Plan: | MFG Rhenen |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.OVMFGRhenen-VA01 |
De gemeente Rhenen heeft het voornemen om een nieuw multifunctioneel gebouw (MFG) met sport- en maatschappelijke voorzieningen te realiseren, ter vervanging van het bestaande sport- en recreatiecentrum 't Gastland' aan de Groeneweg en het activiteitencentrum 'de Westpoort' aan de Veerweg. De gemeente vindt dat een goed multifunctioneel gebouw belangrijk is voor de inwoners van Rhenen. Een eigentijdse voorziening waar mensen kunnen sporten en elkaar ontmoeten.
De beoogde ontwikkeling past niet binnen de bestemmingsregels van het geldende bestemmingsplan.
Omgevingsvergunning voor afwijken van het bestemmingsplan
Deze ruimtelijke onderbouwing is bedoeld als onderbouwing bij een omgevingsvergunning om af te wijken van het geldende bestemmingsplan (de zogenoemde c-activiteit; artikel 2.1, eerste lid onder c Wet algemene bepalingen Omgevingsrecht (Wabo)). Op grond van artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 3 Wabo is een goede ruimtelijke onderbouwing nodig.
De voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet in de motivering van de omgevingsvergunning voor het 'afwijken van het bestemmingsplan', waarmee de beoogde ontwikkeling planologisch mogelijk wordt gemaakt.
Het plangebied ligt in Rhenen, in de Molenbuurt, aan de Groeneweg. Ten noorden en noordoosten van het plangebied zijn scholen gelegen. Aan de oostzijde grenst het plangebied aan het gemeentehuis van Rhenen.
Op de onderstaande afbeelding is de ligging van het plangebied weergegeven.
Ligging plangebied - overzicht
Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Rhenen 2012, onherroepelijk geworden op 28 januari 2014. Het plangebied is in dit bestemmingsplan voorzien van de bestemming Sport, met een bouwvlak ter plaatse van het huidige zwembad, en Verkeer - Verblijfsgebied daar waar de parkeerplaatsen zich bevinden. Verder ligt er een bestemming Groen aan de randen van het plangebied. Daarnaast is het plangebied bestemd als 'Waarde - Archeologie 3'. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.
Geldend bestemmingsplan met planlocatie (rood kader) en projectie van het nieuwe gebouw (blauw kader), bron: ruimtelijkeplannen.nl
De realisatie van het multifunctioneel gebouw is juridisch-planologisch niet mogelijk aangezien het beoogde nieuwe gebouw deels buiten het geldende bouwvlak en de bestemming Sport komt te liggen.
In de planbeschrijving, hoofdstuk 2, is ingegaan op de beoogde ontwikkeling. In hoofdstuk 3 is het relevante beleid beschreven en in hoofdstuk 4 zijn de resultaten van de relevante milieuonderzoeken opgenomen. In hoofdstuk 5 is tot slot ingegaan op de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
Het plangebied bevindt zich aan de Groeneweg, binnen een cluster van maatschappelijke voorzieningen. Ten westen van het gemeentelijk stadhuis en de Nieuwe Veenendaalseweg. Binnen het plangebied is het Optisport Sport- en Recreatiecentrum 't Gastland gelegen. Dit sportcomplex vormt samen met het gemeentehuis en de scholen een ruimtelijke eenheid binnen een groen kader.
Ligging plangebied
Het huidige sportcomplex is gesitueerd op het noordoostelijke gedeelte van het terrein. De parkeervoorziening bevindt zich aan de oost- en zuidzijde van het sportcomplex. Het parkeerterrein heeft een capaciteit van circa 115 parkeerplaatsen en 50 plaatsen voor fietsen. Het terrein staat in verbinding met het oostelijk gelegen gemeentehuis door middel van een wandelpad. Ten noorden en noordoosten van het sportcomplex zijn de basisschool De Springplank en de middelbare school Pantarijn gelegen. Aan de overzijde van de Groeneweg bevinden zich woningen en een moskee.
Met onderstaande afbeeldingen zijn enkele beelden van het plangebied weergegeven.
Zicht op sportcomplex 't Gastland vanaf de Groeneweg (noordwestzijde)
Zicht vanaf de Groeneeweg (zuidzijde)
In het bestaande sportcomplex 't Gastland zijn de volgende voorzieningen / functies aanwezig:
In de toekomstige situatie wil de gemeente een nieuw multifunctioneel gebouw realiseren. Voor het multifunctioneel gebouw geldt als centrale wens een compact gebouw in een groene parkachtige omgeving. In de toekomstige situatie wordt het bestaande sportcomplex gesloopt en een nieuw multifunctioneel gebouw gerealiseerd met een brutovloeroppervlak (bvo) van ongeveer 5.934 m2. Daarnaast wordt het omliggende parkeerterrein en groen opnieuw vormgegeven.
Het nieuwe multifunctioneel gebouw zal de volgende voorzieningen huisvesten:
Ruimtes in het nieuwe MFG
Ruimtelijk concept en stedenbouwkundige inpassing
De groene parkachtige kwaliteit zoals aanwezig ter plaatse van het gemeentehuis en scholen, is eveneens gewenst voor het plangebied van het multifunctioneel gebouw. Daarmee wordt aansluiting gevonden bij de oorspronkelijke integrale visie die in 1999 is opgesteld voor het bredere plangebied, welke als leidraad is gebruikt voor de ontwikkeling van het gemeentehuis en ook dit multifunctioneel gebouw. Verschillende thema's zijn nog steeds van toepassing op het voorliggende plangebied en de omgeving:
Deze thema's zijn verweven in de ontwerp keuzes voor het multifunctioneel gebouw en omliggend terrein. Navolgend wordt hier op ingegaan.
Het gebied rondom 't Gastland wordt gekenmerkt door een aantal zelfstandige maatschappelijke functies (scholen, gemeentehuis en het sportcomplex) die naar buiten zijn georiënteerd, elk met een eigen ontsluiting. Ook de meest representatieve gevels zijn naar de weg gericht. Het gemeentehuis heeft een eigen karakteristieke parkachtige omkadering, in tegenstelling tot de andere voorzieningen in het gebied. Deze kwaliteit is eveneens gewenst voor het gebied rondom het sportcomplex. De groene omkadering met een zoveel als mogelijk aaneengesloten zone vormt dan ook de basis voor de kwaliteit die kan worden toegevoegd aan het plangebied. Daarbij worden de parkeermogelijkheden zo dicht als mogelijk bij het multifunctioneel gebouw gesitueerd, en zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg. Deze principes en uitgangspunten zijn in onderstaande conceptbeeld weergegeven.
