Plan: | Elst - Rijksstraatweg 193 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.Rijksstraatweg193-va01 |
Aan de Rijksstraatweg 193 in Elst (gemeente Rhenen) staat een bedrijfswoning die een relatie heeft met achterliggend terrein. De wens bestaat om deze woning als reguliere woning te verkopen.
Het initiatief kan niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan, omdat een bedrijfswoning wordt omschreven als 'een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is'. Om reguliere bewoning planologisch-juridisch mogelijk te maken, wordt een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) gevolgd. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader. In deze toelichting wordt de beoogde ontwikkeling beschreven en wordt aangetoond dat voldaan kan worden aan de eisen van een goede ruimtelijke ordening.
Het plangebied is gelegen aan de Rijksstraatweg 193 in Elst. De locatie ligt in de bebouwde kom en het gebied wordt gekenmerkt door een afwisseling van woningen en bedrijven met bedrijfswoningen, waar af en toe een maatschappelijke of horecavoorziening te vinden is. De planlocatie is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Rhenen, sectie H, perceel 4362. Het plangebied heeft een totale oppervlakte van 323 m2. In de onderstaande figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met aanduiding plangebied (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Uitsnede kadastrale kaart (bron: www.perceelloep.nl)
De projectlocatie ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Rhenen op 28 mei 2013. In het bestemmingsplan kent de projectlocatie de enkelbestemming 'Bedrijf' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf' (onderstaande figuur). Ter plekke van de woning geldt tevens de functieaanduiding 'bedrijfswoning'.
Binnen deze bedrijfsbestemming zijn bedrijven in categorie 1 en categorie 2 uit de Staat van bedrijfsactiviteiten (bijlage 1 bij bestemmingsplan 'Kern Elst 2012) toegestaan, evenals ambachtelijke bedrijvigheid en ter plekke van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf' ook een transportbedrijf. Ter plekke van de aanduiding 'bedrijfswoning' is één bedrijfswoning toegestaan. Een bedrijfswoning wordt in de regels van het bestemmingsplan omschreven als 'een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is', waardoor reguliere verkoop van de woning niet mogelijk is.
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan met aanduiding woning (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op 6 maart 2018 heeft de gemeente Rhenen een paraplubestemmingsplan voor parkeren vastgesteld, waar deze locatie ook onder valt. In dit parapluplan wordt vastgelegd dat bij nieuwe ontwikkelingen voldoende parkeergelegenheid dient te worden gerealiseerd, overeenkomstig de beleidsregels voor parkeren van de gemeente Rhenen.
Conclusie
Onderhavig initiatief is in strijd met het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', omdat een bedrijfswoning wordt omschreven als 'een woning in of bij een gebouw of op een terrein, bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is', waardoor reguliere verkoop van de woning niet mogelijk is.
Het bestemmingsplan 'Elst - Rijksstraatweg 193' bestaat uit de volgende stukken:
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
De toelichting is als volgt opgebouwd:
Vooraanzicht van de woning aan de Rijksstraatweg 193 met links de inrit van de woning en rechts de inrit naar het achter terrein (bron: street view Google Maps)
De woning aan de Rijksstraatweg 193 betreft een bedrijfswoning (bovenstaande figuur). Deze woning staat op een perceel van 323 m2. De twee achterliggende percelen, gezamenlijk 3.565 m2, behoren bij dezelfde bedrijfsbestemming (onderstaande figuur). Beide naastliggende woningen zijn reeds bestemd als reguliere woningen.
Luchtfoto met aanduiding van het bedrijfsterrein met aan de wegkant de woning (bron: Google Earth)
Op het terrein zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toegestaan, evenals een transportbedrijf. Achter de woning staat een loods van ruim 500 m2 (zie onderstaande figuur). In deze loods huisvesten diverse bedrijfjes in milieucategorie 1 en 2: een stukadoor, een bouwbedrijf en opslag voor een tegelzettersbedrijf. Het betreft voornamelijk de opslag van de spullen van deze bedrijven. Elke werkdag komt er voor deze bedrijven 's ochtends iemand om spullen te halen en 's avonds iemand om de spullen weer terug te brengen. Dit zijn circa vier motorvoertuigen per etmaal per dag per bedrijf.
