Plan: | Zwijnsbergen tussen nr. 47 en 49, Elst (Ut.) |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0340.BPZwijnsbergen4749-VA01 |
De eigenaren van de percelen aan Zwijnsbergen tussen nummer 47 en 49 te Elst (Ut.) hebben het voornemen om er 2 vrijstaande woningen te realiseren. Momenteel vormen deze percelen een lege plek in de lintbebouwing aan Zwijnsbergen. Deze ontwikkeling sluit aan bij het Beleid inbreidingslocaties Zwijnsbergen in Elst (Utr.), waarin deze locatie is aangewezen als inbreidingslocatie voor woningbouw. Het geldende bestemmingsplan staat deze ontwikkeling echter niet toe. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie en aansluit bij het beleid, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het plangebied is gelegen ten oosten van de kern van Elst. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.
Globale ligging van het plangebied Bron: OpenStreetMap
Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.
Het plangebied ligt aan Zwijnsbergen, een weg die uitkomt op de provinciale weg N225. Aan deze weg zijn vooral woningen gesitueerd met hier en daar een bedrijf of een agrarisch perceel ertussen. Het plangebied betreft grasvelden en vormt een lege, onbebouwde plek in de lintbebouwing van Zwijnsbergen. Tegenover het plangebied, aan de andere zijde van Zwijnsbergen, staat bebouwing die voorheen voor militaire doeleinden in gebruik was en nu ongebruikt is. Bijgevoegde afbeeldingen geven de huidige situatie globaal aan.
Luchtfoto
plangebied
Aanzicht vanaf Zwijnsbergen
Het initiatief is om twee vrijstaande woningen te realiseren aan Zwijnsbergen. De woningen komen in dezelfde rooilijn als de naastgelegen woningen te staan, ook de goot- en bouwhoogte van de nieuwe woningen zijn hetzelfde als van de omliggende woningen. Door deze ontwikkeling wordt een lege plek in de lintbebouwing van Zwijnsbergen opgevuld. De woningen krijgen een maximale inhoud van 800 m³. Beide woningen worden ontsloten op Zwijnsbergen. Parkeren gebeurt op eigen terrein.
Nieuwe situatie plangebied, bta veenendaal
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Gebiedsgericht
De SVIR benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen. Voorts betreft het enkele specifieke gebieden zoals de mainportontwikkeling van Rotterdam en Schiphol.
In het Barro heeft het Rijk voor deze onderwerpen regels opgesteld waarmee de SVIR juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.
In de SVIR worden, naast de onderwerpen van nationaal belang, accenten geplaatst op het gebied van bestuurlijke verantwoordelijkheden. Het beleid betekent een decentralisatie van rijkstaken en bevoegdheden. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en lagere overheden, burgers en bedrijven krijgen, zolang het nationaal belang niet in het geding is, de ruimte om oplossingen te creëren.
Ladder duurzame verstedelijking
Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Bro (artikel 3.1.6 onder 2).
De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."
Per 01 juli 2017 is de ladder voor duurzame verstedelijking herzien. Bij de herziening zijn onder meer de drie afzonderlijke 'treden' van de ladder losgelaten en is het begrip 'actuele regionale behoefte' gewijzigd in 'behoefte'. Nieuw is dat de laddertoets bij flexibele plannen kan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van een wijzigings- of uitwerkingsplan.
Planspecifiek
Gebiedsgericht
Er zijn geen nationale belangen vanuit de SVIR of het Barro van invloed op voorliggend plan.
Ladder duurzame verstedelijking
Jurisprudentie heeft uitgewezen dat er bij ontwikkelingen waarbij de toename van het aantal woningen beperkt blijft tot 11 of minder, geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend plan voorziet in twee nieuwe woningen. Het hoeft daarom niet getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS)
In de PRS beschrijft de provincie het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het rijk. De provincie geeft aan welke doelstellingen zij van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe zij uitvoering geeft aan dit beleid. Deels geeft zij uitvoering aan het beleid via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld.