Ruimtelijk concept gebied
Belangrijke kaders zijn hierbij de maximale rooilijn welke aansluiting vindt bij het gemeentehuis, welke uitsluitend als groen kan worden ingevuld, met inritten en een wandelpad. Verder geldt ook hier dat de meest representatieve gevels naar de Groeneweg zijn gericht.
Op onderstaande afbeelding is de situering (concept) van het nieuwe multifunctioneel gebouw weergegeven, ten opzichte van de bestaande bebouwing. Met de ligging van het gebouw wordt aangesloten bij de rooilijnen.
Ligging nieuw gebouw ten opzichte van het bestaande gebouw en rooilijnen
Bebouwing
Het nieuwe gebouw wordt compact gehouden waardoor meer ruimte voor groen wordt gecreëerd. Het multifunctioneel gebouw wordt als een helder en herkenbaar volume ingepast op de locatie.
Ten aanzien van de bebouwing is er variatie aangebracht in bouwhoogte, ten behoeve van de geleding van het gebouw. De maximale bouwhoogte bedraagt 12 meter voor het centrale, ondergeschikte deel waarin de techniekruimte is voorzien. De grootste volumes worden op gepaste afstand van de Groeneweg gesitueerd. De sporthal aan de noordzijde en het gedeelte met de fitnessruimte in het zuidelijke deel van het multifunctioneel gebouw krijgen een bouwhoogte van circa 9 a 9,5 meter. Het eveneens zuidelijk gelegen zwembad krijgt een lagere bouwhoogte met ca. 7,5 meter. Ook de voorzijde van het gebouw krijgt een lager bouwvolume met circa 4,5 tot 5 meter.
Door deze variatie in bouwhoogte ontstaat er vanuit het zuiden en westen bezien een zachte overgang. Door het zwembad een lagere bouwhoogte te geven sluit deze qua bouwhoogte beter aan bij de woningen aan de overzijde van de Groeneweg, ten zuiden van het multifunctioneel gebouw.
De genoemde bouwhoogten zijn weergegeven in onderstaande afbeelding.
Hoogte bebouwing
Impressie voorzijde MFG
Openbare ruimte
Zoals genoemd vormt een parkachtige - en zoveel als mogelijk aaneengesloten groenstructuur de basis voor de kwaliteit van de buitenruimte. Het nu stenige parkeerterrein wordt groen ingericht met hagen, bomen en groene parkeerplaatsen. Deze zone is open van karakter en creëert overzichtelijkheid. Er wordt een grote diversiteit aan groen toegepast, door middel van diverse bomen, heestergroepen, een kruidenlaag en een wadi. Een wandelpad loopt door het gebied heen. Ook maken diverse sport- en spelelementen onderdeel uit van de groene zone. Hierdoor ontstaat een levendige rand rondom het multifunctioneel gebouw. De wadi vangt het water op dat op de rijweg valt en de overstort van de buffer van het gebouw. Bovendien draagt de toegevoegde waterberging bij aan de beeldkwaliteit van de Molenbuurt.
Op onderstaande afbeelding is het voorlopige ontwerp voor de buitenruimte weergegeven.
Visieontwerp buitenruimte - voorlopig ontwerp (bron: Donker Design)
Het nieuwe plantsoen draagt bij aan een zachte overgang van de openbare weg naar de inrit van het nieuwe multifunctioneel gebouw. De hoofdentree van het gebouw wordt aan de westzijde van het plangebied verbonden aan het parkeerterrein en wandelpad naar het gemeentehuis. De ontsluiting van het parkeerterrein blijft gelegen aan de westzijde van het plangebied.
Er is een pleinzone voorzien voor de hoofdentree, die er aan bijdraagt dat de entree vanaf diverse kanten goed bereikbaar is. Door middel van een veilige verhoogde oversteek wordt de pleinzone verbonden met de voetgangerszone tussen de parkeerplaatsen. Aan de zuidwestzijde van het gebouw komt een terras.
Het Rijk heeft op 11 september 2020 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.
Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.
Tot 2025 zullen er nog circa 500.000 huishoudens bijkomen die allemaal een plek moeten krijgen. De trek naar de stad zal de komende decennia aanhouden, waar dus een groot deel van de vraag plaatsvindt. Dat betekent dat we de huidige steden moeten verdichten. Het Rijk wil iedereen de mogelijkheid bieden om betaalbaar in de stad te wonen, zonder dat dit de kwaliteit, leefbaarheid en identiteit van onze steden wezenlijk aantast.
Natuurlijk geldt deze uitdaging niet alleen voor de grote steden. Een groot deel van de woningvraag komt de komende periode van ouderen en jonge gezinnen, die soms voorkeur hebben voor een (grondgebonden) woning in een middelgrote of kleine gemeente. Ook daar zal een deel van de woningbehoefte moeten worden gerealiseerd, en ook daar geldt dat dit niet ten koste mag gaan van de kwaliteit van de leefomgeving. Met nieuwe stedenbouwkundige concepten kunnen we woonmilieus creëren die prettiger zijn om in te leven dan nu, ook al wonen er meer mensen. Er is genoeg ruimte voor dergelijke nieuwe stedelijke gebieden, bijvoorbeeld rondom mobiliteitsknooppunten en aan de randen van de bestaande bebouwde omgeving, waar wonen, werk en voorzieningen samenkomen.
Voor de doorwerking van de rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) opgesteld. Het Barro is op 30 december 2011 (grotendeels) in werking getreden en omvat alle ruimtelijke rijksbelangen die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. In het Barro zijn onder meer rijksvaarwegen, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, buisleidingen, primaire waterkeringen, erfgoederen, kustfundamenten en diverse concrete nationale ruimtelijke projecten zoals het Project Mainportontwikkeling Rotterdam aangewezen als nationaal belang.
Conclusie
De NOVI en het Barro kenmerken zich door een hoog abstractieniveau en bevatten geen concreet beleid ten aanzien van de ontwikkeling van het plangebied. Er is geen sprake van strijdigheid met het nationaal beleid.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd. Vanaf die datum geldt een nieuwe Laddersystematiek.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio’s.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
1 Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Het begrip stedelijke ontwikkeling is in artikel 1.1.1, eerste lid onder i, Bro, gedefinieerd als ‘een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen’. In de Handreiking Ladder voor duurzame verstedelijking (Ministerie van Infrastructuur en Milieu) is aangegeven dat de zogenaamde ‘overige stedelijke voorzieningen’ betrekking hebben op accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoor sport en leisure. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving.
Het bouwplan van het initiatief omvat de realisatie van een sportcomplex en de ontwikkeling van het omliggende terrein van circa 11.000 m2. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving, is het initiatief aan te merken als een stedelijke ontwikkeling.