Op de linker foto de loods achter de woning en op de rechterfoto de loods van binnen (bron: eigen foto's)
Op het terrein is tevens een transportbedrijf toegestaan. B.V. Internationaal Transportbedrijf W.G. Salari Elst, dat eigenaar is van dit bedrijfsterrein, heeft haar transportactiviteiten in 2007 beëindigd. Het terrein biedt nog wel de gelegenheid voor twee plaatselijke eigenrijders om hun vrachtwagen in het weekeinde te parkeren op het terrein (zie onderstaande figuur). Dit gaat dan ook om circa vier tot zes verkeersbewegingen van vrachtwagens per week.
Figuur 6 Het terrein achter de woning aan de Rijksstraatweg 193 (bron: eigen foto)
Het is voor al de bedrijven op het terrein geen noodzaak om op hetzelfde terrein bij het bedrijf te wonen. De bedrijfswoning kan dan ook regulier bewoond worden. Daarom bestaat de wens om ook regulier wonen toe te staan op de locatie.
Met dit bestemmingsplan wordt de bedrijfswoning planologisch gezien omgezet naar een reguliere woning. Dit gaat niet gepaard met fysieke wijzigingen.
De bedrijvigheid op het terrein achter de woning betreft slechts lichte bedrijvigheid, waardoor een reguliere woonbestemming goed past op deze locatie. Daarnaast hebben de woningen die direct naast deze woning zijn gelegen, ook woonbestemmingen. Een woonbestemming past goed in dit lint aan de Rijksstraatweg.
Doordat er geen volledig transportbedrijf meer aanwezig is op het achterterrein, is de aanduiding 'transportbedrijf' van de bedrijfsbestemming gehaald. Zoals genoemd in paragraaf 2.1 Huidige situatie biedt de locatie nog wel ruimte aan enkele vrachtwagens die in het weekeinde hun vrachtwagen op het terrein parkeren. In de bedrijfsbestemming is daarom opgenomen dat 'parkeren' en 'stalling en opslag' toegestaan is, zodat de bestaande situatie mogelijk blijft. Voor het geluid van deze transportbewegingen zijn in het kader van het Activiteitenbesluit maatwerkvoorschriften gesteld, zodat deze transportbewegingen kunnen blijven bestaan nu de woning een reguliere woning is geworden (zie ook 4.7 Bedrijven en milieuzonering).
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Onderhavig initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Conclusie
Het initiatief valt niet onder een van de projecten uit het Barro. Door de gewenste ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Het nationale beleid vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De kernbepaling van de Ladder, artikel 3.1.6 lid 2 Bro, luidt:
'De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.'
Om dit te onderbouwen dienen de volgende stappen te worden doorlopen:
Stedelijke ontwikkeling
Om aan deze verplichting uit het Bro te kunnen voldoen dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
In het Bro is het begrip stedelijke ontwikkeling als volgt vastgelegd:
'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie blijkt dat er in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling vanaf de realisatie van 12 woningen. Onderhavig initiatief betreft slechts een planologische wijziging zonder toevoeging van bebouwing of woningen, waardoor het doorlopen van de laddertoets niet noodzakelijk is.
Conclusie
Op basis van jurisprudentie blijkt dat het doorlopen van de laddertoets voor voorliggend initiatief niet noodzakelijk is.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.
De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:
De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Rhenen onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.
Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht.
Specifiek voor Renswoude en Rhenen (inclusief de daartoe behorende keren Achterberg en Elst) geldt dat de provincie ruimte biedt voor kleinschalige woningbouwinitiatieven die de helpen de lokale vitaliteit te behouden. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de gehele regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.
De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.
Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.
Conclusie
Voorliggende initiatief ligt in lijn met het beleid van de provincie en zal niet voor belemmeringen zorgen.
Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.
De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.
Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.
Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied.
Conclusie
Voorliggende initiatief ligt in lijn met het beleid van de provincie en zal niet voor belemmeringen zorgen.
