Plan: | Wildemanstraat 3 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.OWildemanong-ON01 |
Aan de Wildemanstraat in Elst (Ut.) ligt een onbebouwd perceel dat onderdeel is van de tuin bij de woning aan de Houweg 20. De initiatiefnemer heeft het plan opgevat om hier een woning te realiseren. Voorgaand initiatief is strijdig met het geldende bestemmingsplan wegens het ontbreken van een bouwvlak. Omdat het initiatief wel gewenst is en passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan deze ontwikkeling. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen op een onbebouwd perceel aan de Wildemanstraat in Elst, kadastraal bekend als Rhenen, sectie H, 8057. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
De ligging van het plangebied en de omgeving (Openstreetmaps.nl)
Na dit inleidende hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 is het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Tevens wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 5 in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van overleg en zienswijzen zijn opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan de Wildemanstraat in de bebouwde kom van Elst. In de omgeving liggen voornamelijk woningen. Verspreid in het dorp is er ook sprake van kleinschalige bedrijvigheid en er liggen enkele maatschappelijke functies. Aan de Wildemanstraat liggen aan weerszijden van de weg woningen. Tegenover de projectlocatie staan rijwoningen, aan de noordzijde van het plangebied staan vier recent gebouwde twee-onder-een-kap woningen.
De projectlocatie is een onbebouwd perceel en vormt daarmee een 'gat' in de bebouwingsstructuur in dit deel van de Wildemanstraat. De projectlocatie is onbebouwd en bestaat voornamelijk uit gras. Tussen de projectlocatie en de weg staan, op gemeentegrond, enkele bomen. Aan drie van de vier perceelsgrenzen (zuid-, west- en noordkant) wordt de locatie begrensd door erfafscheidingen van direct omliggende woningen. Navolgende afbeelding toont een luchtfoto van de situatie. Hoewel niet zichtbaar op deze foto, staan er direct ten noorden van de projectlocatie inmiddels 2 geschakelde woningen (middels garage) en 2 vrijstaande woningen.
Luchtfoto van de projectlocatie (bron: arcgis.com)
De woning komt centraal op het perceel te staan. De voorgevel komt in lijn te liggen met de noordelijk gelegen woningen. De goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk 3,5 en 9 meter. Voor de dakvorm is gekozen voor een schilddak constructie. De architectuur van de woning sluit aan bij omliggende bebouwing. Uitgangspunt is een traditionele vormgeving met een rustige gevelopbouw. Ook in materiaalgebruik ligt de nadruk op traditie en een zekere ingetogenheid. Dit houdt onder meer in het gebruik van bakstenen, hout en dakpannen in een niet opvallende natuurlijke kleurstelling. Parkeren gebeurt op eigen terrein. Meer over parkeren volgt in paragraaf 4.4. Navolgende afbeeldingen tonen enkele situatietekeningen van de toekomstige situatie. Het plan is op 13 maart 2019 voorgelegd aan de welstandscommissie, dat een positief advies heeft afgegeven.
Situatietekening van de toekomstige situatie (bron: Schlingmann Architecten)
Aanzicht voorgevel en rechterzijgevel woning (bron: Schlingmann Architecten)
Aanzicht achtergevel en linkerzijgevel woning (bron: Schlingmann Architecten)
Aanzichten bijgebouw (bron: Schlingmann Architecten)
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden, zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro, artikel 3.1.6 onder 2.
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is. Daar wordt het volgende onder verstaan: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Het plangebied ligt in het gebied 'Romeinse Limes' van de SVIR en het Barro.
Romeinse Limes
Het plangebied ligt in het besluit-subvlak Romeinse Limes. De Limes was de noordelijke grens van het oude Romeinse rijk. In het gebied zijn voormalige forten, nederzettingen, militaire infrastructuur en scheepswrakken aanwezig. In paragraaf 3.2 volgt een nadere beschrijving van de relatie tussen voorliggende plan ontwikkelingen en de Romeinse Limes.
Ladder duurzame verstedelijking
Jurisprudentie heeft uitgewezen dat er bij ontwikkelingen waarbij de toename van het aantal woningen beperkt blijft tot 11 of minder, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voorziet in 1 nieuwe woning. Het doorlopen van de Ladder voor duurzame verstedelijking is voor dit plan niet nodig.
Het rijksbeleid staat de uitvoer van het initiatief niet in de weg.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:
Planspecifiek
Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied ligt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur, met de aanduiding 'archeologie'. De PRV schrijft voor deze gronden o.a. voor dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gronden mogelijk zijn, zolang onevenredige aantasting van de waarden in het gebied wordt voorkomen. In samenhang met de PRV worden in de regels van een bestemmingsplan daarbij voorwaarden opgenomen die bepalen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Binnen het plangebied zijn bovengronds geen gebouwen of restanten aanwezig met cultuurhistorische waarden die door voorliggende planontwikkeling kunnen worden geschaad. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de mogelijke aanwezige ondergrondse archeologische waarden.