2 Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Er moet beoordeeld worden of er sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied is onderdeel van het bestemmingsplan Rhenen 2012 (onherroepelijk geworden op 28 januari 2014). In het geldend bestemmingsplan is een bouwvlak van circa 4.070 m2 opgenomen.
Uitsnede geldend bestemmingsplan met ligging plangebied (rode lijn) en het MFG (blauwe lijn)
Ten opzichte van dit bouwvlak wordt met het planvoornemen meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is dus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
3 Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. De potentiële ruimtelijk ontwikkeling betreft de nieuwbouw van het reeds in Rhenen gelegen sportcomplex.
De meeste functies binnen het MFG heeft primair de gemeente als verzorgingsgebied, waaronder ook de kernen Achterberg en Elst. Hierbij valt de denken aan het fitnesscentrum, de maatschappelijke activiteiten en de sporthal. Het verzorgingsgebied van het zwembad is ruimer. Naast inwoners van Achterberg en Elst is het zwembad qua reisafstand eveneens interessant voor inwoners van Kesteren, Opheusden, Lienden en Amerongen.
Op onderstaande afbeeldingen zijn de andere overdekte zwembaden in de regio weergeven.
Zwembaden in de regio
4 Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Ondanks dat de ruimtelijke ontwikkeling niet nieuw is en er daarmee niet aan de ladder getoetst hoeft te worden, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening, en dat er daadwerkelijk behoefte is aan de nieuwe ontwikkeling.
Kwalitatieve behoefte
In de gemeente is er de behoefte aan nieuw modern gebouw waar mensen kunnen sporten en elkaar ontmoeten. Het bestaande sportcomplex 't Gastland is functioneel verouderd en voldoet niet op alle punten aan de kwaliteitseisen en de maatschappelijke eisen.
De redenen voor nieuwbouw betreffen:
Derhalve kan worden geconcludeerd dat er een kwalitatieve behoefte is aan de verplaatsing en nieuwbouw van het sportcomplex.
Kwantitatieve behoefte
Wat betreft het huidige sportcomplex is het bezoekersaantal van de afgelopen jaren rond de 75.000 bezoekers. Hieruit kan tevens worden opgemaakt dat er een duidelijke kwantitatieve behoefte is aan het sportcomplex in de omgeving van Rhenen.
Locatieafweging
Binnen de bebouwde kom van Rhenen zijn er feitelijk geen andere locaties die geschikt zijn voor een nieuw sportcomplex. Een dergelijke voorziening vraagt om een aanzienlijk ruimtegebruik voor het gebouw zelf, maar ook om een parkeervoorziening. De bestaande locatie ligt centraal binnen de kern Rhenen en sluit qua functietype goed aan binnen het hier aanwezige cluster van maatschappelijke voorzieningen. Daarnaast is hier voldoende parkeerruimte beschikbaar. De bestaande locatie benutten ligt daarom het meest voor de hand.
5 Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt:
‘bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening,
bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele
voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur’.
Het plangebied betreft een bestaand sportcomplex gelegen binnen de kern van Rhenen, te midden van functies wonen, onderwijs, gemeentehuis en bedrijvigheid. Geconcludeerd kan worden dat het plangebied onderdeel is van het bestaand stedelijk gebied.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwalitatieve en kwantitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
De Provincie Utrecht heeft op 10 maart 2021 de Omgevingsvisie vastgesteld, die vervolgens op 1 april 2021 in werking is getreden. Hierin staat aangegeven hoe de provincie er in 2050 uit zal zien. De visie is uitgewerkt aan de hand van de volgende zeven thema's:
In de Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in het de Omgevingsvisie is vormgegeven. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. De Interim Omgevingsverordening is op 1 april 2021 in werking getreden en heeft een looptijd totdat de Omgevingswet van kracht wordt. In deze verordening geeft de provincie aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid daarbij hoort en hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid.
De voorgenomen ontwikkeling van het sportcentrum is aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Een van de hoofdthema's van de interim omgevingsverordening is gericht op vitale steden en dorpen. De daarbij behorende subdoelen zijn:
Het plangebied maakt deel uit van het bestaande stedelijke gebied van Rhenen, en het voldoet aan de ambitie om voldoende aan te sluiten op de behoefte van het bevorderen van binnenstedelijke ontwikkelingen. Belangrijk hierbij is wel dat het initiatief is getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking, hier is op ingegaan in paragraaf 3.1.2.
Conclusie
Het planvoornemen voorziet in de aanleg van een maatschappelijke functie en stedelijke voorziening die nu ook al in het plangebied aanwezig zijn. Het planvoornemen past binnen de regels zoals vastgesteld door de Provincie Utrecht.
De gemeente heeft in 2008 'De Stedenbouwkundige Structuurvisie Elst, Achterberg, Rhenen, woningbouwlocaties tot 2020' opgesteld. De structuurvisie biedt kansen voor de woningbouw op de langere termijn in genoemde kernen.
Vanuit deze stedenbouwkundige structuurvisie zijn voor Rhenen stad de volgende ontwikkelingen van belang:
Het plangebied is op de visiekaart van Rhenen aangeduid als 'locatie wonen en voorzieningen'. Onderstaande figuur geeft het plangebied weer.
Uitsnede structuurvisiekaart met het plangebied t.p.v. de zwarte cirkel
In de structuurvisie is het gebied ten noorden van de binnenstad aangewezen als een gebied dat een geheel nieuwe stedenbouwkundige uistraling kan krijgen, door renovatie en gedeeltelijk sloop, nieuwbouw, verdichting en herschikking van ruimten met een gedifferentieerd woningbouwprogramma. Behoud van groen is hierbij een belangrijke randvoorwaarde. De oost-west linten waaronder de Groeneweg worden versterkt en aangevuld met lintbebouwing.
Ook stelt het project 'boven de binnenstad' voor om rondom het nieuwe gemeentehuis een intensieve voorzieningencluster te realiseren met wonen en parkeren in meervoudig ruimtegebruik. Deze locatie is geschikt en goed bereikbaar voor voorzieningen welke in maat en schaal niet passen in de binnenstad.
Conclusie
Het plan voorziet in de vervanging van een multifunctioneel complex aan de Groeneweg, omsloten door een groene zone met parkeermogelijkheden. Onderhavige ontwikkeling past binnen de Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen.
In deze paragraaf wordt getoetst of het plan de verkeer- en parkeersituatie niet nadelig beïnvloedt.