Op 23 september 2008 heeft de raad van de gemeente Rhenen een stedenbouwkundige structuurvisie vastgesteld met mogelijke woningbouwlocaties tot 2020. De gewenste visie voor de stedenbouwkundige aanpak van Elst in de periode tot 2020 is te kenschetsen als: 'een vitale, afwisselende woonkern met het benutten van de prachtige ligging aan de rivier'.
Het plangebied is gelegen binnen de aanduiding 'woningbouwlocatie' (zie onderstaande figuur) en wordt omschreven als de 'Vordel'. Het is de ambitie van de gemeente om binnen de bestaande linten en binnen de rode contour te bouwen met een gevarieerde woningbouw.
Visiekaart Elst (bron: stedenbouwkundige structuurvisie Elst, Achterberg, Rhenen)
De wijziging van bedrijfswoning naar reguliere woning is passend binnen deze ambities om het gebied te ontwikkelingen tot woongebied.
Conclusie
Voorliggende initiatief past binnen het beleid van de gemeente en zal niet voor belemmeringen zorgen.
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Hierin is aandacht voor de verschillende milieuaspecten zoals flora en fauna en luchtkwaliteit, en is er aandacht voor milieuzonering, verkeer en parkeren en externe veiligheid.
Wet natuurbescherming
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Deze wet heeft de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet vervangen. Het doel is om met één wet en minder regels de wet makkelijker te kunnen toepassen. Vanaf 1 januari 2017 bepalen de provincies wat wel en niet mag in de natuur in hun gebied. Ook zorgen de provincies vanaf deze datum voor vergunningen en ontheffingen. De Rijksoverheid blijft verantwoordelijk voor het beleid van grote wateren, zoals het IJsselmeer.
De Wet natuurbescherming regelt de bescherming van Natura 2000-gebieden. Ter bescherming van deze Natura 2000-gebieden voorziet de Wet natuurbescherming in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura 2000-gebied kunnen aantasten.
Voorts voorziet de Wet natuurbescherming in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor onder andere reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen geldt een vrijstelling voor beschermde soorten op voorwaarde dat gehandeld wordt volgens een goedgekeurde gedragscode. Verder worden vrijstellingsregelingen op de nationaal beschermde soorten per provincie vastgesteld.
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
Zorgplicht
Voorts geldt bij uitvoering van werkzaamheden ten allen tijde een de algemene zorgplicht (artikel 1.11 Wet natuurbescherming). Deze schrijft voor dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel als mogelijk voorkomen moeten worden. Dit betekent dat wanneer tijdens uitvoering van de werkzaamheden een algemeen beschermde soort als konijn, veldmuis of gewone pad wordt aangetroffen zij de ruimte en tijd moet krijgen om een veilig heenkomen te zoeken. Indien nodig kunnen aangetroffen exemplaren verplaatst worden naar een naastgelegen ruimte waar geen werkzaamheden uitgevoerd worden.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. In het NNN liggen onder andere bestaande natuurgebieden en alle Natura 2000- gebieden. Het NNN is op provinciaal niveau uitgewerkt en middels ruimtelijke nota's en verordeningen voorzien van juridische doorwerking. In sommige provincies bestaan er naast het NNN ook nog andere groene zones die een zekere mate van bescherming genieten.
Het plangebied ligt op circa 2,3 kilmometer afstand van het Natura-2000 gebied 'Rijntakken'. Het plangebied is geen onderdeel van Natuurnetwerk Nederland. Het dichtstbijzijnde onderdeel ligt op circa 110 meter afstand. Dit betreft de uiterwaarden van Elst. Dichtstbijzijnd Beschermd Natuurmonument ligt op circa 7,6 kilometer afstand.
Stikstofdepositie
Sinds 2015 was het Programma Aanpak Stikstof (hierna: PAS) van kracht. Het programma bevatte een integrale beoordeling van de bron- en gebiedsgerichte maatregelen voor de aanpak van de stikstofproblematiek. Deze maatregelen werden getroffen in en nabij de Natura 2000-gebieden die onderdeel zijn van het PAS.
