Type plan: omgevingsvergunning
Naam van het plan: Bontekoestraat 1a, Rhenen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0340.OVBontekoestr4-va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De eigenaar van het perceel aan de Bontekoestraat 1a te Rhenen heeft het voornemen om op dit perceel de bestaande bebouwing te slopen en in de plaats daarvan 3 nieuwe appartementen te realiseren. De appartementen worden aansluitend op de bestaande bebouwing en grotendeels op de fundering van de te slopen bebouwing gerealiseerd.  
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is ter plaatse van het voorziene appartementengebouw echter uitsluitend bebouwing toegestaan met een goot- en bouwhoogte van 4 en 6 meter. Daarnaast is wonen op de begane grond ook niet zondermeer toegestaan. De planologische mutatie betreft dus het toestaan van hogere bebouwing en het wonen op de begane grond.
 
De gemeente is bereid om op grond van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) een omgevingsvergunning te verlenen en af te wijken van het bestemmingsplan. Het voorliggende rapport omvat de noodzakelijke ruimtelijke onderbouwing voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierin wordt uiteengezet waarom de gemeente het aanvaardbaar vindt om voor dit specifieke project af te wijken van de geldende bestemmingsplanregels en wordt het initiatief getoetst aan het rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid, alsmede aan de planologische inpasbaarheid.
1.2 Procedure
In de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (artikel 2.10, lid 2) is opgenomen dat afwijken van het geldende bestemmingsplan mogelijk is middels een aanvraag van een omgevingsvergunning. De voorliggende aanvraag moet worden gezien als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit bedoeld in artikel 2.1, lid 1, sub c van de Wabo. De Wabo stelt evenwel dat de aanvraag omgevingsvergunning moet worden voorzien van een ruimtelijke onderbouwing. Voorliggend document is deze onderbouwing.
1.3 Ligging projectgebied
Het projectgebied is gelegen op de hoek Bontekoestraat-Van Deventerstraat in de binnenstad van Rhenen.
    
 
Ligging van het projectgebied
1.4 Geldend bestemmingsplan
De gronden waarop de nieuwe ontwikkeling betrekking heeft, zijn gelegen in het bestemmingsplan 'Rhenen Stad 2012', vastgesteld op 27 juni 2013.
 
Enkelbestemming
Het perceel heeft de bestemming 'Centrum - 1'
Deze gronden zijn onder andere bestemd voor detailhandelsbedrijven (excl. webshops), dienstverlenende bedrijven, kantoren, ambachtelijke bedrijvigheid, bepaalde horeca (van kleinere schaal), groen- en parkeervoorzieningen en wonen op de verdiepingen, al dan niet in combinatie met beroep- en bedrijf aan huis, met dien verstande dat bestaand wonen op de begane grond eveneens is toegestaan.
 
Op deze gronden mag worden gebouwd. Hierbij geldt dat:
  • gebouwen uitsluitend binnen het bouwvlak mogen worden gebouwd;
  • gebouwen worden gebouwd op de voorste bouwgrens;
  • gebouwen worden gebouwd met een kap waarvan de dakhelling niet minder dan 40 graden mag bedragen;
  • de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 en 6 meter.  
  •  
    Uitsnede van het geldende bestemmingsplan
     
    In het geval van voorliggend initiatief blijft de voorste bouwgrens (gelegen aan de Herenstraat 38) behouden. Evenwel passen de goot- en bouwhoogte van de voorziene nieuwe bebouwing niet binnen het geldend bestemmingsplan. Daarnaast is wonen op de begane grond (tenzij dat nu al plaatsvindt) niet toegestaan.
     
    Dubbelbestemmingen
    Op het projectgebied zijn tevens de volgende dubbelbestemmingen van toepassing:
    1. Waarde - Archeologie 2. Op grond van deze dubbelbestemming is vervanging, vernieuwing of bebouwing van bestaande bebouwing toelaatbaar, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid. Dit is het geval (zie tevens paragraaf 4.8)
    2. Waarde - Beschermd stadsgezicht. Op grond van deze dubbelbestemming moeten de kenmerkende stedenbouwkundige structuren worden beschermd, waaronder worden verstaan:
      1. het wegen- en stratenpatroon;
      2. de kenmerkende rooilijnen;
      3. de dominantie van de kerk als herkenbaar middelpunt van de historische stadskern;
      4. de verkavelingsstructuur;
      5. de kenmerkende openbare ruimten;
      6. de samenhang tussen de landschappelijke, stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten;
      7. de waardevolle zichtlijnen;
      8. de vanuit de historie gegroeide stedenbouwkundige opzet in zes samenhangende gebieden.
    Tevens moeten op grond van deze dubbelbestemming het kleinschalige kleinstedelijke karakter, de karakteristieke vroeg na-oorlogse wederopbouw en karakteristieke beeldbepalende panden behouden blijven.
       
     
    1.5 Opzet ruimtelijke onderbouwing
    In de ruimtelijke onderbouwing wordt in de volgende hoofdstukken stilgestaan bij verschillende relevante aspecten:
    • hoofdstuk 2 gaat in op de bestaande en toekomstige situatie;
    • in hoofdstuk 3 wordt stilgestaan bij de relevante beleidsstukken;
    • hoofdstuk 4 beschrijft de planologische- en milieuaspecten;
    • tot slot is in hoofdstuk 5 ingegaan op de economische- en maatschappelijke uitvoerbaarheid;
    2 Bestaande en toekomstige situatie
    2.1 Bestaande situatie projectgebied
    Het projectgebied ligt in de oude binnenstad van Rhenen. De binnenstad is compact gebouwd op de overgang van Utrechtse Heuvelrug naar het Rijndal. Ondanks zware verwoestingen in de Tweede Wereldoorlog is de oude middeleeuwse stad goed herkenbaar gebleven. Het wederopbouwplan introduceerde moderne elementen, zoals een brede verkeersroute, maar hield de historische context van Rhenen als uitgangspunt: de historische structuur bleef grotendeels intact, de vooroorlogse gebouwen werden zorgvuldig ingepast in het weefsel en de landschappelijke kwaliteiten werden in de openbare ruimte optimaal ingezet.
     