Verkeer
Voorliggend plan voorziet in de bouw van een nieuw multifunctioneel gebouw. De locatie wordt ontsloten via de Groeneweg. Het nieuwe zwembad biedt ruimte aan maximaal een gelijk aantal bezoekers in vergelijking met het huidige zwembad. Daarnaast zijn er verschillende andere functies die een plek krijgen in het MFG, waaronder de maatschappelijke activiteiten die nu nog in de Westpoort aan de Veerweg plaats vinden. Aan de hand van 'CROW-publicatie 381 – kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' is een inschatting gemaakt van de verkeersgeneratie van het nieuwe sportcentrum. Er wordt aangesloten bij de kencijfers zoals in onderstaande tabel zijn weergegeven, uitgaande van een type stedelijk gebied 'rest bebouwde kom, weinig stedelijk'.
Tabel: Verkeersgeneratie
functie | eenheid | kencijfer | oppervlakte | verkeersgeneratie in ritten per etmaal |
zwembad overdekt | per 100 m2 bassin | 31,5 | 325 m2 bassin | 102 |
sporthal | 100 m2 bvo | 10,1 | 1.643 m2 bvo | 166 |
sauna's | 100 m2 bvo | 12,7 | 78 m2 bvo | 10 |
fitness | 100 m2 bvo | 37,1 | 473 m2 bvo | 175 |
café, bar, cafetaria | 100 m2 bvo | 8,0 | 200 m2 bvo | 16 |
cultureel centrum/wijkgebouw | 100 m2 bvo | 5,0 | 381 m2 bvo | 19 |
Totaal | 489 ritten / etmaal |
De verwachting is dat het nieuwe MFG circa 490 ritten per etmaal genereert.
In de huidige situatie is er reeds sprake van een sporthal (1900 m2), zwembad (446 m2 bassin), bowlingcentrum (6 banen), fitness en fysio (ca. 230m2) en café/bar (ca 300 m2 bvo). Op basis van de bijhorende kencijfers komt dit neer op een verkeersgeneratie van circa 550 ritten per etmaal.
Gelet op de beperkte toename van de verkeersgeneratie leidt het plan op voorhand niet tot een toename van het verkeer.
Parkeren
Om na te gaan of de parkeergelegenheid bij het nieuwe multifunctioneel gebouw uitgebreid moet worden is er een parkeeronderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1.
In de huidige situatie zijn er 116 parkeerplaatsen. Uit de berekende parkeerbalans komt naar voren dat het aantal parkeerplaatsen in de toekomstige situatie gelijk blijft aan de huidige situatie. In theorie is er, na correctie met aanwezigheidspercentages, een theoretisch tekort van 19 parkeerplaatsen.
De huidige parkeervraag is echter hoger dan in de toekomstige situatie met hetzelfde aantal parkeerplaatsen. In de huidige situatie is er geen overlast vanwege het aantal parkeerplaatsen. Met 21 of zelfs 33 benodigde parkeerplaatsen minder dan in de huidige situatie is de verwachting dat ook in de toekomst geen parkeerproblemen zullen optreden.
Hierbij dient opgemerkt te worden dat eventuele andere ontwikkelingen in de parkeerdruk vanuit de omgeving hierbij niet zijn meegenomen. Als er andere ontwikkelingen zijn bij voorzieningen die van hetzelfde parkeerterrein gebruik maken, kan het zijn dat er in de toekomst alsnog een parkeerprobleem optreedt. Dan kan bijvoorbeeld gekeken worden naar het invoeren van parkeerbeperkingen om langparkeerders te weren.
Conclusie
Het aspect 'verkeer en parkeren' vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming. Een ruimtelijk plan mag namelijk geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied en/of soort.
In het kader van de ontwikkeling is een ecologische inventarisatie uitgevoerd, zie bijlage 6. Daarnaast heeft aanvullend onderzoek naar vleermuizen plaatsgevonden. Zie hiervoor bijlage 7.
Binnen het plangebied kunnen een aantal nationaal en Europees beschermde soorten voorkomen, waarvoor voor aantasting van rust- en verblijfplaatsen een ontheffingsplicht in het kader van de Wet natuurbescherming geldt. Op basis van verspreidingsgegevens, de aanwezige habitats en de biotoopeisen van de individuele diersoorten zijn een aantal soorten in het plangebied niet uit te sluiten zonder nader veldonderzoek:
Er is ook een nader ecologisch onderzoek uitgevoerd, waarbij is onderzocht of bovengenoemde soorten/soortgroepen (mogelijk) gebruik maken van het plangebied. Bij het gerichte onderzoek naar de gebouwbewonende vleermuissoorten gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger, zijn in het plangebied geen kraam-, zomer- en paarverblijfplaatsen vastgesteld. Ook zijn geen essentiële vliegroutes of andere (essentiële) onderdelen van het leefgebied van vleermuizen in en rondom het plangebied vastgesteld. Door het ontbreken van verblijfplaatsen en essentiële onderdelen van het leefgebied, hebben de beoogde ingrepen geen negatief effect op de aanwezigheid van vleermuizen.
Omdat er geen andere van belang zijnde waarnemingen zijn gedaan, zijn negatieve effecten door de beoogde ingrepen op andere beschermde soorten uitgesloten.
Voor andere dan bovengenoemde beschermde soorten is een voldoende beeld ontstaan van de aanwezige natuurwaarden.
Voor de beoogde ingrepen in het plangebied aan de Groeneweg 58 te Rhenen zijn er voor vleermuizen en andere beschermde soorten geen consequenties in het kader van de Wet natuurbescherming te verwachten. Er kan dan ook op voorhand in redelijkheid worden gesteld dat de natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg staat. Het is aan het bevoegd gezag, de provincie Utrecht om deze conclusie te bevestigen.
Bij de planning van de werkzaamheden moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Daarnaast dient op basis van de zorgplicht bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende planten en dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
Stikstofdepositie
In het kader van de plannen is een AERIUS-berekening uitgevoerd om een eventuele toename van stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden te toetsen. Hieruit komt naar voren dat de toename van stikstofdepositie 0,00 mol/ha betreft (zie bijlage 8) zodat negatieve effecten door de toename van stikstofdepositie niet aan de orde zijn.
Voor de overige factoren geldt dat als gevolg van het plan geen significant negatieve effecten optreden op in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden.