Met betrekking tot de pijler 'vitale dorpen en steden' heeft de provincie het volgende provinciale belang gedefinieerd: 'Door de ontwikkeling van wonen en werken vooral in het bestaande stedelijke gebied te laten plaatsvinden, behouden we vitale dorpen en steden'
In de Provinciale ruimtelijke structuurvisie 2013 – 2028 (PRS) zijn de volgende provinciale belangen vastgelegd die betrekking hebben op vitale steden en dorpen:
Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV)
In de PRV zijn onder andere de regels uit het PRS rechtstreeks overgenomen, waarbij een verduidelijking is gegeven op de wijze van het overnemen van de provinciale regeling in (gemeentelijke) ruimtelijke plannen. De PRV is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wro. Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet. Doel van de verordening is om een aantal provinciale belangen te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. De volgende artikelen zijn voor deze ontwikkeling van belang:
Planspecifiek
Artikel 1.7 Cultuurhistorische hoofdstructuur
Het plangebied ligt binnen de cultuurhistorische hoofdstructuur, met de aanduiding 'archeologisch'. De PRV schrijft voor deze gronden onder andere voor dat ruimtelijke ontwikkelingen binnen deze gronden mogelijk zijn, zolang onevenredige aantasting van de waarden in het gebied wordt voorkomen. In samenhang met de PRV worden in de regels van een bestemmingsplan daarbij voorwaarden opgenomen die bepalen of archeologisch onderzoek noodzakelijk is.
Binnen het plangebied zijn bovengronds geen gebouwen of restanten aanwezig met cultuurhistorische waarden die door voorliggende planontwikkeling kunnen worden geschaad. In paragraaf 4.5 wordt nader ingegaan op de mogelijke aanwezige ondergrondse archeologische waarden.
Artikel 1.8 Landschap
Het plangebied ligt binnen het landschapstype 'Utrechtse Heuvelrug'. Kernkwaliteiten van dit gebied zijn de robuuste eenheid, reliëfbeleving en extreme historische gelaagdheid. Het plangebied ligt aan de rand van het stedelijk gebied van Elst. Het plangebied ligt wat lager dan de omliggende gronden, waardoor de reliëfbeleving naar voren komt. Deze reliëfbeleving wordt niet negatief beïnvloed door de ontwikkeling. Overige landschappelijke waarden worden door voorliggend plan ook niet geschaad.
Artikel 4.1 Stedelijk gebied
Het plangebied ligt binnen het stedelijk gebied. Voor planontwikkelingen binnen het stedelijk gebied schrijft de PRV voor dat in een toelichting van een bestemmingsplan een beschrijving dient te worden opgenomen voor de wijze waarop in een plan rekening wordt gehouden met energiebesparing en toepassing van duurzame energiebronnen. Energiebesparende voorzieningen en het toepassen van duurzame energiebronnen zijn mogelijk bij de woningen, maar aangezien er nog geen definitief bouwplan is, is nog niet bekend of dit ook wordt toegepast.
Beleid inbreidingslocaties Zwijnsbergen in Elst (Utr.)
Voor verschillende locaties aan Zwijnsbergen zijn initiatieven binnengekomen voor het realiseren van één of meerdere woningen. Om de ontwikkelingen van de woningbouwprojecten aan Zwijnsbergen te reguleren is het wenselijk gebleken om hieraan voorwaarden te stellen. Het Beleid inbreidingslocaties Zwijnsbergen legt geen verplichting tot invulling vast. Particuliere initiatieven zullen aan dit beleid getoetst worden. Voor de realisatie van woningen op de bestemmingsvlakken, zal nog wel een bestemmingsplanherziening- of
omgevingsvergunningprocedure doorlopen moeten worden. In het beleid zijn locaties aangewezen waarbinnen woningbouw is toegestaan. Iedere inbreidingslocatie dient als geheel ontwikkeld te worden. De woningen mogen uitsluitend halfvrijstaand of vrijstaand worden gebouwd. Naast een maximale goothoogte van 3,5 meter geldt voor een hoofdgebouw de maatvoering zoals opgenomen in onderstaande tabel.
