direct naar inhoud van Ruimtelijke onderbouwing
Plan: Wijziging groenbestemming naar bedrijfsbestemming
Status: ontwerp
Plantype: omgevingsvergunning
IMRO-idn: NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01

Ruimtelijke onderbouwing

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor de ruimtelijke onderbouwing

In verband met de ontwikkeling van een aantal bedrijfspanden ter plaatse van de voormalige militaire kazerne dienen tevens de bijbehorende parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Het merendeel hiervan is gesitueerd tussen de bedrijfspanden zelf. De overige parkeerplaatsen zullen een plek krijgen aan de zijde van de Autoweg. Het realiseren van parkeerplaatsen en een laad- losdock ter plaatse van de huidige groenbestemming is strijdig met het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief past op de locatie en gewenst is wordt medewerking verleend. Via voorliggend document wordt gemotiveerd waarom medewerking wordt verleend en sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen op bedrijventerrein Remmerden in de gemeente Rhenen. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving. Aan de zuidzijde van het plangebied bevinden zich meerdere bedrijven, aan de noordzijde een groenstrook met daarachter de Autoweg. Ten oosten van het plangebied ligt op enige afstand een woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0001.jpg"

ligging van het plangebied (bron:www.openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens is in dit hoofdstuk ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot bevat hoofdstuk 5 de procedure van het plan, waarbij de uitkomsten van inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk komt het initiatief aan bod. Daartoe wordt eerst inzicht gegeven in de huidige functie(s) en bebouwing in het plangebied. Daarbij wordt mede de relatie met de omgeving betrokken. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is momenteel een graszone met daarin twee wadi's. Ten noorden van de groenzone ligt de 'Autoweg' en verder naar het noorden een agrarisch perceel. Aan de oostkant ligt een woning en aan de westzijde wordt de bestaande groenzone, zij het minder breed, voortgezet. De zuidzijde bestaat uit een tweetal bedrijfslocaties die in ontwikkeling zijn op het terrein van de voormalige militaire kazerne.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0002.jpg"

rood gearceerd de ligging van het plangebied (bron: Google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0003.jpg"

Zicht op het plangebied (bron: Vidazz)

2.2 Toekomstige situatie

Het plan behelst de realisatie van circa 43 dwarsparkeerplaatsen haaks op de Autoweg die ontsloten worden vanuit de zijde van het bedrijventerrein en een laad- en losdock die rechtstreeks aansluit op de Autoweg. Tussen de Autoweg en de parkeerplaatsen blijft een groene bufferzone van circa 13 meter gehandhaafd. Daarmee wordt de lijn van de bestaande groenstrook ten westen van het plangebied doorgetrokken. De groenstrook wordt daarmee over de gehele lengte van de Autoweg even breed.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0004.jpg"

huidige situatie groenstrook (bron: Vidazz)

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0005.jpg"

Nieuw te realiseren parkeerplaatsen (blauw gestreept) en laad- en losdock (bron: Vidazz)

Het plangebied is op dit moment ingericht met wadi's en gras. Wanneer hier parkeerplaatsen gerealiseerd worden, worden de wadi's vervangen door infiltratiekratten die onder de parkeerplaatsen komen te liggen. Omdat een goede parkeervoorziening ten behoeve van de nieuwe ontwikkelingen gewenst is, een voldoende brede groenstrook gehandhaafd blijft en infiltratie van regenwater mogelijk blijft, past het plan in de omgeving en kan medewerking worden verleend aan de voorgestelde plannen.

Beplantingsplan

Om de ontwikkeling ruimtelijk in de omgeving in te passen is een beplantingsplan opgesteld. Het beplantingsplan is opgenomen als Bijlage 1. Het plan voor de locatie is om een meer gevarieerde ondergroei aan te brengen door het planten van een aantal struikvormers als hazelaar, gewone vlier, hulst en lijsterbes. De gelaagde opbouw van de singel door het eikenhakhout aan de wegzijde blijft gehandhaafd. Wel wordt op een tweetal plaatsen een eik geplant om de bosstrook te versterken. Door het versterken van de struiklaag wordt het zicht op de bedrijfslocatie verzacht en ontstaat een meer gevarieerd beeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0006.jpg"

beplantingsplan t.b.v herinrichting groenzone

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Gebiedsgericht

De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.