Negatieve effecten aanzien van in het kader van provinciaal ruimtelijk beleid beschermde natuurgebieden treden niet op. Het plan is op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Er zijn vanuit ecologisch oogpunt aanbevelingen te doen ten aanzien van een natuurinclusieve inrichting en een verhoging van de biodiversiteit:
• Bij het aanbrengen van beplanting wordt aanbevolen om gebruik te maken van inheemse bes- en bloemdragende struiken en planten. Ook is het aangeraden om gevarieerde plantensoorten te gebruiken zodat voedselmogelijkheden voor vogels en insecten verspreid zijn over het jaar. Ook wordt aanbevolen om een groot insectenhotel te plaatsen ter bevordering van de bevruchting van planten en het voedselaanbod voor vogels te vergroten;
• Gebruik bij de inrichting voor nieuwe verlichting gebundelde en naar beneden gerichte armaturen die niet uitstralen naar de omgeving;
• Nieuwbouw kan geschikt worden gemaakt voor vleermuizen door het gebruik van inbouwvleermuiskasten of door op een hoogte van 2,5 meter en hoger in muren in verschillende windrichtingen open stootvoegen van 2 centimeter bij 5 centimeter breed aan te brengen. Een andere optie is het creëren van 2 centimeter ruimte achter houten gevelbetimmering of het aanbrengen van kierende planken;
• Nieuwbouw kan ook geschikt worden gemaakt voor huismus en gierzwaluw door bijvoorbeeld het plaatsen van gevelkasten; het twee pannen hoger plaatsen van vogelschroo of het laten oversteken van de nokpannen en het opruwen van de windveren onder de nokpannen.
Toetsingskader
Het landelijk beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. Met andere woorden; de bodemkwaliteit mag geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de gebruikers van de bodem. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Voor alle bestemmingen waar een functiewijziging of herinrichting wordt voorzien, dient de bodemkwaliteit door middel van een bodemonderzoek in beeld te worden gebracht. Indien op grond van historische informatie blijkt dat in het verleden bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden, dan dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. Op basis van de onderzoeksresultaten kan vervolgens worden nagegaan of er vervolgmaatregelen moeten worden getroffen, zoals een nader onderzoek of eventueel een (functiegerichte) sanering.
Omdat de bestemming gevoeliger wordt, is het nodig aan te tonen dat de locatie geschikt is voor de functie. Om deze reden is een verkennend- en nader bodemonderzoek uitgevoerd. De belangrijkste resultaten zullen hieronder worden besproken. Het verkennend onderzoeksrapport is opgenomen in bijlage 2. Het rapport van het nader bodemonderzoek is opgenomen in bijlage 3.
Verkennend- en nader bodemonderzoek
In het verkennend onderzoek is het plangebied opgedeeld in meerdere delen. Op de deellocatie B, de terreindelen naast het gemeentehuis, is geconcludeerd dat de bodem verdacht is. Echter, op basis van de resultaten wordt geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig is. Voor deellocatie C, bestaande uit mengtanks, ontluchtingspunten en de opslag van zout en zwavelzuur, is geconcludeerd dat geen aantasting van de bodem heeft plaatsgevonden door de opslag van vermenging met zout en zwavelzuur. Voor dit deelgebied is zodoende ook geen aanvullend onderzoek nodig. Voor de bufferkelder, ofwel deellocatie D, is geconcludeerd dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem niet is verslechterd door het bezigen van bedrijfsactiviteiten. Tot slot heeft het verkennend onderzoek geconcludeerd dat er geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van een nader onderzoek voor asbest in de bodem/puin. In het geval van grondwerkzaamheden hoeven zodoende ten aanzien van asbest ook geen specifieke maatregelen genomen te worden.
Voor deellocatie A (de terreindelen rondom het sportcentrum) is geconcludeerd dat een sterke verontreiniging met PAK aanwezig is. Om de aard en omvang van de verontreiniging vast te stellen is er een nader bodemonderzoek uitgevoerd. Uit dit nader onderzoek blijkt dat slechts sprake is van licht verhoogde gehalten aan PAK. Ten opzichte van de resultaten van het eerder uitgevoerde verkennend bodemonderzoek is in het verificatiemonster geen sterk verhoogd gehalte aan PAK. De sterke PAK-verontreiniging is derhalve niet bevestigd. De in het verkennend bodemonderzoek aangetoonde sterke verontreiniging met PAK is niet meer aangetoond middels de verificatie en afperkende analyses van onderhavig onderzoek. Het is onbekend wat de oorzaak is geweest voor het initieel aangetoonde sterk verhoogde gehalte aan PAK.
De bodemonderzoeken zijn alleen rondom de bestaande bebouwing uitgevoerd. Een deel van de bestaande fundering en vloer zal in de nieuwbouw in stand worden gehouden, maar een deel ook niet. Een significant gedeelte van het plangebied valt buiten de her te gebruiken fundering en is nog niet onderzocht. Er moet op dit gedeelte een bodemonderzoek (conform NEN5740 en indien nodig NEN5707) uitgevoerd worden. Dit zal na de sloop uitgevoerd worden.
Ook is bekend dat naast de her te gebruiken fundering en vloer er aanvullende funderingen zullen moeten worden aangebracht. Hier zijn dus ook grondwerkzaamheden nodig. Het is daarom nodig om ook ter plaatsen van de nieuw te plaatsen funderingsstroken aanvullend bodemonderzoek uit te voeren.
Conclusie
Op basis van de resultaten van het verkennend- en nader bodemonderzoek kan worden gesteld dat er met betrekking tot de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem op voorhand géén belemmeringen bestaan voor de voorgenomen ontwikkeling. Wel is vervolgonderzoek noodzakelijk ter plaatse van de huidige bebouwing (na sloop) en ter plaatse van de nieuw te plaatsen funderingsstroken waar grondwerkzaamheden nodig zijn.
Bij eventueel grondverzet rekening te worden gehouden met beperkte hergebruiksmogelijkheden voor de grond (indicatieve klasse ‘Industrie’). Daarnaast dient er, ten aanzien van de financiële haalbaarheid van het plan, rekening gehouden te worden met eventuele saneringskosten bij eventuele verontreinigingen die aangetroffen worden in de nog niet onderzochte delen.
De Wet geluidhinder (Wgh) vormt een belangrijke basis voor de ruimtelijke afweging in het kader van het aspect geluid. Geluidsgevoelige functies worden beschermd tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering.
In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen zones. Bij het realiseren van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt.
Plangebied
De betreffende ontwikkeling voorziet in een multifunctioneel gebouw, met daarin onder andere een zwembad en sporthal. De functie zelf kan niet worden beschouwd als een geluidsgevoelige functie. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel te worden onderbouwd dat ter plaatse sprake is van een goed woon-en leefklimaat voor de omliggende woningen. Daarbij moet ook het aspect geluid betrokken worden. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 4.9 Bedrijven en milieuzonering.
Conclusie
De Wgh staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg.