    Het projectgebied is gelegen op de hoek van de Bontekoestraat en Van Deventerstraat, direct achter (en tevens deels vastgebouwd aan) cafetaria-restaurant Colijn aan de Herenstraat 38. De Herenstraat is een belangrijke structuurdrager van de stad Rhenen en een doorgaande verbinding die als N225 loopt van Utrecht tot Arnhem.
    Het karakter van de omliggende bebouwing is gemengd: in de panden aan de Herenstraat bevinden zich met name winkels en horeca op de begane grond in combinatie met woningen op de bovenliggende verdiepingen, terwijl in de achterliggende straten, waaronder de Bontekoestraat en de Van Deventerstraat, voornamelijk wordt gewoond.
     
    Op het perceel staat in de huidige situatie een aantal kleinere aan elkaar gebouwde gebouwen die onder meer in gebruik zijn als garage en berging. Tussen de gebouwen bevindt zich een terras.
     
    Luchtfoto van de bestaande situatie (bron: Google Maps)
     
    Aanzicht van de hoek Van Deventerstraat (links) en Bontekoestraat (rechts) (bron: Google Maps)
     
    2.2 Toekomstige situatie projectgebied
    In de toekomstige situatie wordt een deel van de kleinere gebouwen op het perceel gesloopt om plaats te maken voor een appartementengebouw van drie verdiepingen: een souterrain, een verdieping op de begane grond en een eerste verdieping. Voor deze opzet is gekozen vanwege de geaccidenteerdheid van het projectgebied.
    Het huidige terras blijft behouden en blijft omsloten door bebouwing.
     
    Het nieuwe appartementengebouw wordt aansluitend op de bestaande bebouwing en grotendeels op de fundering van de te slopen bebouwing gerealiseerd. Er zal niet gebouwd worden buiten het bouwvlak dat het vigerend bestemmingsplan aangeeft; de bestaande rooilijnen zullen worden aangehouden. De goot- en nok-hoogte bedraagt evenwel respectievelijk 6 en 9 meter, hetgeen een verhoging betekent ten opzichte van de bestaande situatie.
     
    In het souterrain wordt voorzien in 4 parkeerplaatsen. Op de begane grond worden 2 appartementen gerealiseerd. Op de eerste verdieping wordt 1 appartement gerealiseerd.
     
    Architectonisch ontwerp en plattegrond van het appartementengebouw (NB. het definitief ontwerp kan op details nog afwijken).
        
    3 Beleidskaders
    Dit projectbesluit heeft een dusdanig klein karakter dat de beleidsstukken van het rijk en de provincie aangaande de ruimtelijke ordening niet direct van toepassing en te vertalen zijn in dit projectbesluit. Het is daarnaast zo dat de uitgangspunten uit beleidstukken van hogere overheden veelal verwerkt worden in gemeentelijke beleidstukken. Dit geldt ook voor de gemeente Rhenen. In dit hoofdstuk wordt dan ook alleen ingegaan op het relevante gemeentelijke beleid die voor deze ruimtelijke onderbouwing van toepassing zijn.
     
    3.1 Bovengemeentelijk beleid
    In deze paragraaf wordt ingegaan op het bovengemeentelijk ruimtelijk beleid. Het betreft rijksbeleid, provinciaal en regionaal beleid dat dient door te werken in dit bestemmingsplan. In onderstaande paragrafen is volstaan met een korte samenvatting van het beleid. Met de volgende ruimtelijke beleidsplannen van hogere overheden dient bij de totstandkoming van dit bestemmingsplan nadrukkelijk rekening te worden gehouden:
    • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte;
    • Waterbeleid 21e eeuw;
    • Beleidslijn grote rivieren;
    • Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie;
    • Provinciale Ruimtelijke Verordening.
     
    3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
    Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Om dit te bereiken stelt het Rijk ambities. Deze ambities worden op de volgende afbeelding schematisch weergegeven en in navolgende tekst toegelicht. De visie gaat daarbij uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:
    • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
    • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
    • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.
     
    Kaart ambitie Nederlan 2040
           
    Nederland concurrerend
    Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur met een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een goede internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.
     
    Nederland bereikbaar
    De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.
     
    Nederland leefbaar en veilig
    De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.
     
    Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent voor alle ruimtelijke plannen:
    1. eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;
    2. vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt;
    3. mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.
    3.1.2 Waterbeleid van de 21e eeuw
    De kern van het Waterbeleid 21e eeuw is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. Het water de ruimte geven betekent dat in het landschap en in de stad ruimte gemaakt wordt om water op te slaan. Daarmee worden problemen in andere, lager gelegen gebieden voorkomen. Dit beleid is tot stand gekomen via een samenwerking tussen Rijk, provincie, gemeenten en waterschappen.
    Het Waterbeleid 21e eeuw breekt met de traditie van zoveel mogelijk pompen en zo snel mogelijk lozen. De waterbeheerders hebben samen gekozen voor een drietrapsstrategie, die uitgaat van het principe dat een overvloed aan water wordt opgevangen waar deze ontstaat. Dat betekent dat het water niet meer zo snel mogelijk afgevoerd wordt, maar dat het water zolang mogelijk wordt vastgehouden onder andere in de bodem. Is vasthouden niet meer mogelijk, dan bergen de waterbeheerders het in gebieden die daarvoor zijn uitgekozen. Door het water zo lang mogelijk vast te houden wordt tevens verdroging voorkomen. De strategie vasthouden, bergen, afvoeren betekent ook dat het water meer dan nu de kans krijgt om langzaam in de grond te zakken. Zo wordt het watertekort bestreden. Pas als het niet anders kan, wordt het water afgevoerd.
    3.1.3 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie
    De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRS beschrijft de provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. De provincie Utrecht geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang achten, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe zij uitvoering geven aan dit beleid. Deels wordt uitvoering gegeven aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening welke tegelijk met de PRS is opgesteld.
     
    In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd.
     
    Duurzame leefomgeving
    • Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie.
    • Behoud van de strategische grondwatervoorraden.
    • Ruimte voor duurzame energiebronnen.
    • Anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering.
    • Behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap.
    • Behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.  
    Vitale dorpen en steden
    • Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnenstedelijke ontwikkeling.
    • Een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden.
    • Optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte.
    • Een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.  
    Landelijk gebied met kwaliteit 
    • Uitnodigende stadlandzones die stad en land verbinden en met een adequaat recreatieaanbod.
    • Behouden en ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van natuurgebieden.
    • Een economisch vitale en duurzame landbouwsector.
    • Behouden en ontwikkelen van de mogelijkheden voor vrijetijdsbesteding (recreatie en toerisme).
    • Behouden van gebieden waar rust en stilte kan worden ervaren.
    3.1.4 Provinciale Ruimtelijke Verordening
    Tegelijk met de PRS is op 4 februari 2013 de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. In de PRV wordt deels uitvoering gegeven aan het beleid uit de PRS. De PRV geeft regels met betrekking tot de onderwerpen bodem, water, energie, cultureel erfgoed, wonen, werken, verkeer en vervoer, landelijk gebied, landschap, natuur en recreatie.
     
    Van belang is dat het projectgebied ligt in het:
    • Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug;
    • Landschap Utrechtse Heuvelrug.
    Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug
    Voor dit gebied worden in artikel 2.3 van de PRV de volgende regels gegeven:
    • Een ruimtelijke plan bevat bestemmingen en regels die de grondwaterkwaliteit met het oog op de drinkwaterwinningen en de kwelstromen naar natuurgebieden beschermen bij functiewijzigingen.
    • De toelichting op een ruimtelijke plan bevat een beschrijving van het door de gemeente te voeren beleid ter zake en de wijze waarop met het grondwaterkwaliteit rekening is gehouden.   
    Landschap Utrechtse Heuvelrug
    Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden en versterken:
    1. robuuste eenheid;
    2. reliëfbeleving;
    3. extreme historische gelaagdheid.
    Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van Eemland verschillende accenten. Een uitgebreide beschrijving en handvatten voor het omgaan met de kernkwaliteiten heeft de provincie opgenomen in de Kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen.
    3.1.5 Conclusie
    Toetsing aan Rijksbeleid en -regelgeving
    De beoogde ontwikkeling is dusdanig kleinschalig en enkel planologisch van aard dat een raakvlak met de nationale SVIR ontbreekt en het geen invloed heeft op het nationaal belang.
    De ladder voor duurzame verstedelijking moet echter wel beantwoord worden. Op grond van de vigerende bestemming was bewoning reeds toegestaan. Aangenomen wordt dat voor voortzetting van de woonfunctie, hoewel in 3 wooneenheden, voldoende vraag bestaat. Het aantal van drie wooneenheden is dusdanig gering dat dit geen strijdigheid met de ladder voor duurzame verstedelijking oplevert.
     
    Het nationaal waterbeleid vindt zijn weg in de watertoets.
     
    Toetsing aan provinciaal beleid en regelgeving
    In het kader van zorgvuldig ruimtegebruik hanteert de provincie het instrument van de rode contour. Dit is een verstedelijkingscontour rond de bestaande bebouwde gebieden en uitleglocaties, waarbinnen de verstedelijkingsambities een plaats dient te vinden.
    Het plangebied ligt binnen de rode contour in bestaand stedelijk gebied. Op grond hiervan is het gebied onder meer aangewezen voor binnenstedelijke woningbouw. De voorliggende herontwikkeling van het terrein is daarom zonder meer passend binnen de beleidslijn verstedelijking van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie.
     
