonderingen
Het in artikel 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor:
  1. sloopwerkzaamheden, die het gewone onderhoud betreffen;
  2. sloopwerkzaamheden indien en voor zover daarvoor, op het tijdstip van het van kracht worden van het plan, reeds een omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk is verleend;
  3. sloopwerkzaamheden die ten tijde van het van kracht worden van het plan in uitvoering waren;
  4. sloopwerkzaamheden, die zijn bedoeld om de directe gevolgen van calamiteiten of plagen te beperken.
7.4.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.4.1 kan alleen worden verleend indien, gehoord de gemeentelijke monumentencommissie, is gebleken, dat hierdoor cultuurhistorische waarden die eigen zijn aan de betreffende bouwwerken niet blijvend onevenredig worden geschaad, dan wel indien deze waarden kunnen en zullen worden veiliggesteld dan wel worden teruggebracht.

Artikel 8 Waarde - Ecologie

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Ecologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor instandhouding en ontwikkeling van landschaps- en natuurwaarden.

8.2 Bouwregels

In afwijking van het in deze regels bepaalde ten aanzien van het bouwen krachtens de andere bestemmingen van deze gronden, mogen op en in de gronden als bedoeld artikel 8.1, ten dienste van en behorende bij de daar bedoelde doeleinden worden gebouwd bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot een bouwhoogte van 2 meter.

8.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, ten aanzien van het bouwen en gebruik krachtens de andere bestemmingen van de gronden als bedoeld in  artikel 8.1, nadere eisen te stellen aan de situering van bouwwerken en gebruikvormen, ter voorkoming van onevenredige aantasting van de landschaps- en natuurwaarden.

8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

8.4.1 Omgevingsvergunningsplichtig
Behoudens het bepaalde in artikel 8.4.2, is het verboden om zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op en in de gronden als bedoeld in artikel 8.1, de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
  1. aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  3. aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  4. aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
  5. vellen en rooien van bomen, hakhout en andere houtopstanden en het verrichten van handelingen, die de dood of ernstige beschadiging daarvan ten gevolge hebben of kunnen hebben;
  6. werken en werkzaamheden, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten, die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of ten gevolge hebben;
  7. bebossen of anderszins beplanten met houtopstanden.
8.4.2 Uitzonderingen omgevingsvergunningsplichtig
Het in artikel 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende vergunning.
  3. werken en werkzaamheden op en in gronden die binnen agrarische bouwvlakken zijn begrepen;
  4. het aanleggen van kavelpaden en verhardingen ten behoeve van in- of uitritten;
  5. verlagen van de bodem en afgraven van gronden, voor zover daarvoor een vergunning is
    vereist krachtens de Ontgrondingenwet;
  6. werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.4.1 sub e, voor zover daarop de Kapverordening van toepassing is;
  7. het vellen, rooien of beschadigen van fruitbomen.
8.4.3 Toelaatbaarheid werken en werkzaamheden
Werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 8.4.1, zijn slechts toelaatbaar, indien door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen, een of meer waarden of functies van de in die artikelen bedoelde gronden, welke het plan beoogt te beschermen:
  1. niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel;
  2. de mogelijkheden die voor het herstel van die waarden of functies niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.

3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bestaande maten

  1. Voor een bouwwerk, dat bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (WABO) op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden en dat in het plan ingevolge de bestemming is toegelaten, maar waarvan de bestaande afstands-, hoogte-, inhouds- en oppervlaktematen afwijken van de bouwregels van de betreffende bestemming, geldt dat:
    1. bestaande maten, die meer bedragen dan in hoofdstuk 2 van de WABO is voorgeschreven, mogen als ten hoogste toelaatbaar worden aangehouden;
    2. bestaande maten, die minder bedragen dan in hoofdstuk 2 van de WABO is voorgeschreven, mogen als ten minste toelaatbaar worden aangehouden.
  2. Ingeval van herbouw is lid a onder 1 en 2 uitsluitend van toepassing, indien de herbouw op dezelfde plaats plaatsvindt;
  3. Op een bouwwerk als hiervoor bedoeld, is het Overgangsrecht bouwwerken als opgenomen in artikel 59.1 in de regels van dit plan niet van toepassing.

10.2 Bestaande en afwijkende maatvoering en situering

  1. Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de maatvoering en situering van gebouwen gelden de bouwregels, zoals die onder de bestemmingen en algemene bouwregels in artikel 10 zijn voorgeschreven, dan wel de bestaande overschrijding daarvan, zoals deze op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, of kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen;
  2. Het bepaalde in artikel 10.2 sub a geldt niet voor bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Gebruik van gronden en bouwwerken

Onverminderd het bepaalde in artikel 16 (Overgangsrecht) is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen.

11.2 Verboden gebruik

Als strijdig gebruik wordt in ieder geval aangemerkt:
  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dit gebruik als zodanig uitdrukkelijk is toegestaan in of krachtens het plan;
  2. het gebruik van onbebouwde gronden buiten het bouwvlak met de bestemming waar niet mag worden gebouwd, als stand- of ligplaats van onderkomens, en als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking of het beheer van de bestemming.