In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is "duurzame verstedelijking". Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. De ladder bestaat uit drie 'treden' die doorlopen moeten worden om te bezien of een ontwikkeling bijdraagt aan duurzame verstedelijking:

  • 1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Door het ministerie van Infrastructuur en Milieu is een handreiking gemaakt. Deze 'handreiking ladder voor duurzame verstedelijking' werkt verder uit hoe met de ladder omgegaan moet worden. Voor een verdere uitleg van de ladder duurzame verstedelijking wordt naar die handreiking verwezen.

Planspecifiek

Gebiedsgericht

De SVIR richt zich op onderwerpen van nationaal ruimtelijk belang. Het voorliggend initiatief ligt niet in een gebied dat van belang is voor het nationaal functioneren.

Ladder duurzame verstedelijking

Voorliggend plan maakt de aanleg van parkeerplaatsen en een laad- losdock bij een bestaand bedrijfsperceel mogelijk. De beoogde locatie is op dit moment in gebruik als groenstrook, waardoor de ontwikkeling kan worden gezien als een vorm van verstedelijking.

De aanleg van de parkeerplaatsen bij het bestaande bedrijfsperceel is noodzakelijk voor de bedrijfsvoering. Door de parkeervoorzieningen direct naast het bedrijfsperceel aan te leggen wordt de meeste efficiënte oplossing gekozen om de parkeervraag op te vangen. Naast het feit dat er geen andere locaties op het bedrijventerrein beschikbaar zijn, zal een situering op grotere afstand van het bedrijf leiden tot (ongewenste) extra verkeersbewegingen. Ten slotte kan gesteld worden dat de ontwikkeling is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Hiermee zijn stap 1 en 2 van de ladder doorlopen.

Vanuit nationaal beleid zijn er geen belemmeringen voor het initiatief.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.

Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'

In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:

  • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
  • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
  • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
  • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer

Voor wat betreft bedrijventerreinen ligt het accent op revitalisering, intensivering en/of herstructurering van bestaande bedrijventerreinen.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)

Provinciale Staten hebben op 4 februari 2013 eveneens de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau.

Ontwerp PRS en PRV (Herijking 2016)

Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (Herijking 2016), en de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (Herijking 2016) vastgesteld. Op bepaalde onderdelen worden de PRS en PRV t.o.v. de vigerende plannen gewijzigd. Voor wat betreft bedrijventerreinen en stedelijk gebied hebben de wijzigingen voornamelijk betrekking op de hoeveelheid kantoorruimte die mogelijk gemaakt wordt. Voor het stedelijk gebied geldt tevens dat, bij grootschalige verstedelijking, de toelichting een beschrijving bevat van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar. Beide wijzigingen hebben gezien de kleinschaligheid van het plan geen gevolgen voor het initiatief.

Planspecifiek

Het voorliggende plan gaat uit van het realiseren van parkeerplaatsen en een laad- en losdock binnen een groenbestemming. Ter plaatse geldt het gebied als stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0007.jpg"

Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied (bron: Provinciale Ruimtelijke Verordening )

De parkeerplaatsen en laad- en losvoorzieningen zijn nodig vanwege de herstructurering van de aangrenzende percelen op het bestaande bedrijventerrein Remmerden.

Het realiseren van deze parkeerplaatsen en een laad- en losdock in een groenbestemming past binnen het provinciaal beleid dat stedelijke ontwikkelingen binnen het bestaand stedelijk gebied plaatsvinden. Vanuit het provinciaal beleid zijn er dan ook geen belemmeringen voor het initiatief.

3.3 Gemeentelijk beleid

Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Remmerden'. Dit plan is vastgesteld op 27-01-2009. De grond ter plaatse van het perceel heeft de bestemming 'Groenvoorzieningen' (zie navolgende uitsnede) De als 'Groenvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor bermen, gazons, beplantingen, fiets- en voetpaden en ontsluitingen van bedrijfspercelen.

Het voorgestelde plan is in strijd met het bestemmingsplan. Op de gronden 'Groenvoorzieningen ' zijn geen parkeerplaatsen of een laad- en losdock toegestaan. Een ontheffing van het bestemmingsplan is nodig om de realisatie van de voorzieningen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0008.jpg"

uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Remmerden' met daarin aangegeven de voorgestelde situering van de parkeerplaatsen

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een ruimtelijk plan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

In overeenstemming met de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd. Hiermee wordt in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.