Als gevolg van de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1603) geldt het PAS voor geen enkel Natura 2000-gebied meer. Dit betekent ook dat de collectieve passende beoordeling via het PAS door de uitspraak is komen te vervallen. Met de AERIUS Calculator kunnen de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen op Natura 2000-gebieden worden bepaald. Door de uitspraak is in het kader van dit bestemmingsplan ook gekeken naar de mogelijk te verwachten effecten.
Het dichtstbijzijnde Natura-2000 gebied betreft 'Rijntakken' op een afstand van circa 2,3 kilometer. Van belang is dat de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) op 1 juli 2021 in werking is getreden. In de Wsn is een partiële vrijstelling van de natuurvergunningplicht opgenomen voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Daarmee hoeft de stikstofdepositie voor de bouw-, aanleg- en sloopfase niet meer te worden berekend en verschuift de nadruk naar de structurele uitstoot die een project in de gebruiksfase veroorzaakt.
Voorliggend plan betreft uitsluitend een planologische wijziging, waarbij geen fysieke wijzigingen plaatsvinden. Om deze reden zal de uitstoot onveranderd blijven en is geen stikstofdepositieberekening onnodig.
De woning zal net als in de huidige situatie bewoond worden. De wijzigingen zijn slechts planologisch van aard en hebben derhalve geen negatieve impact op de flora en fauna.
Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan onderhavig initiatief.
De Wet Bodembescherming schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
Met voorliggend initiatief wordt het regulier bewonen van de bedrijfswoning toegestaan. Dit is een planologische wijziging zonder fysieke ingrepen. De woning met bijbehorende berging en tuin blijven dienst doen als woning met bijbehorende berging en tuin. Er worden geen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd.
Omdat de huidige situatie – een bedrijfswoning – reeds een milieugevoelige functie is, kan aangenomen worden dat de grond tevens geschikt is voor reguliere bewoning.
Er zullen geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig zijn met betrekking tot de voorgenomen activiteit op het onderhavige perceel.
Vanaf 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Doelstelling van de wet is de bescherming en het behoud van archeologische en cultuurhistorische waarden. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met het erfgoed van nationaal belang wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarin heeft en hoe het toezicht wordt geregeld.
Als gevolg van deze wet wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het erfgoed meegewogen zoals alle andere aspecten die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
Het pand kent geen aanduiding als rijks- of gemeentelijk monument en is niet aangemerkt als beeldbepalend of karakteristiek in het geldende bestemmingsplan. Ook worden de omgeving en het landschap niet aangeduid als cultuurhistorisch waardevol. Geconcludeerd kan worden dat met de gewenste ontwikkeling geen schade wordt toegebracht aan bestaande cultuurhistorische panden of structuren.
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Voorts geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
Het plangebied heeft een dubbelbesteming met betrekking tot archeologie. Het voornemen gaat niet gepaard met grondroerende werkzaamheden, waardoor de archeologische waarde niet geschaad wordt.
Met de gewenste ontwikkeling worden cultuurhistorische panden of structuren niet aangetast. Voorts zullen er geen grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Er zijn dan ook geen belemmeringen vanuit cultuurhistorie en archeologie voor onderhavig initiatief.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het niet in betekende mate (NIBM) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en/of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSLprogramma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
De verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte nemen met de wijziging niet toe of af. In beide gevallen is er sprake van één vrijstaande koopwoning. Voorgenomen initiatief zal niet leiden tot verkeerskundige en/of parkeertechnische problemen.
Wegverkeer en railverkeer
Langs alle (spoor)wegen – met uitzondering van 30 km/h-wegen en woonerven – bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones waarbinnen de geluidshinder vanwege de (spoor)weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken/spoorstaven en van binnen- of buitenstedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/h-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting te worden onderbouwd.
Industrielawaai
Gezoneerde industrieterreinen hebben een vaste geluidzone die wordt vastgelegd door middel van een bestemmingsplan. Buiten de geluidszone wordt de voorkeurswaarde van 50 dB(A) niet overschreden. De maximale ontheffingswaarde binnen de geluidszone bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde voor nieuwe situaties. In tegenstelling tot weg- en railverkeer wordt voor industrielawaai niet getoetst aan de Lden waarde maar aan de etmaalwaarde. De dosismaat Lden is voor wegverkeerslawaai en spoorweglawaai met ingang van 1 januari 2007 in de gewijzigde Wgh vastgelegd. Voor industrielawaai wordt Lden in het kader van de Wgh voorlopig niet ingevoerd.