Voor bijbehorende bouwwerken is bepaald dat deze minstens 1 meter achter het verlengde van de voorgevel gebouwd mogen worden. Het gezamenlijk oppervlak van de bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 25% van het kadastraal perceel tot een maximum van 125 m². De goot- en bouwhoogte mogen maximaal 3 respectievelijk 4,5 meter bedragen.
Planspecifiek
Volgens het beleid inbreidingslocaties Zwijnsbergen in Elst (Utr.) is het betreffende plangebied aangewezen als inbreidingslocatie, waarbinnen 2 woningen zijn toegestaan. In het plangebied worden 2 vrijstaande woningen gerealiseerd, wat past binnen het beleid. In de regels en verbeelding is geborgd dat de maatvoering van de woningen en de bijgebouwen aansluit bij de maatvoering zoals opgenomen in het beleid.
Het bouwplan voldoet aan deze en de andere gestelde voorwaarden.
Woonvisie 'Kiezen voor Rhenen, vier redenen voor Rhenen'
De woonvisie heeft een horizon tot 2030 maar is concreet voor de komende vier jaar, via de uitvoeringsagenda. Gezien de snelle veranderingen in het woondomein is het de bedoeling om na twee jaar de uitvoeringsagenda te actualiseren. In de woonvisie formuleert de gemeente haar ambities en strategieën om met de verschillende woonopgaven om te gaan. De gemeente biedt daarbij een stappenplan om de komende jaren de bouwstroom te kunnen garanderen en tegelijkertijd de woonkwaliteit te kunnen behouden. Het gaat daarbij in op de wijze waarop lage inkomens, senioren en zorgbehoevenden een thuis in onze gemeente kunnen vinden, hoe wij de kernen vitaal houden en hoe onze bestaande woningvoorraad toekomst bestendig te maken is.
De woonvisie is niet alleen een uiting van de gemeentelijke inzet, maar ook een uitnodiging aan de corporatie, marktpartijen en bewoners om een bijdrage te leveren. De woonvisie biedt de basis voor de presentatie afspraken en de huisvestingsverordening.
Planspecifiek
Het plan voorziet in de komst van twee nieuwe woningen. Tot aan 2027 zijn voor Elst 144 nieuwe woningen gepland. De ontwikkeling past daarmee binnen het kwantitatieve woningbouwprogramma voor de kern Elst zoals opgenomen in de woonvisie. De nieuwe woningen vullen een open plek in lintbebouwing op en dragen daarmee bij aan een karaktervol Rhenen. De ontwikkeling sluit tevens aan bij het streven dat er in iedere kern in iedere wijk nieuwe woningen en primair eengezinswoningen worden gerealiseerd. Het initiatief sluit aan op de Woonvisie Rhenen.
Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan Kern Elst 2012, vastgesteld op 28 mei 2013. Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch', waarbinnen o.a. de uitoefening van een grondgebonden agrarisch bedrijf is toegestaan. Daarnaast heeft het plangebied ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3', waardoor het gebied mede bestemd is ter bescherming en veiligstelling van de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.
Uitsnede bestemmingsplan
Het realiseren van twee vrijstaande woningen is binnen het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.
De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.
Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.
Planspecifiek
Vanwege de komst van een nieuwe gevoelige functie binnen het plangebied is een bodemonderzoek uitgevoerd. Het rapport is als bijlage 1 toegevoegd. Hierin is geconcludeerd dat er slechts enkele lichte verontreinigingen zijn aangetroffen, die geen milieuhygiënische belemmering vormen voor de voorgenomen ontwikkeling. Nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.
Op het gebied van bodem is het plan uitvoerbaar.
De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit ter plaatse
In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3.
Bijdrage aan luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.
Planspecifiek
Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief
Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 34496 (aan de Rijksstraatweg, Rhenen ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:
NO2 (stikstofdioxide) | PM10 (Fijn stof) | |
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2016 (µg/m3) | 19,1 µg/m3 | 18,6 µg/m3 |
Grenswaarde concentratie (µg/m3) | 40 µg/m3 | 40 µg/m3 |
De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.