Artikel 1.8 Landschap
Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'Utrechtse Heuvelrug'. Kernkwaliteiten van dit gebied zijn de robuuste eenheid, reliëf beleving en extreme historische gelaagdheid. Het plangebied ligt in de bebouwde kern van Elst en herbergt geen landschappelijke waarden van de Utrechtse Heuvelrug die door voorliggend plan eventueel geschaad kunnen worden.
Artikel 4.1 Stedelijk gebied
Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. Voor planontwikkelingen binnen het stedelijk gebied schrijft de PRV voor dat in een toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen over de wijze waarop in een plan rekening wordt gehouden met energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. In het bouwplan van voorliggend initiatief is o.a. opgenomen dat de woning wordt gebouwd met duurzame materialen en isolatie technieken.
Het project is passend binnen het provinciale beleid.
Stedenbouwkundige structuurvisie Elst, Achterberg en Rhenen - Woningbouwlocaties tot 2020
De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt
voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste
bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de 3 kernen Elst, Achterberg en Rhenen.
Planspecifiek
Navolgende afbeelding toont een uitsnede van de visiekaart van Elst. De locatie van het projectgebied is aangegeven met de witte pijl. De aanduiding die voor de locatie van toepassing is betreft 'rode contour'. Binnen deze contour is de aanwezigheid van stedelijke functies, zoals wonen, het uitgangspunt. Met verdichting, meervoudig ruimtegebruik en herstructurering zijn voldoende woningen te realiseren. Dit initiatief maakt één woning op een onbebouwde locatie met een bestaande woonfunctie mogelijk. Middels verdichting draagt dit project daarmee bij aan de doelstelling uit de visie.
Uitsnede van de visiekaart gemeente Rhenen
Het project is uitvoerbaar vanuit de Stedenbouwkundige structuurvisie.
Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, vier redenen voor Rhenen'
De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. In de woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De gemeente biedt daarbij een stappenplan om de komende jaren de bouwstroom te kunnen garanderen en tegelijkertijd de woonkwaliteit te kunnen behouden. Het gaat daarbij in op de wijze waarop lage inkomens, senioren en zorgbehoevenden een thuis in onze gemeente kunnen vinden, hoe wij de kernen vitaal houden en hoe onze bestaande woningvoorraad toekomst bestendig te maken is.
De woonvisie is niet alleen een uiting van de gemeentelijke inzet, maar ook een uitnodiging aan de corporatie, marktpartijen en bewoners om een bijdrage te leveren. De woonvisie biedt de basis voor de presentatie afspraken en de huisvestingsverordening.
Planspecifiek
Het project voorziet in de komst van één woning. Dit aantal is passend binnen het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de kern Elst zoals opgenomen in de woonvisie. Tot aan 2027 zijn voor Elst 144 nieuwe woningen gepland. De woonvisie benadrukt het belang van voldoende woningen voor senioren, ook voor de kern Elst. Bij de totstandkoming van het woningbouwprogramma dient er ingespeeld te worden op ontwikkelingen als vergrijzing en extramuralisering. Hoewel de woning niet voor een specifieke doelgroep wordt gebouwd, is de woning te gebruiken als een levensloopbestendige woning. Voorliggend bouwplan draagt daarmee bij aan het behalen van deze doelstelling.
Het initiatief sluit aan op de Woonvisie Rhenen.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het projectgebied geldt het bestemmingsplan 'Kern Elst 2012', dat is vastgesteld op 28 mei 2013. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Wonen'. Ook ligt het projectgebied op gronden binnen de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'.
Uitsnede bestemmingsplan Kern Elst 2012
Het realiseren van een burgerwoning binnen de bestaande bestemming is niet toegestaan door het ontbreken van een bouwvlak. Daarmee is dit project in strijd met het vigerende bestemmingsplan.