    Wat betreft een toetsing aan de Provinciale Ruimtelijke Verordening geldt dat de ontwikkeling plaatsvindt binnen het bestaand stedelijk gebied, waarvoor de uitwerking wordt overgelaten aan de gemeente.Toetsing aan de doelstellingen, zoals gesteld in de Verordening, voor wat betreft het Infiltratiegebied Utrechtse Heuvelrug vindt via het belichten van de planologische en milieuaspecten plaats in het volgende hoofdstuk in paragraaf 4.6.   
    3.2 Regionaal beleid
     
    3.2.1 Structuurvisie WERV en Gebiedsvisie FoodValley
    De colleges van de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal hebben op 14 augustus 2004 ingestemd met de Regionale Structuurvisie WERV. De visie geeft aan hoe de gemeenten zich tot 2030 op het gebied van wonen en werken willen ontwikkelen. Tot de periode 2015 geldt de afspraak, dat ruimtelijke ontwikkelingen van wonen (en werken) plaats dienen te vinden binnen de in bestaand beleid vastgelegde locaties. Voor wonen wordt daarbij nadrukkelijk ingezet op inbreiding.
    Omdat de regio De Vallei en de WERV-regio in 2010 zijn gefuseerd, wordt de Regionale Structuurvisie WERV eind 2013 vervangen door de nieuwe Gebiedsvisie FoodValley. In de nieuwe Gebiedsvisie blijft de nadruk liggen op inbreiding.
    3.2.2 Conclusie
    De voorgenomen ontwikkeling past binnen het streven naar inbreiding en is niet strijdig met het regionaal beleid.
    3.3 Gemeentelijk beleid
               
    3.3.1 Stedenbouwkundige structuurvisie Rhenen
    De gemeente Rhenen heeft in 2008 een stedenbouwkundige structuurvisie opgesteld, die perspectief biedt voor de woningbouw op de langere termijn. Het is een ontwikkelingsvisie die richting geeft aan de gewenste bouwinitiatieven passend bij de schaal en het karakter van de drie kernen Elst, Achterberg en Rhenen.
     
    Vanuit deze stedenbouwkundige structuurvisie zijn voor Rhenen stad de volgende ontwikkelingen van belang:
    • Het realiseren van diverse stedelijke ontwikkelingen verspreid door de kern.
    • Het realiseren van een Stadspark rondom de Binnenstad. Dit betreft in feite het herstel en uitbreiding van het huidige Elizabethplantsoen.
    • Aanpak van het centrumgebied. De Benedenstad moet ontwikkeld worden tot een cultureel hart, de Bovenstad moet zich profileren als centrum waar synergie is tussen winkelen, horeca, cultuur en toerisme in de specifieke situatie van Rhenen.
    • Andere thema's uit de visie hebben betrekking op een kwalitatieve verbetering van het verblijfsklimaat in het centrum, het verbeteren van de bereikbaarheid en parkeren, actief vastgoedbeleid, bewaken en verbeteren van het kwalitatief winkelaanbod, nastreven van een concentratie en diversiteit van de horeca door de relatie te versterken met de winkels, een warenmarkt als aanvulling op de detailhandelstructuur en het versterken van het toerisme en cultureel aanbod.
    • Aandacht voor de beeldkwaliteit van de stadsentrees vanaf de N233 en het stationsgebied.
    De onderhavige locatie valt in de visie binnen de Benedenstad
     
    3.3.2 Woonvisie
    Op 15 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Rhenen ingestemd met de geactualiseerde Woonvisie. De Woonvisie gaat in op de nieuwe rol van de gemeente, waarbij meer wordt uitgegaan van de zelfredzaamheid van de maatschappij. In de visie worden verschillende doelgroepen (starters, gezinnen,senioren en diverse inkomensgroepen) en specifieke thema’s (zorg en welzijn, de bestaande sociale huurvoorraad, duurzaamheid en nieuwbouwproductie) onderscheiden en worden de acties beschreven, die de gemeente hiervoor gaat ontplooien.
     
    De belangrijkste conclusie is dat de bestaande overcapaciteit aan woningbouwplannen voor de gemeente geen aanleiding is om regie te voeren om overaanbod tegen te gaan. De gemeente zal de komende tijd met name een stimulerende rol op de woningmarkt op zich nemen, bijvoorbeeld door het bevorderen van (collectief) particulier opdrachtgeverschap en het onderzoeken of belemmerende beleidsregels kunnen worden verminderd. Bij nieuwbouw zal het accent liggen op het aanpasbaar bouwen, zodat woningen voor diverse doelgroepen geschikt (te maken) zijn. Voor wat betreft de bestaande voorraad wil de gemeente stimuleren dat mensen de eigen woning tijdig aanpassen, zodat men zo lang mogelijk veilig en comfortabel in de eigen woning kan blijven wonen.
     
    Nieuwe verzoeken voor projecten worden in behandeling genomen na een toets op basis van transparante criteria:
    1. Het plan is planologisch aanvaardbaar.
    2. Het plan moet de identiteit en kwaliteiten van een kern versterken, met bijzondere aandacht voor niches en particulier opdrachtgeverschap.
    3. Plannen in en rond de binnenstad van Rhenen zijn voorzien van een woningplattegrond die voldoet aan de eisen van Woonkeur.
    4. Alle woningen zijn bij voorkeur aanpasbaar.
    5. De gemeentelijke kosten ten behoeve van het plan zijn gedekt.
    3.3.3 Parkeren, nu en in de toekomst
    Op 21 november 2008 heeft de gemeente het Parkeerbeleidsplan 'Parkeren, nu en in de toekomst' vastgesteld. Het doel van het parkeerbeleidsplan is een bijdrage leveren aan:
    • de leefbaarheid van het centrumgebied en de woonwijken in de gemeente Rhenen;
    • een levendige en aantrekkelijke binnenstad, die bereikbaar is voor zowel auto- als fietsverkeer en een goede concurrentiepositie kent.
    In het parkeerbeleidsplan zijn specifieke uitgangspunten opgenomen voor woonwijken, het centrumgebied, het bedrijventerrein Remmerden, NS-station, evenementen en het Ouwehands Dierenpark. Daarnaast zijn voor verschillende algemene onderwerpen uitgangspunten opgenomen. Hierbij moet gedacht worden aan:
    • het bieden van voldoende parkeerplaatsen voor gehandicapten/invaliden in zowel de woonwijken als het centrumgebied;
    • het bieden van voldoende en adequate handhaving van parkeerregulering om parkeeroverlast te voorkomen;
    • het hanteren van heldere parkeernormen voor het toetsen van de effecten van ruimtelijke ontwikkelingen waarbij geen verhoging van de parkeerdruk door nieuw- en/of verbouw aanwezig is. Realiseren van parkeren op eigen terrein;
    • het goed vormgeven van parkeerplaatsen zodat deze optimaal en efficiënt worden gebruikt;
    • de vinger aan de pols houden om de effecten van autonome en ruimtelijke ontwikkelingen tijdig te signaleren en op te vangen (= monitoring).
    3.3.4 Conclusie
    De onderhavige locatie wordt in de stedenbouwkundige visie gerekend tot de Benedenstad. Het plan draagt evenwel niet bij aan de ambitie om de Benedenstad 'minder saai' te maken omdat slechts in nieuwe woonbebouwing wordt voorzien. Het voornemen is echter ook niet strijdig met de stedenbouwkundige visie in de zin van dat het een verslechtering van de bestaande situatie zou betekenen.
     