Bijdrage initiatief
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van twee vrijstaande woningen. Dit aantal ligt ruim onder de grens van 1.500 huizen en draagt daarmee 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Planspecifiek
Voor voorliggend document is het vanwege het toevoegen van twee geluidsgevoelige objecten van belang te kijken naar de mogelijke gevolgen van industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
Van industrie- en of spoorweglawaai is bij voorliggend plan geen sprake.
Zwijnsbergen behoort tot een 30 km-zone. Op de provinciale weg (Rijksstraatweg) geldt ten hoogte van het plangebied een maximale snelheid van 50 km/uur. De Rijksstraatweg is een doorgaande weg met een hogere verkeersintensiteit. Gezien de afstand van de weg tot aan de nieuwe woningen (meer dan 200 m.) en de aanwezigheid van bebouwing tussen de Rijksstraatweg en het plangebied kan worden aangenomen dat het woon- en leefklimaat van de woningen binnen het plangebied niet wordt aangetast.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.
Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:
Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen danwel buiten de bebouwde kom.
De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.
Planspecifiek
In de omgeving van het plangebied zijn geen agrarisch bedrijven aanwezig. De vrijstaande woningen zullen daarom geen geurhinder ondervinden.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.
Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.
De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.
Planspecifiek
In de nabije omgeving van het plangebied liggen een aantal bedrijven. Om het effect van deze bedrijven op het woon- en leefklimaat van de nieuwe woningen te onderzoeken en om te bepalen of deze bedrijven mogelijk hinder ondervinden van voorliggend plan, is het van belang te kijken naar de milieuzonering.
Ten zuiden van het plangebied liggen enkele bedrijven. Eén daarvan is BV Internationaal Transportbedrijf W.G. Salari Elst. Dit is een categorie 3.1 bedrijf, waarvoor een richtafstand van 50 meter wordt gegeven. De nieuwe woningen liggen op circa 100 meter van het transportbedrijf, waarmee wordt voldaan aan de richtafstand. Op circa 120 meter van de nieuwe woningen is de autodealer De Vordel Mobility gevestigd. Dit is een categorie 2 bedrijf (Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven) en heeft een richtafstand van 30 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Op circa 150 meter van de nieuwe woningen ligt een constructiewerkplaats, waarvoor een richtafstand van 100 meter wordt gegeven. Ook aan deze richtafstand wordt voldaan. De genoemde bedrijven grenzen bovendien allen in de huidige situatie al aan woningen, waarmee deze bedrijven in hun bedrijfsvoering rekening moeten houden.
Hoewel het perceel ten noorden van het plangebied niet meer in gebruik is voor militaire doeleinden, staat het bestemmingsplan dit gebruik nog toe. De twee nieuwe woningen worden in dezelfde rooilijn gebouwd als de naastgelegen woningen en komen daarmee op ongeveer dezelfde afstand tot de voormalige militaire bebouwing te staan. De voormalig militaire bebouwing moet al rekening houden met deze bestaande woningen en wordt daarom niet belemmerd door de nieuwe woningen. Tevens is het daarmee aannemelijk dat er sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen.
Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.
Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.
De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.
De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.
Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.
Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.
Planspecifiek
Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.
Uitsnede risicokaart (plangebied blauw omlijnd)
Uit voorgaande afbeelding is op te maken dat op circa 200 meter ten zuiden van het plangebied een transportroute van vervoer van gevaarlijke stoffen ligt. Deze route gaat over de N225 naar de N416, ten westen van het plangebied. Het invloedsgebied van een basisnetroute over een provinciale weg is 200 m. Het plangebied is hiermee buiten het invloedsgebied gelegen.
Verder is op circa 300 meter ten zuiden van het plangebied een buisleiding voor het transport van gevaarlijke stoffen gelegen. De buisleiding heeft een diameter van 6 inch (15,2 cm) en een maximale werkdruk van 40 bar. Het invloedsgebied bedraagt 70 meter. Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van deze buisleiding.