Planspecifiek

Het plangebied is bedoeld als parkeergelegenheid en een laad- en losdock ten behoeve van de aangrenzende bedrijfspercelen. Ter plaatse van deze voorzieningen vindt geen langdurig menselijk contact met de bodem plaats. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' is het van belang te bepalen wat de bijdrage van het plan is aan die luchtkwaliteit.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen in (paragraaf 5.2). De Wet kent onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

 

Planspecifiek

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang (de ontwikkeling van 43 parkeerplaatsen en een laad- losdock) ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. een verzorgingstehuis;
    • 2. een psychiatrische inrichting;
    • 3. een kinderdagverblijf.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Verder gaat de Wgh onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Het plangebied is gelegen in een groenzone naast de Autoweg. De afstand tussen de dichtstbijzijnde voorziening (laad- en losdock) en de gevel van de naastgelegen woning bedraagt ca. 40 meter. Gezien deze afstand is er geen aanleiding te veronderstellen dat dit problemen oplevert voor de naastgelegen woning. Nader akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor realisatie van het plan. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.


Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van al aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functies krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

In de directe nabijheid van het plangebied zijn drie woningen gelegen. Het betreft de percelen aan de Autoweg nummer 1, 2 en 3. In het huidige bestemmingsplan zijn rondom deze woningen contouren opgenomen die beperkingen stellen aan de maximaal toelaatbare Milieucategorie van bedrijven die zich ter plekke kunnen vestigen.

Voorliggende ruimtelijke onderbouwing staat geen nieuwe bedrijvigheid toe maar beoogt het realiseren van parkeerplaatsen en een laad- en losdock t.b.v. de naastgelegen bedrijfspercelen mogelijk te maken. Tussen de dichtstbijzijnde voorziening en de gevel van de naastgelegen woning bedraagt de afstand ca. 40 meter. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor het initiatief in het kader van de milieuzonering te verwachten.

4.1.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de externe risico's met een externe werking, die ontstaan door het transport van, de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op risicovolle inrichtingen, relevante transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen of relevante buisleidingen.

Toetsingskaders zijn onder andere het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting, moeten worden aangehouden.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het groepsrisico is een maat die aangeeft hoe groot de kans is op een ongeval met gevaarlijke stoffen met een bepaalde groep slachtoffers. Hoe hoger het groepsrisico, hoe groter deze kans. Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Voor inrichtingen geldt daarnaast dat verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer binnen het invloedsgebied van een risicobron nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten. Voor transportassen (weg, spoor en water) geldt dat de verantwoording van het groepsrisico verplicht is wanneer sprake is van toename van het aantal personen (en daarmee een toename van het groepsrisico) of overschrijding van de oriëntatiewaarde.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0009.jpg"

Uitsnede risicokaart (plangebied in geel gekleurd)

Hieruit is op te maken dat ter plaatse van de Autoweg een buisleiding voor het transport van Aardgas is gelegen. De buisleiding heeft een diameter van 6,6 inch (16,8 cm) en een maximale werkdruk van 40 bar.

De genoemde leiding heeft geen plaatsgebonden risicocontour (10-6) waarmee rekening dient te worden gehouden in het plan.

Een deel van het plangebied valt onder het invloedsgebied van Mol Coatings. De hoofdactiviteit van dit bedrijf is de vervaardiging van kleur- en verfstoffen. De risicoafstand (PR 10-6) [m] bedraagt 290m.

Binnen het plangebied worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten toegestaan. Tevens worden er geen mogelijkheden geboden voor het bouwen van verblijfsruimtes. Ook neemt door de realisatie van de parkeerplaatsen het aantal personen dat in het gebied verblijft niet toe.

Derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.

vGRP+ 2015-2019

In het verbreed gemeentelijk rioleringsplan, ofwel vGRP+, staat het beleid van Gemeente Rhenen voor stedelijk afvalwater, regenwater en grondwater voor de periode 2015-2019. Een belangrijk onderdeel van de Rhenense strategie is het afkoppelen, waardoor schoon regenwater niet in de vuilwaterriolen terecht komt. waar mogelijk moeten bewoners en bedrijven zelf voor het regenwater zorgen:

  • in het buitengebied. Regenwater mag niet op de (druk)riolering worden geloosd.
  • woonwijken en bedrijfsterreinen zonder gemeenschappelijke regenwatervoorzieningen voor de percelen. Deze wijken of bedrijfsterreinen zijn dan ontworpen voor infiltratie van regenwater op de percelen of afvoer naar nabijgelegen oppervlaktewater
  • bedrijfspercelen groter dan 5.000 m2 hectare.