De woning is niet gelegen binnen een geluidzone van een industrieterrein, maar wel binnen de geluidzone van een weg. De bedrijfswoning (de huidige situatie) is reeds een geluidsgevoelige functie. Akoestisch onderzoek is dan ook niet benodigd, omdat er geen nieuwe geluidsgevoelige functie wordt toegevoegd.
Vanuit akoestisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief,
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stelt zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden.
De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan mogelijk is.
Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de onderstaande richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk' dan wel 'gemengd gebied'.
Milieucategorie | Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied | Richtafstand tot omgevingstype gemengd gebied |
1 | 10 m | 0 m |
2 | 30 m | 10 m |
3.1 | 50 m | 30 m |
3.2 | 100 m | 50 m |
4.1 | 200 m | 100 m |
4.2 | 300 m | 200 m |
5.1 | 500 m | 300 m |
5.2 | 700 m | 500 m |
5.3 | 1.000 m | 700 m |
6 | 1.500 m | 1.000 m |
Richtafstanden en omgevingstype
Hiernaast gelden ten aanzien van bedrijven die onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer vallen, deze Wet en haar uitvoeringsbesluiten als toetsingskader voor de toegestane bedrijfshinder.
Voor onderhavig project dient te worden getoetst of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen veroorzaakt voor bestaande functies in de omgeving en of de nieuwe functie mogelijk belemmeringen ondervindt als gevolg van de milieuhinder van naburige bedrijven en/of bedrijvigheid.
De woning is gelegen in een lint met overwegend woningen, afgewisseld door bedrijvigheid. De locatie kan daarom gekenmerkt worden als gemengd gebied.
Een woning wordt niet gezien als een milieubelastende functie. Andersom dient wel getoetst te worden of er ter plekke van de woning(en) een goed woon- en leefklimaat aanwezig is en of omliggende bedrijven niet worden gehinderd in hun bedrijfsvoering.
Op de bedrijfsbestemming aan de Rijksstraatweg 193 en ook op de andere bedrijfsbestemmingen in de directe omgeving, zijn bedrijven in milieucategorie 1 en 2 toelaatbaar. In gemengd gebied hebben deze bedrijven een richtafstand van 10 meter.
De woning is alleen gelegen binnen de richtafstand van de bedrijfsbestemming aan de Rijksstraatweg 193 zelf. De naastgelegen woning aan de Rijksstraatweg 195 ligt op gelijke afstand van de bedrijfsbestemming als de woning aan de Rijksstraatweg 193, waardoor de bedrijvigheid door de wijziging van bedrijfswoning naar reguliere woning niet extra belemmerd zal worden in eventuele uitbreiding. Eventuele uitbreiding wordt reeds belemmerd door de al aanwezige reguliere woningen, zoals de woning aan de Rijksstraatweg 195.
Daarnaast dient er ter plekke van de woning een goed woon- en leefklimaat te zijn. Bedrijvigheid in milieucategorie 1 en 2 is toelaatbaar naast woonbestemmingen, zoals in de directe omgeving zo is. Daarnaast ligt de bedrijfsbebouwing op meer dan 10 meter afstand van de gevel van de woning. Het is alleen de inrit die op zeer korte afstand van de woning is gelegen. Zoals echter al is gebleken uit paragraaf 2.1 van deze toelichting zijn de vervoersbewegingen over deze inrit beperkt. Het betreft voornamelijk het halen en brengen van spullen. Als er daadwerkelijk werkzaamheden uitgevoerd worden voor de bedrijven, dan gebeurt dat op het achter terrein of in de loods op meer dan 10 meter afstand van de woning. Deze afstand is acceptabel naast een reguliere woonbestemming.