Het plangebied ligt ook niet binnen het invloedsgebied van andere risicobronnen.
Derhalve kan geconcludeerd worden dat er geen belemmeringen zijn voor het aspect externe veiligheid.
Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Watertoets
De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een zo vroeg mogelijk stadium met elkaar in gesprek. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:
Planspecifiek
Beleid Hoogheemraadschap Stichtse Rijnlanden
Het beleid van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is neergelegd in het Waterbeheerplan 'Waterkoers 2016-2021'. De focus betreft het werken aan veilig, voldoende en gezond water tegen aanvaardbare maatschappelijke kosten. Het hoogheemraadschap richt zich op beheren en ontwikkelen van het watersysteem over de eigen grenzen heen en speelt in op ontwikkelingen van de maatschappij door actief het gesprek aan te gaan en samen te werken.
Het Hoogheemraadschap hanteert beleidsregels op grond van de Keur 2009. Uitbreiding van verhard oppervlak moet, vanuit hydrologische optiek gezien, waterbalansneutraal plaatsvinden. Als hiervoor berging of vertraging van de afvoer plaatsvindt, bijvoorbeeld door het realiseren van een wadi (greppel) of een ondergrondse infiltratievoorziening, dient met een maatwerkberekening te worden aangetoond dat de voorgestelde voorziening voldoet. Bij een ontwikkeling waarbij minder nieuw verhard oppervlak, waarvan het hemelwater direct of indirect op het oppervlaktewater wordt geloosd, wordt gerealiseerd dan 500 m² binnen de bebouwde kom en minder dan 1.000 m² buiten de bebouwde kom, is geen compensatie nodig.
Indien infiltratie in de bodem geen oplossing biedt, kan er nieuwe bergingscapaciteit aangelegd worden die de extra afvoer van het nieuwe verharde oppervlak als het ware neutraliseert dan wel de piekafvoer opvangt. Wanneer het nieuw verhard oppervlak tussen 500 m² (binnen bebouwde kom) of 1.000 m² (buiten bebouwde kom) en 10.000 m² ligt, is het minimaal benodigd extra oppervlak open water 15% van het aan te leggen extra verhard oppervlak. Bij een nieuw verhard oppervlak van meer dan 10.000 m² is een maatwerkberekening nodig.
Watertoets
Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen.
Hemelwater
Benodigde waterberging
Vanuit het gemeentelijk waterbeleid dient hemelwater op eigen terrein geborgd te worden. Het plan voorziet hierin. Het hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. Er is daarvoor voldoende ruimte op eigen terrein. Compensatie van de toename van verhard oppervlak is daarom niet nodig.
Te realiseren waterberging
Er is voldoende ruimte op eigen terrein aanwezig om het hemelwater in de bodem te laten infiltreren. Het plan wordt daarom uitvoerbaar geacht. In de regels is in artikel 3.4.3 een voorwaardelijke verplichting opgenomen waarmee is geborgd dat het hemelwater op eigen terrein wordt geïnfiltreerd.
Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect water.
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.
Gebiedsbescherming
In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.
Soortenbescherming
Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
Gebiedsbescherming
Om de gevolgen van gebiedsbescherming te beoordelen is de website synbiosys.alterra.nl/natura2000 geraadpleegd. Bijgevoegd een screenshot van die website waarbij alle raadpleegbare gebieden zijn 'aangevinkt'.
Uitsnede Natura-2000 gebieden
Uit voorgaande afbeelding wordt duidelijk dat het plangebied niet ligt binnen een Natura 2000-gebied. Wel ligt het plangebied aan de noordkant tegen de grens aan van het nationale park Utrechtse Heuvelrug. Ten zuiden van het plangebied is het Natura2000 gebied 'Rijntakken' gelegen. De kleinschaligheid en functie van voorliggend plan maken dat het optreden van significante negatieve effecten tot het te beschermen gebied uitgesloten kan worden.