    Wat betreft de woonvisie is getoetst of voldaan wordt aan de gestelde criteria:
    1. het plan past niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Om aan te tonen dat het project planologisch toch aanvaardbaar is, is voorliggende ruimtelijke onderbouwing opgesteld.
    2. het plan draagt niet direct bij aan het versterken van de identiteit en kwaliteiten van de kern. Het voornemen zorgt echter ook niet voor een verslechtering van de bestaande situatie.
    3. De woningplattegrond voldoet niet geheel aan de eisen van Woonkeur omdat de criteria vanuit de Woonvisie pas in de loop van de planontwikkeling van kracht zijn geworden. De planontwikkeling was op dat moment al dusdanig vergevorderd dat het niet meer realistisch is om het bouwplan passend te maken aan de eisen van Woonkeur. Het bouwplan voldoet niet aan de eisen omdat in het ontwerp een lift ontbreekt waardoor de woningen niet levensloopbestendig zijn en minder toegankelijk zijn voor minder-validen. Op alle andere punten voldoet het bouwplan overigens wel aan de eisen van Woonkeur.
    4. Het betreft een dusdanig kleinschalige ontwikkeling dat het niet rieel is de twee appartementen op de verdieping aanpasbaar te maken door middel van een lift. De appartementen zijn echter wel gelijkvloers, waardoor ze in dat opzicht makkelijk bewoonbaar te maken zijn voor minder-validen. In dat geval zou het ontbreken van een lift kunnen worden ondervangen door het aanbrengen van een traplift.
    5. In paragraaf 5.1 van deze ruimtelijke onderbouwing wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid. Hieruit blijkt onder andere dat de gemeentelijke kosten van het plan zijn gedekt.
    De toetsing aan het parkeerbeleid vindt plaats in paragraaf 4.10.
    4 Planologische- en milieutechnische aspecten
    4.1 Bodem
    Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen moet een onderzoeksrapport betreffende de bodemgesteldheid worden overgelegd, aldus artikel 2.4 onder d. van de Regeling omgevingsrecht. 'In of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit verstrekt de aanvrager ten behoeve van toetsing aan de overige voorschriften van de bouwverordening een onderzoeksrapport betreffende verontreiniging van de bodem, gebaseerd op onderzoek dat is uitgevoerd door een persoon of een instelling die daartoe is erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit.' Dit bodemonderzoek kan achterwege blijven bij:
    • tijdelijke bouwwerken;
    • bij kleine bouwwerken gelijksoortig aan vergunningvrije bouwwerken;
    • of indien reeds onderzoeksresultaten bekend zijn bij het bevoegde gezag.
    Omdat de locatie momenteel nog bebouwd is zal in een later stadium van het planproces een bodemonderzoek uitgevoerd worden.
    4.2 Wet geluidhinder
    De Wet geluidhinder (Wgh) richt zich op de bestrijding van geluidhinder door met name industrie, wegen
    railverkeer. Geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, mogen niet gerealiseerd worden zonder dat eerst een toets aan de geluidnormen plaatsvindt. Bestemmingsplan en uit te voeren project moeten worden getoetst op te verwachten geluidsbelasting. Binnen vast te stellen zones van de geluidsbron is een normstelling van toepassing. Onderscheid bestaat tussen streefwaarden, en hogere grenswaarden. Indien een nieuwe bestemming binnen de vastgestelde zone van een (rail)weg niet voldoet aan de betreffende streefwaarde, dan mag de bestemming in principe niet worden gerealiseerd. Iedere weg heeft een onderzoekszone. Uitzonderingen hierop zijn:
    • Wegen die via een geluidsniveaukaart zijn gedezoneerd,
    • Wegen welke opgenomen zijn in een 30 km zone,
    • Wegen welke als woonerf zijn ingericht.
    Het plangebied ligt in het centrum van Rhenen. De beoogde woonfunctie betreft een geluidgevoelige functie. In de bestaande situatie waren reeds woningen toegestaan. Bovendien zijn beide naastgelegen wegen 30 km wegen. Derhalve is vanuit de Wet geluidhinder geen onderzoeksverplichting en vormt het aspect geluid geen belemmering voor de ontwikkeling van het plan.
    4.3 Luchtkwaliteit
    De Wet luchtkwaliteit, oftewel titel 5.2 van de Wet Milieubeheer, is op 15 november 2007, in werking getreden. Het doel van de Wet luchtkwaliteit is het beschermen van mens en milieu tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging.
     