In de volgende situaties moeten bewoners en bedrijven zorgen voor berging en infiltratie op het perceel. Hierbij mag alleen bij grote regenbuien het teveel aan regenwater op de perceelgrens worden aangeboden:

  • recente en nieuwe woonwijken die zijn ontworpen voor infiltratie van een deel van het regenwater op de percelen.
  • recente en nieuwe bedrijfsterreinen

Verder geldt altijd dat de riolering op de percelen moet voldoen aan het Bouwbesluit uit 2012

Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Planspecifiek

vGRP+ 2015-2019

In het plan is rekening gehouden met het afkoppelen en infiltreren van water. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van infiltratiekratten. Door het gebruik van infiltratiekratten wordt het hemelwater niet geloosd op het riool, maar geïnfiltreerd in de bodem. Hiermee voldoet het aan de belangrijkste taak uit het vGRP+ 2015-2019. . Onder het kopje watertoets wordt de benodigde infiltratiecapaciteit nader toegelicht.

Watertoets

Met betrekking tot de voorgenomen ontwikkeling is een digitale watertoets uitgevoerd (d.d. 13-07-2016) op de website www.dewatertoets.nl (zie bijlage 2). De toets is uitgevoerd voor de ontwikkeling in het beheergebied van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze website op de hoogte gebracht van het plan. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een waterbelang.

De ruimtelijke ontwikkeling maakt het mogelijk om een functiewijziging in bestaande bebouwing toe te staan. Functiewijzigingen hebben geen invloed op water. Om deze reden voldoet het plan aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert daarom positief over het ruimtelijk plan.

Uitgangspunt in dit plan is dat de waterhuishouding niet verslechterd. De toename aan verharding t.b.v. de parkeerplaatsen wordt gecompenseerd zodat de waterbergende functie van dit gebied, behouden blijft. Dit gebeurt door middel van infiltratiekratten ter plaatse van de nieuw te realiseren parkeerplaatsen. Om de capaciteit van de infiltratiekratten te kunnen beoordelen is een berekening (zie bijlage 3) uitgevoerd door een adviesbureau. Uit de berekening blijkt dat de totale bergingscapaciteit van de infiltratiekratten 514,4m3 bedraagt. Voor een drietal maatgevende buien (T5, T10 en T100) is berekend of deze bergingscapaciteit voldoende is. De conclusie luidt dat zowel voor T5, T10 als de T100-buien, de berekende capaciteit voldoet en dat er niet wordt geloosd op het oppervlaktewater. Verder vindt er geen waterpeilverhoging plaats in het oppervlaktewater van het waterschap en/of gemeente.

Het plan heeft geen gevolgen voor overige waterthema's zoals waterveiligheid, droogte, waterkwaliteit en beheer en onderhoud. Vanuit waterhuishoudkundig oogpunt zijn derhalve geen belemmeringen voor de realisering van het project te verwachten.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de EHS) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. Het NNN is de verantwoordelijkheid van de verschillende provincies. In het NNN liggen:

  • bestaande natuurgebieden, waaronder de 20 Nationale Parken;
  • gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt;
  • landbouwgebieden, beheerd volgens agrarisch natuurbeheer;
  • ruim 6 miljoen hectare grote wateren: meren, rivieren, de kustzone van de Noordzee en de Waddenzee;
  • alle Natura2000-gebieden.

De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:

  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.

In tegenstelling tot gebieden die alleen in de NNN liggen kennen Natura 2000-gebieden een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.

Soortenbescherming

De Flora- en faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van EZ. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0010.jpg"

Uitsnede natura2000 (plangebied in zwart gestippeld)

Het plangebied maakt onderdeel uit van bedrijventerrein Remmerden. Het bedrijventerrein ligt te midden van diverse beschermde gebieden maar maakt daar zelf geen onderdeel uit. Er zullen geen bomen verdwijnen en de groenstrook blijft als lijnelement behouden. Het mogelijk maken van parkeerplaatsen en een laad- en losdock heeft tot gevolg dat de bedrijfslocatie efficiënter bereikt en gebruikt kan worden. Door de realisatie van de parkeerplaatsen en toegangsweg dicht bij de Autoweg, worden extra verkeersbewegingen over het bedrijfsterrein Remmerden juist voorkomen.