Voor een buitenplanse afwijking van het bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de uitvoerbaarheid aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming is met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
De projectlocatie heeft in de bestaande situatie reeds een bodem gevoelige functie, namelijk wonen. Deze functie blijft door dit project gehandhaafd. Wel maakt dit project één nieuwe woning mogelijk. Daarom is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 1 toegevoegd. Hierin is geconcludeerd dat zowel de ondergrond als de bovengrond voldoet aan de generieke achtergrondwaarde. De milieuhygiënische kwaliteit van de bodem zorgt niet voor belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Het uitvoeren van nader onderzoek is daarom niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bodem.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). De grenswaarde hiervan bedraagt 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat.Uit metingen van het rekenpunt 33729 (aan de Rijkswaterstaat ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | PM2,5 (Zeer Fijn Stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3) | 19,9 µg/m3 | 19,0 µg/m3 | 11,5 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 | 25 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend project maakt één nieuwe woning mogelijk. Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (<1.500 woningen, 3%). Op basis hiervan is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Dit project maakt één geluidgevoelig object mogelijk aan de Wildemanstraat. Deze weg heeft, net als de rest van de straten binnen de bebouwde kom van Elst, een maximumsnelheid van 30 km/u. De Wildemanstraat is een zeer rustige woonstraat met een lage verkeersintensiteit. Er is daarmee sprake van een goede ruimtelijke ordening. De locatie ligt ook niet binnen een geluidzone van andere wegen, industrieterreinen en/of spoorwegen. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in het kader van de Wet geluidhinder is niet nodig.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Planspecifiek
De locatie ligt midden in een woonwijk. Er zijn geen (intensieve) agrarische bedrijven in de omgeving aanwezig. Van geurhinder is dan ook geen sprake.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
Dit project maakt één milieugevoelig object mogelijk. In de omgeving liggen een aantal locaties met een bedrijfsbestemming of een maatschappelijke bestemming die vanuit milieuzonering mogelijk van invloed zijn. Het vigerende bestemmingsplan 'Kern Elst 2012' stelt dat binnen deze bestemmingen enkel bedrijfsactiviteiten plaats mogen vinden zoals genoemd in categorie 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten (Publicatie Bedrijven en Milieuzonering), met een bijbehorende maximale richtafstand van 30 m. Gelet op de afstand tussen de locatie en de dichtstbijzijnde bedrijfsbestemming (50 m.), zal er in de nieuwe woning sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat en belemmert dit project omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (bron: risiscokaart.nl)
De nieuwe woning is een nieuw kwetsbaar object. Ten zuiden van de projectlocatie (zwarte pijl) ligt op 350 m een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen is gelegen. Deze buisleiding heeft een diameter van 6 inch (15,2 cm) en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 70 meter. De projectlocatie ligt daarmee buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.
Binnen een straal van 700 m rondom de projectlocatie liggen geen andere risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Waterbeleid gemeente Rhenen
De gemeente Rhenen heeft haar waterbeleid in ene verbreed gemeentelijk rioleringsplan plus (2015-2019). In het vGRP+ is ook het waterplan ''een berg mooi water'' van de gemeente Rhenen geëvalueerd en opgenomen. In het vGRP+ streeft de gemeente naar:
Dit doet de gemeente door te voldoen aan haar wettelijke zorgplichten:
Concreet betekent dit dat er gewerkt wordt aan een duurzaam rioolstelsel waarbij het afkoppelen van hemelwater en infiltratie in de bodem centraal staat.
Daarnaast hanteert de gemeente Rhenen haar gidsprincipes die in het waterplan zijn uitgewerkt. Een deel van deze gidsprincipes hebben een directe relatie met de ruimtelijke ordening en worden hieronder weergegeven:
Ruimte voor waterberging en een goede afvoer spelen een rol vanwege de extremere neerslagintensiteiten en hogere neerslaghoeveelheden (klimaatsverandering). Er zijn afspraken gemaakt om de kans op wateroverlast te verminderen tot een acceptabel niveau. Het Nationaal Bestuursakkoord Water en de actualisatie van dit rapport (NBW Actueel) bevat een strategie om de waterbergingsopgave gerealiseerd te hebben.
De gemeente heeft dit in haar vGRP+ verwerkt waarbij taken van gemeente. bedrijven en bewoners worden beschreven.
Op een aantal locaties in Elst is in 2014 en 2015, maar ook in de jaren daarvoor, wateroverlast ervaren. Naar aanleiding daarvan is de Wateragenda Elst opgesteld om te komen tot een waterproof Elst. De Wateragenda bevat een analyse van de huidige situatie en een stresstest van het systeemgedrag bij extreme neerslag. Op basis van deze analyse stelt het rapport kansrijke maatregelen voor om de ervaren overlast te bestrijden en het systeem meer in te richten voor veranderende weersomstandigheden als gevolg van klimaatverandering. Per potentiële overlastlocatie zijn maatregelen voor de korte en lange termijn bepaald.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
De nieuwe woning komt te staan op een locatie met een totaal oppervlakte van 560 m² die in de bestaande situatie onverhard is. In de toekomstige situatie neemt het verhard oppervlak daardoor toe, met circa 350 m². Deze toename is te verklaren door een toename van 100 m² door de woning zelf, een oprit van circa 30 m² en de overige verharde gronden in de tuin: 215 m² (430 m² x 0,5). Een toename aan verharding van 350 m² blijft onder de gestelde grens van 500 m² die het hoogheemraadschap stelt bij nieuwe ontwikkelingen. Het compenseren van een toename van verhard oppervlak is daarom niet nodig.