De beoogde locatie aan de Groeneweg is voorzien van een archeologische dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk in dit deel indien sprake is van een bouwwerk met een oppervlakte van 100 m2 en welke dieper dan 30 cm wordt geplaatst. Ook kan onderzoek achterwege blijven indien sprake is van vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering. Voor de beoogde ontwikkeling wordt niet binnen de gestelde regels gebouwd. Zodoende is archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Het rapport hiervan is in zijn geheel bijgevoegd in Bijlage 4. De belangrijkste resultaten worden hier besproken.
Onderzoek
In het plangebied is een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgebouwd uit een bureauonderzoek gecombineerd met een veldbezoek aan het plangebied. Geconcludeerd wordt dat op basis van de resultaten van het booronderzoek de hoge verwachting op het voorkomen van archeologische resten en/of sporen uit de perioden (Laat-)Paleolithicum tot en met de Middeleeuwen gehandhaafd blijft voor het zuidwestelijke tot westelijke, centraal-zuidelijke en oostelijke tot noordelijke deel plangebied. Voor het noordelijke deel en het zuidoostelijke deel van het plangebied kan de verwachting voor deze perioden bijgesteld worden naar een lage verwachting.
Op grond van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (IVO-O) is geadviseerd om binnen het zuidwestelijke tot westelijke, centraal-zuidelijke en oostelijke tot noordelijke deel van het plangebied een vervolgonderzoek te laten uitvoeren. Hier is het archeologisch potentiële sporenniveau nog merendeels intact aanwezig en behoudt dan ook zijn hoge verwachting op nog in situ aanwezige archeologische (bewonings)resten en -sporen van jagers-verzamelaars als ook van landbouwers. Geadviseerd wordt een vervolgonderzoek te laten uitvoeren in de vorm van een waardestellend proefsleuvenonderzoek. Voor het noordelijke deel en het zuidoostelijke deel van het plangebied wordt geadviseerd geen vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Binnen deze delen van het plangebied is sprake van een duidelijk verstoorde bodemopbouw en het archeologisch potentiële vondst- en sporenniveau is merendeels, zo niet geheel verstoord/aangetast.
Op onderstaande afbeelding uit het archeologisch onderzoek zijn de resultaten van het booronderzoek en het terreindeel waar vervolgonderzoek plaats dient te vinden weergegeven.
Resultaten archeologisch onderzoek
Conclusie
Het aspect archeologie levert voor het noordelijke en zuidoostelijke deel van het plangebied geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Voor de overige ruimte is aanvullend archeologisch onderzoek benodigd.
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Voor de voorliggende ontwikkeling is daarom een digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) uitgevoerd. Het toets resultaat van de digitale watertoets is opgenomen in Bijlage 5 . In deze paragraaf wordt verwoord hoe er in het plan met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden, in relatie tot enerzijds het waterbeleid en anderzijds de waterhuishouding.
Het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden (HDSR) is de waterkwaliteit- en waterkwantiteitsbeheerder. Het concrete toetsingskader van HDSR voor de watertoets is gegeven in het Handboek Watertoets. De belangrijkste uitgangspunten zijn hierbij als volgt:
De principes die bij het waterbeleid van belang zijn:
Riolering
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Oppervlakkige afvoer naar de infiltratievoorziening en infiltratie via wadi's heeft daarbij de voorkeur. Als oppervlakkige infiltratie niet mogelijk is, is ondergrondse infiltratie door middel van bijvoorbeeld een infiltratieriool een optie. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool/DWA-riool.
Hemelwater en waterkwaliteit
Het waterschap adviseert het hemelwater zichtbaar af te voeren, dus bovengronds via open goten. Om vervuiling van afstromend hemelwater en verslechtering van de waterkwaliteit te voorkomen, worden geen uitlogende bouwmaterialen (zoals zink, lood en koper) toegepast voor dak, dakgoot en regenpijp.
Plangebied
Het plangebied ligt in de kern Rhenen. In het plangebied zijn geen knel- en aandachtspunten inzake de waterkwaliteit en de waterkwantiteit bekend. Het hemelwater dat in het plangbied neerkomt op het onverharde oppervlak wordt opgenomen in de bodem door middel van infiltratie. In het westelijke deel van de groenzone van het plangebied wordt een wadi voorzien ter grootte van circa 300m2 met een inhoud van 88m3. Deze vangt het water op dat op de rijweg valt samen met de overstort van de buffer van het gebouw. Omdat het een zandondergrond betreft zal het water vrij snel wegzakken in de bodem. De oostzijde van het nieuwe multifunctioneel gebouw en de hier gelegen groenzone vormt een aandachtspunt bij het ontwerp en inrichting. In dit deel van het plangebied kan sprake zijn van afvoer van overtollig hemelwater vanuit noordelijk gelegen gebied. Bij het ontwerp en de aanleg van het nieuwe sportcentrum wordt rekening gehouden met het optimaal bergen en afvoeren van hemelwater.
Er is sprake van een toename in het bebouwd oppervlak (ca. 10% meer dan in de bestaande situatie). Ook is er een toename van ca. 1.200 m2 van de overige verharding zoals de parkeerplaatsen en wandelpaden. Echter wordt er voorzien in een verbeterde infiltratiecapaciteit van de nieuwe parkeerplaatsen (ca. 1500 m2), door deze uit te voeren in grasbetontegels. De voetpaden in het gebied (ca. 1070 m2) worden gerealiseerd met halfverharding. Door deze wijze van toepassen van (half)verharding is de toename van het verhard oppervlak hiermee per saldo minder dan 500 m2.
Op basis van de ingevoerde gegevens voor de Watertoets wordt geconcludeerd dat het plan geen groot effect heeft op water. Er wordt voldaan aan de minimale voorwaarde: 'het standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. De ontwikkelingen die door het plan mogelijk worden gemaakt, hebben een geringe invloed op de waterhuishouding en de afvalwaterketen.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen. Wel dient bij de uitwerking van het bouwplan rekening te worden gehouden met de hierboven benoemde aandachtspunten van het hoogheemraadschap.
De Wet luchtkwaliteit betreft een wijziging van de Wet milieubeheer en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkelingen, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.
De Wet luchtkwaliteit voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Luchtkwaliteitseisen vormen onder de Wet luchtkwaliteit geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:
Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging. Een project draagt “niet in betekenende mate” bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3, voor zowel PM10 als NO2. Projecten die “niet in betekenende mate” bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn onder andere woningbouwlocaties met niet meer dan 1.500 nieuwe woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 nieuwe woningen bij twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Een project dat aan die eis voldoet mag zonder nadere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.