    Luchtkwaliteitseisen vormen geen belemmeringen voor ruimtelijke ontwikkelingen als aan één van de volgende voorwaarden wordt voldaan.
    • Er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
    • Een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt;
    • Een project ‘niet in betekenende mate (Nibm)’ bijdraagt aan de luchtverontreiniging;
    • Een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat in werking treedt nadat de EU derogatie heeft verleend.
    Alleen ruimtelijke projecten die dus betekenende mate de luchtkwaliteit verslechteren, worden nog indirect getoetst aan de Europese normen voor luchtkwaliteit. VROM heeft de definitie van ‘in betekenende mate’ vastgelegd in een algemene maatregel van bestuur (AMvB). Projecten die de concentratie stikstofoxide of fijn stof met meer dan 3% (van de grenswaarde van de jaargemiddeldeconcentratie van PM10 of NO2 , 40µg/m3, dus 1,2 µg/m3) verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Dit criterium is een ‘of-benadeling’. Als een project voor één stof de 1%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project ‘in betekenende mate’ de luchtkwaliteit.
     
    Het voorliggende plan voorziet in de realisatie van 3 woningen. Aangezien in gevolge de ministeriële regeling “NIBM" bij de realisatie van woningbouwprojecten tot 1500 woningen geen sprake is van een toename in de concentraties stikstofoxide of fijn stof met meer dan 1,2 µg/m3, kan geconcludeerd worden dat de voorgestane ontwikkeling ‘niet in betekenende mate’ tot verslechtering van de luchtkwaliteit leidt. In het onderhavige geval is een luchtkwaliteitsonderzoek dus niet noodzakelijk. De luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.
      
    4.4 Milieuzonering
    Omdat bedrijven en gevoelige bestemmingen(zoals woningen) ten opzichte van elkaar voor conflicten kunnen zorgen, is het in het kader van deze ruimtelijke onderbouwing noodzakelijk om te bekijken of de ontwikkeling niet leidt tot dergelijke conflicten. 
       
    De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
    Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
    • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
    • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
    In de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" wordt onderscheid gemaakt in richtafstanden voor omgevingstypen "gemengd gebied", "rustige woonwijk en "rustig buitengebied". Het plangebied kan worden getypeerd als het gebiedstype "gemengd gebied". In dit geval geldt een richtafstand van 10 meter tussen de nieuwe woningen en de bedrijvigheid (cafetaria-restaurant) aan de Herenstraat 38. Aan deze richtafstand wordt voldaan maar bovendien was volgens het geldende bestemmingsplan een gevoelige functie in de vorm van woningen reeds toegestaan.
    Het aspect bedrijven en milieuzonering heeft geen negatieve invloed op de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.
    4.5 Externe veiligheid
    In het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (Bevi) zijn de normen van externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Deze normen zijn uitgedrukt in een groepsrisico (GR1) en een plaatsgebonden risico (PR2). Afstand dient gecreëerd te worden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven.
     
    De risiconormen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in het Bevi. In dit besluit zijn milieukwaliteitseisen op het gebied van externe veiligheid geformuleerd. De bij het besluit behorende ministeriële regeling “Regeling externe veiligheid inrichtingen” (Revi) werkt de afstanden, de referentiepunten en de wijze van berekenen van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico verder uit ter uitvoering van het Bevi. Daarnaast zijn de Handreiking Verantwoording Groepsrisico van VROM en de Handleiding externe veiligheid inrichtingen hulpmiddelen voor de wijze waarop volgens het Bevi met het externe veiligheidsrisico’s moet worden omgegaan.
     
    Het Bevi verplicht het bevoegd gezag op basis van de Wet milieubeheer om veiligheidsafstanden aan te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven. In het besluit zijn gevoelige objecten gedefinieerd als kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
     
    Via de site risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Onderstaand een screenshot van die site.
     
    Uitsnede risicokaart ter plaatse van het plangebied en omgeving. 
     
    Nabij het plangebied is de N225 (ter plaatse de Herenstraat) relevant in verband met het transport van gevaarlijke stoffen. De nieuwe woningen grenzen niet direct aan de N225 maar liggen achter de bestaande bebouwing van Herenstraat 38. De 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico is op de weg zelf gelegen en levert dus geen belemmering op voor de onderhavige planontwikkeling.
     
    4.6 Watertoets
    De Watertoets is voortgekomen uit het Kabinetsstandpunt 'Anders omgaan met water', de Vijfde Nota Ruimtelijke Ordening en de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw. In de vijfde Nota Ruimtelijke Ordening is de Watertoets opgenomen als belangrijk instrument in de afstemming tussen het waterbeleid en het ruimtelijk beleid. Vanaf 14 februari 2001 is in de Startovereenkomst Waterbeleid 21e eeuw afgesproken om vanaf dat moment de Watertoets toe te passen. Sinds 1 november 2003 is de Watertoets ook wettelijk verplicht voor plannen in het kader van de Wet ruimtelijke ordening.
     
    Waterplan Rhenen
    Het Waterplan “een berg mooi water” is door de gemeenteraad vastgesteld op 26 april 2005 en heeft
    ten doel effectief en efficiënt om te gaan met water in de gemeente. De watervisie beschrijft de beoogde ontwikkeling van het water tot 2025. Het waterplan gaat in op de waterkwantiteit, de waterkwaliteit en
    de waterketen. Bij de streefbeelden voor het bebouwd gebied ligt de nadruk op het saneren van riooloverstorten en het afkoppelen van verhard oppervlak.
     