Binnen of in de directe omgeving van de projectlocatie is geen oppervlaktewater aanwezig. Op basis van de Wateragenda Elst is de Wildemanstraat niet opgenomen als één van de overlastlocaties. De nieuwe woning zal worden aangesloten op het bestaande rioolstelsel. Middels het uitvoeren van de watertoets is het Hoogheemraadschap op de hoogte gesteld van de voorgenomen ontwikkeling. Een verslag van de watertoets is opgenomen als bijlage 2.
Het project is uitvoerbaar vanuit het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede kaart Beschermde natuurgebieden (bron: synbiosys.alterra.nl)
Op voorgaande afbeelding is te zien dat de locatie (rode stip) niet binnen een beschermd natuurgebied ligt. Wel ligt ten zuiden van de locatie het Natura 2000-gebied 'Rijntakken'. Dit project maakt één woning in een bestaande woonwijk mogelijk. Het aantal verkeersbewegingen neemt slechts zeer beperkt toe. Gelet op de omvang van de ontwikkeling kan enig nadelig effect op dit beschermde natuurgebied op voorhand worden uitgesloten.
Soortenbescherming
De projectlocatie ligt in een sterk bebouwde omgeving. Direct rondom de locatie liggen aan drie zijdes woningen die van de locatie worden gescheiden door onnatuurlijke scheidingen in de vorm van schuttingen.
Binnen de projectlocatie ligt gras. Opstaand groen is niet aanwezig in het plangebied, evenals oppervlaktewater. Ook bebouwing waarbinnen zich mogelijk soorten kunnen bevinden, is niet aanwezig.
Gelet op deze factoren is het redelijkerwijs aan te nemen dat er zich geen beschermde soorten ophouden binnen de locatie. De voorgenomen bouwactiviteiten leiden dan ook niet tot het verstoren en hinderen van beschermde soorten.
De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Voorliggend project maakt één vrijstaande woning mogelijk. De verkeersaantrekkende werking neemt beperkt toe, hooguit met 9 bewegingen per dag. De Wildemanstraat en de omliggende straten kunnen deze toename goed aan.
Voor de gehele kern Elst is het parapluplan Parkeren uit maart 2018 van toepassing. In dit parapluplan wordt voor de geldende parkeernormen gerefereerd naar de 'Beleidsnota parkeernormen en parkeerfonds' (d.d. 14 april 2011)'. Om te voldoen aan de parkeernorm worden er twee parkeerplaatsen op eigen terrein aangelegd. Zoals ook is te zien op de inrichtingstekening uit paragraaf 2.2 is hier voldoende ruimte voor.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt op gronden die vanuit cultuurhistorie relevant zijn met betrekking tot de Romeinse Limes. Binnen het plangebied zijn echter geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door voorliggend plan worden aangetast.
Archeologie
De gemeente Rhenen heeft eigen archeologie beleid met een bijbehorende archeologische verwachtingswaarde. Navolgende afbeelding toont hier een uitsnede van.
Uitsnede archeologische beleidskaart (bron: gemeente Rhenen)
Voor het projectgebied geldt een hoge archeologische verwachting. Bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm is archeologisch onderzoek noodzakelijk. Dit project voorziet in de bouw van één nieuwe woning binnen de locatie. Ten behoeve van de voorgenomen bouw wordt de grond ter plaatse met 60 cm verhoogd. De woning krijgt geen onderkeldering. De opgehoogde grond wordt tot 90 cm diep geroerd, waardoor de bodem niet dieper dan 30 cm onder oorspronkelijk maaiveld wordt geroerd. Archeologisch onderzoek is daarmee niet van toepassing. Mogelijke archeologische resten in de bodem zullen door de ontwikkeling dan ook niet worden verstoord.
Het initiatief is uitvoerbaar van cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Deze overeenkomst zal als een separate rapportage worden opgenomen.
Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Inspraak
In deze paragraaf, of in een separate bijlage, worden te zijner tijd de resultaten van de inspraak opgenomen.
Overleg
Voorliggende onderbouwing is in het kader van het wettelijk vooroverleg toegezonden aan de wettelijke vooroverleg partners. Het plan is op 13 maart 2019 voorgelegd aan de welstandscommissie, dat een positief advies heeft afgegeven.
De omgevingsvergunning is voorbereid met toepassing van een uitgebreide procedure ex artikel 2.12 lid 1 onder a sub 3° Wabo juncto artikel 3.10 Wabo. Het ontwerpbesluit met bijbehorende stukken zal als ontwerp voor een termijn van zes weken ter inzage liggen. Een ieder kan hierop zienswijzen indienen. Bij het vaststellingsbesluit wordt hierop nader ingegaan.