Daarnaast is er een transportbedrijf toegestaan op de locatie. Een goederenwegvervoerbedrijf groter dan 1.000 m2 bvo valt onder milieucategorie 3.2 waarbij een richtafstand van 50 meter hoort in gemengd gebied. Zoals gebleken is uit Hoofdstuk 2 is er echter geen transportbedrijf meer gevestigd op de locatie. Er worden uitsluitend nog enkele vrachtwagens in het weekend geparkeerd. Er vindt geen overslag van spullen plaats. De vrachtwagens genereren een verkeersgeneratie van circa 4 tot 6 vervoersbewegingen per week. Dit is zeer beperkt en zal het woon- en leefklimaat ter plekke van de woning naar verwachting niet onevenredig schaden.
Om te beoordelen of er met de bedrijvigheid ter plekke van de Rijksstraatweg 193, zoals plaatsvindt in de bestaande situatie, sprake kan zijn van een goed woon- en leefklimaat, en of het bedrijf na het realiseren van de nieuwe geluidsgevoelige bestemming nog kan voldoen aan de normen voor geluid uit het Activiteitenbesluit, is er een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1).
Uit het uitgevoerde onderzoek blijkt dat er sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect geluid. Om de bedrijfsvoering van de bedrijven aan de noordkant van de woning niet te beïnvloeden, dienen maatwerkvoorschriften te worden opgesteld om het vertrek en de terugkomst van de eigen rijders mogelijk te maken.
Voordat de gemeente deze maatwerkvoorschriften vaststelt, is er door de Omgevingsdienst Utrecht gevraagd om ook de geluidsniveaus bij de andere woningen in de buurt van de bedrijvigheid in kaart te brengen. Hiervoor is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (Bijlage 2). Ook uit dit onderzoek bleek voor een aantal woningen in de buurt de de standaardeisen worden overschreden (Rijksstraatweg 191 t/m 197). Aan de hand van dit onderzoek worden de maximale geluidniveaus worden vastgelegd in maatwerkvoorschriften.
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Andersom leidt realisatie van de woning(en) niet tot milieutechnische problemen voor de omliggende milieugevoelige functies.
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Structuurvisie buisleidingen van belang. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico's voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Er wordt geen nieuw kwetsbaar object toegevoegd en er zal geen sprake zijn van een toename van het aantal aanwezige mensen. De wijziging betreft slechts een planologische wijziging waarbij de bedrijfswoning tevens regulier bewoond mag worden. Toetsing aan het aspect externe veiligheid is dan ook niet benodigd.
Er bestaat vanuit het thema externe veiligheid geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Uit de toelichting en verbeelding van bestemmingsplan 'Kern Elst 2012' is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Daarnaast betreft de ontwikkeling slechts een planologische wijziging zonder fysieke ingrepen. Een KLIC-melding is niet noodzakelijk.
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor onderhavige ontwikkeling relevante nota's.
Europa
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
Rijk
De Waterwet, die in werking is getreden in 2009, regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Op grond van deze wet moeten de provincies één of meer regionale waterplannen vaststellen die wat betreft de ruimtelijke aspecten de status van provinciale structuurvisie hebben. De Waterwet schrijft eveneens voor dat elke zes jaar een nieuw Nationaal Waterplan uitgebracht wordt. Op 10 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2 (NWP2) vastgesteld. Het NWP2 is opgesteld vanuit het perspectief om een nationale Omgevingsvisie te ontwikkelen richting 2018 conform de Omgevingswet in wording. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit NWP2 zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Het beleid en de maatregelen in het nieuwe Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl voor het project Rijksstraatweg 193, Elst op datum (10-08-2021). Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze website door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een waterbelang.
De ruimtelijke ontwikkeling maakt het mogelijk om een functiewijziging in bestaande bebouwing toe te staan. Functiewijzigingen hebben geen invloed op water. Om deze reden voldoet het plan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert daarom positief over het ruimtelijk plan.
Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui deze extra versnelde afvoer niet verwerken, waardoor wateroverlast binnen of buiten het plangebied kan ontstaan. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet de versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeeld voorkomen: infiltreren van regenwater in de bodem met een wadi of greppel, de aanleg van waterberging onder een gebouw of infrastructuur. Voorbeeld compenseren: graven extra oppervlaktewater, berging onder straten.