 

Soortenbescherming

De huidige groenstrook ten noorden van het plangebied is open van aard en kent een zeer beperkte ondergroei. De bomen die er staan, zijn jong en zijn nog niet ten volle tot wasdom gekomen. in het plangebied zelf zijn ten behoeve van de aanleg van de wadi's de bomen reeds verwijdert. Voor de realisatie van de parkeerplaatsen hoeven geen extra bomen te verdwijnen.

De groenstrook blijft als lijnelement behouden en daarmee wordt de bestaande groenstrook ten westen van het plangebied doorgetrokken. De groenstrook wordt daarmee over de gehele lengte van de Autoweg even breed. Het functioneren van het lijnelement als fourageergebied voor bijvoorbeeld vleermuizen blijft behouden.

Het plangebied bestaat uit braakliggend zanderig terrein waarop vegetatie kort wordt gehouden. Wanneer dit beheer van de zone in stand blijft, is niet te verwachten dat beschermde flora en fauna zich op de locatie vestigt en verstoord worden bij de aanleg van de parkeerplaatsen en groenvoorziening. Er zijn dan ook geen negatieve effecten op aanwezige beschermde flora en fauna te verwachten.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het doel van deze onderbouwing is juist het realiseren van een goede verkeersstructuur door de aanleg van parkeerplaatsen mogelijk te maken.

Planspecifiek

Het plan gaat uit van circa 43 dwarsparkeerplaatsen die evenwijdig aan de Autoweg gesitueerd zijn. Ter plaatse van het plangebied worden (voor de realisatie van nieuwe bedrijfspanden) een nieuwe inrit gemaakt vanaf de Autoweg. De ontsluiting van de voorziene parkeerplaatsen zal plaats vinden via deze nieuwe inrit. De bestaande inrit zal in gebruik worden genomen als laad- en losdock t.b.v. de naastgelegen percelen. Verder zullen er geen aanpassingen hoeven te worden gedaan in het openbaar gebied. Er vinden geen wijzigingen plaats in het aantal verkeersbewegingen die via de Autoweg het bedrijfsterrein bereiken.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk onderbouwing moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het ruimtelijk plan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) regelt de belangrijkste aspecten met betrekking tot de bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Door middel van de Wamz is de omgang met het bodemarchief verankerd in onder andere de Monumentenwet 1988 en de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis hiervan zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening kan vooronderzoek naar mogelijke archeologische waarden nodig zijn zodat, waar nodig, die waarden veiliggesteld kunnen worden en / of het initiatief aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente en dit moet bij de vaststelling van ruimtelijke besluiten meegenomen worden.

Planspecifiek

In het vigerend bestemmingsplan zijn een aantal percelen tot archeologisch aandachtsgebied bestemd. Het plangebied valt niet onder één van deze percelen. Ook valt het plangebied niet binnen het gebied wat bestemd is tot archeologisch monument of archeologische waarde.

De locatie wel ligt in de nabijheid van een gebied met een zeer hoge archeologische waarde. Voor deze gebieden geldt dat de aangewezen gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd zijn voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden in de bodem. Dit heeft tot gevolg dat er eisen worden gesteld aan het oprichten van bebouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0340.ROparkeerplAutoweg-ON01_0011.jpg"

uitsnede Archeologische monumentenkaart (plangebied bij rode pijl, ten zuiden van paarse vlak)

In het plangebied zijn geen plannen voor het oprichten van bebouwing. Enkel het kunnen realiseren van parkeerplaatsen en een laad- losdock worden mogelijk gemaakt. Te behoeve van waterberging (wadi's) is de grond ter plaatse van het plangebied al vergraven en verstoord. Het aanleggen van parkeerplaatsen en laad- losdock zal de grond niet verder verstoren en ook het plaatsen van infiltratiekratten ter plaatse van de huidige wadi's zal niet van invloed zijn op de archeologische waarden.

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het onderdeel cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges gebaseerd op de legesverordening 2016.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Procedure

5.1 Inspraak en overleg

Gelet op de beperkte omvang van het plan is dit plan niet formeel voor inspraak ter visie gelegd. Wel heeft overleg met de gemeentelijke gesprekspartners plaatsgevonden. Ten behoeve voor het vooroverleg is het plan toegestuurd aan:

Reactie Provincie Utrecht

  • geen bezwaren tegen het plan

Reactie Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 

  • geen bezwaren tegen het plan

Reactie Gasunie

  • geen bezwaren tegen het plan

Reactie Vitens

  • geen reactie ontvangen

5.2 Van ontwerp naar vaststelling

De omgevingsvergunning wordt voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken ligt als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.