Planspecifiek
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit, heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is voor de totale toename van verkeer als gevolg van voorliggende ontwikkeling de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Zoals in paragraaf 4.1 Verkeer en parkeren is benoemd leidt het plan niet of beperkt tot een toename van verkeersbewegingen. Om van een worst case situatie is er voor de invoer in de nibm tool wel gekozen voor een beperkte toename in verkeersbewegingen, met ca. 100 ritten per dag.
Uit deze (worstcase) berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan ook beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Conclusie
Het plan voldoet aan de Wet milieubeheer, er zijn geen belemmeringen voor dit plan met betrekking tot de luchtkwaliteit.
Bepaalde maatschappelijke en bedrijfsmatige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid beschrijft het risico voor personen (zowel individueel als per groep) als gevolg van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Beide variabelen geven inzicht in het overlijdensrisico van personen in de omgeving van de gevaarlijke stoffen activiteit.
Plaatsgebonden risico (PR)
Het plaatsgebonden risico is de kans dat iemand, die zich op een bepaalde plaats bevindt, komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven door lijnen op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (risicocontour). In de relevante regelgeving is de kans op overlijden van 10-6 per jaar vastgelegd als grenswaarde voor kwetsbare objecten en als richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De afstand vanaf een risicovolle activiteit tot de risicocontour met een plaatsgevonden risico van 10-6 per jaar (of PR 10-6 contour) hangt af van:
Groepsrisico (GR)
Het groepsrisico is een maat voor de kans dat een bepaald aantal mensen (binnen het invloedsgebied) overlijdt als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de kans per jaar op tenminste dat aantal slachtoffers. Een oriënterende waarde geldt daarbij als ijkpunt. De hoogte van het groepsrisico hangt af van:
Bij het vaststellen van een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning voor een gebied, dat ligt binnen het invloedsgebied van een belangrijke risicobron, moet het groepsrisico worden verantwoord. In de regelgeving is aangegeven welke onderdelen daarbij aan bod moeten komen. In ieder geval moet ingegaan worden op de mogelijkheden voor de hulpverlening door de brandweer bij een ongeval met gevaarlijke stoffen en de zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied. De Veiligheidsregio moet in de gelegenheid worden gesteld om over deze mogelijkheden te adviseren.
Relevante regelgeving
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt tussen inrichtingen, transportroutes en buisleidingen. De regelgeving rondom deze risico´s zijn in verschillende wetten opgenomen.
Onderzoek
Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de digitale Risicokaart voor het plangebied weer.
Uitsnede risicokaart met globale ligging plangebied (rode vierkant)
Uit de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen liggen. Ook transportroutes m.b.t. vervoer van gevaarlijke stoffen zijn niet gelegen in de directe omgeving van het plangebied. Een weg en spoorweg waar vervoer van gevaarlijke stoffen over plaats kan vinden zijn gelegen op een afstand van respectievelijk 620 en 850 m tot het plangebied.
Conclusie
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'externe veiligheid' geen belemmering vormen voor onderhavige ontwikkeling en het planvoornemen op dit onderdeel dus als uitvoerbaar is te achten.
Indien door middel van een plan een nieuwe, hinder genererende, functie mogelijk gemaakt wordt, moet worden aangetoond dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat in de omgeving.
Bij het aspect ‘bedrijven en milieuzonering’ dienen in algemene zin twee vragen te worden beantwoord.
Bij de beoordeling beantwoording van deze vragen wordt gebruik gemaakt van de uitgave van de VNG "Bedrijven en milieuzonering" (2009). Hierin worden diverse bedrijfstypen onderverdeeld in milieucategorieën, waaraan een indicatieve zonering is verbonden.
Belangrijk bij het bepalen van de aan te houden milieuzone is ook het omgevingstype. Een gebied kan hierbij op meerdere manieren getypeerd worden, waarbij 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' relevant zijn. Kenmerkend voor een rustige woonwijk is dat er overwegend gewoond wordt. Dat betekent dat het er overwegend rustig is, met uitzondering van een piek in de ochtend- en de avondspits. Bij een gemengd gebied is er sprake van een menging van functies. In onderstaande tabel zijn de richtafstanden per milieucategorie weergegeven.
Tabel: Richtafstanden per milieucategorie
Milieucategorie | Richtafstanden tot een 'rustige woonwijk' | Richtafstanden tot een 'gebied met menging van functies' |
1 | 10 meter | 0 meter |
2 | 30 meter | 10 meter |
3 | 50 - 100 meter | 30 - 50 meter |
4 | 200 - 300 meter | 100 - 200 meter |
5 | 500 - 1.000 meter | 300 - 700 meter |
6 | 1.500 meter | 1.000 meter |
Onderzoek
Dit plan betreft de realisatie van een multifunctioneel gebouw met daarin onder andere een zwembad, sporthal, horeca en overige maatschappelijke ruimte. In de VNG uitgave "Bedrijven en milieuzonering" worden overdekte zwembaden aangemerkt met een milieucategorie 3.1. Uit deze specificatie blijkt dat voor overdekte zwembaden een richtafstand van respectievelijk 50 m (rustige woonwijk) en 30 m (gemengd gebied) geldt tot gevoelige objecten, vanwege het aspect geluid. Voor de aspecten geur en gevaar geldt een richtafstand van 10 m (rustige woonwijk.
Tabel: Richtafstanden (in meters) functies (rustige woonwijk)
SBI-2008 | Geur | Stof | Geluid | Gevaar | Grootste afstand | Categorie | |
931 | Zwembad-overdekt | 10 | 0 | 50 | 10 | 50 | 3.1 |
931 | Sporthallen | 0 | 0 | 50 | 0 | 50 | 3.1 |
9313, 9604 | Fitnesscentra, badhuizen en sauna-baden | 10 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
94991 | Buurt- en clubhuizen | 0 | 0 | 30 | 0 | 30 | 2 |
Ook sporthallen hebben een grootste richtafstand van respectievelijk 50 m (rustige woonwijk) en 30 m (gemengd gebied), waarbij geluid eveneens maatgevend is. De overige functies (fitness en ruimte voor maatschappelijke activiteiten) hebben een richtafstand van respectievelijk 30 m (rustige woonwijk) en 10 m (gemengd gebied).
Het gebouw bevindt zich in een gemengd gebied - gelet op de omliggende functies, zoals scholen, gemeentehuis, bedrijvigheid en moskee. Op onderstaande afbeelding zijn de richtafstanden van de verschillende functies weergegeven, met de dichtstbij gelegen woningen en de nieuwe groene zone.