11.3 Parkeernormen

Ten behoeve van het gebruik van de voor 'Sport' aangewezen gronden dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de gemeentelijke parkeernormen, zoals vastgelegd in de Gemeentelijke parkeernormen auto en fiets (2e herziening) d.d. 12 februari 2014.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 Geluidzone - spoor

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - spoor' mogen in afwijking van hoofdstuk 2, geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimten worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen, waardoor die aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object, tenzij:
    1. uit akoestisch onderzoek blijkt dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden;
    2. de geluidsgevoelige ruimten in de woningen of andere geluidsgevoelig objecten zodanig worden vernieuwd, veranderd of vergroot dat:
      • daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind of;
      • de geluidbelasting vanwege treinverkeer op de gevels van de woning of de geluidsgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of;
  2. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.1 sub a ten behoeve van de bouw of uitbreiding van een woning of ander geluidsgevoelig object, met dien verstande dat de geluidsbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten vanwege het spoorweglawaai niet hoger zal zijn dan de verkregen of daarbij te verkrijgen hogere grenswaarde;
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk te maken binnen de geluidzone – spoorweg, met inachtneming van het volgende:
    1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak;
    2. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    3. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag niet hoger zijn dan een vastgestelde hogere grenswaarde.

12.2 Geluidzone - weg

  1. Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'geluidzone - weg' mogen in afwijking van hoofdstuk 2  'Bestemmingsregels', geen nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen worden gebouwd, geluidsgevoelige ruimten worden ingericht of gronden in gebruik worden genomen, waardoor die aangemerkt kunnen worden als een geluidsgevoelig object, tenzij:
    1. uit akoestisch onderzoek blijkt, dat de voorkeursgrenswaarde niet wordt overschreden;
    2. de geluidgevoelige ruimten in de woningen of andere geluidsgevoelig objecten zodanig worden vernieuwd, veranderd of vergroot dat:
      • daarbij de afstand tot de weg niet wordt verkleind of;
      • de geluidbelasting vanwege treinverkeer op de gevels van de woning of de geluidgevoelige ruimte niet hoger zal zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of;
  2. Het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.2 sub a ten behoeve van de bouw of uitbreiding van een woning of ander geluidgevoelig object, met dien verstande, dat de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten vanwege het wegverkeerslawaai niet hoger zal zijn dan de verkregen of daarbij te verkrijgen hogere grenswaarde;
  3. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen teneinde nieuwe woningen of andere geluidgevoelige gebouwen mogelijk te maken binnen de geluidzone – weg, met inachtneming van het volgende:
    1. de herbouw vindt plaats binnen hetzelfde bouwvlak; 
    2. de nieuwe situering dient milieuhygiënisch inpasbaar te zijn; er mogen geen beperkingen voor omliggende, bestaande (agrarische) bedrijven optreden (dit betreft zowel de bestaande bedrijfsvoering als de uitbreidings- en ontwikkelingsmogelijkheden);
    3. de geluidsbelasting aan de gevel ten gevolge van weg- en railverkeer mag niet hoger zijn dan een vastgestelde hogere grenswaarde.

12.3 Gebiedsaanduiding milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied' zijn de betreffende gronden tevens bestemd voor de bescherming van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening en gelden de volgende regels:
  1. deze gronden zijn bestemd voor de berging van grondwater en de winning van drinkwater met daarbij behorende voorzieningen en werken;
  2. op deze gronden mag niet worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. andere bouwwerken met een hoogte van ten hoogste 2 meter;
    2. het bouwen en gebruik krachtens andere bestemmingen van de gronden mits aangetoond is dat de belangen van het waterwingebied dat toelaten;
  3. indien op grond van hoofdstuk 2 een lagere maximale bouwhoogte geldt dan de maximaal toelaatbare bouwhoogte ingevolge sub a onder 1 van dit lid, prevaleert de maximaal toelaatbare bouwhoogte van hoofdstuk 2.
  4. op deze gronden is het uitvoeren van de volgende werkzaamheden niet toegestaan:
    1. het roeren van gronden ten behoeve van het maken van boorputten, grond- en/of funderingswerken, dieper dan 3 meter onder maaiveld;
  5. het bevoegd gezag is bevoegd een omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bepaalde in artikel 12.3 sub d.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijken

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels van dit bestemmingsplan, mits dit stedenbouwkundig acceptabel wordt geacht:
  1. voor het overschrijden van bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2 meter bedraagt;
  2. voor het overschrijden van voorgeschreven maten en percentages tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages;
  3. voor het plaatsen van beeldende kunstwerken met een maximale bouwhoogte van 5 meter.

13.2 Criteria

Er wordt niet afgeweken als bedoeld in artikel 13.1, indien daardoor afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijziging gemeentelijke parkeernorm

Burgemeester en wethouders kunnen voor het toepassen van de gemeentelijke parkeernorm het bestemmingsplan, voor wat betreft artikel 1.19 Gemeentelijke parkeernormen wijzigen voor zover dit nodig is in verband met een nieuwe door de gemeenteraad vastgestelde Nota Parkeernormen en Parkeerfonds.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Het bevoegd gezag kan in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
  

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: 'Regels van het bestemmingsplan Van Weerden Poelmanweg 8'.