    Voor onderhavig plan zijn de volgende relevante streefbeelden voor 2025 te noemen:
    • Grondwateroverlast komt niet voor.
    • Alle in- en uitbreidingen (vanaf 2005) zijn waterneutraal.
    • Bij nieuwbouw (vanaf 2005) worden geen uitlogende materialen toegepast, zoals zink, koper en lood.
    • Vanaf 2005 wordt in in- en uitbreidingen het regenwater van schone oppervlakken niet op de
    • riolering geloosd.
    • In Elst, Rhenen en Achterberg is circa 30% van het verharde oppervlak van de riolering afgekoppeld (t.o.v. 1998, onder voorbehoud van voldoende financiële middelen).
    In het waterplan is eveneens vermeld op welke plannen de watertoets van toepassing is op basis van de richtlijnen in de “Handreiking Watertoets 2”. Het benodigd overleg is afhankelijk van het soort plan en de mogelijke gevolgen voor het watersysteem. De hiernavolgende watertoets gaat hier nader op in.
     
    Watertoets
    In hoofdlijnen treden geen veranderingen op in het watersysteem en zijn er ter hoogte van het plangebied geen knelpunten in de waterhuishouding. De beoogde ontwikkeling bevat geen toename van het verhard oppervlak van 1.000 m² of meer en er is evenmin sprake van een herontwikkeling met wijziging van (stedenbouwkundige) structuren. In de bestaande situatie is nagenoeg het hele terrein al verhard en in de nieuwe situatie zal dit niet veranderen. Infiltratie is op dit terrein niet mogelijk vanwege de oppervlakte van de bebouwing. In de achtertuin is geen optie i.v.m. mogelijke verzakking van de omliggende oudere bebouwing. Het gebouw wordt daarnaast aangesloten op de bestaande leiding (DWA) en het IT-riool in de Bontekoestraat (HWA).
     
    Gelet op het gegeven dat er aan de verhardings- en infiltratiesituatie ter plaatse nauwelijks veranderingen optreden en het feit dat de bebouwing wordt aangesloten op het riool, zijn er vanuit waterhuishoudkundig oogpunt geen belemmeringen voor de realisering van het project. Overleg met het waterschap voorafgaand aan het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is daarom niet gevoerd.
    4.7 Ecologie
     Vanuit de huidige natuurwetgeving is de initiatiefnemer bij ruimtelijke ingrepen verplicht op de hoogte
    te zijn van de in het projectgebied mogelijk voorkomende beschermde natuurwaarden.
    Het plan dient zowel aan de Flora- en faunawet als aan de Natuurbeschermingswet 1998 getoetst te
    worden. Deze natuurwetgeving kan mogelijk beperkingen opleggen aan de voorgenomen sloop- en
    nieuwbouwactiviteiten.
     
    Natuurbeschermingswet (gebiedsbescherming)
    De natuurbeschermingswet heeft als doel de volgende gebieden te beschermen.
    De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
    - Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden)
    - Beschermde Natuurmonumenten en
    - Wetlands.
    De Vogelrichtlijn is gericht op het beschermen van de in het wild levende vogelsoorten en op de
    instandhouding van de habitats die het leefmilieu voor deze soorten vormen. De Habitatrichtlijn is
    gericht op het instandhouden van natuurlijke en halfnatuurlijke habitats en de bescherming van wilde
    flora en fauna.
     
    Het projectgebied is niet gelegen in of in de (directe) nabijheid van een Natura 2000, Vogel- en/of Habitatrichtlijngebied, beschermd natuurmonument of de (provinciale) EHS. Gezien de afstand, de tussenliggende elementen en het lokale karakter van de ingreep hebben de voorgenomen herinrichting van het plangebied en de hiermee gepaard gaande werkzaamheden geen invloed op Natura-2000 gebieden. Een vergunningsaanvraag op basis van de Natuurbeschermingswet is niet noodzakelijk.
     
    Flora- en faunawet (soortenbescherming)
    Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van beschermde
    plantensoorten van hun groeiplaats, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van
    voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk
    verontrusten van een beschermde diersoort. Voor activiteiten die een bedreiging kunnen vormen voor
    deze beschermde soorten, moet ontheffing worden gevraagd.
    Vooral wanneer er soorten voorkomen uit de zogenaamde ‘strenge’ categorie (Bijlage 4 van de
    Habitatrichtlijn en de bedreigde soorten van de diverse Rode Lijsten), kan dit een belemmering
    vormen voor het plan. Dit is het geval wanneer een plan significant nadelige effecten kan hebben voor deze
    soorten.
     
    Het projectgebied is gelegen binnen het ‘stedelijk gebied’ van Rhenen. Beschermde plant- en diersoorten worden niet verwacht. Nader onderzoek in de vorm van een quickscan flora- en fauna is niet noodzakelijk.
    Bij het verrichten van de sloop- en bouwwerkzaamheden geldt overigens altijd de zorgplicht, zoals vastgelegd in de Flora- en faunawet.  
       
    4.8 Duurzaam bouwen
    Bij de ontwikkeling van nieuwe bouwplannen wordt gestreefd naar duurzaam bouwen. Dit betekent dat het volledige bouwproces op zodanige wijze ingericht wordt dat de (in)directe schadelijke gevolgen voor het milieu zo beperkt mogelijk blijven. Daarnaast moeten de mogelijkheden voor milieubesparende activiteiten zo breed mogelijk blijven.
     