Soortenbescherming
Voor het voorliggende plan wordt er bestaande beplanting weggehaald. Om te kunnen vaststellen of dit gevolgen heeft voor eventueel beschermde soorten is er een onderzoek Flora en Fauna uitgevoerd. Het gehele rapport is als bijlage 2 toegevoegd. Hierin is geconcludeerd dat de werkzaamheden en de toekomstige situatie in het plangebied niet leiden tot aantasting van beschermde gebieden of beschermde natuurwaarden. Tijdens de uitvoering dient wel rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van vleermuizen, rugstreeppad en algemene broedvogels. Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. In bijlage 2, pagina 10, zijn de te nemen maatregelen opgenomen.
Het initiatief is uitvoerbaar op basis van het aspect ecologie.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Met het voorliggende plan komen er twee vrijstaande woningen bij in het lint. De huidige agrarische functie van het perceel verdwijnt. Door deze bestemmingsverandering zal het aantal verkeersbewegingen minimaal toenemen. Beide toekomstige woningen worden ontsloten op Zwijnsbergen. Parkeren gebeurt op eigen terrein. Conform het parkeerbeleid van gemeente Rhenen komt dit op 2 parkeerplaatsen per woning.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.
In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.
Cultuurhistorie
Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
Archeologie
De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.
Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.
Planspecifiek
Cultuurhistorie
Het plangebied ligt op gronden die vanuit cultuurhistorie relevant zijn met betrekking tot de Romeinse Limes. Binnen het plangebied zijn echter geen cultuurhistorische waarden aanwezig die door voorliggend plan worden aangetast.
Archeologisch
Op de archeologische waarden- en verwachtingenkaart is te zien dat het plangebied een hoge archeologische verwachting heeft.
Uitsnede archeologische waarden- en verwachtingenkaart
Een archeologisch onderzoek hoeft niet uitgevoerd te worden als het een bouwwerk betreft met een oppervlakte tot ten hoogste 100 m² of als het bouwwerk zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
In het voorliggend plan zal de oppervlakte van de woningen meer dan 100 m² zijn, daarom is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoeksrapport is in bijlage 3 opgenomen. Op basis van het vondstmateriaal is geconcludeerd dat de kans aanwezig is dat eventuele resten in het plangebied aanwezig zijn. Geadviseerd wordt om op een later moment van de planontwikkeling, tijdens de verlening van de omgevingsvergunning, vervolgonderzoek uit te voeren. De bestaande archeologische dubbelbestemming wordt behouden voor het plangebied.
Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect cultuurhistorie en archeologie.
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
Planspecifiek
De ontwikkelingskosten komen geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Hiertoe zal de gemeente voorafgaand aan de planologische procedure met de initiatiefnemer een exploitatieovereenkomst afsluiten. Voor de realisatie van het plan hoeft de gemeente geen investering te doen. De kosten die door de gemeente gemaakt worden voor het voeren van de planologische procedure zijn verrekend in de leges. Eventuele extra gemeentelijke kosten worden gedekt door de exploitatieovereenkomst.
Tevens zal een overeenkomst betreffende planschade worden afgesloten. Deze kosten komen eveneens geheel voor rekening van de initiatiefnemer. Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd kan worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.
Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.
Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
Verbeelding
De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.
Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.
Regels
De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.
Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:
Dit plan kent geen noemenswaardige bijzonderheden.
Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.
Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang. De gemeente Rhenen houdt bij het voorliggende plan geen formele inspraakprocedure.
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld.
Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie Utrecht, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, de Veiligheidsregio, de Gasunie en Vitens. De provincie Utrecht, de Veiligheidsregio, de Gasunie en Vitens hebben geen opmerkingen op het plan. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden heeft geadviseerd over de wijze van het verwerken van het hemelwater. Dit advies is verwerkt in deze toelichting.
Het ontwerpbestemmingsplan heeft van donderdag 1 november 2018 tot en met woensdag 12 december 2018 voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken zijn er geen zienswijzen ingediend.