Situering MFG met richtafstanden
De richtafstanden uit de VNG-brochure zijn indicatief voor een goede ruimtelijke ordening. Alle woningen liggen buiten de richtafstanden van de gebouw gebonden functies. Voor het parkeren, laden - en lossen en overige buitenactiviteiten geldt dat de hoofdingang, en de daarbij gepaard gaande bezoekersstromen, aan de westzijde van het gebouw is voorzien. Dit is op ruime afstand van omliggende woningen en vergelijkbaar met de huidige situatie. Verder worden de huidige parkeerplaatsen in het zuidelijke deel van het plangebied in de nieuwe situatie verplaatst naar de noordzijde van het gebouw. Daarnaast wordt de zuidkant versterkt met een groene zone. Er kan worden geconcludeerd dat er wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat vanwege de komst van het multifunctioneel gebouw.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering ten aanzien van het planvoornemen.
Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het Besluit milieueffectrapportage (hierna: Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (vierde kolom). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Onderzoek
Onderzocht is of het plan het ruimtelijk kader biedt voor activiteiten die zijn opgenomen in onderdeel C of D van het Besluit MER. Daarbij is alleen naar de ontwikkeling van dit plan gekeken. In bijlage 9 is de vormvrije m.e.r.-beoordeling opgenomen.
Conclusie
Het planvoornemen biedt geen ruimtelijk kader voor activiteiten die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben. Milieugevolgen ten gevolgen van deze activiteit kunnen derhalve worden uitgesloten. Voor de voorgenomen ontwikkeling rust geen plicht tot het uitvoeren van een MER. De beoogde ontwikkelingen veroorzaken geen nadelige gevolgen voor het milieu.
De bouwregelgeving kent een aparte eis en bepalingsmethode voor de energieprestatie van gebouwen (EPG/BENG). Vanaf 1 januari 2021 moeten de vergunningaanvragen voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, voldoen aan de eisen voor Bijna Energieneutrale Gebouwen (BENG).
Naast de EPG/BENG bepalingsmethode kent de bouwregelgeving eisen en bepalingen voor de milieuprestatie van gebouwen (MPG). De circulariteitsprestaties van een gebouw kunnen in deze MPG een plaats vinden. De MPG norm is echter niet van toepassing op de voorgenomen ontwikkeling.
Volgens de berekening is de energieprestatie van het gebouw uitstekend. Het voldoet aan de wettelijke eisen ten aanzien van:
Voor het multifunctioneel gebouw wordt een BENG registratie doorlopen door de initiatiefnemer. Met de ontwikkeling van het multifunctioneel gebouw en omliggend terrein wordt gestreefd naar een duurzame inrichting. De initiatiefnemer houdt zich aan het Bouwbesluit, maar heeft een hoge duurzaamheidsambitie. Hieronder worden verschillende duurzaamheidsmaatregelen genoemd welke worden genomen in, op of rondom het multifunctioneel gebouw.
Materiaalgebruik
In het ontwerp worden duurzame materialen integraal opgenomen, zoals houten wandafwerking, recyclebare vloer- en wandtegels, (aftimmer)hout uit duurzaam geproduceerde naaldbossen en beton met een toeslag van geryclede grondstoffen.
Installatietechnisch
Naast moderne onderhoudsarme technieken en een zandfilter met 25 jaar garantie kenmerkt de waterzuiveringsinstallatie zich door de toepassing van frequentie geregelde pompen. Deze pompen hebben een lager energieverbruik en een langere levensduur waardoor de onderhoudskosten worden verlaagd.
Het klimaatgedeelte van het installatietechnisch ontwerp is gebaseerd op het gebruik van lucht/ water-warmtepompen. Er is een bewuste keuze gemaakt voor het gebruik van meerdere warmtepompen met een lager vermogen (in plaats van één of meerdere warmtepompen met een groot vermogen). Deze “kleinere” warmtepompen draaien namelijk met een hoger rendement en verbruiken als gevolg daarvan minder energie om hetzelfde resultaat te behalen.
Het huidige ontwerp houdt rekening met 350 zonnepanelen, positie oost-west. Het aantal is gebaseerd op de BENG berekening.
Hergebruik
De ambitie is dat in de realisatie van het gebouw en de buitenruimte een zo hoog mogelijk percentage van de toegepaste materialen vervaardigd is uit gerecycled en/of hergebruikt materiaal. De ladder van Lansink is daarbij uitgangspunt, waarbij de treden D, E en F zoveel mogelijk worden voorkomen. Het toepassen van duurzame materialen met hernieuwbare eigenschappen (biobased) of met de mogelijkheid tot het recyclen is geen opgave maar een uitgangspunt. De materialen die in het nieuwe MFG worden toegepast moeten eveneens voldoen aan de hoge kwaliteitseisen en geschikt zijn voor het type accommodatie, namelijk een sportcentrum met droge en natte sport.
Buitenterrein
Het terrein is klimaatadaptief en daarmee bestand tegen klimaatveranderingen zoals: hevige regenval, hitte, langdurige droogte, harde wind. Op het terrein wordt een wadi gerealiseerd. In de wadi wordt het water van het omliggende terrein, de rijweg en de overstort van het dak (na de toiletvoorziening) opgevangen.
Het terrein bevat zoveel mogelijk groen om hemelwater op te kunnen nemen. Verharding passen we alleen toe op plekken waar dit noodzakelijk is. De parkeervakken zijn bedekt met grastegels en vergroten de natuurlijke aanblik. Dankzij de grastegels infiltreert het regenwater hier in de bodem. Dit geldt ook voor de wandelpaden omdat deze bestraat zijn met gebonden halfverharding. Bij stortbuien stroomt het regenwater van de paden naar het omliggend groen.
Om hittestress tegen te gaan worden tien bestaande bomen behouden en 10 extra bomen met een stamomtrek van 20-25 cm toegevoegd om meer schaduw te creëren. Naast het behoud van bestaande bomen en de aanplant van nieuwe bomen, worden ook veel kruiden, planten en struiken aangeplant.
Een wettelijk onderdeel van de ruimtelijke onderbouwing is om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van het project. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.
Bij het opstellen van een bouwplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn. Op grond van artikel 6.12, lid 1 Wro moet een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. Geen exploitatieplan is nodig, wanneer:
De 'Grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden. De gemeente is eigenaar van alle gronden. Alle kosten komen voor rekening van de gemeente. Er is derhalve geen sprake van verhaalbare kosten. Hierdoor is het niet noodzakelijk een exploitatieplan op te stellen.
De ontwerpomgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing heeft voor een ieder ter inzage gelegen gedurende een periode van zes weken. Er zijn geen zienswijzen kenbaar gemaakt.