    Voor de voorgenomen ontwikkeling wordt in beginsel aangesloten bij de eisen uit het Bouwbesluit. Als extra eis geldt dat geen zinken goten mogen worden toegepast. Daarnaast wordt bekeken in welke mate op een kostenneutrale wijze invulling kan worden gegeven aan de duurzaamheidsambities zoals deze zijn opgenomen in GPR gebouw, versie 4.2. GPR bevat instrumenten om duurzame bouw te bevorderen. Het uitgangspunt daarbij is een gemiddelde van minmaal 7.0. Voor wat betreft het onderdeel energie is het ambitieniveau een 7,4. Het minimum per prestatieveld is een 6.
    4.9 Archeologie en cultuurhistorie
    In 1992 is het Europese ‘Verdrag van Malta’ opgesteld met het doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te kunnen beschermen. Dit verdrag is door Nederland in 1998 ondertekend. Bij ruimtelijke ontwikkelingen geldt het uitgangspunt, dat archeologische waarden zoveel mogelijk behouden en geconserveerd blijven in de bodem. Met ingang van 1 september 2007 is het Verdrag van Valletta geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving middels de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ.) Door deze wetgeving zijn gemeenten verplicht rekening te houden met archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsbeleid.
     
    Voor de toetsing aan het archeologisch beleid van de gemeente Rhenen wordt gekeken naar het geldend bestemmingsplan ter plaatse. Op grond van het bestemmingsplan Rhenen stad 2012 ligt op het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2'. Op grond van deze dubbelbestemming is vervanging, vernieuwing of bebouwing van bestaande bebouwing toelaatbaar, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder peil niet wordt uitgebreid. Dit is het geval.
    Op de betreffende locatie is reeds bebouwing aanwezig welke wordt gesloopt. Hiermee is de ondergrond reeds verstoord. De kans op het schaden van mogelijke aanwezige archeologische resten is dan ook nihil. Het bevoegd gezag acht nader archeologisch onderzoek in het kader van dit project dan ook niet noodzakelijk.
    4.10 Verkeer
    Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur.
     
    Parkeren
    De uitgangspunten voor het parkeren zijn volgens het parkeerbeleid van de gemeente Rhenen (zie paragraaf 3.3.3):
    • voldoen aan de parkeernormen;
    • realiseren van parkeervoorzieningen op eigen terrein om te voorkomen dat de parkeeromgeving op de directe omgeving wordt afgewenteld.
    In het parkeerbeleid wordt voor 'woning midden' in het centrumgebied een parkeernorm gehanteerd van 1,3 parkeerplaats per woning. Voor onderhavig plan betekent dit dat er 4 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden (1,3 * 3 woningen). Er wordt daarmee voldaan aan de parkeernormen van de gemeente Rhenen. Daarnaast worden de parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Hiermee wordt ook voldaan aan het tweede uitgangspunt.
       
    Verkeer
    De toename van het verkeer in relatie tot de nu al aanwezige verkeersbewegingen ter plaatse is verwaarloosbaar.
     
    4.11 Kabels en leidingen
    Binnen het plangebied zijn geen kabels en leidingen van dusdanige aard aanwezig, dat deze nadere bescherming behoeven. De realisatie van het project wordt vanuit kabels en leidingen niet gehinderd.
     
    5 Economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid
    5.1 Economische uitvoerbaarheid
    Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
    In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
    • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
    • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
    • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
     
    Planspecifiek
    In geval van voorliggend initiatief wordt de procedure ex artikel 2.12, eerste lid, onder a. onder 3 van de Wabo toegepast waarbij afgeweken wordt van het vigerend planologisch regime. Opstellen van een exploitatieplan is evenwel niet noodzakelijk: het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de vergunning begrepen gronden is anderszins verzekerd omdat tussen de gemeente en de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst is afgesloten.
    De initiatiefnemer moet op grond hiervan de wettelijke legeskosten voor het voeren van de planologische procedure en het in behandeling nemen van de aanvraag omgevingsvergunning betalen aan de gemeente. Verder is in de overeenkomst onder meer geregeld dat de kosten van het aanpassen en inrichten van het perceel voor rekening zijn van de initiatiefnemer. Eveneens is geregeld dat eventuele kosten in het kader van planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, verhaald kunnen worden op de initiatiefnemer.
     
    De kosten in verband met de planontwikkeling zijn hierdoor geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Voor de gemeente zijn er geen kosten verbonden aan de ontwikkeling. Met het sluiten van deze overeenkomst is het kostenverhaal geregeld en is het niet noodzakelijk om een exploitatieplan op te stellen.
     
    De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
     
    5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
    De procedure voor het verlenen van een omgevingsvergunning is door de wetgever geregeld. De procedure die vooraf gaat aan het nemen van een besluit op de ingediende aanvraag is de uitgebreide voorbereidingsprocedure nu er sprake is van een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, of onder c, van de Wabo. Dit houdt in dat het ontwerpbesluit inclusief de daarbij behorende stukken gedurende zes weken ter inzage ligt, alvorens het college van burgemeester en wethouders een definitief besluit over de aanvraag voor de omgevingsvergunning neemt.
     
    Toezenden ontwerpbesluit
    Met betrekking tot een aanvraag ten aanzien van activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo, waarbij toepassing wordt gegeven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3° van de Wabo, zendt het bevoegd gezag het ontwerpbesluit met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor de beoordeling van het ontwerp, toe aan de provincie Utrecht en het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.
     
    Zienswijzen
    Het ontwerpbesluit heeft voor een periode van 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.