Hoewel volgens de standaard procedure geen sprake is van waterbelang, is besloten wel een maatregel te nemen tegen de wateroverlast die op en nabij de locatie wordt ervaren. Op het verharde bedrijfsterrein zal een verzinkput worden aangelegd.
De planologische wijziging van bedrijfswoning naar reguliere woning hebben geen effect op de waterhuishouding. Het verhard oppervlak en de bebouwing neemt niet toe. Om wateroverlast te verminderen, wordt een verzinkput aangebracht op het bedrijfsterrein. Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor de wijziging.
De wijziging van bedrijfswoning naar reguliere woning zijn puur planologisch, waarbij de milieutechnische situatie niet wordt aangetast. Vanuit de m.e.r.-beroordeling zijn er geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn. Voor de regels is aansluiting gezocht bij het vigerende bestemmingsplan 'Kern Elst 2012'.
Het bestemmingsplan 'Elst - Rijksstraatweg 193' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Elst - Rijksstraatweg 193' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De inleidende regels bestaan uit de volgende artikelen.
In de begripsregels worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsregels worden opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen, wordt in de 'wijze van meten' uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Dit artikel geeft aan hoe de lengte, breedte, hoogte, diepte en oppervlakte e.d. van gronden en bouwwerken wordt gemeten of berekend. Alle begrippen waarin maten en waarden voorkomen worden in dit artikel verklaard. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Ook voor de 'wijze van meten' worden in de SVBP 2012 richtlijnen gegeven.
De gronden van het gehele plangebied hebben een positieve bestemming. Een positieve bestemming betekent dat het gebruik van de gronden voor de verschillende bestemmingen direct mogelijk is. Bovendien betekent het dat oprichting van gebouwen direct mogelijk is nadat burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning hebben verleend, welke dient te voldoen aan onder meer de regels van het bestemmingsplan, het Bouwbesluit en de Bouwverordening. De opbouw van de bestemmingen ziet er in beginsel als volgt uit:
'Wonen'
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen incl. "bed and breakfast", beroep- en bedrijf aan huis en water - en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook zijn er bijbehorende tuinen, erven, wegen, paden en bouwerken toegestaan. Het aantal woningen mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal.
Bedrijf
De bestemming 'Bedrijf' is opgenomen voor bedrijfsvestigingen binnen het plangebied. Binnen de bestemming zijn bedrijven genoemd in categorie 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten mogelijk. Daarnaast is op deze locatie 'parkeren' en 'stalling en opslag' mogelijk. Middels een maatwerkbesluit is geregeld dat de transportbewegingen die op het terrein plaatsvinden, mogelijk zijn naast een reguliere woonbestemming.
Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn naast voor de overige aangewezen bestemmingen mede bestemd voor doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
Een anti-dubbeltelregel wordt opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein ook nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. De opgenomen anti-dubbeltelregel is gelijkluidend aan de in het Besluit ruimtelijke ordening voorgeschreven formulering.
Voor het hele plangebied geldt een aantal algemene regels. Het gaat hier om algemene bouw- en gebruiksregels, mogelijkheden om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen, en procedureregels worden behandeld.
In deze regels wordt het overgangsrecht, zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening en de Wabo, overgenomen.
Als laatste wordt de slotregel opgenomen, ook zoals voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regel geeft aan hoe het plan kan worden aangehaald.
De planontwikkeling komt geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer.Middels een overeenkomst worden deze kosten verhaald. De ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet Ruimtelijke ordening. De verwezenlijking van het plan is dan ook niet afhankelijk van gemeentelijke investeringen. Het plan wordt dan ook economisch haalbaar geacht.
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
Doordat de wijziging slechts een planologische wijziging betreft, zijn de effecten voor omwonenden gering of zelfs afwezig. Desalniettemin zijn de directe buren op de hoogte gebracht van de bestemmingswijziging. Zij zien geen bezwaren tegen deze wijziging.
Het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.1) geeft aan dat burgemeester en wethouders bij de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg voeren met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. De instanties worden in kennis gesteld en krijgen de mogelijkheid om te reageren.